direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Rivierzone
Plan: Buitengebied 2012
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-on01

Artikel 4 Agrarisch - Rivierzone

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Rivierzone aangewezen gronden, zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 37.4 Neven- en vervolgfuncties, bestemd voor:

  • a. volwaardige veehouderijbedrijven, fruitteelt-, sierteelt- en tuinbouwbedrijven;
  • b. akkerbouwbedrijven en intensieve veehouderij uitsluitend als nevenactiviteit;
  • c. hobbymatige en productiegerichte paardenhouderijen met de bijbehorende voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kernrandzone' is in afwijking het bepaalde in dit lid onder i, een intensieve veehouderij als nevenactiviteit uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • e. de verkoop van door het eigen bedrijf geproduceerde producten;
  • f. mestvergistingsinstallaties;
  • g. windmolens;
  • h. bedrijfswoningen;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', gelegen buiten de gronden die zijn aangeduid als kernrandzone, is tevens een volwaardige intensieve veehouderij toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'bed&breakfast': tevens voor een bed & breakfast;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf': tevens voor een kinderdagverblijf met een maximale oppervlakte van 300 m²;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor een ontsluitingsweg;
  • m. recreatief medegebruik;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag houtsnippers': tevens voor de opslag van houtsnippers;
  • o. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.2.1 Algemeen
  • a. hoofdgebouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen en bijgebouwen dienen evenwijdig aan de kavelrichting te worden opgericht;
  • c. nieuwbouw van hoofdgebouwen en bijgebouwen is niet toegestaan in geval de bestaande bebouwing gebruikt wordt ten behoeve van niet-agrarische functies;
  • d. herbouw van gebouwen die zijn aangeduid met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' is uitsluitend toegestaan, mits:
    • 1. het aantal woningen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, niet toeneemt;
    • 2. de uiterlijke verschijningsvorm van het gebouw bij herbouw gehandhaafd blijft.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - gebouwen', zijn uitsluitend erfafscheidingen toegestaan;
  • f. de hoogte van een hekwerk ten dienste van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,8 m;
  • g. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw mag ten hoogste 3m/5m bedragen;
  • h. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag ten hoogste 6m en de bouwhoogte mag ten hoogste 10m bedragen.
4.2.2 Gebouwen
  • a. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 10 m;
  • c. de bouwhoogte van kassen bedraagt ten hoogste 5,5 m;
  • d. de afstand van gebouwen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van gebouwen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de afstand van de gronden, alsmede de gebouwen, die in gebruik zijn ten behoeve van de fruitteelt, bedraagt ten opzichte van een woning van derden ten minste 50 m;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bedrijf ten behoeve van intensieve veehouderij als nevenactiviteit, bedraagt ten hoogste 2.000 m2;
  • h. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bed&breakfast bedraagt ten hoogste 3m/5m.
4.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij agrarische gebouwen
  • a. bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw worden gebouwd;
  • b. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3m/5m;
  • c. de inhoud en oppervlakte van een mestbassin bedraagt respectievelijk ten hoogste 2.500 m3 en 750 m2;
  • d. de bouwhoogte van silo's bedraagt ten hoogste 15 m;
  • e. de bouwhoogte van hooibergen bedraagt ten hoogste 15 m.
4.2.4 Bedrijfswoningen
  • a. binnen een bouwvlak is ten hoogste 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder b zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' tevens de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan aanwezige, overige bedrijfswoningen toegestaan;
  • c. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 600 m3, met dien verstande dat, indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, de afwijkende inhoudsmaat wordt gezien als maximaal toelaatbaar;
  • d. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een watergang bedraagt ten minste 3 m;
  • e. de afstand van bedrijfswoningen ten opzichte van een perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m;
  • f. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • g. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 8 m.
4.2.5 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen
  • a. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • b. het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen, behorende bij bedrijfswoningen, bedraagt ten hoogste 50 m2.
4.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn nader aangegeven in artikel 37 Algemene bouwregels;
  • b. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een omheining ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opslag houtsnippers' niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder a. mag de bouwhoogte van een mestbassin niet meer dan 7m bedragen en mag de bouwhoogte van een mestvergistingsinstallatie niet meer dan 15m bedragen;
  • d. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak en met dien verstande dat de bouwhoogte van een windmolen niet meer dan 20m mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Uitbreiding agrarisch bouwvlak

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1 onder a voor het veranderen en vergroten van een agrarisch bouwvlak tot ten hoogste 2 ha, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
  • b. het bouwvlak met ten hoogste 10% mag worden vergroot;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige of:
    • 1. sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een landschapsdeskundige.
4.3.2 Verhogen goothoogte bedrijfsgebouw

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a voor het verhogen van de goothoogte van het bedrijfsgebouw naar ten hoogste 10 m, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.3 Verkleinen bouwafstand

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 onder d en e voor de bouw van gebouwen op ten minste 1,5 m afstand naar andere gebouwen of perceelsgrenzen, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder b niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.4 Verruimen inhoud en bouwhoogte mestbassins

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.3 onder c voor het vergroten een mestbassin tot een inhoud van ten hoogste 4.500 m3, indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling noodzakelijk is en met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een agrarische deskundige met de vraag:
    • 1. of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, zoals bedoeld in artikel 1;
    • 2. of het verlenen van de afwijking voor een doelmatige bedrijfsvoering dan wel een doelmatige voortzetting van het bedrijf noodzakelijk is.
  • d. advies zoals bedoeld in dit lid onder c niet hoeft te worden ingewonnen, indien het bouwplan betrekking heeft op herbouw van door een calamiteit verwoeste gebouwen of silo's ter voortzetting van het betrokken bedrijf.
4.3.5 Splitsing bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.4 onder a voor de splitsing in 2 woningen, indien sprake is van een bedrijfswoning met de aanduiding 'cultuurhistorische waarden', met dien verstande dat:

  • a. sprake is van een agrarische bedrijfswoning met inpandig bedrijfsgedeelte;
  • b. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot;
  • c. de karakteristieke verschijningsvorm gehandhaafd blijft;
  • d. de wijze waarop de woningen aaneen zijn gebouwd niet wordt gewijzigd;
  • e. de nieuwe wooneenheid is gerelateerd aan het agrarisch bedrijf werkzame personen;
  • f. omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd mogen worden;
  • g. afwijking niet mogelijk is indien voor de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan woningsplitsing reeds heeft plaatsgevonden.
4.3.6 Verhogen goot- en bouwhoogte bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 4.2.4 onder f en g voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van de bedrijfswoning naar respectievelijk ten hoogste 5,5 m en 9 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouw geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatse aanwezige landschappelijke waarden, waaronder ook die van de aangrenzende gronden;
  • b. ter bepaling van het bedoelde in dit lid onder a alvorens omgevingsvergunning wordt verleend het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies inwint bij een landschapsdeskundige met de vraag of de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
4.3.7 Tijdelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het toegestane aantal en de inhoud van woningen, ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke zelfstandige woonruimte in een bedrijfswoning of andere woning, niet zijnde een recreatiewoning, of in een bijgebouw, indien daarvoor dringende sociale, verzorgings- of sociaaleconomische redenen worden gegeven, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van de bedoelde woonruimte niet meer dan 250 m³ mag bedragen;
  • b. de goot- en bouwhoogte van de bedoelde woonruimte mogen niet meer bedragen dan die van de betreffende woning respectievelijk de maximale goot- en bouwhoogte van het betreffende bijgebouw;
  • c. ingeval de bedoelde woonruimte in een van de woning vrijstaand gebouw wordt gebouwd, de afstand van dat bijgebouw tot de woning niet meer dan 20 m mag bedragen;
  • d. het bouwen op een zodanige wijze dient te geschieden dat de extra zelfstandige woonruimte bij beëindiging van de tijdelijke huisvesting en bij intrekking van de afwijking ongedaan kan worden gemaakt;
  • e. alvorens te beslissen op een verzoek om afwijking, wint het bevoegd gezag advies in bij een door hen aan te wijzen medisch adviseur;
  • f. het bevoegd gezag trekt de verleende omgevingsvergunning in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer nodig is
  • g. De omgevingsvergunningen als bedoeld in dit artikel worden uitsluitend verleend indien de bebouwingskarakteristiek van de omgeving niet wordt aangetast en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden beperkt.

4.4 Specifieke gebruiksregels
  • a. paardenbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan, met uitzondering van dergelijke paardenbakken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak';
  • b. de afstand van een paardenbak tot een naburig bouwperceel bedraagt tenminste 30 m;
  • c. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van een door de landschapsdeskundige goedgekeurd beplantingsplan;
  • d. buitenverlichting is niet toegestaan bij een paardenbak;
  • e. ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden;
  • f. de afstand van een paardenbak ten dienste van de (semi)bedrijfsmatige paardenhouderij tot het bijbehorende bouwvlak bedraagt ten hoogste 50 m;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is uitsluitend het gebruik in de vorm van een bedrijfswoning toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in artikel 4.4 onder e tot een oppervlakte van 75 m².

4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.6.1 Wijziging ten behoeve van intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan een bestaand bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch - Rivierzone' voor zover gelegen buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kernrandzone', de aanduiding 'intensieve veehouderij' toe te kennen, ten behoeve van de omschakeling van een intensieve veehouderij als neventak naar een volwaardig intensieve veehouderij, met dien verstande dat:

  • a. ten minste 1 arbeidskracht een volledige dagtaak heeft bij de intensieve veehouderij;
  • b. het grondoppervlak van het betrokken perceel ten hoogste 2 ha bedraagt;
  • c. voldoende afstand aangehouden kan worden tot milieugevoelige functies om (stank)hinder te voorkomen;
  • d. alvorens gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheid, burgemeester en wethouders allereerst schriftelijk advies inwint bij een agrarische deskundige met de vraag of planwijziging voor een doelmatige bedrijfsvoering van het betrokken bedrijf noodzakelijk is;
  • e. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.
4.6.2 Wijziging ten behoeve van vergroten agrarisch bouwvlak
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak, indien dit in verband met een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling noodzakelijk is, met dien verstande dat:
    • 1. de vergroting is afgestemd op de voorgenomen bedrijfsuitbreiding;
    • 2. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 3. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 2 ha bedraagt.
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies in bij een agrarisch en een landschapsdeskundige.
4.6.3 Wijziging ten behoeve van opwekken duurzame energie
  • a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten aanzien van het vergroten van een bouwvlak ten behoeve van het opwekken van duurzame energie, zoals maar niet beperkt tot biomassavergisting, met dien verstande dat:
    • 1. de bestaande bij het agrarisch bedrijf behorende bebouwing binnen de gewijzigde grenzen van het bouwvlak gelegen blijft;
    • 2. het grondoppervlak van het bouwvlak ten hoogste 2 ha bedraagt.
  • b. alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend, wint het bevoegd gezag eerst schriftelijk advies vraagt bij een landschapsdeskundige.
4.6.4 Wijziging ten behoeve van fruitteeltbedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door aan gronden binnen de bestemming de aanduiding 'fruitteelt' toe te kennen, ten behoeve van de verplaatsing van een ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan bestaand volwaardig fruitteeltbedrijf, indien deze verplaatsing noodzakelijk is in verband met de doelmatige bedrijfsvoering en/of bedrijfsontwikkeling dan wel om milieutechnische redenen.Bij de agrarisch deskundige dient advies ingewonnen te worden of sprake is van een volwaardig fruitteeltbedrijf en of de verplaatsing noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering.

4.6.5 Wijziging ten behoeve van functieverandering bij bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen naar de bestemming Bedrijf of Wonen, indien sprake is van een algehele bedrijfsbeëindiging van een ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. in geval de bestemming wordt gewijzigd naar Wonen, geldt dat:
    • 1. uitsluitend de agrarische bedrijfswoningen met het daaraan gebouwde agrarische bedrijfsgebouw, waarvan het agrarische gebruik beëindigd is als woning mogen worden gebruikt;
    • 2. de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing mag niet worden vergroot;
    • 3. het ter plaatse aanwezige aantal woningen niet mag worden vermeerderd;
    • 4. het gebruik ten behoeve van Wonen uitsluitend is toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven, vanwege de daarvan te ondervinden (milieu)hinder niet wordt belemmerd;
    • 5. verplaatsing van de agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan;
    • 6. de hoogte- en inhoudsmaten van de betrokken gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
    • 7. voor het overige artikel 23 Wonen onverkort van toepassing is.
  • b. in geval de bestemming wordt gewijzigd naar Bedrijf, geldt dat:
    • 1. als vormen van bedrijfsmatig gebruik in het algemeen zijn toegestaan:
      • volwaardige loonwerk- en veehandelsbedrijven;
      • opslag ten behoeve van elders gevestigde bedrijven en caravanstallingen;
      • dierenpensions;
      • kampeerboerderijen;
      • bedrijven tot en met categorie 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kernrandzone' tevens toegestaan:
      • agrarische hulp- en nevenbedrijven;
      • kinderboerderijen;
      • kinderdagverblijven;
      • tuincentra;
      • bedrijven gericht op het stallen, verzorgen, trainen en dresseren van paarden;
      • hoveniersbedrijven.
    • 3. van de bestaande voormalige bedrijfsbebouwing gebruik dient te worden gemaakt;
    • 4. de oppervlakte van de voormalige agrarische bebouwing niet mag worden vergroot;
    • 5. de bedrijfsmatige vormen van gebruik zoals bedoeld in dit lid onder b.1 en b.2 uitsluitend zijn toegestaan, indien de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven vanwege de daarvan te ondervinden (milieu)hinder, niet wordt belemmerd;
    • 6. het niet is toegestaan om de onbebouwde bij de wijziging betrokken gronden te gebruiken voor stalling en opslag;
    • 7. de aanwezigheid van een goede ontsluiting en voldoende parkeergelegenheid verzekerd dient te zijn;
    • 8. voldoende afstand tot geluidsgevoelige functies dient te worden aangehouden ingevolge de Wet geluidhinder;
    • 9. de hoogte- en inhoudsmaten van de betrokken gebouwen dienen te worden gehandhaafd overeenkomstig de maten, zoals deze luidden ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan;
    • 10. het niet is toegestaan de betreffende gronden en bouwwerken na wijziging van de bestemming te gebruiken op een wijze of tot een doel dat strijdig is met de dan aan de grond toegekende bestemming;
    • 11. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw;
    • 12. de bestaande cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden worden behouden of versterkt;
    • 13. met uitzondering van de historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning wordt de oppervlakte van de overige bedrijfsgebouwen gereduceerd met ten minste 50%, tenzij:
      • het gaat om een nieuwe functie die voorziet in een kleinschalige woonzorgvoorziening en er geen nieuwe bebouwing wordt opgericht anders dan ter vervanging van bestaande bebouwing. Nieuwe bebouwing is alleen mogelijk wanneer de nieuwe bebouwing ruimtelijk aanvaardbaar is en deze noodzakelijk is voor een goede zorgverlening;
      • het gaat om een nieuwe functie die bijdraagt aan recreatieve belevingsmogelijkheden waaraan in het gebied nadrukkelijk behoefte bestaat;
      • het gaat om de hervestiging van één of enkele bedrijven die op hun oorspronkelijke locatie een ruimtelijk obstakel vormden of de kwaliteit van de leefomgeving ernstig aantasten en die op de nieuwe locatie, nabij de kern, goed inpasbaar zijn;
      • het omringende landschap wordt hersteld, de recreatiemogelijkheden worden verbeterd of de waterhuishouding wordt verbeterd.