direct naar inhoud van Artikel 9 Bedrijventerrein
Plan: Buitengebied 2012
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBuitengebied2012-on01

Artikel 9 Bedrijventerrein

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 37.4 Neven- en vervolgfuncties, bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.1': bedrijven behorende tot de categorieën 1, 2 en 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijven tot en met categorie 3.2': bedrijven behorende tot de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • c. bedrijfswoningen;

alsmede voor:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – timmerfabriek': tevens voor een timmerfabriek;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – constructiewerkplaats': tevens voor een constructiewerkplaats;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – groothandel in schroot': tevens voor eengroothandel in schroot;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – smederij': tevens voor een smederij;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – dakpannenfabriek': tevens voor een dakpannenfabriek behorend tot categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – recyclingbedrijf voor autobanden': tevens voor een recyclingbedrijf voor autobanden behorend tot categorie 4.2;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paardenbak': tevens voor een paardenbak;
  • k. windmolens;

met dien verstande dat:

  • l. ter plaatse van de aanduiding 'groen' de gronden uitsluitend zijn bestemd voor groenvoorzieningen.

9.2 Bouwregels

Op de voor Bedrijventerrein bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. indien op de kaart een percentage is ingeschreven, geeft dit aan hoeveel van een individueel bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd, de bedrijfswoning daaronder begrepen, uitgezonderd de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • d. de inhoud van een bedrijfswoning mag ten hoogste 600 m3 bedragen, met dien verstande dat indien ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de inhoud van een woning meer bedraagt dan 600 m3, geldt voor de betrokken woning die inhoud als de maximaal toelaatbare;
  • e. de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 4,5m en de bouwhoogte ten hoogste 8m bedragen;
  • f. tenzij op de kaart anders is aangegeven mag de goot- en bouwhoogte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 9 m bedragen;
  • g. het gezamenlijk grondoppervlak van de bij een bedrijfswoning behorende bijgebouwen mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • h. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 3m/5m bedragen;
  • i. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw bij een bedrijfswoning mag ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste 5 m bedragen;
  • j. de afstand van gebouwen tot andere gebouwen en perceelsgrenzen dient ten minste 3m te bedragen;
  • k. de hoogte van de antenne-installatie op de gronden met de aanduiding 'antennemast' ten behoeve van (mobiele) telecommunicatie mag ten hoogste 29 m bedragen;
  • l. de hoogte van een hekwerk ten dienste van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,8 m;
  • m. windmolens mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd met een maximum van 1 windmolen per bouwvlak en met dien verstande dat de bouwhoogte van een windmolen niet meer dan 20m mag bedragen.

9.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen te stellen omtrent situering van de gebouwen mede in verband met de inrichting van de onbebouwde terreinen voor wat betreft de aan- en afvoerroutes van goederen en de parkeerruimte voor (vracht)verkeer met dien verstande dat daardoor de gebruikswaarde van het bedrijfsterrein niet onevenredig wordt geschaad.

9.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 9.2 onder e ten behoeve van een goothoogte van ten hoogste 5.5 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9 m.
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 9.2 onder j. voor het bouwen op geringere afstanden van, dan wel op de erfafscheiding, indien zulks, mede gezien de bestaande situatie, wenselijk is.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. opslag van goederen op de onbebouwde gronden is toegestaan achter de voorgevelrooilijn en met een totale stapelhoogte van ten hoogste 4 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a is ter plaatse van de aanduiding 'opslag' een hogere opslag toegestaan, met een maximum van 9 m;
  • c. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van de bedrijfsvloeroppervlakte niet toegestaan; kantoorvloeroppervlakte van meer dan 2.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
  • d. de afstand van een paardenbak tot een naburig bouwperceel bedraagt tenminste 30 m;
  • e. een paardenbak dient landschappelijk te worden ingepast aan de hand van een door de landschapsdeskundige goedgekeurd beplantingsplan;
  • f. buitenverlichting is niet toegestaan bij een paardenbak;
  • g. ten hoogste 50 m² van alle aan-, uit- en bijgebouwen mag worden gebruikt ten dienste van het hobbymatig houden van paarden;
  • h. de afstand van een paardenbak ten dienste van de (semi)bedrijfsmatige paardenhouderij tot het bijbehorende bouwvlak bedraagt ten hoogste 50 m.
9.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 9.1 teneinde bedrijven toe te laten die niet in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, indien en voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de in 9.1 genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in 9.1 teneinde bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 9.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 9.1 genoemd.