4.3 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals bijvoorbeeld: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling op deze locatie voorziet in de realisatie van meerdere woningen. Woningen worden in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie. In de navolgende tabel is hiervan een overzicht weergegeven.
De VNG-publicatie stelt dat een gebied gezien kan worden als 'gemengd gebied' indien er sprake is van een matige tot sterke functiemenging of ligt nabij een hoofdontsluitingsweg. Het plangebied is gelegen ten westen van De Bleek. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen en (agrarische) bedrijvigheid. Er zijn enkele percelen met een bedrijfsbestemming en de N228 gelegen in de nabijheid van het plangebied. Derhalve is sprake van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Om die reden kan de richtafstand, met uitzondering van het aspect gevaar, met één afstandsstap worden verminderd.
Activiteit | SBI-2008 | Adres | Milieucategorie (maximaal toegestaan) | Richtafstand (gemengd gebied) | Minimale afstand tot de woningen |
Agrarisch bedrijf, melkveehouderij | 0141, 0142 | Willeskop 5, Montfoort | - | 50 m (Wgv /
Verordening lokaal geurbeleid) | 250 m |
Timmerwerkfabriek | 162 | Willeskop 30, Montfoort | 3.2 | 50 m | 118 m |
Constructiebedrijf aanhangers | 281 | Beneden Kerkweg 1(B) | 3.1 | 30 m | 0 m |
Uit de bovenstaande tabel volgt dat voor de Timmerwerkfabriek aan Willeskop 30 voldaan wordt aan de richtafstand. Daarnaast volt uit de tabel dat de beoogde woningen niet voor alle milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie op voldoende afstand zijn gelegen. Deze activiteiten zullen daarom verder toegelicht worden. Verder moet worden nagegaan of de beoogde ontwikkeling milieubelastende activiteiten omvat. In onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van uitsluitend een woonfunctie en worden geen milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt.
Willleskop 5
Voor de melkrundveehouderij aan de Willeskop 5 geldt in principe een minimale afstand van 100 meter tot woningen binnen de bebouwde kom op grond van artikel 3.117 Activiteitenbesluit. Op 11 november 2010 is de Verordening lokaal geurbeleid landelijk gebied Montfoort vastgesteld. Hierin is geregeld dat tussen een veehouderij waar vaste afstandsdieren worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter aangehouden moet worden. Aan deze afstand wordt voldaan voor de beoogde woningen in fase 1.
Beneden Kerkweg 3
Aan de Beneden Kerkweg 3 was ook een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering is al enige tijd terug gestaakt. In het kader van de planontwikkeling is met de ontwikkelende partij afspraken gemaakt over de overdracht van grond alsmede het herbestemmen van de bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen naar wonen. Daarmee wordt dit object niet meer nader beschouwd in het kader van bedrijven en milieuzonering.
Beneden Kerkweg 1b
Aan Beneden Kerkweg 1b is een constructiebedrijf voor aanhangers gevestigd. Voor dit bedrijf geldt milieucategorie 3.1 waarbij een richtafstand van 30 m geldt. De beoogde woningen worden op korte afstand van dit bedrijf gerealiseerd. Voor het bedrijf aan de Beneden Kerkweg is in november 2020 akoestisch onderzoek uitgevoerd door Agel adviseurs in het kader van bestemmingsplan Benedenkerkweg 1b, Montfoort, waarmee op ca. 3 m afstand van dit bedrijf een woning mogelijk gemaakt wordt. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting van het bedrijf beperkt is. De activiteiten op locatie zijn beperkt. Op locatie vindt onderhoud plaats, worden aanhangers verkoop klaar gemaakt en worden reparaties aan de aanhangwagens uitgevoerd. Deze activiteiten vinden inpandig plaats in het bestaande bedrijfspand. De uit te voeren werkzaamheden zijn vergelijkbaar met de werkzaamheden binnen een garagebedrijf. De werkzaamheden betreffen handmatige werkzaamheden waarbij in hoofdzaak handgereedschap wordt gebruikt. Binnen het bedrijf zijn 4 personen werkzaam. Binnen de bedrijfslocatie worden geen aanhangwagens gefabriceerd.
De recent opgerichte woning direct aan de zuidzijde van het bedrijf kent een gevel belasting in de dagperiode van 45,4 dB(A). Uitgaande van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de bestaande bedrijfsvoering niet gehinderd wordt door de beoogde nieuwbouw en ter plaatse van deze nieuwbouw er een goed woon- en leefklimaat ontstaat.
Door adviesburo Van der Boom is onderzocht wat de effecten zijn van de bedrijvigheid aan de Benedenkerkweg 1b op het plangebied (Van der Boom 17-11-2022, bijlage 2 bij de toelichting). In dit onderzoek is de gehele planontwikkeling (fase 1 en fase 2) beschouwd. Door Van der Boom is vastgesteld dat het bedrijf, als gevolg van de planontwikkeling, niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. Aan de eisen vanuit het Activiteitenbesluit kan ruimschoots worden voldaan. Bij enkele nieuwe kavels in fase 2 wordt op de kavelgrens het maximale geluidsniveau overschreden, dit als gevolg van heftruckbewegingen. Daarmee is er niet zonder meer sprake van een goed woon- en leefklimaat. Dat hangt samen met de uiteindelijke verkaveling. Met relatief eenvoudige middelen (plaatsen van een scherm) kan wel een goed woon- en leefklimaat gerealiseerd worden. Het plan voorziet in een regeling dat ingeval in de nabijheid van het bedrijfs woningen worden gerealiseerd een geluidscherm gerealiseerd moet worden. Hierbij is een extra marge van 5 meter aangehouden.
Conclusie
Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 µg/ m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'. Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Onderhavig plan bestaat uit het realiseren van maximaal 210 nieuwe woningen, fase 1. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
Wel is, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2020 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 16,7 μg/m³ PM10, 9,26 μg/m³ PM2,5 en 13,5 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Het externe veiligheidsbeleid is gericht op beperking en beheersing van risico's door opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitgangspunt van het beleid is dat burgers voor de veiligheid van hun omgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Daarnaast moet bij ruimtelijke ontwikkelingen de kans op grote calamiteiten met meerdere slachtoffers (groepsrisico) worden afgewogen en verantwoord bij een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied of een toetsingszone van een risicobron. Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Aanvullend zijn in het Vuurwerkbesluit en het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim, ook wel Activiteitenbesluit genoemd) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Daarnaast zijn voor de omgeving van transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen respectievelijk de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb sluit aan bij het toetsingskader dat in het Bevi is opgenomen. Inmiddels zijn ook het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het basisnet ingevoerd.
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd.
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart (bron: Atlas Leefomgeving)
Transport gevaarlijke stoffen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet in de nabijheid van transportroutes voor gevaarlijke stoffen is gelegen.
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er geen risicovolle bedrijven of activiteiten (stationaire inrichtingen) in of nabij het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt daarmee niet in een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. Ook worden door het plan geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.
Buisleidingen
Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ruim 3,0 km afstand. Wel ligt aan de zuidgrens van het plangebied een waterleiding.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.
Conclusie
Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
- bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
- decentralisatie van verantwoordelijkheden;
- vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
- strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Het stedenbouwkundig plan ziet op de ontwikkeling van circa 500 woningen. Deze ontwikkeling zal in verschillende fases lopen. Dit betreffende bestemmingsplan maakt deel uit van fase 1 met de realisatie van circa 210 woningen. Het onderzoek is uitgevoerd op de volledige planlocatie. Dit heeft dus ook betrekking op fase 1.
Quickscan
Er is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, 11 februari 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 4).
Soortenbescherming
Binnen een straal van 2 km is de aanwezigheid bekend van de bosmuis, bruine rat, bunzing, egel, haas, hermelijn, huismuis, huisspitsmuis, mol, ree, vos, wezel en woelrat. Voor al deze soorten geldt dat ze niet beschermd zijn of dat er vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen.
Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen aangetroffen van beschermde zoogdieren. Er zijn wel holen van bruine rat aangetroffen aan een slootkant. Zoogdieren prefereren een leefomgeving waar voldoende rust- en voortplantingsmogelijkheden aanwezig zijn. Op de planlocatie ontbreekt het aan veel vegetatiestructuren en opgaande vegetatie waardoor de aanwezigheid van functioneel leefgebied zeer beperkt aanwezig is. Op en rondom de planlocatie zijn geen holen, nesten of sporen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van beschermde zoogdiersoorten die buiten de Omgevingsverordening van de provincie vallen.
Het is uitgesloten dat vleermuizen de planlocatie gebruiken als verblijfplaats. Wel bestaat de mogelijkheid dat vleermuizen de planlocatie gebruiken als foerageergebied en/of vliegroute. Laatvliegers jagen boven open tot halfopen landschap en vliegen tevens over graslanden en weilanden. In de afgelopen 10 jaar zijn er 6 waarnemingen van laatvlieger binnen een straal van 2 km van de planlocatie. Gezien het aantal waarnemingen en de grote hoeveelheid alternatief foerageergebied is er geen sprake van essentieel foerageergebied voor de laatvlieger. Binnen de planlocatie is geen sprake van opgaande vegetatie op enkele vrijstaande bomen na, derhalve is er ook geen sprake van essentieel foerageergebied of een vliegroute voor andere vleermuizen soorten.
Binnen een straal van 2 km is de aanwezigheid bekend van de volgende amfibieënsoorten: bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, heikikker, kleine watersalamander, meerkikker en rugstreeppad. De heikikker is een kritische soort die voorkomt in drie habitattypen (ondiep, relatief zuur, zonbeschenen en voedselarm voortplantingswater; vochtige plekken in schraal, ruig gebied zoals heide, hoogveen, laagveen en natuurlijk grasland voor in de actieve periode en vochtvrije plaatsen voor overwintering). Het voorkomen van de heikikker binnen de planlocatie kan niet volledig uitgesloten worden. Gezien er mogelijk een groot oppervlak aan watergangen wordt gedempt, dient derhalve aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.
De rugstreeppad is een pionierssoort die vooral voorkomt in terreinen met een hoge natuurlijke of door mensen ingebrachte dynamiek. Het habitat laat zich omschrijven als ruige, onbeschaduwde, laagbegroeide terreinen. Naar verwachting is er ook potentieel landhabitat aanwezig in de vorm van muizenholletjes. De aanwezigheid van rugstreeppad kan derhalve niet volledig uitgesloten worden. Ook hier is nader onderzoek naar nodig.
De grote modderkruiper komt voor in kleinere, ondiepe stilstaande of langzaam stromende wateren, zoals sloten, vennen, plassen en oude afgesneden meanders. Binnen de planlocatie zijn mogelijk geschikte watergangen aanwezig. Wegens de mogelijke potentie en de omvang van de planlocatie kan de aanwezigheid van grote modderkruiper niet volledig uitgesloten worden. Aanvullend onderzoek dient de aan- of afwezigheid van de soort vast te stellen
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Op een afstand van circa 7,3 km ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden Lek’. Een AERIUS-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk. De beoogde ruimtelijke ingreep betreft de realisatie van een woonwijk. Ondanks dat deze buiten een Natura 2000-gebied uitgevoerd wordt, kunnen er nog steeds effecten optreden. Voor een aantal effecten (trillingen, geluid, optische verstoring etc.) geldt dat de afstand tot de omliggende Natura 2000-gebieden per definitie te groot is om te resulteren in negatieve effecten. Een toename in stikstofdepositie kan een negatief effect sorteren op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden. Ten opzichte van de huidige situatie leidt de beoogde ruimtelijke ingreep in de gebruiksfase tot een grote toename in het aantal verkeersbewegingen. Gezien de aanzienlijke omvang van de ontwikkeling waarbij een grote toename in het aantal verkeersbewegingen zal ontstaan, is door Blom geadviseerd om een berekening met de AERIUS Calculator uit te voeren. Hiermee kan inzichtelijk gemaakt worden of er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie binnen stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden van Natura 2000-gebieden.
Stikstofdepositie
Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden, samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering. Op grond daarvan was geen beoordeling meer nodig van de stikstofuitstoot in de bouwfase (‘bouwvrijstelling’). Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 2 november 2022, waarbij de ‘bouwvrijstelling’ is komen te vervallen, dient ook de aanleg-/aanlegfase berekend te worden. Op 25 november 2022 heeft de minister voor Natuur en Stikstof het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden vastgesteld. Hiermee zijn de aanwijzingsbesluiten van 101 Natura 2000-gebieden gewijzigd, bijvoorbeeld omdat habitattypen op het moment van aanwijzen aanwezig bleken te zijn, maar destijds niet zijn opgenomen in de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Deze nieuwe habitatrichtlijnen zijn opgenomen in de AERIUS Calculator.
De afstand tot het meest dichtbijgelegen Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden Lek’ bedraagt circa 7 km, terwijl de Natura 2000-gebieden 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein', 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' en 'Oostelijke Vechtplassen' op een nog iets grotere afstand liggen.
Door Langelaar Milieuadvies is een AERIUS-berekening uitgevoerd voor zowel de bouw- als gebruiksfase (zie bijlagen bij toelichting bijlage 8). Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie blijkt dat zowel de inzet van machines en transportbewegingen in de aanlegfase als verkeer in de gebruiksfase leidt tot een stikstofdepositietoename die groter is dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in verschillende Natura2000-gebieden. De grootste depositietoename reeds (bijna) overbelaste delen van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden vindt plaats in Natura 2000-gebied "Oostelijke vechtplassen" en is maximaal 0,02 mol/ha/jr in de aanlegfase en 0,03 mol/ha/jr in de gebruiksfase.
Door Langelaar Milieuadvies is voor fase 1 een stikstof berekening gemaakt voor zowel de aanleg- als gebruiksfase. Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie blijkt dat verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositietoename die groter is dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in verschillende Natura2000-gebieden.
De inzet van machines en transportbewegingen in de aanlegfase leidt wel tot een stikstofdepositietoename van maximaal 0,01 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in meerdere Natura2000-gebieden. Op deze emissie mag de bestaande emissie als gevolg van het agrarisch grondgebruik in mindering worden gebracht. De beëindiging van het agrarisch grondgebruik is het onlosmakelijke gevolg van uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan. Uit de verschilberekening tussen de agrarische emissies en de emissies in de aanlegfase volgt dat er geen berekenbare emissies optreden. In deze berekening zijn emissies van de landbouwmachines en de verkeersbewegingen buitenbeschouwing gelaten, waardoor de berekende positieve effecten een worstcase berekening in het licht van interne saldering is.
Geconcludeerd kan worden dat stikstof niet in de weg staat aan de beoogde planontwikkeling.
Aanvullend onderzoek ecologie
Uit de quickscan is gebleken dat de aanwezigheid van leefgebied van grote modderkruiper, heikikker, poelkikker en rugstreeppad niet uitgesloten kon worden. Om vast te stellen of het plangebied daadwerkelijk een functie heeft voor vorengenoemde soorten is aanvullend onderzoek uitgevoerd (Blom Ecologie, 27 september 2022, zie
bijlagen bij toelichting bijlage 5).
Grote modderkruiper
In de periode augustus 2022 is onderzoek uitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van de grote modderkruiper aan De Bleek te Montfoort. Uit het eDNA onderzoek bleek dat er leefgebied van de grote modderkruiper in een van de sloten aanwezig is. Het dempen van de watergang zal derhalve leiden tot negatieve effecten op de soort. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor grote modderkruiper is daardoor noodzakelijk.
Heikikker
In de periode augustus en september 2022 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van heikikker aan De Bleek te Montfoort. Het onderzoek is uitgevoerd conform het Kennisdocument (BIJ12, 2017). Uit de resultaten van het aanvullend onderzoek blijkt dat de watergangen in de planlocatie een functie hebben voor de soort, namelijk leefgebied c.q. voortplantingswater en overwinteringshabitat. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor de Heikikker is daardoor noodzakelijk.
Poelkikker
In de periode augustus en september 2022 is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van poelkikker aan De Bleek te Montfoort. Tijdens het scheppen is alleen de bastaardkikker aangetroffen. Het dempen van de watergangen zal derhalve niet leiden tot negatieve effecten op de soort. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor poelkikker is daardoor niet noodzakelijk.
Rugstreeppad
In de periode augustus 2022 is onderzoek uitgevoerd naar de aan- of afwezigheid van de rugstreeppad aan De Bleek te Montfoort. Uit het eDNA onderzoek bleek dat er geen leefgebied van de rugstreeppad aanwezig is. Het dempen van de watergangen zal derhalve niet leiden tot negatieve effecten op de soort. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming voor rugstreeppad is daardoor niet noodzakelijk.
Overige vogels
Het onderzoek beperkte zich in beginsel tot grote modderkruiper, heikikker, poelkikker en rugstreeppad. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op individuen, nesten en/of verblijflocaties van andere soorten in de planlocatie. Nesten van vogelsoorten zijn niet aangetroffen. De planlocatie biedt echter mogelijk wel nesten voor algemene soorten. Zoals beschreven staat in de Vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen. Indicatief betreft het broedseizoen de periode 15 maart t/m 15 juli. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden die mogelijk leiden tot verstoring of aantasting van nesten buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
Conclusie
Er zal voor de grote modderkruiper en de heikikker een ontheffing aangevraagd worden. Deze aanvraag is inmiddels ingediend bij het bevoegd gezag, de provincie Utrecht. Onderdeel van de aanvraag is een zogenaamd mitigatieplan. In dit plan is onderbouwd welk maatschappelijk belang er is om te vragen om een ontheffing en welke maatregelen worden getroffen om de negatieve effecten te mitigeren. Vooralsnog voorziet het tijdspad dat de ontheffing eerder afgegeven zal worden dan dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Indien dit tijdstechnisch niet lukt zal in het bestemmingsplan bij de vaststelling voorzien worden in een passende voorwaardelijke verplichting.