Plan: | Heeswijk159 - 161, Montfoort |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0335.BPHeeswijk159-vg01 |
Het perceel aan Heeswijk 159 - 161 werd voorheen gebruikt ten behoeve van een veeteeltbedrijf. Het veeteeltbedrijf heeft haar activiteiten beëindigd en de opstallen worden sinds 2000 als opslagruimte en caravanstalling gebruikt. Het voormalige veeteeltbedrijf had twee bedrijfswoningen. Beide woningen zijn in gebruik als burgerwoning.
De eigenaar wil de bestemming van het gehele perceel wijzigen overeenkomstig het huidige gebruik. Daarmee krijgen de voormalige agrarische opstallen een bestemming, waarmee opslag is toegestaan. De beide woningen worden bestemd als 'wonen'. Met deze bestemmingsplanwijziging krijgt het perceel weer een toekomst.
Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten om in principe medewerking te verlenen aan de gewenste bestemmingswijziging. Voorliggend bestemmingsplan maakt de bestemmingsplanwijziging mogelijk.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld voor de woningen en de opstallen, gelegen op het perceel aan Heeswijk 159 en 161 in Heeswijk, gemeente Montfoort.
Ligging plangebied (bron: www.google.nl)
Ter plaatse gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:
Voor het perceel aan Heeswijk 159 - 161 is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' van toepassing en de regels van de 1e herziening.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'
Het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch-Rivierzone' en is voorzien van de functieaanduidingen 'bedrijfswoning' en 'intensieve veehouderij'. De gronden mogen gebruikt worden voor volwaardige (intensieve) veehouderijbedrijven, fruitteelt-, sierteelt- en tuinbouwbedrijven, akkerbouwbedrijven en diverse neven- en vervolgfuncties. Ook zijn twee bedrijfswoningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals verhardingen, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groen, water en nutsvoorzieningen toegestaan.
De toelichting bestaat uit 6 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en wordt het plan in beschreven. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.
Hoofdstuk 4 is de waterparagraaf waar alle voor het plangebied relevante wateraspecten worden behandeld. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de verschillende milieu-aspecten en relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats. In hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven.
Het grondgebied van Montfoort maakt deel uit van het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol. Kenmerkend is het contrast tussen de open polders, die volgens het vaste copesysteem ontgonnen zijn, en de besloten lintbebouwingen langs de weteringen en de waterlopen. Parallel aan de ontginningsassen liggen de tiendwegen en houtkades. De grote verscheidenheid aan wateren (natuurlijk en gegraven) en watergebonden elementen zoals sluizen, dijken, molens, forten en bruggen verlenen dit landschap zijn eigenheid. De restanten daarvan – zowel onder- als bovengronds – vormen namelijk het archief voor de geschiedenis van de afgelopen 1.000 jaar. Een deel daarvan heeft ook een relevantie voor de op te stellen archeologische verwachting (‘jonge’ archeologie). Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart zijn cultuurhistorische objecten en structuren geselecteerd en over twee thematische kaarten verdeeld: bewoning en waterstaat/verdediging.
Voor dit bestemmingsplan is de bewoningskaart relevant.
Cultuurhistorische inventarisatie, bewoningskaart
Tussen 1000 en 1250 werden grote stukken wildernis in het Hollands-Stichtse grensgebied aan ontginners uitgegeven. De hoger gelegen delen in dit gebied van actieve en verlandde stroomstelsels werden gebruikt voor de landbouw, voornamelijk graan, de lagere delen voor de veeteelt. Met de toename van de bevolking nam ook de behoefte aan landbouwgrond toe. Behalve uit economische overwegingen is het niet toevallig dat de ontginning juist in dit gebied grootschalige vormen aannam. Ingeklemd tussen de invloedssferen van de graven van Holland in het westen en de bisschop van Utrecht in het oosten was de uitgifte van gronden en de ontginning daarvan de manier om lokale families aan zich te binden en daarmee verzekerd te zijn van hun loyaliteit, inkomsten en militaire steun. Op hun beurt wisten de nieuwe heren op deze wijze een lokale en regionale machtsbasis op te bouwen. Dit netwerk van allianties was door de eeuwen heen de motor van de geschiedenis van dit deel van Nederland. Binnen de regio zelf leidde het tot elkaar beconcurrerende regionale heren, hun families en afhankelijken. De tastbare getuigenissen daarvan zijn terug te vinden in vormen van bewoning en landgebruik (ontginningsassen, historische stads- en dorpskernen, bewoningslinten, kerken, boerderijen, kastelen, versterkte hofsteden, molens, e.d.). Een overzicht van deze objecten en structuren zijn geïnventariseerd op de onderstaande kaart.
Cultuurhistorische kaart (Bron: Archeologiebeleid gemeente Montfoort)
Het plangebied ligt in en aan het bewonerslint aan Heeswijk. De cultuurhistorische waarde wordt in het 'Archeologiebeleid gemeente Montfoort' benoemd als de relatie tussen het oude bewonerslint en de hoge archeologische verwachtingswaarde. Andere waarden worden niet benoemd.
Voor wat betreft de archeologische verwachtingswaarde en de cultuurhistorische waarde van het Belvedèregebied wordt verwezen naar paragraaf 5.8.
Sinds 2000 zijn de opstallen van het voormalige agrarische bedrijf in gebruik ten behoeve van opslagruimte en caravanstalling. De woning aan Heeswijk 161 wordt bewoond door de (voormalige) eigenaren van het voormalige agrarische bedrijf. De woning aan Heeswijk 159 is een tijd lang niet bewoond, omdat de kwaliteit van de woning aan niet aan de hedendaagse normen voldoet: de woning is gedateerd, slecht geïsoleerd, er zijn lekkages en enkele muren hebben scheuren. Sinds december 2016 wordt de woning weer bewoond. De woning met huisnummer 159 is rond 1950 gebouwd en de woning met huisnummer 161 is rond 1970 gebouwd.
Beide woningen staan aan de provinciale weg en delen een oprit. De oprit wordt tevens gebruikt voor de achterliggende bedrijfsmatige activiteiten. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost. De voormalige agrarische opstallen (de panden die zijn aangeduid als A, B en C in onderstaand plaatje) zijn in gebruik als caravanstalling en opslagruimte. In totaal wordt 2.685 m2 gebruikt ten behoeve van de opslag-activiteiten.
Bestaande situatie
Voormalige agrarische opstallen
De bestaande opstallen vallen binnen het agrarische bouwvlak en binnen het (door de provincie aangewezen) stedelijke gebied. Achter het bouwperceel is open graslandschap aanwezig dat tot aan de Hollandsche IJssel rijkt.
Ten westen van de woning Heeswijk 159 is een bedrijventerrein aanwezig, waar bedrijven met een maximale milieucategorie 3.1 zijn toegestaan. Ten oosten van de woning aan Heeswijk 161 is een categorie 2 bedrijf (autobedrijf van Oostrum) aanwezig.
Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht hebben op 26 juni 2007 de grens van de bebouwde kom vastgesteld. Het plangebied ligt net buiten de bebouwde kom.
Ligging plangebied ten opzichte van de bebouwde kom
Vanwege de beperkte omvang van het perceel is het niet meer mogelijk om een rendabel agrarisch bedrijf te runnen. Dat is de reden dat de gronden al ruim 15 jaar in gebruik zijn ten behoeve van opslag (onder andere de stalling van caravans). Met dit bestemmingsplan wordt dit gebruik gelegaliseerd.
Met dit bestemmingsplan wordt de feitelijke aanwezige situatie op het perceel aan Heeswijk 159-161 juridisch-planologisch geregeld. De bestaande (voormalig) agrarische opstallen blijven overwegend behouden, maar krijgen een passende bestemming, namelijk een bedrijfsbestemming waarmee uitsluitend opslag mogelijk is. Daarmee worden de huidige opslagactiviteiten gelegaliseerd.
De concrete plannen van de eigenaar zien erop dat een deel van de bestaande opstallen, direct gelegen achter de woning Heeswijk 159, gesloopt wordt. In totaal wordt hier circa 510 m2 aan bebouwing gesloopt. Daarvoor in de plaats wordt 170 m2 aan nieuwe opslagruimte terug gebouwd. De overige aanwezige bebouwing blijft behouden. Wel worden de bestaande (asbest-) daken vervangen en worden op de nieuwe daken zonnepanelen geplaatst.
In de nieuwe situatie staat er 2.345 m2 aan bedrijfsbebouwing. Het geheel aan bebouwing binnen het plangebied neemt af met circa 270 m2. Het oppervlakte aan bebouwing wordt in dit bestemmingsplan vastgelegd met een bebouwingspercentage van 40%. Gezien de ligging van het plangebied op de rand van het stedelijk gebied met het landelijke gebied, schrijft dit bestemmingsplan zowel een maximale goot- als bouwhoogte voor. Daarbij wordt uitgegaan van één bouwlaag met kap, uitgaande van een iets verhoogde bouwlaag, gezien de bedrijfsmatige bestemming. Dit bestemmingsplan maakt een maximale goothoogte voor bedrijfspanden mogelijk van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter.
De beide voormalige bedrijfswoningen zijn niet meer in gebruik als bedrijfswoning, aangezien de agrarische bedrijfsvoering op de achterliggende gronden is beeindigd. Beide voormalige bedrijfswoningen krijgen met dit bestemmingsplan de bestemming 'wonen'. Het feitelijke gebruik van de woningen wijzigt niet (er wordt nu ook al gewoond), alleen de bestemming wordt passend gemaakt.
De woning aan Heeswijk 159 is gedateerd en heeft om die reden een tijd leeg gestaan. In jdecember 2016 heeft de gemeente Montfoort de omgevingsvergunning verleend voor de verbouw van de woning. Het opknappen en bewonen van Heeswijk 159 draagt bij aan het verbeteren van de leefomgeving en het aangezicht van de omgeving.
De bestaande uitbouwen aan de zijgevel en de achtergevel zijn vergroot. Ten behoeve van de verbouw is 26 m2 aan bestaande bebouwing gesloopt en is circa 42 m2 aan bebouwing toegevoegd. Hiermee is de inhoud van de woning vergroot van 455 m3 naar 564 m3. De goot- en bouwhoogte wijzigt niet.
Zoals genoemd in paragraaf 2.4.1 wordt een deel van de voormalige agrarische opstallen gesloopt. Hiervoor in de plaats komt 170 m2 aan nieuwe bedrijfsruimte (opslagruimte). Tegen deze nieuwbouw aan wordt een berging ten behoeve van de woning gebouwd van circa 50 m2.
Gewenste nieuwe situatie
Met dit bestemmingsplan wordt aangesloten bij de bouwbepalingen die voor de overige woningen aan de provinciale weg gelden. Dit betekent dat een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter mogelijk wordt gemaakt en dat de inhoud van de woningen maximaal 650 m3 mag bedragen. Beide woningen voldoen daaraan. De woningen krijgen een woonbestemming.
Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid voor de bedrijvigheid en de twee woningen op het perceel Heeswijk 159 -161. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.3.2.
De eigenaar van de gronden is voornemens om op de gronden direct grenzend aan de noordzijde van het plangebied natuur te ontwikkelen. Aan het noordelijke deel van de bedrijfsbestemming wordt een groenstrook met streekeigen beplanting (te denken aan elzen, wilgen, meidoorn en veldesdoorn) aangelegd. Deze landschappelijke inpassing is met een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels. Aanvullend wordt gedacht aan de volgende invulling:
De diversiteit in landschap die zo gecreëerd wordt, draagt bij aan het verhogen van de natuurwaarden. Er wordt daarmee circa 0,25 hectare aan extra natuur gerealiseerd.
Schets gewenste inrichting natuur op gronden ten noorden van het plangebied
De uitbreiding heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De uitbreiding valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ behandeld.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.
De Afdeling hanteert een aantal uitgangpunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
Het omzetten van de bestemming 'Agrarisch-Rivierzone' in 'Bedrijf - opslag' wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling, omdat het een terrein groter is dan 500 m2. Daarom wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro).
Behoefte
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestemmingswijziging doorgevoerd, waarmee het feitelijke gebruik dat reeds ruim 15 jaar plaats vindt op het perceel aan Heeswijk 159-161, gelegaliseerd wordt. Daarmee wordt 2.345 m2 aan opslagruimte mogelijk gemaakt op een kavel van circa 0,6 hectare.
Het perceel wordt gebruikt ten behoeve van opslag. Een functie waar in de regio nog steeds veel vraag naar is. Gezien de aard (legalisatie bestaand gebruik) en de omvang kan gesteld worden dat verdere regionale afstemming niet nodig is.
Het plangebied ligt, conform de provinciale verordening, binnen het bestaand stedelijk gebied van Montfoort. Met de bestemmingswijziging wordt daarmee voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking (inbreiding voor uitbreiding).
Op 4 februari 2013 is de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 (PRV)' vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. Tevens is toen de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS)' vastgesteld. In de structuurvisie worden de ruimtelijke doelstellingen van de provincie Utrecht beschreven. Met de verordening wordt de verwezenlijking van de beschreven doelstellingen beoogt.
De volgende artikelen zijn (mogelijk) relevant voor dit bestemmingsplan:
In aanvulling op de geldende bepaling uit de PRV wordt opgemerkt dat de provincie bezig is met een partiële herziening. Het ontwerp dateert van 17 augustus 2018 en bevat een artikel 3.20, 'toekomstig bedrijventerrein'. De gronden van het plangebied vallen hieronder.
Op 5 december 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten geadviseerd om de toevoeging van een aantal kleinschalige (urgente) uitbreidingen van bestaande bedrijventerreinen buiten het statenvoorstel te laten (bijlage 1). Reden hiervoor is dat een uitbreiding van bedrijventerreinen kan leiden tot stikstofuitstoot en daarmee negatieve gevolgen kan hebben op Natura 2000-gebieden. Voor de uitbreiding van alle aangedragen uitbreidingen van bedrijventerreinen dient een passende beoordeling opgesteld te worden, waarmee aangetoond wordt of er significante effecten op Natura 2000 - gebieden plaats vinden. Op 10 december 2018 is de herziening van de PRV vastgesteld, zonder artikel 3.20 die voorziet in uitbreiding van bedrijventerreinen.
Artikel 4.1: stedelijk gebied
In artikel 4.1 van de PRV is vastgelegd dat de kaart 'stedelijk gebied' aangeeft welk gebied wordt aangemerkt als stedelijk gebied. Een bestemmingsplan dat opgesteld wordt voor een stedelijk gebied, kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting van het plan dient een beschrijving te bevatten hoe rekening wordt gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Consequentie plangebied
Het plangebied ligt binnen het stedelijke gebied.
Uitsnede PRV: grens stedelijk gebied - wonen en werken
Artikel 4.2: bedrijventerrein stedelijk gebied
De gronden die zijn aangeduid als stedelijk gebied zijn ook aangewezen als 'bedrijventerrein stedelijk gebied'. Een bestemmingsplan kan regels bevatten voor nieuwvestiging van bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen, mits voldaan kan worden aan de volgende voorwaarden:
In een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat aan bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan. Tevens dient aangetoond te worden dat er behoefte is aan nieuw bedrijventerrein en dat de uitbreiding in overeenstemming is met het regioconvenant.
De verordening geeft de volgende definitie van bedrijventerrein (artikel 1.1): 'en terrein van minimaal 1 hectare bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door handel, nijverheid, industrie en commerciële en niet-commerciële dienstverlening. Onder de beschrijving vallen daarmee ook (delen van) bedrijventerreinen die gedeeltelijk bestemd zijn en geschikt zijn voor kantoorgebouwen. De volgende terreinen vallen er niet onder: terrein voor grondstoffenwinning, olie- en gaswinning, terrein voor waterwinning, terrein voor agrarische doeleinden, terrein voor afvalstort en terreinen met laad- en/of loskade langs diep vaarwater toegankelijk voor grote zeeschepen'.
Consequentie plangebied
Het plangebied ligt binnen het stedelijke gebied, maar buiten de bebouwde kom (zie paragraaf 2.3). Daarmee neemt het plangebied een unieke positie in. Op grond van artikel 4.2 van de PRV is een beperkte uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein in Heeswijk mogelijk, door de achterliggende gronden van de kavel aan Heeswijk 159-161 toe te voegen. Dat betreft een uitbreiding van nog circa 0,6 hectare (het bestaande bedrijventerrein in Heeswijk is circa 10 hectare).
Opgemerkt wordt dat de bestemmingswijziging die met dit bestemmingsplan wordt doorgevoerd, niet echt aan te merken is als een uitbreiding van een bedrijventerrein. Dit omdat:
Gezien de ligging binnen het stedelijk gebied en buiten de bebouwde kom, gecombineerd met het legaliseren van het feitelijke gebruik is de wijziging van de bestemming niet te beschouwen als een uitbreiding van een bedrijventerrein, zoals bedoeld in de PRV. Met het omzetten van de bestemming vindt er geen uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein plaats, maar wordt door de gemeente Montfoort een maatbestemming 'bedrijf - opslag' opgelegd, waarmee recht wordt gedaan aan het bestaande gebruik. Er hoeft daarom niet te worden voldaan aan de gestelde voorwaarden uit artikel 4.2 uit de PRV.
Aanvullend wordt vermeld dat de gemeente Montfoort de provincie heeft verzocht om een uitbreiding (in oostelijke richting) van het bedrijventerrein in Heeswijk op te nemen in een nieuw op te stellen 'Regionaal convenant bedrijventerreinen Utrecht-west' (zie paragraaf 3.2.2 en 3.3.4).
In 2012 hebben de gemeenten De Ronde Venen, IJsselstein, Lopik, Montfoort, Oudewater en Woerden het Regionaal convenant bedrijventerreinen Utrecht-west vastgesteld met de Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht. De kern van het convenant is dat:
In dit convenant is een uitbreiding van bedrijventerreinen in Montfoort niet mogelijk. Het convenant voor Utrecht-west is geintegreerd in het regionaal convenant voor de hele regio Utrecht.
Consequentie plangebied
Na het ondertekenen van het regionale convenant heeft de gemeenteraad van de gemeente Montfoort in december 2013 besloten om, met het oog op de toekomst, in overleg te gaan en twee locaties binnen de gemeente voor te dragen als uitbreidingslocatie van een bedrijventerrein. Eén daarvan is het bedrijventerrein in Heeswijk. De voorbereidingen (onderhandelingen) voor een nieuw convenant lopen, maar dit heeft tot op heden nog geen nieuw ondertekend provinciaal convenant opgeleverd.
De bestemmingswijziging die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt betreft (zoals eerder beargumenteerd in paragraaf 3.2.1, onder 'Artikel 3.3: bedrijventerrein stedelijk gebied') een op maat gemaakte bestemming voor een voormalige agrarisch bedrijf in het buitengebied. De bestemmingswijziging wordt niet beschouwd als een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein. Gesteld kan worden dat dit bestemmingsplan een mogelijke toekomstige uitbreiding van het bedrijventerrein Heeswijk niet belemmert.
De TotaalVisie Montfoort 2030 is op 12 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie worden keuzes gemaakt hoe de gemeente Montfoort zich verder kan ontwikkelen richting 2030. De structuurvisie Totaalvisie Montfoort dient als leidraad te worden gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, maar ook voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en planologische afwijkingen.
Bedrijvigheid en detailhandel
In pargraaf 2.3.7 van de visie staat benoemd dat binnen Montfoort een grote behoefte aan bedrijventerreinen is. De vraag naar nieuwe bedrijfsruimte bestaat vooral uit de bouw van bedrijfshallen op bedrijventerreinen en verspreid aan de linten in het landelijk gebied. In totaal is sprake van een uitbreidingsbehoefte van 15 tot 20% ten opzichte van het huidige aanbod. Dit komt neer op zo’n veertien hectare netto bedrijfsgrond. Daarvan wordt de helft gevraagd in het buitengebied. Een logische uitbreiding van bedrijventerrein IJsselveld zou Kop IJsselveld zijn. Daar kan bruto drie hectare aan nieuw bedrijventerrein gerealiseerd worden.
In pargraaf 3.5.3 van de visie staat beschreven dat de huidige bedrijfsterreinen in groei beperkt worden door de rode contouren rondom het stedelijk gebied. Uitbreiding is slechts mogelijk buiten deze contour. De bedrijven in de linten zijn gebonden aan de eisen en randvoorwaarden die gesteld worden aan bouwen in het buitengebied. Veelal worden die als beperkend ervaren.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen rond het niet realiseren van een regionaal bedrijventerrein bij Woerden aan de A12 is een onderzoek naar de ruimtebehoefte gedaan voor korte en middellange termijn. Hieruit blijkt dat naar logische uitbreidingmogelijkheden moeten worden gekeken. Om de bedrijven in Montfoort de mogelijkheid te bieden om uit te breiden en om te voorkomen dat werkgelegenheid uit de gemeente verdwijnt, is ruimte nodig waar bedrijven voor uitbreiding naar toe kunnen. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van uitbreiding van bestaande terreinen (buiten de rode contour). Bedrijven dienen behouden te blijven binnen de gemeente of de regio. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie zullen naar aanleiding van het Convenant Bedrijventerreinen, waarin de gemeente Montfoort afspraken maakt met de overige gemeenten in Utrecht-West, zoeklocaties worden aangewezen voor de regio. Behoud van de lokale werkgelegenheid is uitgangspunt.
Consequentie plangebied
Verondersteld wordt dat met de 'rode contour' (zoals genoemd in de totaalvisie van de gemeente) de grens van het stedelijk gebied bedoeld wordt, zoals opgenomen in de PRV (zie ook pargraaf 3.2). De kavel aan Heeswijk 159-161 ligt in dat geval binnen de rode contour. De visie gaat met name in op de uitbreidingsmogelijkheden die in de regio gezocht worden buiten de rode contour. Gesteld wordt dat het omzetten van het gebruik, het legaliseren van gebruik, van circa 6.000 m2 (0,6 ha) binnen de rode contour niet in strijd is met de Totaalvisie Montfoort 2030.
Op 25 mei 2016 is de nota parkeernormen in werking getreden. Het doel van deze nota is het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen in de gemeente Montfoort om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Montfoort te waarborgen.
De parkeernormennota dient als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de parkeernormen in bestemmingsplannen. Algemeen uitgangspunt is dat een ruimtelijk initiatief op eigen terrein kan voldoen aan de parkeervraag.
Bezoekersparkeren
Bij de functie wonen bestaat de parkeernorm uit een bewoners- en bezoekersgedeelte. Het aandeel bezoekersparkeerplaatsen is altijd 0,3 parkeerplaats per appartement/woning. Zowel het bewoners- als bezoekersaandeel parkeerplaatsen moet op eigen terrein/plangebied worden aangelegd. Het aandeel bezoekersparkeerplaatsen moet altijd voor het openbaar verkeer toegankelijk zijn. De bezoekers-parkeerplaatsen mogen zich dus niet in een afgesloten parkeergarage, achter een hekwerk of slagboom bevinden.
Parkeren op eigen terrein
Parkeervoorzieningen op eigen terrein worden niet altijd als zodanig gebruikt. In de praktijk blijkt bijvoorbeeld dat garages naast woningen (vaak) een andere bestemming hebben gekregen (opslag, bijkeuken, slaapkamer of kantoor). Bij het bepalen van de parkeercapaciteit op eigen terrein worden daarom correctiefactoren toegepast. Woningen die een oprit hebben, worden veronderstelt één parkeerplaats op eigen terrein te hebben.
Consequentie plangebied
Binnen het plangebied zijn twee woningen en 2.345 m2 aan bedrijfsbebouwing aanwezig. De bedrijfsbebouwing wordt gebruikt voor opslagactiviteiten en is daarom aan te merken als een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 ligt het plangebied net buiten de bebouwde kom.
De nota schrijft de volgende parkeernormen voor:
Buiten bebouwde kom | Benodigde parkeerplaatsen | |
woonhuis | 2 per woning | 4 |
bedrijf arbeidsextensief / bezoekers extensief | 1,1 per 100 m2 bvo | 26 |
Totaal | 30 |
Binnen het plangebied is voor zowel de beide woningen als de bedrijfsactiviteiten voldoende ruimte aanwezig voor de realisatie van 30 parkeerplaatsen. Op onderstaand kaartje is aangegeven waar op het perceel geparkeerd kan worden. Op eigen terrein kunnen probleemloos 58 auto's geparkeerd worden.
Opgemerkt wordt dat het huidige gebruik, het stallen van caravans, een beperkte verkeersaantrekkende werking heeft. Met name in de vakantieperiode's komen mensen langs voor het halen of brengen van een caravan. In de praktijk komt het niet voor dat 30 mensen gelijkertijd een caravan komen brengen of iets komen halen (of brengen) voor de opslag.
Parkeren op eigen terrein
In artikel 7.5 van de regels is bepaald dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning aan de hand van de op dat moment aanwezige parkeernormen wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Uitgaande van de huidige normen, wordt geconstateerd dat binnen dit bestemmingsplan voldoende ruimte is om het aantal benodigde parkeerplaatsen te realiseren.
In de welstandsnota Montfoort (2011) worden naast de algemeen geldende welstandscriteria gebiedsgebonden criteria opgesteld per onderscheiden gebied. Er worden drie welstandniveau's onderscheiden: regulier, plus en bijzonder.
De provinciale weg Heeswijk wordt aangemerkt als landelijk stroomruglint. Dit lint kent een diversiteit aan lintbebouwing. De bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit langwerpige boerderijachtige hoofdbouwmassa's met een van oorsprong agrarische functie. Voor een landelijk stroomruglint geldt een 'plus niveau van welstand'.
De woning gelegen aan Heeswijk 159 is reeds (gedeeltelijk) verbouwd. Hiermee is de inhoud van de woning vergroot van 455 m3 naar 564 m3. Daarmee wordt voldaan aan de maximaal toegestane inhoud van 650 m3. De verbouwingen hebben met name aan de achterzijde van de woning plaats gevonden. De welstand heeft hierover positief geadviseerd.
Voor bedrijventerreinen geldt in principe een regulier niveau van welstand. Dit betekent dat:
Voor de hoofdvormen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Opgemerkt wordt dat het bedrijventerrein in Heeswijk niet genoemd wordt als bedrijventerrein in de welstandsnota.
Consequentie plangebied
De eigenaar van de grond heeft geen grootschalige sloop - en nieuwbouwplannen. De huidige bebouwing zijn voormalige agrarische opstallen, welke goed passen in het landschap. Het plangebied bevindt zich aan de rand van het stedelijk gebied (bedrijventerrein) met het landelijk gebied (open grasland). De bestaande bebouwing zorgt voor een goede overgang van het bedrijventerrein naar het open grasland.
Het plangebied grenst aan de westelijk gelegen perceelsgrens aan een bedrijventerrein. Op dit bedrijventerrein mogen gebouwen gebouwd worden met een maximale goot- en bouwhoogte van 9 meter. Dit betekent dat gebouwen maximaal 9 meter hoog mogen zijn en een platte dakafdekking mogen hebben.
De gronden ten oosten van het plangebied hebben een bedrijfsbestemming. De panden hier mogen een goothoogte van maximaal 6 meter hebben en een maximale bouwhoogte van 9 meter.
Zoals beschreven in paragraaf 2.4.1 maakt dit bestemmingsplan een maximale goothoogte van 4,5 meter mogelijk en een maximale bouwhoogte van 8 meter. Bebouwing met deze hoogten is landschappelijk goed passend op deze locatie. Indien in de toekomst nieuwbouw plaats vindt, dient voldaan te worden aan de welstandscriteria die dan gelden.
Toegestane goot- en bouwhoogten
Op 16 december 2013 heeft de gemeenteraad van Montfoort besloten om de bestaande bedrijventerreinen IJsselveld-noord en Heeswijk bij de provincie Utrecht voor te dragen als uitbreidingslocatie. In 2013 was er, gezien de economische crisis, geen behoefte om nieuwe uitbreidingen van bedrijventerreinen te gaan realiseren. De gemeenteraad heeft besloten dat, zodra de ruimtevraag naar bedrijventerreinen weer aantrekt, de gemeente de uitbreidingen snel kan realiseren. Daartoe heeft er bestuurlijk overleg plaats gevonden met de provincie en is de provincie verzocht om deze uitbreidingslocaties in een nieuwe versie van het regionale convenant bedrijventerreinen op te nemen.
Zoals beschreven in paragraaf 3.2.1 heeft dit geleid tot een artikel 3.20 in het 'Ontwerp 2de partiële herziening van de provinciale ruimtelijke verordening (herijking 2016)' waarmee kleine uitbreidingen van lokale bedrijventerreinen mogelijk worden gemaakt. Op advies van het college van Gedeputeerde Staten heeft Provinciale Staten de toevoeging van een aantal kleinschalige uitbreidingen geschrapt uit de vastgestelde PRV (d.d. 10 december 2018). Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.2.1.
Europees beleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.
Wettelijk kader
Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden
geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.
Vierde Nota Waterhuishouding
Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.
In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:
Provinciaal beleid
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit waterplan is 23 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.
Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Nieuw toegevoegde bebouwing heeft gevolgen voor de snelheid waarmee het regenwater naar de sloten afstroomt. Hetzelfde geldt bij uitbreiding van (erf-)verharding. In de Keur is daarom opgenomen dat het verboden is om zonder watervergunning hemelwater afkomstig van nieuw verhard oppervlak versneld af te voeren. Voor oppervlakken tot 500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied gelden algemene regels (Algemene regels Keur nr.14). In het geval dat nieuwe verharding of uitbreiding van bestaande verharding aangebracht wordt boven de gestelde ondergrens (500 m² in stedelijk gebied en 1.000 m² in niet stedelijk gebied) moeten compenserende maatregelen worden getroffen die mogelijke overlast, als gevolg van de toename in verharding, voorkomen.
Met het voorliggende bestemmingsplan neemt het oppervlakte aan verharding niet toe. Het oppervlakte aan bebouwing neemt zelfs iets af. Daarmee is er geen noodzaak tot het compenseren van water. Er zijn daarmee geen waterbelangen die geschaad worden met de bestemmingwijziging.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl voor het project Heeswijk 159-161 op datum 12 april 2017 (bijlage 1). Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze website door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een waterbelang.
De ruimtelijke ontwikkeling maakt het mogelijk om een functiewijziging in bestaande bebouwing toe te staan. Functiewijzigingen hebben geen invloed op water. Om deze reden voldoet het plan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert daarom positief over het ruimtelijk plan.
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en/of 1000 m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui deze extra versnelde afvoer niet verwerken, waardoor wateroverlast binnen of buiten het plangebied kan ontstaan. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet de versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeeld voorkomen: infiltreren van regenwater in de bodem met een wadi of greppel, de aanleg van waterberging onder een gebouw of infrastructuur. Voorbeeld compenseren: graven extra oppervlaktewater, berging onder straten.
Met het opstellen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan mogelijk is uit oogpunt van verschillende milieuaspecten. Het gaat hier om de volgende aspecten:
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.
Gemengd gebied
Het plangebied is aan te merken als gemengd gebied, gezien:
Al deze kenmerken passen niet bij het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. Door de ligging in een gemengd gebied, gelden afwijkende richtafstanden. De richtafstanden worden met 'één stap' verlaagd. Voor bedrijven met een categorie 3.1 geldt een richtafstand van 50 meter in geval van een rustige woonwijk, maar in geval van een gemengd gebied wordt deze afstand verlaagd naar 30 meter. Voor bedrijven met een categorie 2 geldt een richtafstand van 30 meter in geval van een rustige woonwijk, maar in geval van een gemengd gebied wordt deze afstand verlaagd naar 10 meter.
Aanwezig bedrijven
Op de aangrenzende percelen zijn de volgende bedrijven gevestigd:
Bedrijven op aangrenzende percelen.
Opgemerkt wordt dat de VNG-richtafstanden van toepassing zijn op nieuwe situaties, waarbij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) en bedrijven in elkaars nabijheid gerealiseerd worden. De situatie aan Heeswijk 159 en 161 is niet te beschouwen als een geheel nieuwe situatie. Zowel de beide woningen als de bedrijven op de nabij gelegen percelen zijn reeds aanwezig. Met dit bestemmingsplan wordt het gebruik van de woningen gewijzigd, waarmee de bestaande situatie (welke reeds sinds 2000 bestaat) gelegaliseerd wordt: de voormalige bedrijfswoningen krijgen een woonbestemming. Daarbij wijzigt de de daadwerkelijk activiteit (namelijk wonen) niet. Er kan daarom beargumenteerd afgeweken worden van de VNG-richtafstand.
Aanvullend wordt opgemerkt dat de beide (voormalige bedrijfs-) woningen aanwezig waren en dat daarna de bedrijven zich gevestigd hebben. Van Oostrum is haar bedrijfsvoering in 1980 begonnen aan de provinciale weg (Heeswijk). Het bedrijventerrein, en daarmee de kantoorpanden ten westen van Heeswijk 159, is in 1998 / 1999 ontwikkeld. Daarmee diende de bedrijven rekening te houden met de reeds bestaande woningen aan Heeswijk 159 en 161 (welke rond 1950 en 1970 zijn gebouwd) en de toenmalige agrarische bedrijfsvoering. Met andere woorden: de toenmalige nieuwvestiging van de bedrijven mochten het woon- en leefklimaat van de bestaande (bedrijfs-)woningen, en de toenmalige bedrijfsvoering, niet negatief beïnvloeden.
De bestaande bedrijven in de directe omgeving zijn in hun milieuruimte al beperkt door de aanwezigheid van de (voormalige) bedrijfswoning. De omzetting naar burgerwoning verandert hier niets aan.
Gezien het voorgaande wordt geconstateerd dat de afstand van de woningen tot de naastgelegen bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de gewenste bestemmingswijziging (van voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning).
Caravanstalling en opslag in relatie tot de woningen Heeswijk 159 en 161
Het stallen van caravans wordt door de VNG aangemerkt als een categorie 2 activiteit (SBI-code 52109, verhuur opslagruimte, dienstverlening t.b.v. het vervoer). De overige opslagactiveiten zijn te beschouwen als bedrijfsactivteiten met een milieucategorie 1.
De afstand tussen de achtergevels van de beide woningen tot aan de bedrijfsbestemming bedraagt ruim 20 meter. Daarmee wordt ruim voldaan aan de minimale richtafstand van 10 meter voor bedrijven met een milieucategorie 2 in gemengd gebied.
Doordat de inrit waarmee het achterliggend terrein ontsloten wordt, tussen de beide woningen doorloopt, is onderzoek gedaan of het gebruik van de achterliggende gronden ten behoeve van opslag een negatief effect heeft op het woon- en leefklimaat van de beide woningen (bijlage 2).
Activiteitenbesluit
Woningen worden aangemerkt als 'gevoelige gebouwen'. De opslagactiviteiten hebben een bedrijfsmatig karakter. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de eisen uit de milieuwetgeving: het Activiteitenbesluit. Akoestische berekeningen moeten worden uitgevoerd voor de representatieve bedrijfssituatie. De relevante akoestische eisen waaraan voldaan moet worden zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Akoestische eisen gevoelig gebouw
Indirecte hinder
In het Activiteitenbesluit is niets geregeld over indirecte geluidhinder ten gevolge van verkeersaantrekkende werking. Maatvoorschriften ter voorkoming van indirecte hinder vallen onder de 'zorgplicht'. Het bevoegd gezag kan, indien nadelige gevolgen voor het milieu worden verwacht, met een maatwerkvoorschrift een onderzoek naar indirecte geluidhinder voorschrijven. De resultaten van zo'n onderzoek kunnen leiden tot het stellen van maatwerkvoorschriften ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen voor het milieu. Een representatieve bedrijfssituatie leidt tot de volgende transportbewegingen:
Transportbewegingen representatieve bedrijfssituatie
Langtijdgemiddelde
De hoogst berekende geluidbelasting ter plaatse van de woning aan Heeswijk 159 bedraagt 47 dB(A). Ter plaatse van de woning aan Heeswijk 161 bedraagt de hoogst optredende geluidbelasting 44 dB(A). De geluidbelasting ter plaatse van alle waarneempunten op alle waarneemhoogten lager is dan de normwaarde van 50 dB(A).
Maximaal geluidsniveau
Het maximale geluidniveau gedurende de dagperiode (te weten 70 dB(A)) wordt op zowel de voor- als zijgevel van beide woningen overschreden, door het langs rijden van bestelbusjes en personenauto's op korte afstand van de gevels. De hoogste mate van overschrijding van 9 dB(A) vindt plaats bij de woning aan Heeswijk 159. Bij de woning aan Heeswijk 161 is een overschrijding van 4 dB(A). Deze overschrijding heeft tot gevolg dat, om een goed woon- en leefklimaat in de woningen te realiseren:
De overschrijding van de norm voor het maximale geluidniveau is van dezelfde orde van grootte als die optreedt als gevolg van het passeren van één auto, die op bezoek komt bij een van de woningen.
Indirecte hinder
De geluidbelasting ten gevolge van het aan- en afrijdende verkeer bedraagt maximaal 31 dB(A). De voorkeurswaarde van 50 dB(A) wordt hiermee dus niet overschreden.
Conclusie
De overschrijding van de norm voor het maximale geluidniveau is van dezelfde orde van grootte als die optreedt als gevolg van het passeren van één auto, die op bezoek komt bij een van de woningen. Indien op de achterliggende gronden geen opslag-activiteiten plaats zouden vinden, dan zou er geen noodzaak zijn voor het in kaart brengen van de geluidproductie van de in- en uitrit. Het autoverkeer dat gegenereerd wordt door de twee naast elkaar gelegen woningen is niet strijdig met een goede woon- en leefomgeving. Door de aanwezigheid van de opslagactiviteiten op de achterliggende gronden wordt de overschrijding van het maximale geluidniveau niet vergroot.
De overschrijding op de gevel bij de woning aan Heeswijk 161 is laag, namelijk 4 dB(A). Een toename van het geluidsniveau met 3 dB(A) is voor het menselijk oor nauwelijks vast te stellen. Pas een verschil van 5 dB(A) is goed waarneembaar. Gesteld wordt dat een overschrijding van 4 dB(A) van het maximale geluidniveau niet bijdraagt aan een onacceptabel geluidsniveau in de woning. Met dit bestemmingsplan wordt een situatie, welke al sinds 2000 bestaat, gelegaliseerd; er worden geen extra activiteiten mogelijk gemaakt. Het huidige woon- en leefklimaat in de woning wijzigt niet als gevolg van dit bestemmingsplan.
De woning aan Heeswijk 159 krijgt extra gevelisolatie, waarmee voldaan wordt aan de gestelde eis voor de binnenwaarde (zie paragraaf 5.9). Een gevelisolatie van 140 mm dik is voldoende om de 24 dB(A) tegen te houden.
Op grond van artikel 2.20 van het Activiteitenbesluit kan een andere waarde (minder stenge eis) worden vastgesteld voor het maximaal geluidniveau. Aanbevolen wordt om deze ontheffing aan te vragen.
Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):
Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.
Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.
Op basis van art. 76 lid 3, van de Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.
Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.
Nabij het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, een zone van een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met geluidafspraken (geluidbeheersplan) aanwezig. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Het plangebied ligt niet in een zone van een spoorweg. Spoorwegverkeerslawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:
Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
Regeling NIBM
De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:
Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Rekentool 'niet in betekenende mate'
Bestaande luchtkwaliteit
Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit en de verwachtingen in de toekomst staan. In onderstaande tabel een overzicht van de waarden voor het plangebied in 2015 en de verwachte waarden in 2020 en 2025.
2015 | 2020 | 2025 | |
NO2 | |||
woningen | 20 - 22 µg/m3 | 0 - 18 µg/m3 | 0 - 18 µg/m3 |
bedrijven | 18 - 20 µg/m3 | 0 - 18 µg/m3 | 0 - 18 µg/m3 |
PM10 | |||
woningen | 22 - 23 µg/m3 | 21 - 22 µg/m3 | 20 - 21 µg/m3 |
bedrijven | 22 - 23 µg/m3 | 21 - 22 µg/m3 | 20 - 21 µg/m3 |
PM2,5 | |||
woningen | 14 - 15 µg/m3 | 13 - 14 µg/m3 | 12 - 13 µg/m3 |
bedrijven | 14 - 15 µg/m3 | 13 - 14 µg/m3 | 12 - 13 µg/m3 |
Overzicht waarden luchtkwaliteit (Bron: www.odru.nl, geoloket)
Met het legaliseren van het bestaande gebruik van de kavel aan Heeswijk 159 - 161 worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de aanwezige luchtkwaliteit. Door de bestemmingswijziging worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die meer dan 1.280 voertuigbewegingen gemiddeld per dag mogelijk maken.
Uit dit overzicht van de bestaande en verwachte toekomstige waarden blijkt dat deze ver onder de grenswaarden liggen. Daarmee kan geconstateerd worden dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de gewenste bestemmingswijziging.
Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.
Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving
Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Montfoort niet bekend.
In het geldende bestemmingsplan is per bouwvlak, binnen zowel de bestemming 'agrarisch - rivierzone' als de 'verschillende bestemmingen 'bedrijf' en 'bedrijventerrein', één windmolen mogelijk met een maximale bouwhoogte van 20 meter. Dit voorliggende bestemmingsplan maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, geen extra windmolen mogelijk. De bouw van één windmolen is een bestaand recht dat behouden blijft. Daarmee is er geen noodzaak tot het in beeld brengen van de externe veiligheidsaspecten. Opgemerkt wordt dat de risico's van één windmolen beperkt geacht wordt.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water
Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plangebied of in ieder geval op een afstand die groter is dan 200 meter, zodat er geen ruimtelijke consequenties zijn.
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Montfoort een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Deze route loopt niet langs of door het plangebied.
Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.
Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Langs de provinciale weg ligt een hoge druk aardgasleiding van 8 bar. Volgens het Bevb vormt een 8 bar leiding geen risico voor de veiligheid. Deze leiding heeft dus geen invloed voor de beoogde functiewijzigingen die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Voor de leiding geldt wel aan weerszijden van de leiding een bebouwingsvrije zone van 4 meter. De bebouwingsvrije zone raakt het plangebied. Met dit bestemmingsplan wordt de zone, liggend binnen het plangebied, als dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen. Daarbij wordt aangesloten bij de regeling van de '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012'.
Ligging hoge druk aardgasleiding t.o.v. de bestaande woningen (Bron: bestemmingsplan Buitengebied 2012)
Elektromagnetische straling
Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.
Wet Bodembescherming
De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:
Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging.
Voor het vaststellen van dit bestemmingsplan is er geen noodzaak om bodemonderzoek te doen. Er kan gebruik gemaakt worden van de vrijstelling die de Wet Bodembescherming biedt, omdat:
Ten behoeve van de verbouw van de woning aan Heeswijk 159 is er een asbestinventarisatie gedaan (zie bijlage 3). Hieruit blijkt dat in de woning, geen asbesthoudend materiaal is aangetroffen. Aan de buitenkant van de woning is hechtgebonden asbest aangetroffen. Uit het rapport blijkt dat een spoedige sanering niet noodzakelijk is, omdat er geen sprake is van beschadigingen.
Op de daken van de opstallen achter de woningen liggen asbest platen. In totaal circa 2.685 m2. Deze daken worden vervangen door nieuw daken, welke voorzien worden van zonnepanelen. De bodem hoeft niet op asbest te worden onderzocht.
Wet natuurbescherming
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.
De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.
De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.
De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Wet Natuurbescherming
Op 12 mei 2016 heeft er een veldbezoek plaats gevonden. Daarbij zijn het gehele plangebied en de daarachter liggende graslanden geïnventariseerd. De resultaten van het veldbezoek zijn opgesomd in bijlage 4.
Ongewervelde
Er zijn geen beschermde ongewervelden aangetroffen in en rond de woonhuizen en de overige bebouwing op het perceel. Er worden daarom geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten ongewervelden. Door de realisatie van ecologisch beheer, ten noorden van het plangebied wordt het achterste deel van het perceel een geschikte plaats voor ongewervelden als libellen bijen en vlinders. Deze soorten worden daarmee voorzien van voedsel en voortplantingsruimte.
Vogels
Voor alle vogelsoorten geldt dat broedende vogels, hun eieren en de nestplaatsen die ze dan gebruiken zwaar beschermd zijn. Voor het broedseizoen wordt veelal de periode van 15 maart tot 15 juli aangehouden (algemene zorgplicht). Maar feitelijk zijn ook vogels die buiten deze indicatieve periode broeden beschermd. In gebruik zijnde nesten mogen niet worden beschadigd. Van een beperkt aantal vogels is de broedplaats jaarrond beschermd dus ook als er op dat moment geen sprake is van een broedsel. Het betreft vogels die veelal terugkeren naar de oude nestlocatie en zelden een nieuw nest te bouwen. Voorbeeld van jaarrond beschermde nesten is die van de huismus. Tijdens de inventarisatie zijn geen broedgevallen en/of vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten aangetroffen. Ook is er geen beschermde flora aangetroffen.
De holten onder de dakpannen van de voormalige bedrijfsopstallen en het woonhuis zijn afgedicht. Dit om te voorkomen dat er vogels (en of vleermuizen) zich vestigen onder het dak. Op het moment van het veldbezoek zijn een aantal mussen waargenomen in de heg. De heg heeft een waardevolle functie voor de mussen om te schuilen voor eventueel roofvogels of katten. Ook is de haag geschikt als broedplaats voor overige vogels als de merel, en mogelijk groenlingen. Tijdens de opnamen van het terrein waren de gebouwen vanwege het ontbreken van de holten ongeschikt als broedlocatie. Om in de toekomst geschikte broedplaatsen te genereren zullen zogenaamde 'vogelpannen' worden toegepast.
Vleermuizen
Controles van de woning en schuren leverden geen aanwijzingen voor verblijfplaatsen van vleermuizen. De schuren die gerenoveerd worden zijn te 'tochtig' om te kunnen fungeren als vaste verblijfplaats. De te slopen/renoveren gebouwen zijn ook zeer matig geschikt doordat de holten onder de dakpannen zijn afgedicht. De uitvoering van het bestemmingsplan heeft geen negatieve effecten voor vleermuizen.
Amfibieën en Vissen
Er wordt geen water gedempt. Er zijn bovendien geen amfibieën en vissen waargenomen. Negatieve effecten op amfibieën en vissen worden dan ook niet verwacht.
Natura 2000 gebied
In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 10 km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein'. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op aangewezen habitattypen en -soorten. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van het Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Wet Natuurbescherming wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Natuurnetwerk Nederland (Ecologische Hoofdstructuur)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de NNN. Het plangebied ligt op circa 900 meter van een begrensd NNN-gebied. De beoogde bestemmingswijziging (waarmee de reeds bestaande situatie wordt gelegaliseerd) heeft betrekking op de twee woningen en de achterliggende opstallen, welke op circa 900 meter afstand liggen. Er vinden geen wijzigingen plaats in of nabij het NNN-gebied. Van afname van areaal is geen sprake.
Met de voorgenomen bestemmingswijziging worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht. In dit kader wordt ook verwezen naar de paragraaf 2.4.4 en 3.2.1.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.
De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.
De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.
Monumentenwet en Erfgoedwet
De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.
Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.
Erfgoedwet
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.
In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.
Nota Belverdere
Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en -planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvedèregebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid.
Gemeentelijke beleidsnota archeologie
In 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Montfoort het Archeologiebeleid vastgesteld.Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische waarden en verwachtingenkaart en een maatregelenkaart opgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische maatregelenkaart is afgeleid uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.
Archeologie
Monument
De te verbouwen woning en de achterliggende voormalige bedrijfspanden zijn geen gemeentelijk - of rijksmonument. Er zijn daarmee geen beperkingen voor de verbouw.
Archeologische verwachtingswaarde
Volgens de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Montfoort ligt de onderzoekslocatie in een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 4). In deze gebieden dient bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening, bij plangebieden groter dan 200 m² en bodemingrepen dieper dan 50 cm -mv, vroegtijdig inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt de bestaande feitelijke situatie bestemd. Op korte termijn zijn plannen om een deel van de bestaande voormalige agrarische opstallen te slopen en nieuw te bouwen. Het betreft nieuwbouwplannen van circa 225 m2. Er vinden daarbij geen bodemingrepen plaats dieper dan 50 cm; er wordt gebruik gemaakt van de reeds aanwezige fundering. Er is daarom geen noodzaak voor het doen van nader archeologisch onderzoek voor de geplande (kleinschalige) sloop- en bouwactiviteiten. Het is bovendien zeer waarschijnlijk dat de bodem reeds verstoord is, gezien de bebouwing die er momenteel staat.
Het bestemmingsplan maakt algemeen sloop en nieuwbouw mogelijk. Daarin verschilt dit bestemmingsplan niet van het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied. Om de archeologische waarden in de toekomst, bij eventuele plannen om op grotere schaal te gaan slopen (en nieuwbouw te plegen), veilig te stellen is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'waarde - archeologie 4' opgenomen. Met de dubbelbestemming wordt aangesloten bij de regeling, zoals die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Opgemerkt wordt dat deze grootschalige nieuwbouwplannen op korte termijn niet aannemelijk zijn, omdat initiatiefnemer de bestaande opstallen gaat voorzien van zonnepanelen. Dat maakt sloop en nieuwbouw op korte termijn financieel niet interessant.
Verwachtingswaarde Maatregelenkaart
Cultuurhistorie
Belvedèregebieden
Het plangebied ligt binnen, of nabij Belvedèregebied Lopikerwaard. De grens van Lopikerwaard ligt bij de Hollandsche IJssel. De belangrijkste eigenschappen (waarden en structuren) van het gebied zijn:
Ligging Belvedèregebied Lopikerwaard
De functiewijziging die met dit bestemmingsplan beoogd worden, hebben geen gevolgen voor de waarden van de Lopikerwaard: het plan heeft geen effect op de karakteristieke lange en smalle kavels en het slotenpatroon wordt niet gewijzigd. Gesteld wordt dat de ligging binnen het Belvedèregebied, de cultuurhistorische waarde, geen beperking vormt voor de verwezenlijking van dit bestemmingsplan.
Aanvullend wordt verwezen naar paragraaf 2.1.
Landelijk beleid
Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.
Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt:
Voor zover het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak van het bestaande gebouw geldt als eis een warmteweerstand van 2,5 m2.K/W (vloer), 1,3 m2.K/W (gevel) en 2,0 m2.K/W (dak). Voor ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 m2 K/W.
Provinciaal beleid
De provincie Utrecht heeft in het voorontwerp van de provinciale structuurvisie de ambitie neergelegd in 2040 het grondgebied van de provincie klimaatneutraal georganiseerd te willen hebben. Hierin gaat het ondermeer om een situatie waarin de provincie onafhankelijk is van de beschikbare fossiele brandstoffen. Om dit doel te realiseren moet er veel gebeuren en moeten de eerste stappen al vroeg worden gezet. De provincie wil het gebruik van alle duurzame energiebronnen stimuleren. Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft niet alleen een CO2-reductie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als voordeel. Verbetering van de luchtkwaliteit en de kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie zijn belangrijke bijkomende voordelen.
De provinciale ruimtelijke verordening (4 februari 2013) schrijft voor dat ruimtelijke planning binnen het stedelijk gebied een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1, lid 3 van de verordening). Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen of afwijking hiervan via een omgevingsvergunning. Onderhavig plangebied is onderdeel van het stedelijk gebied, zodat deze eis van toepassing is en het ruimtelijk plan hieraan moet voldoen.
Regionaal beleid
De gebiedscommissie Utrechtse Waarden onderschrijft de provinciale doelstelling van klimaatbestendigheid en energieneutraliteit in 2040 in het document ‘Klimaat en Energie in de Utrechtse Waarden’ en ziet hierin een belangrijke rol voor het landelijk gebied. Op die manier is het leefgebied van de Utrechtse Waarden1 bestand tegen toekomstige weersomstandigheden en stoot de provincie per saldo geen broeikasgassen uit. De veranderende weersomstandigheden geven een groter overstromingsrisico, soms meer wateroverlast, soms juist meer watertekorten en hogere temperaturen. Voor het gebied is het dan ook belangrijk om plannen te maken die inspelen op deze klimaateffecten, bijvoorbeeld door het stimuleren van groene daken en gevels.
Daarnaast heeft het gebied een verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan het zoveel mogelijk voorkomen van klimaatverandering. Energiebesparing enerzijds en lokale energieopwekking uit biomassa, zon en wind anderzijds moeten daaraan bijdragen. Met name voor biomassa ziet de commissie kansen omdat de belangstelling er al is en omdat biomassa bij uitstel regionaal georganiseerd kan worden. Omdat fossiele bronnen steeds duurder worden, is inzetten op besparing van energie en het zoeken naar lokale, duurzame energiebronnen ook goed voor de portemonnee en de regionale economie.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Montfoort wil zich niet onttrekken aan de nationaal en provinciaal geformuleerde CO2-doelstelling. De gemeente wil daarom een belangrijke bijdrage leveren aan het opwekken van lokale duurzame energie. In het Plan van Aanpak gemeentelijk klimaatbeleid 2008 – 2012 ten behoeve van de aanvraag Stimuleringsuitkering Lokaal Klimaatbeleid (SLOK) is de gemeentelijke ambitie geformuleerd in 2020 een CO2-reductie van 30% te bereiken en 20% duurzame energie op te wekken. De gemeente kent hiervoor de volgende mogelijkheden:
Bij duurzaam bouwen worden bouwwerken zodanig gerealiseerd dat het milieu zo weinig mogelijk wordt belast en een zo goed mogelijk woonkwaliteit wordt gerealiseerd. In elke fase van het bouwproces dient rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen. De gemeente Montfoort heeft verklaard duurzaam bouwen als uitgangspunt te nemen bij nieuwbouwprojecten. De gemeente heeft zich aangesloten bij de systematiek van GPR gebouw. De ambitie is om per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid) een GPR-score van minimaal 7 te realiseren.
De 'GPR-gebouw' is van toepassing voor nieuwbouwplannen en niet voor verbouwplannen. 'GPR-gebouw' is daarom niet verplicht voor de reeds verbouwde woning aan Heeswijk 159. Voor de verbouw van de woning wordt gewerkt met de volgende isolatiewaarden:
Aanvullend wordt er een douche geïnstalleerd met warmte-terugwinning-systeem en wordt er een warmtepomp geïnstalleerd. De vernieuwbouw van de woning Heeswijk 159 voldoet hiermee aan de 'GPR-gebouw'.
De daken van de achterliggende opstallen worden vervangen door nieuwe daken, welke voorzien worden van zonnepanelen. De zonnepanelen produceren jaarlijks circa 356,000 MWH per jaar. Voor de realisatie van de zonnepanelen is subsidie verkregen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.
In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.
Het wijzigen van de bestemming van twee bedrijfswoningen in twee burgerwoningen en het omzetten van een agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2), waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling is nodig indien een bestemmingsplan betrekking heeft op de volgende activiteiten:
In dit geval gaat het om het planologisch omzetten van de bestemmingen van reeds bestaand gebruik, namelijk twee woningen en circa 0,6 hectare bedrijfsbestemming. Er wordt met dit bestemmingsplan ook geen extra bebouwing mogelijk gemaakt. De functieomzetting die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt ligt ver onder de hiervoor genoemde toetswaarden. Uit de hoofdstukken 4 en 5 blijkt overigens dat het omzetten van de bestemmingen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Daarmee is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een vormvrije mer-beoordeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is.
Plangebied
Er wordt geen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Er is daarom geen verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan.
Wettelijk gezien is vooroverleg met het hoogheemraadschap en de provincie noodzakelijk (overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening). Gezien de aard en omvang van de bouwactiviteit zijn er geen provinciale belangen van toepassing. Vooroverleg met de provincie is daarom niet nodig. Zoals in hoofdstuk 4 (water) is aangegeven wordt voldaan aan de belangen van het hoogheemraadschap (HDSR) en is er een positief advies van hen ontvangen (bijlage 1). Vooroverleg met het hoogheemraadschap is daarom ook niet noodzakelijk, maar wordt wel gedaan.
Overeenkomstig artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbesluit gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.
In het vastgestelde bestemmingsplan zijn een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze zijn opgenomen in de Nota van wijzigingen, welke onderdeel vormt van het raadsbesluit.