Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Johan de Ridderlaan naast 1, Montfoort
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0335.BPJdRidderlaan1-ON01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer heeft het voornemen om aan de Johan de Ridderlaan in Montfoort een nieuwe vrijstaande woning te realiseren. Het perceel waar het plangebied zich op bevindt is nu nog onderdeel van het perceel Johan de Ridderlaan 1. Het plangebied is op dit moment onbebouwd en dient nog als tuin van de woning. In het beoogde plan komt op het nieuwe perceel een woning met garage te staan.
 
Het initiatief voor de ontwikkeling van de woning op het perceel is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Woonwijken'. Ter plaatse is immers geen bouwvlak aanwezig, waardoor het bouwen van de woning niet is toegestaan. Om de planontwikkeling mogelijk te maken is daarom een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van de woning, waarbij wordt toegelicht waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied ligt in de plaats Montfoort, een stad met een lange geschiedenis die begint rond het jaar 1170. Montfoort is gelegen ten zuidwesten van Utrecht. Ten noorden van het plangebied, op een afstand van circa 250 meter, loopt de Hollandsche IJssel. Op bijna 200 meter ten zuiden van het plangebied bevindt zich de Provincialeweg (N228).
 
De planlocatie is onderdeel van het perceel kadastraal bekend onder gemeente Montfoort, sectie B, perceelnummer 2143 en kent een oppervlakte van circa 235 m². Het plangebied bevindt zich aan de Johan de Ridderlaan en is omsloten door meerdere woningen in de wijk Keizerrijk. De oostrand van deze wijk is vanaf de jaren '90 gerealiseerd en omvat gevarieerde bebouwing met hoofdzakelijk twee bouwlagen met een kap. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een gebied met 10 nieuwe woningen, eveneens in twee bouwlagen met een kap. Direct ten zuiden van het plangebied bevindt zich een vrijstaande woning aan de Johan de Ridderlaan 1, waarvan het onderhavige plangebied nu nog onderdeel is. Ten noorden bevinden zich de woningen gelegen aan de Roelof de Roverlaan.
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, plangebied rood omkaderd (bron: Google Earth) 
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Woonwijken', vastgesteld op 31 januari 2011 door de raad van de gemeente Montfoort en het Paraplubestemmingsplan parkeernormen Montfoort (Vastgesteld op 29 oktober 2018). Navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan:
 
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Woonwijken'', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied beschikken over de bestemming 'Wonen' en 'Tuin'.
De met 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen, aan huis gebonden beroepen, parkeervoorzieningen, ontsluitingspaden en tuinen en erven. Op deze gronden mogen bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Op het onderhavige perceelsgedeelte komt geen bouwvlak voor, dus mogen hier geen hoofdgebouwen worden gerealiseerd.
Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Tuin'. De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuin, toegangspaden en opstelplaatsen.
 
Daarnaast geldt ook de gebiedsaanduiding 'millieuzone grondwaterbeschermingsgebied'. Deze aanduiding is ter bescherming van het grondwater. Op basis van de Provinciale Milieu Verordening kan worden gesteld dat niet langer sprake is van een grondwaterbeschermingsgebied. Derhalve wordt deze gebiedsaanduiding niet opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Wel is het plangebied gelegen binnen een boringsvrije zone van het waterwingebied 'Linschoten'. Deze is opgenomen in de verbeelding en de regels van dit bestemmingsplan.
 
Verder geldt ter plaatse van het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Montfoort', vastgesteld op 29 oktober 2018. Dit parapluplan zorgt voor een gemeentedekkende en uniforme regeling voor parkeren (en laden en lossen).
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten worden opgenomen.
2 Het initiatief
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied wordt tot op heden gebruikt als tuin bij de woning aan de Johan de Ridderlaan 1. Het plangebied is momenteel onbebouwd. Op de planlocatie bevindt zich enkel een tuin omzoomd met struiken en bomen. Het perceel grenst aan de Johan de Ridderlaan en wordt ook vanaf die weg ontsloten. De Johan de Ridderlaan is een doodlopende weg; dit maakt dit deel van Montfoort zeer rustig. In de directe omgeving bevindt zich een  mix van vrijstaande, twee-onder-een-kapwoningen en rijtjeswoningen.
 
Op navolgende foto's is de bestaande tuin weergegeven.
 
Foto's planlocatie (bron: Witjes-Bouwadvies) 
Impressie plangebied e.o. (bron: Witjes-Bouwadvies)
 
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens in het plangebied een woning te realiseren op een perceel met een oppervlakte van circa 235 m². Het gaat om een woning waarvan het grondoppervlak circa 80 m² bedraagt, met een garage van circa 35 m². Beoogd wordt een woning in één laag met een kap en met een aangebouwde garage / berging. De woning voegt zich hiermee in de bestaande structuur van de wijk en sluit aan op de nieuwbouw ten zuidwesten van het plangebied.
 
Op de navolgende afbeeldingen is een schets van de nieuwe woning weergegeven.
Straatbeeld met beoogde nieuwbouwwoning centraal in het beeld (bron: Witjes-Bouwadvies, november 2020)
 
Beoogde indeling plangebied (bron: Witjes-Bouwadvies, november 2020)
 
Beoogde woning (bron: Witjes-Bouwadvies, november 2020)
 
De woning zal gasloos worden uitgevoerd. Ook komen er zonnepanelen op de gevel gericht op het zuiden. De beoogde woning wordt georiënteerd op de Johan de Ridderlaan. De ontsluiting van het perceel zal plaatsvinden aan oostzijde van het perceel. Er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein in de vorm van de garage/berging en 2 parkeerplekken.
 
De onderstaande afbeeldingen geven het ontwerp van de beoogde nieuwe woning weer.
 
 
 
Ontwerpvoorstel nieuwe woning (bron: Witjes-Bouwadvies, november 2020)
  
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
 
Planspecifiek
De NOVI is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' die op 1 juli 2017 in werking is getreden.
 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorgenomen initiatief voorziet in één woning, waardoor het initiatief niet gezien wordt als een stedelijke ontwikkeling. Desondanks dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening de behoefte aan de ontwikkeling aangetoond te worden.
 
Behoefte 
In de gemeente Montfoort is er een toenemende vraag naar grondgebonden koopwoningen. Zowel uit de Nota Volkshuisvesting van Montfoort en uit een woningmarktonderzoek uitgevoerd in december 2015 is gebleken dat de vraag en behoeft naar koopwoningen in het duurdere segment zal stijgen. De vraag naar koopwoningen duurder dan  € 400.000,- neemt toe met 50 tot 170 woningen in de periode 2015 tot 2030. De constatering dat de behoefte aan duurdere grondgebonden koopwoningen de komende jaren toeneemt is overeenkomstig met de Nota Volkshuisvesting. Hierin is opgenomen dat nieuwbouwprogramma voor woningen vooral gericht dient te zijn op woningen in de dure sector.
 
De beoogde ontwikkeling betreft de bouw van één vrijstaande woning in het duurdere segment, hoewel nog niet bekend wat de prijs van de woning precies zal zijn. Gezien deze ontwikkeling en de behoefte naar dit soort woningen in Montfoort kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
De Provincie heeft bij het concretiseren van haar ruimtelijk beleid binnen de hoofdlijnen van de provinciale structuurvisie twee prioritaire keuzes gemaakt. Allereerst wil de provincie inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling. Daarnaast wil de provincie ook de kwaliteit van het landelijk gebied versterken. Deze twee hoofdkeuzes moeten het meest bijdragen aan de verbetering van de leefbaarheid van de provincie. Vanuit de prioritaire keuzes is de provincie met de vier volgende pijlers voor de ruimtelijke ordening gekomen:
  1. duurzame leefomgeving
  2. beschermen kwaliteiten 
  3. vitale dorpen en steden
  4. dynamisch landelijk gebied
 
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. De pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.  
  
Planspecifiek
De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag naar (woningen in) stedelijke woonmilieus, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Het plangebied ligt binnen de zone van binnenstedelijke woningbouw. Onder de pijler vitale dorpen en steden wordt duidelijk dat er sprake is van een toename naar binnenstedelijk wonen. Bij binnenstedelijke ontwikkeling is het essentieel dat er voldoende aandacht blijft voor de leefbaarheid en(ruimtelijke) kwaliteit van de stedelijke gebieden.
 
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Provinciaal Ruimtelijke structuurvisie. Er vindt geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde herontwikkeling past binnen de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en in lijn is met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
  
Volgens de PRV bestaan voor kwaliteitsverhoging verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig aangetast worden en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
 
Binnenstedelijk gebied
Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. Om kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen niet onnodig te belasten met regelgeving is het artikel gericht op uitleglocaties en transformaties. Dit neemt niet weg dat andere locaties deze aandacht niet behoeven.
  
Planspecifiek
Het plangebied ligt in de artikel 4.1 genoemde binnenstedelijk gebied. Voor dergelijke gronden gelden specifieke regels. Er kan vastgesteld worden dat de PRV levert geen belemmeringen op de planvoornemen hebben omdat de woningen binnen het stedelijk gebied van Montfoort gerealiseerd worden. Wel dient er voor ontwikkeling in het binnen stedelijke gebied een beschrijving te bevatten met de wijze waarop er rekening is gehouden met de duurzame energiebronnen. Deze beschrijving is opgenomen in toelichting paragraaf 4.12. In de Toelichting van de Provinciale Ruimtelijke verordening wordt uitgelegd dat bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen het van belang is dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS.
 
Het planvoornemen sluit aan bij de provinciale gedachte om woningbouw binnenstedelijk te ontwikkelen. Het voorliggende plan betreft een binnenstedelijke woningbouwontwikkeling waarbij er aandacht is besteed aan de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. In het stedenbouwkundig is ontwerp nagedacht over de manier waarop de woningen passen in de omgeving.
 
Verder is in de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgelegd dat rekening moeten houden met het drinkwaterbelang. Het plangebied bevindt zich immers binnen de boringsvrije zone van het waterwingebied 'Linschoten'. In de Handreiking ruimtelijke bescherming drinkwaterwinningen en in de Provinciale Milieu Verordening zijn regels opgenomen voor bedrijven en activiteiten in een dergelijk beschermingsgebied, ter bescherming van de drinkwaterwinning. Hiertoe is in het voorliggende bestemmingsplan de gebiedsaanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen.
 
Het voorliggende initiatief past binnen de intenties van de PRV.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Totaalvisie Montfoort 2030
De Totaalvisie Montfoort 2030 is de structuurvisie waarbij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, maar ook de nieuw op te stellen bestemmingsplannen en planologische afwijkingen, leidraad zijn. In de totaalvisie Montfoort 2030 worden de keuzes gemaakt waarmee duidelijk wordt hoe Montfoort zich verder kan ontwikkelen richting 2030. De visie van Montfoort gaat dieper in op de thema's van Cultuurhistorie, Infrastructuur, Natuur & Landschap. Stedenbouwkundige ontwikkeling, Recreatie en Duurzaamheid.  De structuurvisie is vastgelegd door de raad van gemeente Montfoort op 12 december 2011.
 
Het college streeft nadrukkelijk niet naar een blauwdruk van de toekomst, maar naar een leidraad op basis waarvan de gemeente enerzijds zelfstandig strategische ruimtelijke ontwikkelingen kan initiëren en anderzijds klantgericht, consistent en constructief kan anticiperen op particuliere initiatieven.
 
In de TotaalVisie worden de volgende kernuitgangspunten voor stedenbouwkundige ontwikkelingen en wonen benoemd:
  • Om de leefbaarheid binnen de gemeente te behouden wordt ingezet op woninguitbreiding binnen de gemeente. Hierbij wordt het migratiesaldo nul-scenario gebruikt als uitgangspunt;
  • Het uitbreiden van de woningvoorraad vindt plaats binnen de bestaande contouren. Buiten de rode contouren kan gebruik gemaakt worden van de ruimte voor ruimte regeling (zie ook LOP Groene Driehoek en Linten in de leegte). Alleen met deze regeling is enige verdichting van de linten toegestaan;
  • Bij bouw/inbreiding/herstructurering is het belangrijk de gewenste doelgroep te bedienen (met name senioren en starters). Gebieden met een eenzijdige bouw van eengezinswoningen worden gezien als transformatielocaties; en
  • Uitwisselbaarheid van woningbouwbehoeften tussen de twee kernen Montfoort en Linschoten is mogelijk.
 
Planspecifiek
Het plangebied valt binnen de bestaande contouren van het stedelijke gebied van Montfoort. In de Totaalvisie van Montfoort wordt dat duidelijk dat de te bouwen van nieuwe woningen met name binnen de stedelijke contouren van Montfoort dient te gebeuren. Dit is ook het geval voor de beoogde ontwikkeling. De beoogde ontwikkeling is de bouw van een nieuwe woning ten noorden van de bestaande woning aan de Johan de Ridderlaan 1. Gezien de locatie kan er gesproken worden van inbreiding. Derhalve is de ontwikkeling op dit gebied in lijn met de Totaalvisie van Montfoort.
 
De gemeente Montfoort hecht belang aan het thema duurzaamheid. Bij het ontwerp van de woning zijn duurzaamheidsaspecten meegenomen. Zo wordt de nieuwe woning gasloos en worden er zonnepanelen op het dak van de woning gerealiseerd. In hoofdstuk toelichting paragraaf 4.12 komen de duurzaamheidsaspecten van de beoogde ontwikkeling naar voren.
 
Ook water is een belangrijk thema voor de gemeente. Een uitgangpunt van de gemeente is dat bij een toename van het verhard oppervlak, de afvoer van hemelwater niet groter mag worden dan in de huidige situatie. Derhalve dient de watertoets van de desbetreffende waterschap te worden ingevuld. In hoofdstuk toelichting paragraaf 4.7 wordt dieper op het aspect water en de watertoets ingegaan.
 
Gezien de bovengenoemde punten kan geconcludeerd worden dat het beoogde plan niet in strijd is met de Totaalvisie 2030 van Montfoort.
 
3.3.2 Welstandsnota
Een bouwplan moet voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Voor het grondgebied van de gemeente Montfoort geldt de Welstandsnota Montfoort van augustus 2011. De welstandsnota bevat de basisvoorwaarden, waaraan aanvragen op welstandsaspecten getoetst zullen worden. Afhankelijk van de waarde van het gebied kan het kader meer of juist minder streng zijn. Per buurt is in de Welstandsnota de lokale situatie bekeken.
 
Planspecifiek
Per wijk heeft de gemeente een beschrijving gemaakt van de karakteristiek. Onderstaande afbeelding geeft deze wijkindeling weer. Het plangebied ligt in de wijk Keizerrijk en heeft een regulier welstandsniveau. De locatie is gelegen aan de rand van het buitengebied. De woningen in deze wijk zijn gevarieerd. In de wijk staan een mix van twee-onder-één-kapwoningen, rijtjeshuizen en vrijstaande huizen. 
 
Wijkindeling Linschoten en Montfoort, plangebied rood omkaderd (bron: gemeente Montfoort)
 
In de wijk Keizerrijk staat gevarieerde bebouwing.  De woningen hebben voornamelijk rood-oranje dakpannen en lichtrode bakstenen. Bij de bouw van nieuwe woningen dienen gebouwen te passen bij de rooilijn. Daarnaast dient de bebouwing met de belendende bouwmassa aan te sluiten. Bijgebouwen dienen achterliggend ten opzichte van het hoofdgebouw te worden geplaatst.  
 
Bij het ontwerp van de beoogde ontwikkeling is rekening gehouden met de bovenstaande punten. De nieuwe woning zal aansluiten aan rest van de bebouwing aan de Johan de Ridderlaan en daarbij ook met de nieuwbouw die recent ten zuiden van het plangebied is gebouwd. Het kan geconcludeerd worden dat het beoogde plan in lijn is met de welstandsnota van Montfoort.
 
3.3.3 Nota Volkshuisvesting
In de Nota Volkshuisvesting legt de gemeenteraad haar woonbeleid en ambities op het gebied van wonen vast. De nota volkshuisvesting dient onder meer als basis en leidraad voor beoordeling van toekomstige ruimtelijke plannen en ten behoeve van overleg over de Provinciale Structuurvisie.
 
In de Nota Volkshuisvesting wordt geconcludeerd dat het aantal huishoudens in de gemeente Montfoort tot 2019 zal toenemen. Als gevolg van een toenemende vergrijzing zal met name het aantal huishoudens boven de 75 jaar zeer sterk stijgen. Bij deze groep huishoudens is behoefte aan zowel gestapelde als grondgebonden woningen. Daarbij is het gewenst om de seniorenwoningen zo dicht mogelijk bij de (centrum)voorzieningen te realiseren. Aan de andere kant zet de ontgroening (afname van jongeren) van de gemeente door, onder andere door te dure woningen en het gebrek aan starterswoningen in de gemeente. 1/3 van de woningvoorraad bestaat uit vrijstaande- en twee-onder-één-kap woningen.
 
De Nota Volkshuisvesting benoemt de volgende 4 beleidslijnen:
  1. Huisvesten specifieke doelgroepen: starters, senioren, huishoudens met een laag inkomen, gehandicapten en statushouders. In deze beleidslijn is omschreven dat de gemeente Montfoort op lange termijn in staat is om evenwichtige en rechtvaardige woonruimteverdeling te realiseren. Een aantal typen huishoudens verdient hierbij extra aandacht. 
  2. Huisvesten met behoud leefbaarheid en identiteit: kernenbeleid. Door het ontstaan van één grote sociale huurwoningmarkt in het grootste deel van de provincie Utrecht, is het voor inwoners van kleine kernen veel moeilijker geworden om aan een sociale huurwoning in de eigen kern te komen. De leefbaarheid en sociale cohesie kan hierdoor onder druk komen te staan. 
  3. Huisvesten met zorg: wonen-zorg-welzijn integraal benaderen. In de nota van 2005 is gesteld dat de gemeente Montfoort vindt dat alle inwoners van de gemeente vanuit de eigen woonsituatie zolang mogelijk mee moet kunnen doen aan de samenleving. 
  4. Huisvesten met regie: de rol van de gemeente. Bij het bereiken van de beleidsdoelstellingen is samenwerking met woningcorporaties en marktpartijen noodzakelijk. De gemeente wil echter wel de regie in handen houden.
 
Planspecifiek  
Het beoogde plan is het realiseren van één vrijstaande woning aan de Johan de Ridderlaan. Binnen de gemeente is er een grote vraag naar twee-onder-één-kap woningen en anderzijds vrijstaande woningen. Bij de ontwikkeling van woningen dient deze zo veel mogelijk afgestemd te worden op de lokale woningbehoefte. Gezien de vraag naar vrijstaande woningen en de beoogde ontwikkeling van het plan kan geconcludeerd worden dat deze aansluit bij de Nota Volkshuisvesting.
 
3.3.4 Woningmarktonderzoek Montfoort 2015
In 2015 heeft de gemeente Montfoort een woningmarktonderzoek laten uitvoeren om de cijfers uit de Woonvisie 2011 te actualiseren. Uit het onderzoek blijkt dat, ondanks dat het aantal inwoners niet meer toeneemt, het aantal huishoudens toch zal groeien vanwege de veranderende bevolkingssamenstelling. In de periode 2015 tot 2030 komen er op basis van de prognose 190 huishoudens bij. In kwalitatieve zin betekent dit het volgende:
  • In verband met de vergrijzing en de samenhangende gezinsverdunning is er een groeiende behoefte aan woonvormen voor ouderen, zoals appartementen of bungalows.
  • De behoefte aan grondgebonden huurwoningen zal gaan afnemen met 60 tot 160 woningen in de periode 2015 tot 2030.
  • De behoefte aan grondgebonden koopwoningen stijgt met 30 tot 130 woningen in de periode 2015 tot 2030.
  • Met name de afzetbaarheid van duurdere koopwoningen is afhankelijk van de economische ontwikkeling. Hoe groter de economische groei, hoe meer vraag er zal zijn naar woningen in het duurdere segment.
  • Vanaf 2020 zal de behoefte aan verpleeg- en verzorgingshuizen toenemen.
  • Qua voorzieningen neemt de behoefte aan thuiszorg en ondersteuning sterk toe.
  • De woningbehoefte in de kern Linschoten neemt beperkt toe. De belangrijkste uitbreidingsbehoefte ligt in de kern Montfoort.
 
Planspecifiek
Geconcludeerd wordt dat er twee bepalende factoren zijn welke van invloed zijn op de woningvraag in de gemeente Montfoort; de aantrekkende economie en de vergrijzing. Ondanks de daling van het aantal inwoners bestaat er, met name in de kern Montfoort, een behoefte aan woningbouw van duurdere koopwoningen. De realisatie van de een vrijstaande koopwoningen draagt bij aan de lokale woningbehoefte in Montfoort.
 
4 Omgevingsaspecten
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
  
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande situatie met slechts één woning toe. De ontwikkeling van de woning is qua aard en omvang zeer beperkt. Er is daarmee geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Met behulp van dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
De planlocatie heeft in de huidige situatie reeds een woonbestemming, derhalve vindt er geen wijziging plaats naar een gevoeligere bodemgebruik. Vanuit historische en huidig gebruik van de plangebied is niet te veronderstellen dat sprake van verontreiniging op het plangebied zal zijn. De gronden zijn steeds in gebruik geweest als tuin en er heeft geen opslag van gevaarlijke stoffen o.i.d. plaats gehad. Een nader bodemonderzoek kan daarmee achterwege blijven.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh.
 
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. De Johan de Ridderlaan is ter plaatse van de locatie een doodlopende weg en bovendien een 30 km-weg waarop de Wet geluidhinder niet van toepassing is. Maar de woning bevindt zich wel binnen de geluidszone van de N228. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Adviesburo Van der Boom (rapport d.d. 5 januari 2021): zie bijlagen bij toelichting, Bijlage 1).  De geluidbelasting door wegverkeer op de Provincialeweg N228 bedraagt op de zuidgevel ten hoogste 37 dB na aftrek ex art 110-g Wgh. De geluidbelasting door wegverkeer op de N228 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.
Bij het toetsen of sprake is van een 'goede ruimtelijke ordening' is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en van het geluidbeleid van de gemeente. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt ten hoogste 41 dB zonder aftrek. Dit ligt ruim lager dan de voorkeursgrenswaarde en de ten hoogste toelaatbare waarden. Aan de toetsingskaders kan derhalve zonder maatregelen worden voldaan.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
     
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van een woning. Door te toetsen met de NIBM-tool kan onderzocht worden of de ontwikkeling van betekende waarde is voor de luchtkwaliteit. Aan de hand van de NIBM-tool kan worden gesteld dat het project is aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de Atlas leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2018 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 19,6 μg/m³, 12,1 μg/m³ en 17,4 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide, en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Bedrijven en Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functies.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (editie 2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. Het plangebied is gelegen aan een bebouwingslint waar (agrarische) bedrijven en woningen voorkomen waardoor de omgeving aangemerkt kan worden als gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap verminderd kunnen worden, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
Met dit bestemmingplan wordt het realiseren van een woning mogelijk gemaakt. Een woning wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Hierdoor moet worden bepaald of de beoogde ontwikkeling omliggende bedrijven niet belemmert in de uitvoering van haar bedrijfsactiviteiten. Indien de nieuwe woning binnen de milieucontour van een bestaand bedrijf ligt, zal dit het betreffende bedrijf kunnen hinderen in zijn bedrijfsvoering.
  
Het plangebied kan volgens de VNG publicatie aangemerkt worden als een 'rustige woonwijk'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven) voor. Langs de randen (in de overgang naar een mogelijke bedrijfsfunctie) is weinig verstoring door verkeer.
 
In de omgeving van het plangebied zijn de bedrijven uit de volgende tabel aanwezig. De meest nabij gelegen bedrijven die voor belemmeringen zouden kunnen zorgen, zijn in de tabel opgenomen.
 
BedrijfstypeSBIMilieucategorieRichtafstandFeitelijke afstand
Specifieke vorm van detailhandel - dierenspeciaalzaak
47A
1
10 m
55 m
Opslag ondergeschikt aan detailhandel
52109 B
1
10 m
55 m
Caravanstalling ondergeschikt aan detailhandel
52109 B
1
10 m
55 m
Bedrijf, Heeswijk 41
n.v.t
3.1
50 m
150 m
Agrarische gronden- boomgaard
011, 012, 013
3.1
50 m
66 m
 
Heeswijk 27
Ten zuidoosten van het plangebied staat een dierenspeciaalzaak. Voor de gronden van de dierenspeciaalzaak gelden de specifieke functieaanduidingen van 'Opslag', 'Caravanstalling' en ‘Specifieke vorm van detailhandel - Dierenspeciaalzaak'. Voor dergelijke bedrijven geldt milieucategorie 1 en een richtafstand van 10 m. Gezien de feitelijke afstand van meer dan 50 meter vormt dit bedrijf geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
Heeswijk 41
Op Heeswijk 41 bevindt zich een bedrijf met de functieaanduiding van 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Derhalve geldt voor dit bedrijf een richtafstand van 50 meter. De feitelijke afstand van het bedrijf tot het plangebied bedraagt 150 meter, waarmee het plangebied buiten de richtafstand van het bedrijf ligt.
 
Boomgaard met fruitbomen
Ten oosten van het plangebied bevinden zich agrarische gronden die mede worden gebruikt als boomgaard.  Bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. De feitelijke afstand van het plangebied tot de eerste bomenrij bedraagt 66 meter. Gezien deze afstand wordt de boombaard niet als belemmering gezien.
 
Conclusie
Voor alle bedrijven in de omgeving van het plangebied geldt dat de beoogde woning zich buiten de richtafstanden volgens de millieuzonering bevindt. Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect milieuzonering voor de uitvoerbaarheid van het beoogde plan.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, het transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van bevolking in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de bevolking die a) in dat gebied reeds aanwezig is, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten is en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van bevolking in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een woning, waarmee het toevoegen van een kwetsbaar object betroffen wordt. Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:
 
 
Figuur 8. Uitsnede risicokaart (globale ligging plangebied: zwarte omkaderd, bron: risicokaart.nl)
      
Het plangebied bevindt zich niet binnen de contouren van een bedrijf of object waar gevaarlijke stoffen opgeslagen of geproduceerd worden. Het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Derhalve kan er geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en dat het plan in dit kader uitvoerbaar is.
 
4.7 Water
 
4.7.1 Generiek beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod
 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlakte- en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
4.7.2 Regionaal en lokaal waterbeleid
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.
 
Wat betreft 'waterveiligheid' is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Bij het veiligstellen van 'voldoende water' gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
'Gezond water' is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het tegengaan van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het 'gezuiverd afvalwater' beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat dit in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
  
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 mei 2019 is de nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
  
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
   
Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2019-2023 Montfoort      
Dit plan vermeld op welke manier afvalwater en regenwater wordt verwerkt en gezuiverd. In het GRP geeft de gemeente aan hoe ze omgaan met de drie zorgplichten die we hebben voor water: stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en overtollig grondwater. De algemene doelstelling van riolering is bescherming van de volksgezondheid en het waarborgen van de leefomgeving van de inwoners.  Uit deze algemene doelen zijn de volgende doelen ontleend, waaraan het systeem moet voldoen: 
  1. Inzameling van stedelijk afvalwater (afvalwater).
  2. Transport van stedelijk afvalwater (afvalwater).
  3. Inzameling van hemelwater (hemelwater).
  4. Verwerking van ingezameld hemelwater (hemelwater).
  5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmeren.
4.7.3 Watertoets
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek 
In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
 
Watercompensatie
Het hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden stelt een ondergrens aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m². Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 235 m². Derhalve zal er geen sprake zijn van een toename van verharding van meer dan 500 m² en is er dus geen watercompensatie vereist.
 
Waterkering
Het plangebied ligt niet in of nabij een waterkering. Derhalve is dit onderdeel niet relevant voor het bestemmingsplan.
 
Waterafvoer  
Naar verwachting wordt de riolering van het gebouw aangesloten op het gemeentelijk riool. Hemelwater zal zoveel mogelijk afgekoppeld worden om bodemverdroging tegen te gaan. Verder wordt er geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen.
 
Waterwingebied
Het plangebied ligt binnen de boringsvrije zone van het waterwingebied 'Linschoten'. Voor dergelijke gronden geldt een beperking met betrekking tot ondergrondse activiteiten. Hiervoor wordt de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. Activiteiten die dieper reiken dan -40 m onder het maaiveld zijn gebonden aan regels of verbodsbepalingen. Het beoogde plan is de realisatie van één woning. Er zullen geen activiteiten worden uitgevoerd die dieper dan 40m zullen reiken. 
 
Conclusie  
Er is geen vergunning van het waterschap vereist voor het bouwen van de woning, aangezien deze buiten de beschermingszone van de waterkering gesitueerd is. Ook de overige wateraspecten vormen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het plan.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In het kader van de Wet natuurbescherming dient aangetoond te worden dat het planvoornemen geen afbreuk doet aan beschermde soorten en gebieden. Het beoogde plan is de bouw van een woning op een locatie waar nu een tuin is. Deze tuin bestaat uit gras en enkele bomen. De tuin is in de west- en noordzijde met een haag omsloten. Hieronder worden de gebiedsbescherming en soortenbescherming specifiek doorgenomen.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Natuurnetwerk Nederland, een Belangrijk weidevogelgebied of de Strategische reservering natuur en er zijn geen karakteristieke landschapselementen aanwezig. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op meer de 8 km afstand van het plangebied. Op een afstand van circa 440 meter ten noordoosten van het plangebied ligt een gebied dat onderdeel is van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een Voortoets, ‘nee, tenzij’-toets en/of AERIUS-berekening zijn niet noodzakelijk.
 
Soortenbescherming
Onderzoek naar beschermde soorten is niet nodig als er redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er geen beschermde soorten op het plangebied voorkomen. Het plangebied betreft op dit moment een intensief onderhouden grasveld, wat geen potentie heeft voor bijvoorbeeld vleermuizen. Gezien het huidige gebruik van het plangebied, kan ook worden verondersteld dat er op dit terrein geen andere beschermde diersoorten aanwezig zijn. Geconstateerd kan worden dat er geen beschermde diersoorten op het plangebied aanwezig zullen zijn.
   
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
Vanuit de Wet natuurbescherming komen geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan voort. Uiteraard wordt tijdens de werkzaamheden voorzichtig gehandeld met eventueel voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
 
Algemene zorgplicht
Er worden algemene maatregelen getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, zoals:
  • Aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te bieden in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Mogelijke overwinteringslocaties van (algemene) amfibieën (vorstvrije structuren als stenenstapels, dichte struwelen etc.) dienen verwijderd of ongeschikt gemaakt te worden buiten de overwinteringsperiode oktober – april.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Ingevolge het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Woonwijken' hebben de gronden van het plangebied verder geen archeologische verwachtingswaarde. Na vaststelling van dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad in een geactualiseerde archeologische beleidskaart (2011) vastgesteld. Op navolgende uitsnede van deze kaart is de planlocatie weergegeven.
 
Uitsnede archeologische beleidskaart Montfoort (planlocatie zwart omcirkeld)
 
In tegenstelling tot het bestemmingsplan heeft onderhavige perceel op de Archeologische verwachtingenkaart van de gemeente Montfoort een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het onderhavige perceel is reeds mee onderzocht in het kader van de ontwikkelingen ten zuiden van de Johan de Ridderlaan 1 (Becker & Van de Graaf BV, augustus en september 2010: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 2).
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat binnen het plangebied hoogstwaarschijnlijk geen archeologische waarden in de ondergrond aanwezig zijn.  Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om ten aanzien van archeologie geen aanvullende maatregelen te treffen.
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen voor voorliggend plan veroorzaakt.
 
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
  
Planspecifiek
Volgens de kaart 'Cultuurhistorische Inventarisatie Bewoning' en de kaart 'Cultuurhistorische Inventarisatie Waterstaat en Defensie' van de gemeente Montfoort zijn er in de directe omgeving van het plangebied en op het plangebied zelf geen monumentale gebouwen aanwezig. Daarnaast maakt het plangebied niet onderdeel uit van een cultuurhistorische structuur of gebied van hoge cultuurhistorische waarde. Gezien de beoogde ontwikkeling en de beperkte cultuurhistorische waarde in de nabij gelegen omgeving kan gezegd worden dat de cultuurhistorische waarde niet aangetast wordt met de beoogde ontwikkeling.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Om de toename van het aantal verkeersbewegingen door de beoogde ontwikkeling aan te tonen, is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. In onderstaande tabel is de verkeersgeneratie berekend.
 
ontwikkelingCROW aansluitingaantalverkeersgeneratie per  etmaal (matig stedelijk, rest bebouwde kom)totaal
woningkoop, huis, vrijstaand18,68,6
Totaal   8,6
 
In totaal komt de verkeersgeneratie daarmee uit op 8,6 voertuigbewegingen per etmaal. Dit kan, gezien de beperkte omvang van de toename, opgevangen worden met de bestaande infrastructuur. De ontsluiting van de woning is via de Johan de Ridderlaan voorzien. Deze weg is in staat de beperkte toename van het aantal voertuigbewegingen te verwerken.
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Nota parkeernormen Montfoort 2015
De gemeente Montfoort heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Montfoort 2015'. Bovengenoemde CROW kencijfers dienen als uitgangspunt voor de nota, waarmee de normen hetzelfde zijn. In de nota wordt echter meer specifiek ingegaan op de toepassing van deze normen binnen de gemeente. Dit is als zodanig verankerd via het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Montfoort'.
 
Planspecifiek
Wat betreft de parkeernormen voor 'wonen' behoort het plangebied volgens de 'Nota parkeernormen Montfoort 2015' tot de zone 'rest bebouwde kom'. In onderstaande tabel worden de parkeernormen berekend:
 
ontwikkelingaansluiting beleidsregelaantalparkeernormtotaal
woonhuisvrijstaand12.02,0
 
Op het onderhavige perceel wordt voorzien in twee parkeerplaatsen. Daarnaast omvat de beoogde ontwikkeling een garage/berging.
Daarmee is het planvoornemen in lijn met het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Montfoort' en met de daarin opgenomen 'Nota parkeernormen Montfoort 2015' en is het plan uitvoerbaar wat betreft parkeren.
4.12 Duurzaamheid
Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
 
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. De Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) schrijft voor dat nieuwbouw per 1 juli 2018 gasloos uitgevoerd dient te worden.
 
Energie (BENG)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. Tot 31 december 2020 wordt de energie-efficiëntie uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij werd gestreefd naar EPC = 0,0, waarbij een gebouw energieneutraal is. Vanaf 1 januari 2021 moeten gebouwen voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vervangen de EPC.
 
Milieuprestatie Gebouwen (MPG)
De Milieuprestatie Gebouwen (MPG) is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw en is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100 m². Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik.
 
Planspecifiek
Bij de ontwikkeling van de nieuwe woning is ook nagedacht over meerdere duurzaamheidsaspecten. De woning zal allereerst gasloos worden gebouwd. Hiermee kan worden voldaan aan de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) die voorschrijft dat alle nieuwe woningen sinds 2018 gasloos moeten worden gebouwd. Op de woningen worden daarnaast ook zonnepanelen geïnstalleerd. Deze zonnepanelen komen te liggen op het dak dat gericht is op het zuiden.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
 
Bij de regels van het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten op andere bestemmingsplannen binnen de gemeente Montfoort en in het bijzonder op het bestemmingsplan 'Johan de Ridderlaan ten zuiden van nr. 1'.
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen:
 
Tuin
De voortuin van het perceel is voorzien van de bestemming 'Tuin'. Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor tuinen, erven, toegangspaden, opritten en parkeerplaatsen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn beperkt tot erf- en terreinafscheidingen. Daarnaast is er een afwijkingsbevoegdheid voor een entree of erker.
 
Wonen
De gronden aangewezen met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en de mogelijkheid tot het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep. Tevens zijn de gronden bestemd voor tuinen, erven, paden en parkeervoorzieningen.
Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd worden, waarbij de maximale goot- en bouwhoogten zijn aangeduid. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat deze zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden. Verder worden de in de gemeente gebruikelijke bouw- en gebruiksmogelijkheden geboden.
In de Algemene bouwregels is een bepaling opgenomen dat voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid.
 
Milieuzone - boringsvrije zone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem van de boringsvrije zone van het grondwaterwingebied Linschoten. Bepaald is dat boorputten en grond- en funderingswerken dieper dan 40 meter onder maaiveld niet zijn toegestaan, tenzij hiervoor toestemming van de provincie Utrecht is verkregen.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkelingen van de locaties zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Dit wordt vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Een planschadeovereenkomst is hier onderdeel van. De kosten voor het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure worden via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
7.2 Participatie
De initiatiefnemers hebben de buren aan de noord-, oost- en westkant afzonderlijk gesproken. Daarbij is een kopie overhandigd van de participatiebrief voor omwonenden en er zijn schetsen getoond van de beoogde situatie.
7.3 Inspraak
Er is inspraak gevoerd over het voorontwerpbestemmingsplan. In dat verband heeft het voorontwerpbestemmingsplan van 16 juni t/m 30 juni 2021 ter inzage gelegen. Hierop zijn geen reacties ontvangen.
 
7.4 Vooroverleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro., gezonden naar hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Provincie Utrecht. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven dat zij geen belang hebben dat met het plan wordt geschaad. Dat geldt eveneens voor de provincie.   
 
7.5 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. T.z.t. zal hiervan in deze paragraaf verslag worden gedaan.