Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Scholencomplex, Montfoort
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0335.BPScholencomplex-VO01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
De gemeente Montfoort heeft een aantal jaren geleden het besluit genomen tot de bouw van een nieuw kindcentrum. Het huidige scholencomplex aan de G. van Damstraat 83 vervangen. Het huidige scholencomplex is sterk verouderd en dient gemoderniseerd en vernieuwd te worden. In het huidige scholencomplex zitten momenteel drie scholen gehuisvest, de Graaf Jan van Montfoort, de Howiblo en de Hobbitstee.
 
Initiatiefnemer is voornemens om aan de Parklaan 4A een nieuw kindcentrum te realiseren. Naast de drie scholen biedt het nieuwe kindcentrum ook ruimte voor een kinderopvang. Uit de 'Leerlingenprognose en ruimtebehoefte basisonderwijs 2020' blijkt dat de komende jaren het aantal leerlingen in de gemeente Montfoort licht zal afnemen, waarna het aantal na 2030 weer langzaam toeneemt. Doordat er in de toekomst sprake zal zijn van een lagere leerlingencapaciteit wordt er een minder omvangrijk kindercentrum ontwikkeld ten opzichte van het huidige scholencomplex. Elke school zal individueel gebruik maken van de leslokalen, directieruimten, teamkamers en IB ruimten. Daarnaast zullen er enkele ruimten gedeeld worden. Voor het gebruik van het gebouw wordt ingezet  op flexibel gebruik. In samenwerking met de scholen heeft de gemeente het Ruimtelijke en Functionele Programma van Eisen opgesteld. Voor het kindcentrum is er een ruimtebehoefte van ca. 4.100 m². In het raadsbesluit van 7 december 2020 zijn besluiten genomen over het programma, de locatie en de financiering.
  
Naast het nieuwe kindcentrum worden ook de tennisvelden ten noorden en de hockeyvelden ten westen hiervan meegenomen in dit bestemmingsplan. Het gehele plangebied wordt voorzien van een passende gemengde bestemming met onder andere mogelijkheden voor onderwijs, sport en maatschappelijke doeleinden.
 
Het initiatief voor de ontwikkeling van het kindcentrum op de planlocatie is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Woonwijken', vastgesteld door de raad van de gemeente Montfoort op 31 januari 2011. Ondanks dat de gronden van het plangebied voorzien zijn van de bestemming 'Maatschappelijk - Onderwijs' is een kinderopvang niet toegestaan. Daarnaast zijn de bouwmogelijkheden niet toereikend genoeg. Om de planontwikkeling, bestaande uit een nieuw kindcentrum, juridisch-planologisch mogelijk te maken is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen in het midden van Montfoort aan de Parklaan 4A. Montfoort ligt in het westen van de provincie Utrecht en aan de zuidzijde van de Hollandsche IJssel. In de omgeving van het plangebied zijn verschillende functies aanwezig, zoals woningen, sportvelden en een park. De planlocatie is kadastraal bekend onder de gemeente Montfoort, sectie A, perceelnummers 2834, 3586, 4541, 4604, 4612, 4613, 4945, 5214, 5283 en 5362 (deels).
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldend bestemmingsplannen
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Woonwijken', vastgesteld op 31 januari 2011 door de raad van de gemeente Montfoort. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van de planlocatie.
   
Uitsnede geldende bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Woonwijken', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
   
Ter plaatse van het plangebied gelden de bestemmingen 'Maatschappelijk - Onderwijs', 'Sport', 'Verkeer - Woonomgeving' en 'Water'. De voor 'Maatschappelijk - Onderwijs' aangewezen gronden zijn bestemd voor educatieve, openbare en culturele voorzieningen. Daarnaast zijn binnen deze bestemming erven en terreinen, ontsluitingswegen, parkeer- en nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan. Gebouwen mogen uitsluiten binnen het bouwvlak gebouwd worden. Op de verbeelding staat aangegeven dat het maximum bebouwingspercentage 70% is met een maximum bouwhoogte van 4 m.
 
De bestemming sport is opgenomen voor de sportvoorzieningen binnen het plangebied. Daarnaast zijn binnen deze bestemming erven en terreinen, ontsluitingswegen, parkeer- en nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen toegestaan. De gebouwen ten dienste van de bestemming mogen uitsluiten binnen het bouwvlak worden gebouwd, met een maximum bouwhoogte van 4,5 m en een maximum bebouwd oppervlak van 720 m².
 
Voor de gronden binnen het plangebied die functioneren als verblijfsgebieden en langzaamverkeersroutes is de bestemming 'Verkeer - Woonomgeving' opgenomen. Binnen deze bestemming mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor hoofdwatergangen, waterberging, taluds, oevers en oeververbindingen met bijbehorende voorzieningen. Ter plaatse van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
 
Tevens beschikt het plangebied over twee gebiedsaanduidingen. Ter plaatse van de aanduiding 'archeologisch waardevol gebied 6' zijn de gronden mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtigs-) waarden bij ontwikkelingen. Binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 400 m' gelden nadere voorwaarden voor het bouwen en de aanleg of het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Deze voorwaarden zijn er vanwege de mogelijke aantasting van belangrijke zichtlijnen en de vrije windvang van een historische molen.
  
Verder geldt ter plaatse van het plangebied het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Montfoort', vastgesteld op 29 oktober 2018. Dit parapluplan zorgt voor een gemeentedekkende en uniforme regeling voor parkeren (en laden en lossen).
 
De beoogde ontwikkeling van het kindcentrum en de (mogelijke) herinrichting van het plangebied past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om de planontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten worden opgenomen.
2 Het initiatief
 
2.1 Huidige situatie
Aan de Parklaan 4A te Montfoort bevindt zich in de huidige situatie een gebouw met een maatschappelijke onderwijs functie. Het gebouw bestaat uit één bouwlaag en verkeert in een matige staat. Aan de zijde van de Parklaan is een parkeerterrein gesitueerd. Het terrein achter het gebouw is onbebouwd en bestaat uit (verwilderd) groen. Verder zijn er rond het gebouw verschillende sportvoorzieningen (tennisbanen en hockeyvelden) aanwezig. Ten oosten van het gebouw zijn appartementen gesitueerd.
 
De navolgende afbeelding toont van het bestaande gebouw ter plaatse van de Parklaan 4A.
 
Bestaande bebouwing Parklaan 4A (bron: Google Maps)
 
In het noordoostelijke gedeelte van het plangebied bevindt zich aan de Bovenkerkweg 4 Tennisvereniging Montfoort. De tennisvereniging beschikt over een clubgebouw aan de Bovenkerkweg met daarachter in totaal tien tennisbanen.
PM: afbeeldingen tennisvereniging toevoegen.
 
Naast het gebouw met de maatschappelijke onderwijs functie en de tennisvereniging ligt de hockeyvereniging HC Montfoort binnen het plangebied. HC Montfoort ligt aan de Bovenkerkweg 14 en beschikt over twee hockeyvelden. Daarnaast is er ten noorden van de hockeyvelden een clubgebouw aanwezig.
 
De navolgende afbeelding toont de hockeyvelden van HC Montfoort.
 
Hockeyvelden HC Montfoort (bron: Google Maps)
 
2.2 Toekomstige situatie
Het bestaande gebouw aan de Parklaan 4A wordt gesloopt en hiervoor in de plaats wordt een nieuw modern kindcentrum gerealiseerd. De drie basisscholen (de Graaf Jan van Montfoort, de Howiblo en de Hobbitstee) aan de G. van Damstraat 83 worden verplaatst en zullen gebruik maken van het nieuwe kindcentrum. Daarnaast gaat kinderopvang KMNKind&CO zich vestigen in het gebouw.
 
Voor de leerlingen van de drie scholen wordt van de volgende aantallen uitgegaan.
  • Graaf Jan van Montfoort: 132 leerlingen;
  • De Howiblo: 283 leerlingen
  • De Hobbitstee: 145 leerlingen
In totaal zullen er ca. 560 leerlingen gebruik maken van het kindcentrum. Het kindcentrum bestaat uit in totaal 22 leslokalen. De kinderopvang biedt ruimte voor twee groepen kinderopvang met elk 16 kinderen en twee peutergroepen met elk 16 kinderen. De ruimtebehoefte is vastgesteld op 4.100 m² bvo voor het hele kindcentrum. De leslokalen in het kindcentrum zullen individueel gebruikt worden door de drie scholen. Echter zullen ook een aantal ruimten in het gebouw worden gedeeld.
 
In het nieuwe kindcentrum wordt de centrale hal gezien als het hart van het gebouw. Hier vinden ontmoetingen plaats tussen partijen voor gezamenlijke activiteiten. Deze hal is te bereiken via de hoofdingang. Verder zullen de scholen afzonderlijk goed herkenbaar zijn. Eigen identiteit en karakter zijn belangrijk en maken deel uit van de positionering en herkenning van de verschillende partners in het gebouw. De kinderopvang heeft een eigen entree vanaf de buitenzijde. Middels een trap en lift in de centrale hal wordt toegang verkregen tot de midden- en bovenbouw van de individuele scholen. Belangrijke aandachtpunten zijn als volgt:
  • Eigen identiteit per school
  • Goede logistiek in het gebouw
  • Veilige omgeving voor kinderen
  • Heldere structuur van het gebouw
  • Duidelijk/goed leesbaar – Je ziet in één oogopslag waar je heen moet. Dat geldt zowel buiten (stedenbouwkundige inpassing) als binnen in het gebouw.
De kinderen van de Graaf Jan van Montfoort en De Hobbitstee maken gebruik van een gezamenlijke buitenspeelruimte voor alle leeftijden. Dit plein zal worden ingericht met speelplekken geschikt voor verschillende speelvormen; actief, sportief, klimmen en klauteren en ook rustig spel krijgt hier de ruimte. De Howiblo krijgt een eigen buitenruimte, ook hier wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen de buitenruimte voor de onder- midden en bovenbouw. Voor de kinderopvang is een aparte eigen buitenspeelruimte noodzakelijk die afgescheiden is door middel van een hek met het oog op de veiligheid van de jongste kinderen. De buitenspeelruimte van de peutergroepen van de kinderopvang kan door een koppeling met het plein van de scholen incidenteel ook gezamenlijk gebruikt worden.
 
Voor het nieuwe kindcentrum geldt de ambitie 'duurzaam presteren'. Op voorhand worden er geen concrete duurzaamheidsmaatregelen gegeven. Wel wordt duurzaamheid meegenomen in de aanbesteding. Hierbij dient aandacht besteed te worden aan het bouwproces en de gebruikscyclus. Daarnaast zijn klimaatbestendigheid, het gebruik van grondstoffen, CO2-emissie en afvalstromen van belang. Duurzame maatregelen dienen breed beoordeeld te worden. Daarnaast is het een vereiste dat het gebouw minimaal voldoet aan de BENG-normen.
 
Het uitgangspunt voor de ontsluiting en het parkeren is dat het wordt opgelost binnen het plangebied. Het kindcentrum wordt voor het personeel aan de oostzijde ontsloten door middel van de bestaande ontsluiting aan de Bovenkerkweg. Hier worden tevens voldoende parkeerplaatsen voor het personeel gerealiseerd. Daarnaast worden ten zuiden van het kindcentrum parkeerplaatsen gerealiseerd en is er aan de Parklaan ruimte voor halen en brengen. In toelichting paragraaf 4.11 wordt nader ingegaan op het verkeer en parkeren. De navolgende afbeelding toont een vlekkenkaart waar de verschillende functies binnen het plangebied op zijn aangeduid. Hierbij zijn de vlekken voor verkeer en parkeren indicatief. De precieze locaties dienen nog vastgelegd te worden.
 
Vlekkenkaart plangebied (bron: Gemeente Montfoort)
 
Zoals op de bovenstaande vlekkenkaart blijven de twee hockeyvelden volgens de huidige situatie behouden. Om het kindcentrum mogelijk te maken worden twee tennisvelden verwijderd. Hier komt één tennisveld voor terug naast de bestaande strook met tennisvelden in het noorden van het plangebied.
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI schrijft een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
De NOVI is gezien de aard en omvang van het project niet specifiek van toepassing op het plangebied. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren van een goede leefomgeving en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van een nieuw kindcentrum. In het nieuwe kindcentrum zullen zich drie scholen gaan vestigen, de Graaf Jan van Montfoort, de Howiblo en de Hobbitstee. Het plan betreft een verplaatsing van de scholen omdat het huidige scholencomplex aan de G. van Damstraat 83 sterk verouderd is en niet meer aan de hedendaagse eisen voldoet. Met de verplaatsing van de scholen naar de nieuwe locatie aan de Parklaan 4A groeit het aantal leerlingen niet en zal naar verwachting zelfs afnemen.
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling van het kindcentrum voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
De Provincie heeft bij het concretiseren van haar ruimtelijk beleid binnen de hoofdlijnen van de provinciale structuurvisie twee prioritaire keuzes gemaakt. Allereerst wil de provincie inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling. Daarnaast wil de provincie ook de kwaliteit van het landelijk gebied versterken. Deze twee hoofdkeuzes moeten het meest bijdragen aan de verbetering van de leefbaarheid van de provincie. Vanuit de prioritaire keuzes is de provincie met de vier volgende pijlers voor de ruimtelijke ordening gekomen:
  1. duurzame leefomgeving
  2. beschermen kwaliteiten 
  3. vitale dorpen en steden
  4. dynamisch landelijk gebied
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats kunnen vinden. De pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.  
  
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als 'stedelijk gebied'. Het beleid van de provincie Utrecht op het gebied van verstedelijking richt zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie de verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Het nieuwe kindcentrum wordt in het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Daarmee wordt er aangesloten op het verstedelijkingsbeleid van de provincie Utrecht. Daarnaast wordt de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit binnen en in de omgeving van het plangebied verbeterd.
 
Met de beoogde ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit de Provinciaal Ruimtelijke structuurvisie. Er vindt geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit plaats. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde herontwikkeling past binnen de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en in lijn is met de provinciale ambities.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
  
Volgens de PRV bestaan voor kwaliteitsverhoging verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies. Op naastgelegen onbebouwde kavels kan worden gedacht aan herstel van waterlopen en landschapsstructuren, herstel van doorzichten en dergelijke. De grootte en verschijningsvorm van de nieuwbouw moet passen binnen het omringende landschap en de bestaande bebouwing. Cultuurhistorische waarden mogen niet onevenredig aangetast worden en de inhoud van de woning moet aansluiten bij de omliggende bebouwing.
 
Binnenstedelijk gebied
Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS. Om kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen niet onnodig te belasten met regelgeving is het artikel gericht op uitleglocaties en transformaties. Dit neemt niet weg dat andere locaties deze aandacht niet behoeven.
  
Planspecifiek
Volgens de kaart 'Wonen en werken' is het plangebied gelegen in het 'stedelijk gebied'. De grens van de aanduiding ' stedelijk gebied' wordt ook wel de 'rode contour' genoemd. In artikel 4.1 'Stedelijk gebied' staat dat een ruimtelijk plan in een dergelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Aangezien de ontwikkeling binnen de 'rode contour' van het 'stedelijk gebied' valt is een nadere toets niet noodzakelijk. Binnen deze aanduiding 'stedelijk gebied' is de realisatie van het scholencomplex toegestaan en passend binnen de provinciale verordening. Het beoogde plan sluit aan op de provinciale gedachte om binnenstedelijk te ontwikkelen.
  
Daarnaast ligt het plangebied in 'Overstroombaar gebied'. Grote delen van de provincie liggen in overstroombaar gebied. Het is belangrijk dat vitale en kwetsbare objecten, zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen, woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Aangezien de planlocatie in de kern van Montfoort ligt, kan gesteld worden dat er al rekening is gehouden met het beperken van de gevolgen van een overstroming.
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat de Provinciale Ruimtelijke Verordening geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
  
3.2.3 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Er is een nieuwe Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht in voorbereiding: de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht (ontwerp. 4 september 2020). De Interim Omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de verordening direct werkende regels.
 
Belangrijke onderwerpen met een provinciaal belang zijn:
  • Stad en land gezond;
  • Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • Duurzame energie;
  • vitale steden en dorpen;
  • Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Toekomstbestendige natuur en landbouw.
Planspecifiek    
Het plangebied bevindt zich in stedelijk gebied. Binnenstedelijke ontwikkelingen sluiten aan bij de ambities van de provincie Utrecht. De instructieregel verstedelijking stelt dat een bestemmingsplan binnen stedelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Het voorliggende plan maakt een nieuw kindcentrum op een binnenstedelijke locatie mogelijk. Daarnaast worden de duurzaamheidsambities met betrekking tot onder andere klimaatadaptatie, hittestress en energie niet uit het oog verloren.
 
Gesteld kan worden dat het voorliggende initiatief past binnen de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Totaalvisie Montfoort 2030
De Totaalvisie Montfoort 2030 is de structuurvisie waarbij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, maar ook de nieuw op te stellen bestemmingsplannen en planologische afwijkingen, leidraad zijn. In de totaalvisie Montfoort 2030 worden de keuzes gemaakt waarmee duidelijk wordt hoe Montfoort zich verder kan ontwikkelen richting 2030. De visie van Montfoort gaat dieper in op de thema's van Cultuurhistorie, Infrastructuur, Natuur & Landschap. Stedenbouwkundige ontwikkeling, Recreatie en Duurzaamheid.  De structuurvisie is vastgelegd door de raad van gemeente Montfoort op 12 december 2011.
 
Het college streeft nadrukkelijk niet naar een blauwdruk van de toekomst, maar naar een leidraad op basis waarvan de gemeente enerzijds zelfstandig strategische ruimtelijke ontwikkelingen kan initiëren en anderzijds klantgericht, consistent en constructief kan anticiperen op particuliere initiatieven.
 
In de TotaalVisie worden de volgende kernuitgangspunten voor stedenbouwkundige ontwikkelingen en wonen benoemd:
  • Om de leefbaarheid binnen de gemeente te behouden wordt ingezet op woninguitbreiding binnen de gemeente. Hierbij wordt het migratiesaldo nul-scenario gebruikt als uitgangspunt;
  • Het uitbreiden van de woningvoorraad vindt plaats binnen de bestaande contouren. Buiten de rode contouren kan gebruik gemaakt worden van de ruimte voor ruimte regeling (zie ook LOP Groene Driehoek en Linten in de leegte). Alleen met deze regeling is enige verdichting van de linten toegestaan;
  • Bij bouw/inbreiding/herstructurering is het belangrijk de gewenste doelgroep te bedienen (met name senioren en starters). Gebieden met een eenzijdige bouw van eengezinswoningen worden gezien als transformatielocaties; en
  • Uitwisselbaarheid van woningbouwbehoeften tussen de twee kernen Montfoort en Linschoten is mogelijk.  
Planspecifiek
Op de visiekaart staat het plangebied aangeduid als zoeklocatie woningbouw/sport/onderwijs. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart van de Totaalvisie Montfoort 2030.
 
Uitsnede visiekaart Totaalvisie Montfoort 2030, plangebied zwart omcirkeld (bron: Visiekaart Totaalvisie Montfoort 2030)
 
De Totaalvisie van de gemeente Montfoort stelt dat er onderzoek gedaan moet worden naar de mogelijkheden voor een multifunctioneel scholencomplex voor de locatie Van Damstraat. Echter zijn ook andere locaties mogelijk. Inmiddels heeft de raad van de gemeente Montfoort besloten dat de nieuwe locatie voor een 'brede school' ter plaatse van het plangebied wenselijk is. Binnen een multifunctioneel scholencomplex kan ruimte geboden worden voor onder andere basisscholen, een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf of een centrum voor jeugd en gezin. De ontwikkeling van het nieuwe kindcentrum op de planlocatie maakt het verplaatsen van de drie scholen aan de Van Damstraat en er wordt ruimte geboden voor een kinderopvang.
 
Gelet op het voorgaande kan gesteld kan worden dat het beoogde plan in overeenstemming is met de Totaalvisie 2030 van de gemeente Montfoort.
  
4 Omgevingsaspecten
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 100 hectare of meer, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk de realisatie van een scholencomplex van maximaal ca. 4.100 m² bvo. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. 
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. Er hoeft geen vormvrij m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Met behulp van dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
Naar aanleiding van de ontwikkeling van het nieuwe kindcentrum moet onderzocht worden of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om die reden is er op de locatie van het nieuwe kindcentrum een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (5 oktober 2020, Grondslag, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1). Uit dit onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
 
Bodemonderzoek
In de bovengrond zijn lichte verhogingen aan PCB en PAK aangetoond. In geen van de bovengrondmonster is een verhoging aan OCB’s geconstateerd. In de ondergrond zijn de gehalten aan enkele zware metalen en/of PAK licht verhoogd. Ter plaatse van twee verschillende boringen is een lichte verhoging aan minerale olie geconstateerd. Deze verhoging is te relateren aan een middelzware oliesoort, mogelijk huisbrandolie. De voormalige sloot is met zandige grond gedempt. Deze bevat lichte verhogingen aan PAK. In het grondwater is een licht verhoogde gehalte aan barium vastgesteld.
 
Asbestonderzoek
In de bovengrond is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen.
 
PFAS onderzoek
De grond is aanvullend onderzocht op PFAS. Hieruit blijkt dat de zandige bovengrond en kleiige ondergrond, indicatief getoetst, beoordeeld zijn als klasse achtergrondwaarde en derhalve toepasbaar in regionale en rijkswateren. De kleiige bovengrond ter plaatse van één van de boringen is beoordeeld als klasse Wonen\Industrie en niet toepasbaar in oppervlaktewater.
 
Conclusie
De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor het beoogde gebruik van de gronden en de ontwikkeling van het kindcentrum.
 
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh.  
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Wegverkeerlawaai
Een onderwijsgebouw is een geluidgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Ten noorden van het beoogde kindcentrum bevindt zich op een afstand van ca. 135 m de Provincialeweg (N228), waar een snelheidsregime van 50 km/uur geldt. Het kindcentrum ligt binnen de onderzoekszone van deze weg. Derhalve dient een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd te worden.
PM: Akoestisch onderzoek volgt.
 
Spoorweglawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorlijnen aanwezig. De planlocatie ligt dan ook niet binnen de onderzoekszone van een spoorlijn. Een onderzoek naar spoorweglawaai is niet noodzakelijk.
 
Industrielawaai
Het plangebied bevindt zich niet binnen de onderzoekszone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Een onderzoek naar industrielawaai is dan ook niet nodig. Wel bevinden zich rond het plangebied tennisbanen en hockeyvelden. In toelichting paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de ligging nabij de sportvelden.
 
Conclusie
Vanuit het aspect geluid worden geen belemmeringen verwacht. Het akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai zal uitsluitsel geven.
 
4.4 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
     
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuw kindcentrum mogelijk. Gelet op de aard en omvang van het project en het aantal verkeersbewegingen die worden veroorzaakt, kan het project aangemerkt worden als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de 'Atlas leefomgeving' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18 μg/m³, 11 μg/m³ en 15 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.5 Bedrijven en Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functies.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (editie 2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/ rustig buitengebied'. Het plangebied is gelegen aan een bebouwingslint waar (agrarische) bedrijven en woningen voorkomen waardoor de omgeving aangemerkt kan worden als gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap verminderd kunnen worden, met uitzondering van het aspect gevaar.
 
Planspecifiek
Met dit bestemmingsplan wordt een kindcentrum mogelijk gemaakt. In het kader van bedrijven en milieuzonering moet aangetoond worden of het kindcentrum geen negatieve invloed heeft om omliggende gevoelige bestemmingen (bijv. wonen). Rond het plangebied zijn verschillende functies zoals wonen, sport en maatschappelijk aanwezig. Na de realisatie van het kindcentrum moet er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat voor de woningen in de omgeving. Het plangebied kan volgens de VNG publicatie dan ook aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'.
 
De meest nabijgelegen woningen bevinden zich op een afstand van ca. 20 ten oosten van het beoogde kindcentrum. Voor een kindcentrum/basisschool geldt de milieucategorie 2 met in een gemengd gebied een richtafstand van 10 m. Er wordt voldaan aan de richtafstand. Voor het bouwontwerp wordt er rekening gehouden met stemgeluid door de positionering van de speelplaats af te stemmen op de omliggende bebouwing.
 
Geluid tennisbanen en hockeyvelden
Door de ligging van het nieuwe Kindcentrum nabij sportvelden is een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege de sportvelden uitgevoerd (1 maart 2019, Royal Haskoning DHV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3). In dit onderzoek is uitgegaan van een woningbouwplan. Uit dit onderzoek blijkt dat er niet voldaan wordt aan geluidsnormen. Het akoestisch onderzoek wordt geactualiseerd voor de situatie van het nieuwe kindcentrum. Doordat er andere aanwezigheidsmomenten zijn, zullen er andere maatregelen gelden.
  
Lichthinder tennisbanen en hockeyvelden
De naastgelegen sportvelden kunnen mogelijk lichthinder veroorzaken. Derhalve is in het kader van de Wet milieubeheer een onderzoek naar lichthinder van deze sportvelden uitgevoerd (11 maart 2019, Royal Haskoning DHV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4).
    
Er zijn twee parameters die bij de beoordeling van de lichthinder in dit geval van toepassing zijn:
  • de verlichtingssterkte op het gevelvlak;
  • de lichtsterkte in de relevante kijkrichting van de waarnemer.
Ook in dit onderzoek is uitgegaan van woningbouw. Uit het lichthinderonderzoek blijkt dat er overschrijdingen zijn van de grenswaarden. Voor het kindcentrum zullen andere aanwezighiedsmomenten zijn, waardoor ook voor lichthinder mogelijk andere maatregelen gelden. Ook het onderzoek naar lichthinder wordt geactualiseerd. Dit geactualiseerde onderzoek zal bepalen welke mogelijke (andere) maatregelen nodig zijn om eventuele lichthinder te voorkomen.
 
Conclusie
Voor de ontwikkelingen binnen de richtafstanden worden de onderzoeken geactualiseerd om uitsluitsel en/of aanbevelingen te kunnen geven over het aspect bedrijven en milieuzonering.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, het transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van bevolking in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de bevolking die a) in dat gebied reeds aanwezig is, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten is en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van bevolking in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving risicovolle inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een de risicokaart met het plangebied zwart omcirkeld.
 
Risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (Risicokaart Nederland)
 
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied of in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen of buisleidingen aanwezig zijn.
    
Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.7 Water
 
4.7.1 Generiek beleid
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlakte- en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
4.7.2 Regionaal en lokaal waterbeleid
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De vijf hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water. 
Wat betreft 'waterveiligheid' is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Bij het veiligstellen van 'voldoende water' gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.
 
'Gezond water' is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het tegengaan van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het 'gezuiverd afvalwater' beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
 
Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat dit in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.
  
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 mei 2019 is de nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
  
Beleid hemel- en afvalwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
   
Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2019-2023 Montfoort      
Dit plan vermeld op welke manier afvalwater en regenwater wordt verwerkt en gezuiverd. In het GRP geeft de gemeente aan hoe ze omgaan met de drie zorgplichten die we hebben voor water: stedelijk afvalwater, afstromend hemelwater en overtollig grondwater. De algemene doelstelling van riolering is bescherming van de volksgezondheid en het waarborgen van de leefomgeving van de inwoners.  Uit deze algemene doelen zijn de volgende doelen ontleend, waaraan het systeem moet voldoen: 
  1. Inzameling van stedelijk afvalwater (afvalwater).
  2. Transport van stedelijk afvalwater (afvalwater).
  3. Inzameling van hemelwater (hemelwater).
  4. Verwerking van ingezameld hemelwater (hemelwater).
  5. Zorgen dat (voor zover mogelijk) het grondwater de bestemming van een gebied niet structureel belemmeren.
4.7.3 Watertoets
Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek 
In het kader van de watertoets worden de voor onderhavig plan relevante waterthema's beschouwd. In onderhavige situatie is sprake van herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Waar mogelijk zal het hemelwater op een duurzame manier worden geborgd. Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er wordt dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
 
Watercompensatie
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden stelt een ondergrens aan de compensatieplicht. Voor het stedelijk gebied is deze grens het toevoegen van meer dan 500 m² aan verharding en in het landelijk gebied 5.000 m². Daarbij dient in stedelijk gebied 15% van de toename gecompenseerd te worden met oppervlaktewater. Deze compensatie kan mogelijk gemaakt worden door ofwel 15% van de toename aan m² verharding aan oppervlaktewater aan te leggen, ofwel door 45 mm/m² waterbergend vermogen te kunnen realiseren door middel van technische maatregelen, zoals overstort, wadi's of groene daken. Bij de berekening van de compensatieplicht gaat het om de complete ontwikkeling binnen het plangebied. Van de verschillende ontwikkelingen worden de vierkante meters bij elkaar opgeteld of afgetrokken om de opgaven voor watercompensatie te bepalen.
 
In dit stadium van het plan zijn er nog onduidelijkheden of en hoe er gecompenseerd moet worden. De exacte wateropgave is nog onduidelijk. Daarnaast is het onduidelijk wat het infiltratievermogen van de huidige ondergrond is en of de tennisbanen gedraineerd zijn. De tennisbanen kunnen tot gedeeltelijke verharding worden gerekend. Met het nieuwe plan gaan er twee tennisbanen weg, maar komt er ook één terug. Doordat het gebied in het midden ban het bouwvlok lang braak heeft gelegen, is hier geen verharding meer aanwezig. Er zal meer uitgezocht moeten worden over de situatie nu, zodat dit met het nieuwe plan vergeleken kan worden en op basis daarvan bepaald kan worden wat passende maatregelen zijn. Ook wanneer de verharding niet direct toeneemt is het wenselijk om technische maatregelen te nemen die de waterberging bevorderen. Hiervoor kan de Leidraad Klimaatadaptief Bouwen gebruikt worden, welke voor deze regio nog in ontwerp is. 
   
Waterkeringen
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen primaire of regionale waterkering aanwezig.
  
Waterafvoer
Het nieuwe kindcentrum wordt aangesloten op het bestaande gemeentelijke rioolsysteem. Het hemelwater wordt afgekoppeld en zoveel mogelijk geïnfiltreerd in de bodem. Hierbij worden geen uitlogende materialen gebruikt.
 
Conclusie
PM: conclusie volgt.
 
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In het kader van de Wet natuurbescherming dient aangetoond te worden dat het planvoornemen geen afbreuk doet aan beschermde soorten en gebieden. Het beoogde plan voorziet in de sloop van het bestaande gebouw op de planlocatie. Derhalve is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (5 augustus 2020, Bureau Waardenburg, zie bijlagen bij toelichting bijlage 5).
  
Soortenbescherming
Het plangebied vormt leefgebied voor enkele algemeen voorkomende beschermde soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Werkzaamheden in het kader van de herinrichting van het plangebied kunnen deze soorten treffen. Het gaat om soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling.
 
Daarnaast dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels om negatieve effecten op deze soorten, en daarmee overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb, te voorkomen. Indien de randvoorwaarden worden opgevolgd, worden geen verbodsbepalingen overtreden.
 
Indien vleermuizen in te slopen gebouwen verblijven, leidt de sloop tot het vernielen van verblijfplaatsen van vleermuizen en mogelijk het doden van dieren. Om uitsluitsel te kunnen geven over de huidige betekenis (welke functie) de gebouwen hebben voor vleermuizen (welke soorten), is nader onderzoek nodig. Op basis van de resultaten van dit nader onderzoek kan worden vastgesteld of een ontheffing van de Wnb nodig is en of mitigerende en compenserende maatregelen nodig zijn.
 
In de periode mei-oktober 2021 wordt een aanvullend vleermuizenonderzoek uitgevoerd.
    
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op minimaal 8 km van omliggende Natura 2000-gebieden. De voorgenomen ingreep leidt niet tot directe of indirecte effecten op soorten of habitats van deze Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten, met uitzondering van eventuele effecten ten gevolge van stikstof, op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden, zijn uitgesloten. Significante effecten op het Natuurnetwerk Nederland (NNN) zijn als gevolg van de voorgenomen ingrepen uitgesloten. 
 
Stikstofdepositie
In de Wet natuurbescherming is voorgeschreven dat voor alle activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden een vergunning vereist is. Verzuring en vermesting is één van die mogelijk negatieve effecten. Voor ieder habitattype binnen een Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor verzuring en/of vermesting is een kritische depositiewaarde (KDW) vastgesteld. De KDW geeft de grens aan waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van het habitat significant wordt aangetast door de verzurende en/of vermestende invloed van atmosferische stikstofdepositie. Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State uitspraak gedaan omtrent de PAS. De PAS mag niet meer gebruikt worden als basis voor toestemming voor ‘activiteiten’. Hiermee is de PAS buiten werking gesteld. In de nieuwe AERIUS Calculator van oktober 2020 zijn de bezwaren van de Afdeling bestuursrechtspraak zoals verwoord in de uitspraak van 29 mei 2019 weggenomen.
 
Het initiatief gaat in de gebruiks- en bouwfase gepaard met enige uitstoot van stikstof. Om die reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd, gebruik makend van de AERIUS Calculator 2020 (Buro SRO, 8 maart 2021, Buro SRO, zie bijlagen bij toelichting bijlage 7). Voor zowel de gebruiks- als de bouwfase geldt dat er uit de berekeningen geen resultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j naar voren komen. De stikstofdepositie vanwege de beoogde ontwikkeling veroorzaakt geen significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden. Daarmee is geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming.
  
Conclusie
Op het gebied van gebiedsbescherming en stikstofdepositie kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen veroorzaakt worden voor de beoogde ontwikkeling. Het nog uit te voeren vleermuisonderzoek zal uitsluitsel moeten geven of de ontwikkeling invloed heeft op de vleermuis. Voor de overige soorten zullen geen verbodsbepalingen overtreden worden.
 
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Uit het raadplegen van de archeologische beleidskaart van de gemeente Montfoort blijkt dat de gronden van de planlocatie zijn voorzien van een lage archeologische verwachtingswaarde met categorie 6. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart van de gemeente Montfoort.
  
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Montfoort, plangebied zwart omcirkeld (bron: Archeologische beleidskaart gemeente Montfoort)
 
Voor de categorie 6 geldt een lage verwachting op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart. De gronden betreffen landschappelijke eenheden (komgronden) met een lage kans op het aantreffen van archeologische waarden. Archeologisch vooronderzoek is enkel nodig bij zeer grootschalige ontwikkelingen, die onder de m.e.r.-plicht vallen. Echter is het voorliggende plan niet m.e.r.-plichtig en is het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek niet noodzakelijk.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.10 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het Rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
  
Planspecifiek
Op 6 december 2020 heeft de raad van de gemeente Montfoort voor haar grondgebied een digitale cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze cultuurhistorische waardenkaart.
 
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Montfoort (bron: gemeente Montfoort)
 
Op de cultuurhistorische waardenkaart is het wandelpad langs de noordzijde van de tennisvelden, aan de kant van het water, aangeduid als waardevol element, het zogenaamde Bospad. Dit Bospad dat buitenom de stadsgracht loopt is op kaarten uit de 16e eeuw al aangeduid en heeft daarom cultuurhistorische waarden. Dit cultuurhistorisch waardevolle element komt niet in het geding voor de uitvoering van de plannen, aangezien het buiten de ontwikkellocatie van het kindcentrum valt. Verder is er geen monumentale bebouwing aanwezig binnen het plangebied en zijn er geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
 
Er kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor het beoogde initiatief
 
4.11 Parkeren en verkeer
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Nota parkeernormen Montfoort 2020
De gemeente Montfoort heeft haar eigen parkeerbeleid vastgelegd in de 'Nota parkeernormen Montfoort 2020'. Bovengenoemde CROW kencijfers dienen als uitgangspunt voor de nota, waarmee de normen hetzelfde zijn. In de nota wordt echter meer specifiek ingegaan op de toepassing van deze normen binnen de gemeente. Dit is als zodanig verankerd via het 'Paraplubestemmingsplan parkeernormen Montfoort'.
 
Planspecifiek
Om de parkeerbehoefte bij de ontwikkeling van het kindcentrum te bepalen is een verkeersstudie uitgevoerd (6 november 2020, HGCA BV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6). Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een school voor 534 leerlingen en 22 leslokalen. De navolgende tabel toont de parkeerbehoefte voor het halen en brengen van de leerlingen.
 
Tabel parkeerbehoefte (bron: HGCA BV)
 
De parkeerbehoefte voor de drie scholen (excl. personeel) bedraagt 33 parkeerplaatsen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte voor de kinderopvang wordt uitgegaan van 64 kinderen en gelijkwaardige normen als voor de school. Dit resulteert in een parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen. In totaal is er voor de leerlingen en kinderen een parkeerbehoefte van ca. 43 parkeerplaatsen. Hiervan zijn er in de huidige situatie 30 aanwezig. Het gebied aan de Parklaan biedt voldoende ruimte voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen.
 
Voor onderwijzend- en overig personeel bedraagt de parkeernorm 0,8 parkeerplaats per leslokaal. De parkeerbehoefte van het onderwijzend- en overig personeel bedraagt hiermee 22 leslokalen x 0,8 = afgerond 18 parkeerplaatsen. Daarnaast is er een parkeerbehoefte voor het personeel van de kinderopvang. de parkeernorm voor de kinderopvang wordt bepaalt aan de hand van het aantal vierkante meters BVO en bedraagt 1,4 per 100 m². Het BVO voor de kinderopvang bedraagt ca. 581 m², wat resulteert in een parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen voor het personeel van de kinderopvang. Voor het personeel van de kinderopvang en de scholen zullen in totaal 26 parkeerplaatsen mogelijk gemaakt moeten worden. tevens zal er sprake zijn van een kleine overlap met de parkeerbehoefte van de sportverenigingen, waarvan er overdag ook mensen aanwezig kunnen zijn. Uitgaande van de aanwezigheidspercentages komt dit neer op 8 parkeerplaatsen voor de tennis en hockey samen. In totaal komt dit uit op een parkeerbehoefte van 34 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen voor het personeel en de sportverenigingen zijn beoogd ten oosten van het kindcentrum aan de Bovenkerkweg. In de huidige situatie zijn hier 22 parkeerplaatsen aanwezig. Tevens kan er in de huidige situatie deels in de buurt geparkeerd worden (ca. 5 parkeerplaatsen). Ten oosten van het kindcentrum zullen 7á 8 extra parkeerplaatsen aangelegd worden.
 
4.11.2 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 van 10 december 2018 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Om de verkeersgeneratie te bepalen is een verkeersstudie uitgevoerd (6 november 2020, HGCA BV, zie bijlagen bij toelichting bijlage 6. De verkeersgeneratie van het scholencomplex bestaat uit verkeersbewegingen door:
  • onderwijzend- en overig personeel auto;
  • halen en brengen van schoolkinderen met de auto.
Verkeersgeneratie onderwijzend- en overig personeel
Op basis van dit aantal parkeerplaatsen worden 36 verkeersbewegingen per dag met de auto gegenereerd. Hierbij is ervan uit gegaan dat iedere parkeerplaats maar 1 keer per dag gebruikt wordt. Vanwege deeltijdpersoneel zal het werkelijk aantal verkeersbewegingen daarom mogelijk iets hoger uitvallen.
 
Verkeersgeneratie halen en brengen
Aan de hand van de berekende parkeerbehoefte voor het halen en brengen kan ook de hiermee gepaard gaande verkeersgeneratie worden berekend. De navolgende tabel toont de verkeersgeneratie voor het halen en brengen van de leerlingen.
 
Tabel verkeersgeneratie (bron: HCGA BV)
 
De verkeersgeneratie voor het halen en brengen van de leerlingen bedraagt 400 verkeersbewegingen per etmaal. Samen met de 36 verkeersbewegingen van het onderwijzend- en overig personeel komt de totale verkeersgeneratie uit op 436 voertuigbewegingen per etmaal.
 
Voor de kinderopvang wordt dezelfde berekeningsmethode gehanteerd om de verkeersgeneratie te bepalen. Het personeel veroorzaakt 16 voertuigbewegingen per etmaal. Voor het halen en brengen van de kinderen geldt een verkeersgeneratie van 50 voertuigbewegingen per etmaal. Daarmee komt de totale verkeersgeneratie uit op ca. 502 voertuigbewegingen per etmaal.
 
Voor het personeel wordt het kindecentrum ontsloten aan de Bovenkerkweg. De ontsluiting voor de leerlingen en kinderen bevindt zich aan de Parklaan.
 
Verkeersgeneratie fietsverkeer
Van de in totaal 534 leerlingen komen dus 368 leerlingen met de fiets naar school. Deze fietsers genereren 736 fietsbewegingen per dag. Rekening houdend met meefietsende ouders betekent dit circa 1000 fietsbewegingen per dag.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.4 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende (dubbel)bestemmingen: 
 
Gemengd
Voor het hele plangebied is de bestemming 'Gemengd' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn educatieve, openbare en culturele voorzieningen, een kinderdagverblijf, sportvoorzieningen en horecavoorzieningen toegestaan. Deze gronden zijn tevens bestemd voor erven en terreinen, ontsluitingswegen, parkeer- en nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Gebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Voor de gebouwen buiten het bouwvlak geldt de maximale oppervlakte zoals aangegeven op de verbeelding. Ook de maximale goot- en bouwhoogte staan aangeduid op de verbeelding. 
 
Waarde - Archeologie - 5
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' is opgenomen voor de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden. Voor projecten die m.e.r.-plichtig zijn geldt dat het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is. 
Planspecifiek
Het kostenverhaal is anderszins verzekerd. Het plangebied betreft gronden van de gemeente. Voor de exploitatie is door de gemeenteraad een taakstellend budget vastgesteld en wordt een aanbestedingsprocedure doorlopen.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
7.2 Participatie
Voor de wenselijke situatie op het gebied van verkeer en parkeren wordt de omgeving geraadpleegd. Vanuit de drie scholen is een stuurgroep gevormd die tijdens het proces zijn meegenomen en tevens in de selectiefase over de ontwerpen meebeoordelen. Ook de betrokken sportverenigingen (hockey en tennis) zijn steeds meegenomen in het verloop van het project.
 
Op de website van de gemeente Montfoort wordt een projectpagina ingericht voor het project. Hier kunnen belangstellenden terecht voor vragen aan de gemeente.
7.3 Vooroverleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan zal in het kader van het wettelijke vooroverleg, als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro., worden gezonden aar de gebruikelijke overlegpartners en voor eenieder ter inzage worden gelegd. T.z.t. zal hiervan in deze paragraaf verslag worden gedaan of als separate bijlage worden toegevoegd.
 
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken voor een ieder ter inzage worden gelegd. T.z.t. zal hiervan in deze paragraaf verslag worden gedaan of als separate bijlage worden toegevoegd.