Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Waardsedijk 1 Monfoort
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk1-ON01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
 
De initiatiefnemer heeft het voornemen om de bestaande agrarische bedrijfswoning aan de
Waardsedijk 1 te Montfoort te wijzigen naar een plattelandswoning.
 
De initiatiefnemer woont in een agrarische bedrijfswoning die hij wenst te wijzigen naar een
plattelandswoning.
 
Op grond van artikel 4.7.4 Wijziging ten behoeve van een plattelandswoning binnen het bestemmingsplan
“1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012” vastgesteld door de gemeente
Montfoort op 26 oktober 2015 kan de wijziging naar plattelandswoning plaatsvinden
indien:
  1. de betreffende agrarische bedrijfswoning afgesplitst is van het agrarisch bedrijf en niet meer als zodanig in gebruik is;
  2. sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de gewenste verandering in het plangebied is een wijziging van het bestaande bestemmingsplan
nodig.
 
1.2 Ligging plangebied
 
Het plangebied ligt aan de Waardsedijk 1 in Montfoort ten zuidwesten van bedrijventerrein
IJsselveld. Kadastraal bekend gemeente Linschoten, sectie A, 1463 en 1464. In afbeelding 1 is
de ligging van het plangebied weergegeven met de blauwe markering.
 
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
 
Het vigerende bestemmingsplan ‘buitengebied 2012’ is van toepassing op het plangebied. Dit
bestemmingsplan is deels hernieuwd door de ‘1e herziening bestemmingsplan Buitengebied
2012’ op 26 oktober 2015. Op afbeelding 2 is de plekinfo te zien. Het gebied heeft de enkelbestemming
agrarisch en de volgende functieaanduidingen:
  • Bedrijfswoning
  • Cultuurhistorische waarden
  • Intensieve veehouderij
Bij de 1e herziening van het bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding ‘archeologisch waardevol
gebied 4’ vervangen door de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’.
 
Het doel van het initiatief is de verandering van functieaanduiding ‘bedrijfswoning’ naar functieaanduiding
‘plattelandswoning’ op Waardsedijk 1. Hierbij komt de bestaande functieaanduiding
‘intensieve veehouderij’ te vervallen.
 
 
1.4 Omschrijving plan
 
Het plangebied bevat in de huidige situatie een agrarische bedrijfswoning op adres
Waardsedijk 1, 3417 NA in Montfoort. De bedrijfswoning staat op ca. 45 meter afstand van een
varkensstal met 300 biologische vleesvarkens. De initiatiefnemer wil de agrarische woning wijzigen
naar een plattelandswoning.
 
Leeswijzer
 
Deze bestemmingsplantoelichting gaat in hoofdstuk 2 in op het voor het plan relevante beleid.
In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan de hand van verschillende ruimtelijke en milieutechnische
aspecten. Daarna volgt een beschrijving van de juridische opzet van het plan. Tot
slot komen in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.
2 Beleidskader
 
2.1 Rijksbeleid
 
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
 
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Ruimte en Infrastructuur (hierna: SVIR) vastgesteld. De SVIR
geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange
termijn tot 2028. Uitgangspunt van de SVIR is: decentraal wat kan, centraal wat moet.
Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor
die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen
hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan een eenvoudigere
regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal
maatwerk. Uit de 13 nationale belangen is een aantal opgaven van nationaal belang naar
voren gekomen.
 
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
 
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, december 2020) worden nationale
ruimtelijke belangen juridisch geborgd. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient rekening
gehouden te worden met de regels van het Barro, zodat de nationale belangen doorwerken
in de beleidsruimte van andere overheden.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
 
De ladder duurzame verstedelijking werd geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en
Ruimte (SVIR) en trad per 1 oktober 2012 in werking als motiveringsvereiste in het Besluit ruimtelijke
ordening (Bro). Het instrument is van toepassing op de functies wonen, bedrijventerreinen,
kantoren, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Het gedachtegoed van het Rijk is
om met dit instrument zorgvuldig ruimtegebruik te simuleren.
 
Toetsing
Een laddertoets hoeft niet te worden uitgevoerd. De wijziging van het gebruik van één woning
is geen stedelijke ontwikkeling volgens de definitie van het Bro en jurisprudentie. De beoordeling
of de locatie wel of niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt, is op grond van de ladder
voor duurzame verstedelijking dan ook niet nodig.
 
2.2 Provinciaal beleid
 
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
 
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is vastgesteld om te zorgen voor een
blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een
kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen,
werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen
de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én
hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening
2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
 
De Provincie heeft bij het concretiseren van haar ruimtelijk beleid binnen de hoofdlijnen van
de provinciale structuurvisie twee prioritaire keuzes gemaakt. Allereerst wil de provincie inzetten
op binnenstedelijke ontwikkeling. Daarnaast wil de provincie ook de kwaliteit van het landelijk
gebied versterken. Vanuit de prioritaire keuzes is de provincie met de vier volgende pijlers
voor de ruimtelijke ordening gekomen:
  1. duurzame leefomgeving
  2. beschermen kwaliteiten
  3. vitale dorpen en steden
  4. dynamisch landelijk gebied
De pijlers ‘duurzame leefomgeving’ en ‘beschermen kwaliteiten’ leggen de basis waarbinnen
de ontwikkelingen in de ‘vitale dorpen en steden’ en het ‘dynamisch landelijk gebied’ plaats
kunnen vinden. De pijlers voor de ontwikkeling dragen bij aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid
en ruimtelijke kwaliteit van de provincie.
 
Toetsing
Het beoogde plan bevindt zich in het buitengebied en betreft geen fysieke wijziging van het
plangebied. Hierdoor blijft het oorspronkelijke beeld behouden en past het plan binnen de
provinciale structuurvisie.
 
Provinciale Ruimtelijke Verordening
 
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening
bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van
hun ruimtelijke plannen. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk
zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen. Op basis van de provinciale verordening
is de planlocatie gelegen binnen het ‘Landelijk gebied’, daarnaast gelden de volgende
gebiedsaanduidingen: ‘Glastuinbouw niet toegestaan’, ‘Agrarische bedrijven’ en ‘Landelijk
gebied, verstedelijkingsverbod en uitzonderingen’.
 
Toetsing
Voor gebiedsaanduiding 2.1 Agrarische bedrijven geldt dat volgens lid 3 de ontwikkeling niet
mag gaan om een omschakeling naar een niet-grondgebonden veehouderij. Dit betreft een
functiewijziging naar een plattelandswoning en is hierdoor niet van toepassing.
Onder artikel 2.2 van de verordening wordt glastuinbouw niet toegestaan in het plangebied.
Glastuinbouw is geen onderdeel van de huidige of toekomstige situatie en is hierdoor niet van
toepassing.
 
Voor aanduiding Verstedelijkingsverbod landelijk gebied onder artikel 3.2 is het niet toegestaan
om regels op te nemen die verstedelijking mogelijk maken. Wegens de functiewijziging
van het plangebied vinden hier geen fysieke veranderingen plaats. De bestemming ‘plattelandswoning’
blijft verbonden met het landelijke gebied.
 
Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht
 
De Interim Omgevingsverordening is opgesteld, omdat de invoering van de Omgevingswet is
uitgesteld en de provincie alvast aan de slag wil met de uitvoering van het beleid in de Omgevingsvisie.
De Interim Omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden
van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de verordening direct werkende
regels.
Belangrijke onderwerpen met een provinciaal belang zijn:
  • Stad en land gezond;
  • Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • Duurzame energie;
  • vitale steden en dorpen;
  • Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Toekomstbestendige natuur en landbouw
Toetsing
Het plangebied bevindt zich in het landelijk gebied en blijft fysiek behouden als plattelandswoning.
Hierdoor sluit het plan aan op de ambities van de provincie om de culturele aspecten
van de regio te behouden. Gesteld kan worden dat het voorliggende initiatief past binnen
de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.
 
2.3 Gemeentelijk beleid
 
Totaalvisie Montfoort 2030
 
De Totaalvisie Montfoort 2030 is de leidende structuurvisie voor de beoordeling van nieuwe
plannen en initiatieven, maar ook voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen en planologische
afwijkingen. In de totaalvisie Montfoort 2030 worden de keuzes gemaakt waarmee
duidelijk wordt hoe Montfoort zich verder kan ontwikkelen richting 2030. De visie van Montfoort
gaat dieper in op de thema's van Cultuurhistorie, Infrastructuur, Natuur & Landschap, Stedenbouwkundige
ontwikkeling, Recreatie en Duurzaamheid.
 
Voor ontwikkelingen in het buitengebied stelt de structuurvisie onder anderen de volgende
randvoorwaarden:
  • Bij ontwikkelingen in het buitengebied en aan de dorpsranden is landschappelijke inpassing van groot belang voor de leef- en woonkwaliteit.
  • Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen de bestaande (historische) structuren en leveren een bijdrage aan de vitaliteit van het buitengebied.
  • Voortzetting van uitvoering van het landschapsontwikkelingsplan en extra inzetten op het realiseren en duurzaam beheren van natuur en kleine landschapselementen zonder planologische schaduwwerking voor ondernemers.
  • De natuur die bij dit gebied past, is die van het oude boerencultuurlandschap. Het in stand houden of verbeteren van de biodiversiteit op het boerenland, welke onder druk staat als gevolg van intensieve bedrijfsvoering.
Toetsing
Het voorgelegde plan betreft een bestemmingsverandering in het buitengebied van gemeente
Montfoort. Zoals eerder benoemd zal er geen fysieke verandering plaatsvinden op het
plangebied waardoor er niet afgeweken wordt van de visie van gemeente Montfoort. Het
aanzicht van de woning wordt behouden en blijft hiermee van waarde voor het boerencultuurlandschap.
 
Welstandsnota Gemeente Montfoort
 
De gemeente Montfoort heeft in 2012 haar welstandnota vastgesteld. De welstandsnota bevat
de basisvoorwaarden, waaraan aanvragen op welstandsaspecten getoetst worden. Het
legt voor een bepaald gebied, bijvoorbeeld een dorpskern, een beoordelingskader vast.
 
Toetsing
Het initiatief brengt in aanzicht geen verandering aan het gebied en de woning, en zal hierdoor
niet in strijd zijn met de welstandsnota van de gemeente Montfoort.
3 Milieu- en omgevingsaspecten
 
3.1 Bedrijven en milieuhinder
 
Bij het realiseren van woningen of het wijzigen van een bestemming naar wonen dient rekening
gehouden te worden met (mogelijke) milieuaspecten van bedrijven in de nabijheid. Voor het
waarborgen of realiseren van een goed woon- en leefklimaat wordt milieuzonering gehanteerd.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven (milieubelastend) een passende locatie
in nabijheid van woningen (milieugevoelig) krijgen en dat deze op een verantwoorde manier
van elkaar gescheiden worden.
 
Bij nieuwe ontwikkelingen dienen twee doelen te worden gerealiseerd:
  • Het voorkomen van of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen.
  • Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven, zodat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Een hulpmiddel voor milieuzonering is de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” waarvan
de laatste versie stamt uit 2009. Deze handreiking gaat uit van de hinderaspecten geur,
stof, geluid en veiligheid.
 
Bij het bepalen van richtafstanden is het omgevingstype van belang. Er zijn voor milieuzonering
drie omgevingstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. Een
‘rustige woonwijk’ is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Naast de wijkgebonden
voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor en er is weinig verstoring door
verkeer. Omgevingstype ‘rustig buitengebied’ betreft een gebied waar eveneens weinig verstoringen
zijn. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is er sprake van functiemenging en/of
ligging nabij drukke wegen. De richtafstanden mogen bij ‘gemengd gebied’ met één stap
verlaagd worden.
 
Veehouderijen in de omgeving
 
In de omgeving van het plangebied komen diverse veehouderijen voor. De milieuhinder afkomstig
van intensieve veehouderijen maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek naar de
milieuzonering. Voor intensieve veehouderij gelden normen op basis van de Wet geurhinder
veehouderijen (Wgv). De wijziging van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning heeft
geen effect op omliggende agrarische bedrijven. De plattelandswoning blijft onderdeel van
de veehouderij, zodat de veehouderij niet wordt belemmerd.
 
Geur
 
De Wet geurhinder en veehouderij beschermt mensen tegen overmatige geurhinder vanwege
dierverblijven. Omgekeerd is het niet toegestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan overmatige
hinder. Voor het beoordelen van het woon- en leefklimaat vanwege geur van veehouderijen
is de voorgrond- en achtergrondbelasting van belang. De voorgrondbelasting ter
plaatse van een geurgevoelig object is de geurbelasting die wordt veroorzaakt door de voor
dat geurgevoelig object dominante veehouderij. De achtergrondbelasting is de totale geurbelasting
ter plaatse van een geurgevoelig object veroorzaakt door alle veehouderijen in de
omgeving van een geurgevoelig object. In dit geval is de voorgrondbelasting bepalend vanwege
de intensieve veehouderij waartoe de woning behoorde. Vervolgens wordt geurbelasting
“vertaald” naar geurhinder en wordt een uitspraak gedaan of het percentage gehinderde
acceptabel is.
 
Onderzoek geur
 
Voor het beoordelen van geurhinder is een onderzoek Wet geurhinder en veehouderij
uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat het berekende percentage ter plaatse van de
plattelandswoning, op basis van wettelijke waarden, als aanvaardbaar te beschouwen is. Op
basis van de berekende geurbelasting blijkt dat het woon- en leefklimaat (op basis van
milieukwaliteitscriteria van het RIVM) ter plaatse van het plangebied te typeren is als ‘tamelijk
slecht’. Een dergelijke typering past bij het buitengebieden wordt, zoals hiervoor aangegeven,
door de wetgever aanvaardbaar geacht. Daarmee wordt de wijziging van het
bestemmingsplan naar een plattelandswoning, vanuit het aspect geur, geschikt geacht.
 
Onderzoeksmethode
 
Voor het beoordelen van de milieuhinder is uitgegaan van een zogenaamd “gemengd gebied”
wegens de aanwezigheid van verschillende bestemmingen rondom het plangebied. In
de VNG-handreiking “Bedrijven en milieuzonering” editie 2009 staat dit omschreven als een
gebied met een matige tot sterke functiemenging. De richtafstanden zijn daarom met een
afstandstap verlaagd ten opzichte van de in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden.
In tabel 1 zijn de richtafstanden per gebiedstype weergegeven.
 
 
Inwaartse zonering
 
De milieubelastende functies in de omgeving van het plan worden geïnventariseerd en de
mogelijke hinder van de milieubelastende functies op de milieugevoelige bestemming binnen
het plan wordt in beeld gebracht. In tabel 2 staan de resultaten van de inwaartse milieuzonering.
 
 
Aan de richtafstanden wordt voldaan met uitzondering van de intensieve veehouderij aan de
Waardsedijk 1A, beoogde plattelandswoning behoort bij dit bedrijf.
 
Waardsedijk 1A
De afstand tussen Waardsedijk 1A en het plangebied bedraagt ca. 0 meter en is hiermee lager
dan de vastgestelde VNG-richtafstanden op gebied van stof en geluid voor een varkenshouderij
met milieucategorie 4.1. De afstanden van 10 meter voor stof en 30 meter voor geluid
hebben echter impact op milieugevoelige bestemmingen, een plattelandswoning heeft een
lager beschermingsniveau dan een burgerwoning. Wel dient bij een plattelandswoning het
woon- en leefklimaat te worden beoordeeld. Zoals uit tabel 2 blijkt wordt alleen met betrekking
tot stof (luchtkwaliteit) en geluid niet voldaan aan de richtafstanden. Het aspect geur is geen
onderdeel van de inwaartse zonering voor varkenshouderijen. Dit aspect wordt verder beoordeeld
in hoofdstuk 3.8.
 
Beoordeling luchtkwaliteit (stof)
Op het gebied van stof is de fijnstof-concentratie afkomstig van de varkenshouderij berekend
op de woning Waardsedijk 1. Uit de berekening van de Omgevingsdienst (zie bijlage 2) met
ISL3a blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) op de woning
(Waardsedijk 1) 17,61 microgram/m3 bedraagt. Met deze concentratie wordt zowel voldaan
aan de norm voor PM10 als voor PM 2,5. De overschrijding van de daggemiddelde concentratie
(PM10) is berekend op 6,1 dagen en voldoet daarmee ook aan de norm van maximaal
35 overschrijdingsdagen per jaar.
 
Op gebied van geluid staat de plattelandswoning bekend als voormalig agrarische bedrijfswoning.
Volgens de Wabo (artikel 1.1a) en het Activiteitenbesluit (artikel 1.3c) maken dergelijke
objecten deel uit van de inrichting. Toetsing aan de bestaande inrichting is daarom niet
van toepassing.
 
Beoordeling geluid
Ten aanzien van geluid kan worden gesteld dat geen wettelijke eisen gelden voor de beoordeling
van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De gemeente maakt zelf de afweging
of een plattelandswoning wenselijk is. Aangezien het aantal woningen niet wijzigt, is er geen
fysieke aanpassing aan de orde. Ook ligt de woning alleen op 0 meter afstand met de bestemmingsgrens
in gedachte. De werkelijke afstand tot de varkenshouderij bedraagt circa 40 meter.
 
Conclusie
Op basis van de inwaartse milieuzonering blijkt dat binnen het plan een aanvaardbaar woonen
leefklimaat kan worden gerealiseerd. Verder vormen de overige bestemmingen geen belemmeringen
naar de milieugevoelige bestemmingen binnen het plan en de omgeving. Ook
ondervinden de omliggende bedrijven geen belemmering in hun (bedrijfs)activiteiten.
Ook het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan. De plattelandswoning blijft onderdeel
van de intensieve veehouderij (zie artikel 1.1a Wabo), zodat deze veehouderij niet zal
worden belemmerd. Er zijn ook geen belemmeringen voor andere omliggende veehouderijen
omdat het een bestaande woning is en deze blijft behoren bij een veehouderij.
 
3.2 Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder
 
In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgelegd in welke mate het geluid veroorzaakt door gezoneerde
wegen, spoorwegen en/of gezoneerde industrieterreinen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen
(woningen, ziekenhuizen, scholen e.d.) mag belasten.
 
Op basis van de wet zijn voor de geluidgevoelige bestemmingen voorkeursgrenswaarden opgenomen
waaraan in principe voldaan moet worden:
  • wegverkeer 48 dB
  • spoorwegverkeer 55 dB
  • industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen 50 dB(A)
Onderzoek
De Wet geluidhinder maakt geen onderscheidt tussen verschillende type woningen en is alleen
relevant bij de realisatie van een nieuwe woning of eventueel een verruiming van een bestaande
woning. De bestaande woning aan de Waardsedijk 1 in Montfoort wordt niet gewijzigd,
waardoor toetsing aan de Wet geluidhinder niet van toepassing is.
 
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
3.3 Externe veiligheid
 
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met
gevaarlijke stoffen en is onderverdeeld in:
  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein;
  • het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt de omgang met externe veiligheid rond buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (zoals gas en brandbare vloeistoffen);
  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) legt veiligheidsnormen op aan transprot van gevaarlijke stoffen via weg, binnenvaart en spoorweg. Voor de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen geldt het Basisnet. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd.
Ten aanzien van risico’s wordt onderscheid gemaakt in het Plaatsgebonden risico en het
groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een
risico-bron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd
op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen
die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken
is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen
ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000
personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van
een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof,
gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het
groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp
en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en
resteffecten.
 
Onderzoek
De risico’s ten aanzien van externe veiligheid zijn geïnventariseerd op basis van de Signaleringskaart
externe veiligheid. Op afbeelding 2 is te zien hoe dit zich vertaald naar het plangebied.
 
 
Uit de signaleringskaart blijkt dat er zich in de dichte nabijhheid van het plangebied geen risicobronnen
bevinden. De twee noemenswaardige risicobronnen op afstand zijn aan de noordzijde.
Bouwmarkt Jongeneel bevindt zich aan de oostkant van de M.A. Reinaldaweg en is geindiceerd
als opslagplaats voor vuurwerk. Wegens de grote afstand tot het plangebied en de
beperkte veiligheidscontour heeft dit geen invloed op het plan.
 
De tweede risicobron ligt ten westen van de M.A. Reinaldaweg, N.F.J.R. Scholman. Hier bevindt
zich een bovengrondse tank met propaan als inhoud. Ook hier geldt dat de risicobron te ver
van het plangebied ligt om een risico te vormen voor het plan. Om die reden is ook deze
risicobron niet relevant voor dit initiatief.
 
Conclusie
Het aspect Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
 
3.4 Luchtkwaliteit
 
Het houden van vee leidt tot de uitstoot van fijnstof. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn
milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen (Wet luchtkwaliteit), waaronder een
grenswaarde voorzwevende deeltjes (fijnstof = PM10 en PM2,5). De volgende grenswaarden
voor fijnstof zijn opgenomen:
  • De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) is maximaal 40 microgram/m3.
  • De jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM2,5) is maximaal 25 microgram/m3.
  • De daggemiddelde concentratie (PM10) van 50 microgram/m3, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar worden overschreden.
Onderzoek
Met het computerprogramma ISL3a is de fijnstof-concentratie afkomstig van de varkenshouderij
Waardsedijk 1a (320 vleesvarkens) berekend op de woning Waardsedijk 1. Uit de berekening
met ISL3a blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) op
de woning (Waardsedijk 1) 17,61 microgram/m3 bedraagt. Met deze concentratie wordt zowel
voldaan aan de norm voor PM10 als voor PM2,5. De overschrijding van de daggemiddelde
concentratie (PM10) is berekend op 6,1 dagen en voldoet daarmee ook aan de norm van
maximaal 35 overschrijdingsdagen per jaar. Luchtkwaliteit vormt hierdoor geen belemmering
voor het plan.
 
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan
 
3.5 Water
 
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/
watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
 
Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop
in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan
voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding
staat bij de watertoets voorop. Vervolgens komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in
beeld.
 
Beleid
 
Europese Kaderrichtlijn Water (2000)
 
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat ervan uit dat water geen gewone handelswaar is, maar
een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is
daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater,
overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische
ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor
verdere achteruitgang worden behoed; emissies verbeteren; duurzaam gebruik van water
wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn;
er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
 
Nationaal Waterplan (2016-2021)
 
Op 10 december 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris
van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan
2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en inrichting van het nationale waterbeleid
in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik tot 2050.
 
Het Rijk speelt proactief in op klimaatverandering. Doel is het robuust en toekomstgericht inrichten
van ons watersysteem, gericht op bescherming tegen overstromingen, het voorkomen
van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en gezond ecosysteem,
als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid is integraal van opzet door natuur,
scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie zo veel
mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het Rijk initieert zelf en werkt
samen met andere partijen, stimuleert en informeert om de beleidsdoelen te bereiken.
 
Provinciaal Bodem- Water en milieuplan 2016-2021
 
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De
wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig. Internationaal zijn er
regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd.
Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
 
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op.
Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het
verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie
zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat
in de provincie.
 
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken
en recreëren mensen relatief dicht op elkaar, waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen
relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam
gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei
van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook
het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor
bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie
toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te
voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden
te overbruggen.
 
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad benut mag worden,
zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het
stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondSPA
water - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit
of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve
effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
 
Waterkoers 2016-2021
 
De Waterkoers 2016-2021 van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden geeft de koers aan
die het hoogheemraadschap de komende jaren gaat varen. Voor waterkeringen, landelijk
gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er programma's opgesteld.
 
Watertoets
 
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in de huidige- en toekomstige situatie niet binnen beschermingszones van
het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
 
Hemelwater
Wegens het fysieke gelijk blijven van het plangebied zal er geen toe- of afname plaatsvinden
van afvoer van hemelwater. De hydrologische situatie blijft hetzelfde.
 
Riolering
De huidige situatie voor riolering zal gelijk blijven in de toekomstige situatie.
 
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
3.6 Verkeer en parkeren
 
Het plangebied ligt aan Waardsedijk, welke alleen bereikbaar is via de M.A. Reinaldaweg aan
de noordzijde en via Oudewater ten zuidwesten. Wegens de aanwezigheid van provinciale
weg N228 blijft het verkeer op de Waardsedijk beperkt. In de toekomstige situatie verandert
de bereikbaarheid van het plangebied niet. De nieuwe bestemming als plattelandswoning
heeft geen verkeer aantrekkende werking.
 
De parkeersituatie verandert niet. Het gebruik van het perceel blijft gelijk, en er blijft voldoende
ruimte om op eigen terrein te parkeren.
 
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmeringen voor het vaststellen van het
plan.
 
3.7 Bodem
 
Bij functiewijzigingen is in de planologische procedure van belang, dat de beoogde functiewijziging
plaats kan vinden op een locatie waar de milieu hygiënische bodemgesteldheid dit
toelaat. De Woningwet staat niet toe dat er gebouwd wordt op verontreinigde grond. Als gevolg
van dit plan verandert de bebouwing niet. Ter plaatse is al een woonfunctie aanwezig in
de vorm van een bedrijfswoning met tuin. Voor de functiewijziging van agrarische bedrijfswoning
naar plattelandswoning behoeft de grond niet geroerd te worden. Een verkennend bodemonderzoek
is derhalve niet noodzakelijk.
 
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het plan.
 
3.8 Flora- en fauna
 
Volgens nationale- en internationale regelgeving is het verplicht om voorafgaand aan ruimtelijke
plannen onderzoek te doen naar de effecten op beschermde gebieden (Natura 2000 en
Natuurnetwerk Nederland (NNN)), en het eventuele voorkomen van beschermde flora en
fauna. Tevens is het volgens nationale regelgeving in sommige gevallen verplicht om melding
te doen van het kappen van houtopstanden.
 
Bescherming van Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden is in Nederland vanaf 1 januari
2017 geregeld via de Wet natuurbescherming (Wnb). Het beleid rond NNN is vastgelegd
in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
 
Conclusie
Omdat hier niet gebouwd of gesloopt gaat worden, vinden er geen verstoringen plaats voor
flora- en fauna. Om deze redenen vormt flora- en fauna geen belemmering voor het plan.
 
3.9 Cultuurhistorie en archeologie
 
Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland
ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag
was dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen
door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door
ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.
 
In de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn de uitgangspunten van het Verdrag
van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming
van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling
en de financiering van opgravingen.
 
Onderzoek
Binnen het plangebied heeft de woning de functieaanduiding ‘cultuurhistorische waarden’,
waar bij ruimtelijke ingrepen rekening mee moet worden gehouden. De woning Waardsdedijk
1 maakt deel uit van een gemeentelijk monument, de langhuisboerderij “Ruim Zicht”
(Waardsedijk 1 – 1A). De boerderij behoort tot een oorspronkelijk agrarische lintbebouwing
langs de Hollandse IJssel. Het pand dateert uit het vierde kwart van negentiende eeuw. Het
geheel heeft de kenmerken van een fraai ensemble van boerderij, schuur, een drie- en vierroedige
hooiberg en silo. Typisch voorbeeld van een rijke, laat negentiende-eeuwse langhuisboerderij,
uitzonderlijk door zijn gaafheid. Het gebouw is gesplitst in twee woondelen. De gebinten
van het achterhuis zijn nog volledig onaangetast aanwezig.
 
Conclusie
Wegens de absentie van een bodemingreep voor dit plan is een archeologisch onderzoek
onnodig. Hierdoor vormt archeologie geen belemmering voor het plan. Hiernaast doet het
plan geen afbreuk aan aanwezige cultuurhistorische waarden. De historische wegenstructuur
wordt niet aangetast door de bestemming tot plattelandswoning. Er is ook geen cultuurhistorisch
waardevolle bebouwing die gesloopt of aangetast wordt.
4 Juridische opzet van het plan
 
4.1 Inleiding
 
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de
milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt voor het juridische
deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper
ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven
van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt
aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing
daar acceptabel is.
 
4.2 Begrenzing plangebied
 
In de opgenomen verbeelding is uitgegaan van het perceel van Waardsedijk 1. Zodoende is
deze ook hierop begrensd. De aanduiding plattelandswoning wordt echter alleen toegepast
binnen het bouwvlak van de bestaande woning.
 
4.3 Opzet van de regels
 
Algemeen
 
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting
opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting
geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen
2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen
2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken, die op vergelijkbare wijze
zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen
leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding
van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de
SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en
bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan
zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang
te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  1. Inleidende regels;
  2. Bestemmingsregels;
  3. Algemene regels;
  4. Overgangs- en slotregels;
Inleidende regels
 
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en
bevatten:
Begrippen (Artikel 1)
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een
eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
  • Wijze van meten (Artikel 2)
Dit artikel geeft onder meer bepalingen hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering
begrepen moeten worden.
 
Bestemmingsregels
 
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende
bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:
  • bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen;
  • nadere eisen: eisen die burgemeester en wethouders kunnen stellen aan de bestemming, ten behoeve van het algemeen belang;
  • specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.
Algemene regels
 
Algemene gebruiksregels (Artikel 4)
In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen
omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
 
Algemene aanduidingsregels (Artikel 5)
In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven. Deze regel beschrijft de
aanwezige aanduidingen.
 
Algemene afwijkingsregels (Artikel 6)
In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk
om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
 
Algemene wijzigingsregels (Artikel 7)
In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels bevatten de toegestane
wijzigingen voor burgemeester en wethouders.
 
Overige regels (Artikel 8)
In dit artikel worden regels omtrent parkeren en laad- en losmogelijkheden gegeven.
 
Overgangsrecht (Artikel 9)
In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties
die in strijd zijn met dit bestemmingsplan.
 
Slotregel (Artikel 10)
In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
 
4.4 Verantwoording van de regels
 
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er wordt uitgegaan van
toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en
welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes
gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt, en is gekeken welke bebouwing
stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
 
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden
binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische
toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste
planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.
 
Artikel 3 Agrarisch - Rivierzone
Het plangebied blijft de agrarische bestemming behouden. Binnen deze bestemming wordt
aanduiding ‘intensieve veehouderij’ verwijderd, en aanduiding ‘plattelandswoning’ toegevoegd.
5 Uitvoerbaarheid
 
5.1 Economische uitvoerbaarheid
 
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond
te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te
zijn. Wegens de inhoud van de voorliggende ontwikkeling is aantoning van financiële haalbaarheid
onnodig. Het plan betreft een bestemmingswijziging zonder fysieke aanpassingen.
 
5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6
lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het
eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van
provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de
behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De eigenaar van het aanliggende
agrarische perceel en de resterende bedrijfswoning heeft geen bezwaar tegen de wijziging
naar een plattelandswoning.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter visie
gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het
plan. Na vaststelling door de burgemeester en wethouders wordt het vaststellingsbesluit bekend
gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na deze bekendmaking nogmaals 6 weken ter inzage.
Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
Raad van State.
 
Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de ter inzagelegging in werking
als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan
ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening
is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening
wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Vanaf dat moment is een bestemmingsplan onherroepelijk.