direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waardsedijk3, 3A en 3B
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aan de Waardsedijk 3, 3 A en B was een hoveniersbedrijf gevestigd, gespecialiseerd in hagen met twee bedrijfswoningen. Nu de bedrijfsvoering beëindigd is, is er een wens om:

  • de bestaande opstallen (één bedrijfswoning en een bedrijfspand op het perceel Waardsedijk 3 A en 3 B) en verharding te verwijderen en daarvoor in de plaats twee vrijstaande woningen te realiseren, waaronder één schuurwoning;
  • de voormalige bedrijfswoning op het perceel Waardsedijk 3 een woonbestemming te geven. Op dit deel van het perceel is uitsluitend een bestemmingswijziging nodig, vanwege het vervallen van de bedrijfsfunctie

Ten behoeve van de sloop en nieuwbouwplannen op perceel Waardsedijk 3 A en 3 B is een landschapsplan opgesteld door Mooisticht, waarmee de ruimtelijke kwaliteit en de landschappelijke inpasbaarheid wordt gegarandeerd.

Bij brief van 22 november 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders laten weten in principe medewerking te verlenen aan de gewenste bestemmingswijziging voor Waardsedijk 3 (bijlage 1). Het college heeft op 7 april 2020 besloten om in principe medewerking te verlenen aan de bouw van de twee woningen aan de Waardsedijk 3A en 3B (bijlage 2). Voorliggend bestemmingsplan maakt de omzetting van bedrijfswoning naar een gewone woning en de nieuwbouw van de twee woningen mogelijk.

1.1 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt ten westen van het dorp Montfoort en ingesloten tussen de Waardsedijk aan de noordkant en de Hollandsche IJssel aan de zuidkant.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0002.png"

Ligging en begrenzing plangebied (bron: www.google.nl)

1.2 Vigerend plan

Ter plaatse gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

  • 1. 'Buitengebied 2012', vastgesteld op 11 maart 2013 door de gemeenteraad en op 17 september 2014 onherroepelijk geworden.
  • 2. '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012', vastgesteld op 26 oktober 2015 door de gemeenteraad en op 6 juni 2016 in werking getreden.
  • 3. Parapluplan parkeernormen Montfoort'

Voor het perceel aan de Waardsedijk 3, 3a en 3b is de verbeelding van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' van toepassing en de regels van de 1e herziening.

Geldend bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' en '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012'

De bestemmingsplannen 'Buitengebied 2012' en '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012' zijn van toepassing. Het perceel heeft de bestemming 'bedrijf'. Binnen deze bestemming zijn op dit perceel algemeen bedrijven met een maximale milieucategorie 2 toegestaan. Daarnaast mag het perceel gebruikt worden ten behoeve van een hoveniersbedrijf. Op het perceel mogen twee bedrijfswoningen aanwezig zijn met een maximale inhoudsmaat van 650 m3 (exclusief ondergrondse bouwmassa).

Het bouwvlak mag voor 39% bebouwd worden. Dat betekent op beide percelen circa 1.755 m2 aan bebouwing aanwezig mag zijn. De bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt, zijn niet volledig benut. Momenteel staat er aan bebouwing:

  • Waardsedijk 3: woning (85 m2) met bijgebouwen (140 m2 +55 m2)
  • Waardsedijk 3A en 3B: woning (75 m2) en opstal (375 m2). Daarnaast is hier nog 1.000 m2 aan verharding aanwezig.

Op grond van het geldende bestemmingsplan kan er nog 1.025 m2 aan bedrijfsgebouwen gebouwd worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0004.png"

Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'

Daarnaast geldt voor het perceel de volgende dubbelbestemmingen:

  • een archeologische verwachtingswaarde (Waarde - Archeologie 3). Voor ingrepen in de bodem, welke dieper zijn dan 50 cm en tenminste 200 m2 bevatten, moet aangetoond worden dat bij de sloop- en nieuwbouwplannen geen archeologische waarden aangetast worden. Dit moet blijken uit onderzoek;
  • Waterstaat - Waterkering. De Waardsedijk is een waterkering. Op deze grond mogen alleen bouwwerken worden gebouwd krachtens, mits de belangen van de waterkering zich daartegen niet verzetten, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de waterkerende functie van deze gronden. Bouwen binnen deze kernzone is niet toegestaan, tenzij het vervangen, vernieuwen en/of veranderen van bestaande bebouwing betreft waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Grondwerkzaamheden (o.a. afgraven, ophogen en verharden) is alleen toegestaan indien een aanlegvergunning is verkregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0005.png"

Ligging waterkering

Wijzigingsbevoegdheid

Het geldende bestemmingsplan (de eerste herziening) voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor:

  • een opvolgfunctie 'wonen' (regeling 7.7.1 onder c);
  • een opvolgfunctie 'wonen' (regeling 7.7.1 onder c), waarbij de mogelijkheid is één woning extra te bouwen, als er tenminste 1.000 m2 aan (voormalige) bedrijfsgebouwen gesloopt worden die geen cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen;

Voor de voormalige bedrijfswoning aan Waardsedijk 3, zou gebruik gemaakt kunnen worden van de wijzigingsbevoegdheid. Voor het perceel Waardsedijk 3A en 3B kan dat niet. Momenteel is hier circa 440 m2 aan bebouwing aanwezig. Deze bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van de nieuwbouw van de twee schuurwoningen.

Gezien het beperkte oppervlakte aan bestaande bebouwing dat gesloopt wordt, kan geen gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid. In geval in de huidige situatie de bouwrechten uit het geldende bestemmingsplan volledig benut waren (als er nu 1.755 m2 aan bebouwing aanwezig was geweest), had wel gebruik gemaakt kunnen worden van de wijzigingsbevoegdheid. Om de herontwikkeling mogelijk te maken wordt een bestemmingsplan opgesteld .

Geldend bestemmingsplan 'Parapluplan parkeernormen Montfoort'

Tevens geldt ter plaatse het bestemmingsplan 'Parapluplan parkeernormen Montfoort'. Met dit plan is geregeld dat bij voldaan moet worden aan de parkeernormen, zoals die zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Montfoort 2015, of diens opvolger. Het parapluplan is verwerkt in dit plan (in regeling 9.5).

1.3 Nieuw bestemmingsplan

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het volgende geregeld:

  • een bestemmingswijziging van het perceel aan de Waardsedijk 3: de bestemming wijzigt van 'bedrijf' naar 'wonen' en 'tuin'. Op dit perceel wordt niets gesloopt of nieuw gebouwd. Deze functiewijziging had geregeld kunnen worden door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid (regeling 7.7.1, onder c uit het geldende bestemmingsplan);
  • een bestemmingswijziging van het perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B: de bestemming wijzigt van 'bedrijf' naar 'wonen' en 'tuin'. De bestaande opstallen worden allemaal gesloopt en de verharding wordt verwijderd. Daarvoor in de plaats worden één schuurwoning en een kleinere woning (plattelandswoning) gebouwd.

Op verzoek van de gemeente worden beide bestemmingswijzigingen met één bestemmingsplan geregeld. Voor wat betreft de bestemmingsplansystematiek wordt aangesloten bij de geldende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historie

Het grondgebied van Montfoort maakt deel uit van het Nationaal Landschap het Groene Hart en is cultuurhistorisch waardevol. Kenmerkend is het contrast tussen de open polders, die volgens het vaste copesysteem ontgonnen zijn, en de besloten lintbebouwingen langs de weteringen en de waterlopen. Parallel aan de ontginningsassen liggen de tiendwegen en houtkades. De grote verscheidenheid aan wateren (natuurlijk en gegraven) en watergebonden elementen zoals sluizen, dijken, molens, forten en bruggen verlenen dit landschap zijn eigenheid. De restanten daarvan – zowel onder- als bovengronds – vormen namelijk het archief voor de geschiedenis van de afgelopen 1.000 jaar. Een deel daarvan heeft ook een relevantie voor de op te stellen archeologische verwachting (‘jonge’ archeologie). Op de cultuurhistorische inventarisatiekaart zijn cultuurhistorische objecten en structuren geselecteerd en over twee thematische kaarten verdeeld: bewoning en waterstaat/verdediging. Voor dit bestemmingsplan is de bewoningskaart relevant.

Cultuurhistorische inventarisatie, bewoningskaart

Tussen 1000 en 1250 werden grote stukken wildernis in het Hollands-Stichtse grensgebied aan ontginners uitgegeven. De hoger gelegen delen in dit gebied van actieve en verlandde stroomstelsels werden gebruikt voor de landbouw, voornamelijk graan, de lagere delen voor de veeteelt. Met de toename van de bevolking nam ook de behoefte aan landbouwgrond toe. Behalve uit economische overwegingen is het niet toevallig dat de ontginning juist in dit gebied grootschalige vormen aannam. Ingeklemd tussen de invloedssferen van de graven van Holland in het westen en de bisschop van Utrecht in het oosten was de uitgifte van gronden en de ontginning daarvan de manier om lokale families aan zich te binden en daarmee verzekerd te zijn van hun loyaliteit, inkomsten en militaire steun. Op hun beurt wisten de nieuwe heren op deze wijze een lokale en regionale machtsbasis op te bouwen. Dit netwerk van allianties was door de eeuwen heen de motor van de geschiedenis van dit deel van Nederland. Binnen de regio zelf leidde het tot elkaar beconcurrerende regionale heren, hun families en afhankelijken. De tastbare getuigenissen daarvan zijn terug te vinden in vormen van bewoning en landgebruik (ontginningsassen, historische stads- en dorpskernen, bewoningslinten, kerken, boerderijen, kastelen, versterkte hofsteden, molens, e.d.).

Gezien de geschiedenis van het gebied, is het zeer aannemelijk dat er archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Voor het gebied geldt daarom ook een archeologische verwachtingswaarde. Voor een nader beschrijving van de archeologische verwachtingswaarde en de cultuurhistorische waarde wordt verwezen naar paragraaf 5.8.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0006.png"

Situatie d.d. 1996

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit twee percelen: Waardsedijk 3 en Waardsedijk 3A-3B.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0007.png"

Schematische weergave Waardsedijk 3 en Waardsedijk 3A en 3B

Waardsedijk 3

Waardsedijk 3 bestaat uit een woning met een tuin en enkele schuren. Het bedrijfsmatig gebruik is in 2013 gestaakt. In totaal staat hier 280 m2 aan bebouwing (woning van 85 m2 en 195 m2 aan bijgebouwen). De rest van het perceel, dat momenteel een bedrijfsbestemming heeft, is ingericht als tuin. Op de gronden tussen de woning en de Waardsedijk in (welke buiten dit bestemmingsplan vallen) is een hoogstamboomgaard met houtwallen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0008.png"

Bestaande situatie Waardsedijk 3

Waardsedijk 3A en 3 B

Het perceel Waardsedijk 3A en 3B is ongeveer 3.000 m2 groot en heeft een bedrijfsbestemming (hovenier). Het hoveniersbedrijf heeft haar bedrijfsactiviteiten reeds beëindigd. Het bestaande bedrijfspand (van 375 m2) wordt nu tijdelijk verhuurd aan drie kleine bedrijven. De voormalige bedrijfswoning wordt bewoond. De bedrijfswoning, inclusief aanbouw, bedraagt 75 m2. Naast de bebouwing is er 1.000 m2 aan verharding aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0009.png"

Situatietekening bestaande situatie Waardsedijk 3A en 3B

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0010.png"

Bestaande situatie Waardsedijk 3A en 3B

2.3 Planbeschrijving

2.3.1 Waardsedijk 3

Op het perceel van Waardsedijk 3 verandert niks. De huidige woning en tuin blijven behouden en er worden geen opstallen gesloopt of nieuw gebouwd. Voor dit perceel is uitsluitend een functiewijziging naar wonen gewenst.

2.3.2 Waardsedijk 3A en 3B

Alle bestaande bebouwing op dit perceel wordt gesloopt. Daarvoor in de plaats komen twee energieneutrale woningen met een uitstraling die past in deze streek. De bouwmassa van beide woningen samen bedraagt 1.300 m3. Gedacht wordt aan één schuurwoning waarbij de bijgebouwen geïntegreerd worden in één bouwmassa en een kleinere woning verder naar de Waardsedijk toe.

Schuurwoning

De schuurwoning, inclusief aangebouwd bijgebouw, wordt maximaal 9 meter breed en 25 meter lang. Naast een woongedeelte, omvat de schuurwoning ook een overdekte stalling voor twee auto's (een ruimte van circa 7 x 9 meter aan de achterzijde van de woning). Door de carport te integreren in één bouwmassa, worden er ten behoeve van de schuurwoning geen vrijstaande bijgebouwen gebouwd (en mogelijk gemaakt). De schuurwoning komt ongeveer even ver van de Waardsedijk te liggen als het huidige bedrijfspand.

De schuurwoning wordt uitgevoerd met één bouwlaag met kap (ongeveer 17 x 9). Dat betekent een goothoogte van 3 meter en een maximale nokhoogte van maximaal 9 meter. De woning krijgt een inhoud van maximaal 800 m3. Voor de schuurwoning wordt houtbouw toegepast en wordt voorzien van oudhollandse dakpannen. Op de veranda (van 25 m2) en de overstek over de hele lengte van de woning, worden zonnepanelen geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0011.png"

Referentieplaatje schuurwoning

Kleinere (tweede) woning

De andere woning, een kleine woning verder naar de Waardsedijk toe, wordt kleiner van omvang. De voetprint van deze woning bedraagt maximaal 8 bij 14 meter. Deze woning heeft een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 7 meter. Bij deze woning komt wel een bijgebouw (een schuur of garage) van ongeveer 20 m2. De gezamenlijke inhoud van de beide woningen bedraagt 1.300 m3.

Om een goede kwaliteitsverbetering te realiseren is het van belang dat beide woningen voor wat betreft het bebouwingsbeeld aansluiten bij het landelijke karakter. Dit komt o.a. tot uiting door:

  • eenvoudige, sobere/stoere volumes met duidelijke kappen (zadeldaken), zonder (overheersende) toevoegingen;
  • een passend verschil tussen eerstelijns (landelijke woning) en tweedelijns bebouwing (meer schuur-achtig);
  • materiaal in aardkleuren, waarbij lichte kleuren en grote contrasten vermeden worden.

Het definitieve ontwerp wordt aan de welstandscommissie voorgelegd.

2.3.3 Parkeren

Op eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid voor de drie woningen. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.3.3.

2.3.4 Landschappelijke inpasbaarheid

Ten behoeve van de beoogde herontwikkeling op het perceel van Waardsedijk 3A en 3B is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt. Op advies van de gemeente Montfoort is 'Mooisticht' gevraagd het plan op ruimtelijke kwaliteit te toetsen. Mooisticht is een adviesorgaan dat onafhankelijk en deskundig advies levert op bouwkundig en cultuurhistorisch vlak teneinde de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te verbeteren. Mooisticht adviseert initiatiefnemers, maar ook gemeenten.

In overleg met Mooisticht is het volgende plan tot stand gekomen. Met streekeigen groenelementen (die horen in deze omgeving) zoals hagen, boomgaardje knotbomen, natuurlijke oevers en mengsels van streekeigen bloemen wordt een biodiverse omgeving aangelegd die goed is voor insecten, vogels, vlinders, amfibieën en kleine zoogdieren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0012.png"

Landschappelijk inpassingsplan Waardsedijk 3A en 3B

Door de herontwikkeling ontstaat de mogelijkheid om verbeteringen aan te brengen in de belevingskwaliteit van het rivierlint. Door te bouwen in een compact erf en kleine landschapselementen aan te planten is het mogelijk om twee woningen te realiseren en tegelijkertijd te bouwen aan ruimtelijke kwaliteit. De woningen worden verspringend gepositioneerd, waardoor verdichting van het lint voorkomen wordt. Dit draagt bij aan het vergroten van de omgevingskwaliteit. De kwaliteitsverbetering wordt als volgt gerealiseerd:

  • de afwisseling van openheid en beslotenheid op het perceel wordt versterkt;
  • de zichtbaarheid van de landschappsstructuur en de sloten wordt versterkt. Het gesloten karakter van het perceel aan de straatzijde wordt meer 'open' door de nieuwe boomgaard te realiseren. Bovendien wordt op de perceelsgrens van Waardsedijk 3 met Waardsedijk 3A en 3B het oude slotenpatroon herstelt, waardoor de oorspronkelijke karakteristiek van de ontginning terug komt;
  • de bebouwing wordt met het landschap 'vervlochten' door een verspringing van de woningen en het aanplanten van kleine landschapselementen, zoals een boomgaard, elzensingel, knotbomenrij en solitaire bomen. Hierdoor ontstaat een afwisselend erfsilhouet waarin bebouwing, beplanting, beslotenheid en openheid elkaar afwisselen;
  • een compact ensemble met voldoende afwisseling in volume, vorm en richting;
  • het oppervlakte aan verharding neemt flink af (van 1.450 m2 naar ongeveer de 800 m2) en de waterberging neemt toe (in de vorm van extra te realiseren watergangen);
  • parkeren wordt uit het zicht opgelost en speelt geen hoofdrol in het aanzicht van het erf;
  • een goed beplantings- en beheerplan zorgt voor terreinafscheiding en voldoende privacy.

Het complete advies van Mooisticht is in bijlage 3 toegevoegd. Het advies van Mooisticht heeft als basis gediend voor het landschappelijke inpassingsplan en is, naar aanleiding van overleg met het hoogheemraadschap en de provincie, op onderdelen aangepast. Om deze ruimtelijke kwaliteit ook te borgen in dit bestemmingsplan, is de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

De uitbreiding heeft een kleinschalig en lokaal karakter. Het rijksbeleid voorziet niet in bepalingen die relevant zijn voor de uitbreiding. De uitbreiding valt dan ook binnen de reikwijdte van het rijksbeleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Om die reden wordt hier dan ook niet verder op het rijksbeleid ingegaan. Wel wordt de ´ladder voor duurzame verstedelijking´ van het Besluit ruimtelijke ordening behandeld.

Besluit ruimtelijke ordening - ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.

Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Als stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De tot 1 juli 2017 in artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, (en vierde lid) van het Bro opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven is gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, dienen in de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

De Afdeling hanteert een aantal uitgangspunten, die gehanteerd worden bij de beoordeling of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling (uitspraak 201608869/1/R3). Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Behoefte

Met dit bestemmingsplan wordt één extra woning mogelijk gemaakt. Conform de uitgangspunten van de Afdeling is dan geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een nadere onderbouwing van de behoefte kan daarom achterwege blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 en Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 is de 'Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 (PRV)' vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. Tevens is toen de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS)' vastgesteld. In de structuurvisie worden de ruimtelijke doelstellingen van de provincie Utrecht beschreven. Met de verordening wordt de verwezenlijking van de beschreven doelstellingen beoogt. De volgende artikelen zijn (mogelijk) relevant voor dit bestemmingsplan:

  • artikel 1.12: vrijwaringszone versterking regionale waterkering
  • artikel 1.13: overstroombaar gebied
  • artikel 1.8: landschap - het Groene Hart
  • artikel 2.4: Natuur Netwerk Nederland
  • artikel 3.2: verstedelijkingsverbod landelijk gebied
  • artikel 3.5: bebouwingsenclaves en -linten
  • Artikel 3.8: bestaande stedelijke functies, anders dan wonen

Artikel 1.12 Vrijwaringszone versterking regionale waterkering

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘vrijwaringszone versterking regionale waterkering’ bevat bestemmingen en regels die de waterkerende functie beschermen en voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering.

Artikel 1.13 Overstroombaar gebied

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het over stromingsrisico is omgegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0013.png"

Ligging plangebied in overstromingsgebied en vrijwaringszone waterkering (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 1.8 landschap - het Groene Hart

Een bestemmingsplan, vallend binnen het landschap het Groene Hart bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

Het Groene Hart - kernkwaliteiten

Voor het landschap Groene Hart zijn in de bijlage van de verordening de volgende kernkwaliteiten benoemd:

  • openheid;
  • (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.);
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust & stilte.

Deze kernkwaliteiten zijn benoemd in de Voorloper Groene Hart. De kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Groene Hart verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten hebben we opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen (www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids).

In de kwaliteitsgids wordt het landschap het 'Groene Hart' onderscheiden in ‘zones’ en ‘velden’, die elk een fundamenteel andere structuur hebben. De natte laaggelegen grote open ruimten van de velden stralen rust en stilte uit. Velden zijn vlakke, open landschappen met vergezichten tot aan de horizon. De open ruimte wordt bepaald door een tapijt van gras in een strokenverkaveling met rechte sloten, weteringen, kaden en dijken die het vlak doorbreken. De hoger gelegen kleinschalige en meer besloten zones hebben juist een levendige en intieme sfeer.

Zones zijn lineaire landschappen met een meanderende rivier als basis. Rond de rivier heeft zich een beschut en intiem landschap ontwikkeld, met een mozaïek van gemengd grondgebruik, hoge bomen en bosschages, linten langs slingerende wegen en af en toe een dorp of stadje aan de rivier.

Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden.

De focus ligt op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • openheid en intimiteit
  • rust en reuring
  • oude en nieuwe overgangen

Artikel 2.4 Natuur Netwerk Nederland

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als Natuur Netwerk Nederland (NNN) bevat bestemmingen en regels die de wezenlijke kenmerken en waarden beschermen en in stand houden. Onder wezenlijke kenmerken en waarden worden zowel actuele als potentiële waarden verstaan.

Binnen de NNN worden geen nieuwe bestemmingen en ruimtelijke ontwikkelingen toestaan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  • a. er sprake is van een groot openbaar belang en er geen reële andere mogelijkheden zijn, of de ruimtelijke ontwikkelingen nieuwe bebouwing of terreinverharding binnen omheinde militaire terreinen mogelijk maken, en
  • b. negatieve effecten voor de natuur worden zoveel mogelijk beperkt door mitigerende maatregelen en de overblijvende negatieve effecten worden gecompenseerd door inrichting van nieuwe natuur elders, met dien verstande dat:
    • 1. de compensatie minimaal gelijkwaardig is aan het verlies aan waarden en kenmerken, en
    • 2. de compensatie plaatsvindt in aansluiting op het Natuur Netwerk Nederland (NNN), of binnen de groene contour, of binnen het NNN op een locatie waar nog nieuwe natuur moet worden ontwikkeld en dit leidt tot versnelling van realisatie van het NNN, en
    • 3. de realisatie van de compensatie, het beheer en de instandhouding daarvan zijn verzekerd op het moment van vaststelling van het ruimtelijk besluit, waarin de aantastende ruimtelijke ingreep mogelijk wordt gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0014.png"

Ligging plangebied ten opzichte van de NNN (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.2 Verstedelijkingsverbod landelijk gebied

Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te behouden, moet een ongebreidelde uitwaaiering van stedelijke functies voorkomen worden. Binnen deze context zijn nieuwe vormen van verstedelijking niet toelaatbaar binnen het landelijke gebied.

Op dit verbod zijn in de verordening uitzonderingen mogelijk. Het betreft situaties waarbij nieuwe bebouwing voor stedelijke functies in plaats komt van bestaande bebouwing (agrarisch of anderszins), waarbij nieuwe stedelijke functies tot stand komen in samenhang met de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit of waarbij nieuwe stedelijke bebouwing vereist is om te voorzien in de behoefte aan woningen en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0015.png"

Ligging plangebied in landelijk gebied (bron:www.ruimtelijkeplannen.nl)

Artikel 3.5 Bebouwingsenclaves en -linten

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat in bebouwingsenclaves of bebouwingslinten verstedelijking plaats vindt, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • gelijktijdig met de verstedelijking de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd, en
  • bebouwing vindt niet plaats buiten de bestaande bebouwingsenclaves of bebouwingslinten, en
  • belangen van bestaande omringende functies worden niet onevenredig aangetast.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing. Een beeldkwaliteitsparagraaf bevat in ieder geval een analyse van de bestaande kwaliteiten, een onderbouwing op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten en op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk besluit is verankerd.

Voor verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bestaan verschillende mogelijkheden. Binnen bestaande bouwkavels kan worden gedacht aan herstel van waardevolle bebouwing, afbraak van storende bebouwing, sanering van storende functies in samenhang met vestiging van gewenste functies.

Daarbij geeft de PRV geeft de volgende definities:

  • bebouwingsenclave: geconcentreerde bebouwing kleiner dan 5 hectare, waarvoor geen rode contour is opgenomen;
  • bebouwingslint: aaneengesloten bebouwing in een langgerekte vorm, waarvoor geen rode contour is opgenomen.

Artikel 3.8: bestaande stedelijke functies, anders dan wonen

Artikel 3.8 geeft een tweede uitzondering op het verstedelijkingsverbod: percelen die bestemd voor specifieke stedelijke functies mogen een andere stedelijke functie krijgen. Onder voorwaarden dat:

  • de nieuwe functie geen permanente bewoning van een recreatie­woning, kantoor of detailhandel betreft;
  • de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving;
  • bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en
  • omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • stedelijke functies worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.

De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.

3.2.2 Consequentie plangebied
  • 1. Vrijwaringszone regionale waterkering en overstroombaar gebied.

De nieuwe woningen liggen buiten de vrijwaringszone van de regionale waterkering en liggen binnendijks. Conform de regels van de verordening hoeft voor de bouw van de woningen geen regels opgenomen te worden, die rekening houden met overstromingsrisico's.

  • 2. Landschap - Groene Hart.

Overeenkomstig de Ambitiekaart van Het Groene Hart, ligt het plangebied in een rivierlint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0016.png"

Uitsnede Ambitiekaart Het Groene Hart

Het rivierlint is een beschut en intiem landschap, met een mozaïek van gemengd grondgebruik, hoge bomen en bosschages, linten langs slingerende wegen en af en toe een dorp of stadje aan de rivier. De kwaliteitsgids legt de focus binnen het rivierlint op het behouden, benutten en versterken van de contrasten tussen:

  • openheid en intimiteit
  • rust en reuring
  • oude en nieuwe overgangen

Een rivierlint wordt gekarakteriseerd als 'een oase van rust' ten opzichte van de steden en dorpen.

Zoals beschreven in paragraaf 2.3.4, wordt met de herontwikkeling van het perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B een afwisselend erfsilhouet beoogd, waarin bebouwing, beplanting, beslotenheid en openheid elkaar afwisselen. Hierdoor ontstaat een compact ensemble met voldoende afwisseling in volume, vorm en richting. Het perceel wordt opener en krijgt een intiemer karakter. Daarmee worden de kernkwaliteiten van het rivierlint binnen Het Groene Hart versterkt.

  • 3. NNN

Vanaf de perceelsgrens bedraagt de afstand tot de dichtsbijzijnde NNN 50 meter. Het wijzigen van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming (met tuin) heeft geen significant negatief effecten op de soorten in de NNN.

Met de beoogde functiewijziging, gecombineerd met het landschappelijke inpassingsplan voor de kavel Waardsedijk 3A en 3B, kan niet anders dan geconcludeerd worden dat de situatie op het perceel zelf, een positief effect heeft voor natuurwaarden. Zoals beschreven in paragraaf 2.3.4 wordt het overwegend verharde perceel gewijzigd in een biodiverse omgeving die goed is voor insecten, vogels, vlinders, amfibieën en kleine zoogdieren.

  • 4. Verstedelijkingsverbod landelijk gebied, bebouwingsenclaves en - linten en bestaande stedelijke functies

Het perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B ligt binnen het landelijk gebied. De Waardsedijk is conform de verordening aan te merken als bebouwingslint. Met de beoogde herontwikkeling verdwijnt de oude bedrijfswoning en een bedrijfsbestemming (met daarbij veel verharding). Daarvoor in de plaats worden twee nieuwe woningen gebouwd.

Voor dit perceel komt de nieuwe bebouwing voor stedelijke functies (wonen) in plaats van de bestaande voormalige bedrijfsbestemming. De verordening maakt dit mogelijk, mits de nieuwe functie leidt tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke kwaliteit neemt niet alleen toe (zie paragraaf 2.3.4), maar versterkt daarmee ook de kernkwaliteiten van Het Groene Hart. De bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied nemen af.

Zoals beschreven in paragraaf 5.1 tast de beoogde herontwikkeling van het perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B en de bestemmingswijziging voor het perceel Waardsedijk 3 de belangen van nabij gelegen bedrijvigheid niet aan.

Deze paragraaf kan, samen met paragraaf 2.3.4 gezien worden als beeldkwaliteitsparagraaf, zoals beschreven in de provinciale verordening. Een beeldkwaliteitsparagraaf waarin beschreven wordt:

  • de bestaande kwaliteiten (zie hiervoor onder het kopje 'Landschap - het Groene Hart)';
  • op welke wijze de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan die kwaliteiten (zie paragraaf 2.3.4) en;
  • op welke wijze dit in de regels van het ruimtelijk besluit is verankerd.

De verankering van de ruimtelijke kwaliteit wordt als volgt in dit bestemmingsplan geregeld:

  • door de bestemmingslegging, krijgen alleen de delen waar de bebouwing aanwezig is of komt, een woonbestemming. De rest van de percelen krijgt een tuinbestemming;
  • het landschappelijk inpassingsplan wordt in de regels als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Conclusie provinciale verordening

Gezien het voorgaande wordt geconstateerd dat de beoogde bestemmingswijziging voor de beide percelen en de sloop- en nieuwbouwplannen voor het perceel Waardsedijk 3A en 3B in overeenstemming is met de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Totaalvisie Montfoort 2030 - Dorpsvisie Linschoten 2030

De TotaalVisie Montfoort 2030 is op 12 december 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie worden keuzes gemaakt hoe de gemeente Montfoort zich verder kan ontwikkelen richting 2030. De structuurvisie Totaalvisie Montfoort dient als leidraad te worden gehanteerd bij de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven, maar ook voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen en planologische afwijkingen.

De trend in het buitengebied onder agrariërs is schaalvergroting en/of verbreding of bedrijfsbeëindiging. In het buitengebied spelen niet-agrarische bedrijven een belangrijke rol in de werkgelegenheid. De verhoging van de verkeersdruk op de tamelijk smalle landbouwwegen leidt tot verkeersonveilige situaties een versnelde slijtage aan wegen en bermen. De niet-agrarische bedrijven hebben over het algemeen de wens om uit te breiden op hun huidige locatie.

Het lint wordt gezien als aantrekkelijk nieuw woonlandschap. Het buitengebied wordt als gevolg van de mechanisatie steeds opener, karakteristieke landschapselementen dragen niet bij in de productie en verdwijnen daarom nog steeds.

Bij particulieren in het buitengebied is de trend tegenovergesteld. Er leeft enerzijds een behoefte aan authentiek landschap en nostalgie, waardoor nieuwe landschapselementen worden aangelegd. Ook ontbreekt bij sommigen nog steeds de kennis en het gevoel van de streek, waardoor wordt beplant en bebouwd zonder rekening te houden met de streekeigenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0017.png"

Structuurvisie kaart

De visie geeft aan:

Het buitengebied kenmerkt zich door historische linten, openheid en markante boerderijen. De visie op het buitengebied refereert in grote lijnen naar het LOP, vastgesteld in 2005 en de actualisatie hiervan op basis van Linten in de leegte en het rapport Vitale bedrijven en landschapskwaliteit in de Utrechtse Waarden.

Kernuitgangspunten:

  • Bij ontwikkelingen in het buitengebied en aan de dorpsranden is landschappelijke inpassing van groot belang voor de leef- en woonkwaliteit.
  • De landbouw is een belangrijke drager van het landelijk gebied en een sterke sector die ruimte moet krijgen voor ontwikkeling. De visie is dat duurzame landbouw op het gebied van energie, klimaat, bodem en voedselproductie groeit.
  • Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats binnen de bestaande (historische) structuren en leveren een bijdrage aan de vitaliteit van het buitengebied;
  • Voortzetting van uitvoering van het LOP en extra inzetten op het realiseren en duurzaam beheren van natuur en kleine landschapselementen zonder planologische schaduwwerking voor ondernemers
  • De natuur die bij dit gebied past, is die van het oude boerencultuurlandschap. Het in stand houden of verbeteren van de biodiversiteit op het boerenland, welke onder druk staat als gevolg van intensieve bedrijfsvoering;
  • Voor bebouwing en bedrijvigheid zijn de uitgangspunten uit het handboek 'Linten in de leegte' leidend:
    • 1. Schaalvergroting: landschappelijke inpassing, landschapskwaliteit en bouwvorm en ligging op de kavel;
    • 2. Functieverandering: landschappelijke inpassing en landschapskwaliteit. 'Wonen op boerenerven' moet hiervan deel zijn;
    • 3. Bedrijvigheid in de linten: woon-werkcombinaties in relatie tot landschapskwaliteit en eventueel vereveningsconstructies via het Streekfonds naar voorbeeld van Lopik;
    • 4. Nieuwbouw of herbouw: ligging op de kavel (erfprincipes), bouwvormen, materiaalgebruik.

Consequentie plangebied

Met de sloop en nieuwbouw op het perceel van Waardsedijk 3A en 3B is er sprake van een kleinschalige herontwikkeling in een lint in het buitengebied. Een goede landschappelijke inpassing is van belang en wordt, zoals beschreven in paragraaf 2.3.4, ook gerealiseerd. Daarbij wordt gebruik gemaakt van streekeigen groenelementen.

Voor wat betreft de nieuwe bebouwing wordt ook recht gedaan aan het karakter van de streek. Er is gekozen voor de vorm van een boerenerf: een woning aan de weg en een tweede schuurwoning verder naar achter op het erf.

Daarmee is het initiatief in overeenstemming met de totaalvisie.

3.3.2 Woonvisie gemeente Montfoort 2019 - 2030

Op 8 juli 2019 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Montfoort 2019-2030' vastgesteld. De visie geeft inhoud en richting aan de ontwikkelingen op de woningmarkt. De bevolkingssamenstelling verandert, de economie verandert en de woningmarkt verandert mee. Keuzes die in 2019 gemaakt worden, werken door in de komende decennia. De visie is dan ook geen gedetailleerde opsomming van activiteiten in de komende jaren. De woonvisie wordt gezien als een 'kompas' waarmee aangegeven wordt hoe tegen de opgaven in het woonbeleid aangekeken wordt. Er wordt richting gegeven en een bestendige lijn wordt uitgezet voor de toekomst. Daarbij inspelend op nieuwe ontwikkelingen en kansen die zich voordoen.

De gemeente zet zich in voor de vitaliteit van wonen en leven in Montfoort en Linschoten. Een passend woonaanbod vormt een onderdeel hiervan, binnen de integrale ruimtelijke ontwikkeling van de kernen

Met de woonvisie wil de gemeente toekomstgericht inspelen op de woonwensen en woonmogelijkheden voor de inwoners van Montfoort en Linschoten, en tevens haar bijdrage leveren aan het verminderen van de druk op de regionale woningmarkt. Dit laatste draagt ook bij aan een evenwichtige ontwikkeling van Montfoort en Linschoten. Differentiatie van woningen is daarbij nodig, om een toekomstbestendige woningvoorraad te hebben waar doorstroming in plaats kan vinden. Op basis van dit vertrekpunt en afweging van de drie gepresenteerde scenario’s kiest de gemeente Montfoort voor een toekomstscenario dat ruimte biedt aan ontwikkelingen passend bij de lokale vraag, met een kleine plus voor nieuwkomers in de gemeente Montfoort. Deze ambitie wordt uit aan de hand van vijf pijlers uitgewerkt:

  • 1. voorzichtige groei van de kernen: tot 2030, 250 woningen toevoegen, waarvan 130 voor de lokale behoefte;
  • 2. de twee kernen verschillen in woonmilieus en leefstijlen (nieuwe woonstijlen sluiten aan bij de leefstijlen in de kernen);
  • 3. voorkomen dat kwetsbare groepen op de woningmarkt verdrongen worden (o.a. 30% van nieuwbouwprogramma bestaat uit sociale woningbouw);
  • 4. de kernen zijn duurzaam en gezond (o.a. de woningvoorraad is in 2050 energieneutraal);
  • 5. ruimte voor eigen initiatief en innovatie (gemeente faciliteert particulieren initiatieven binnen afwegingskader; nieuwbouw moet zorgen voor een kwalitatieve toevoeging aan de kernen).

Afwegingskader bewonersinitiatief

Bij initiatieven van bewoners hanteert de gemeente het volgende volkshuisvestelijke afwegingskader:

  • het initiatief past binnen de ruimtelijke kaders die de gemeente hanteert;
  • er is sprake van een gegarandeerde exploitatie voor minimaal 10 jaar, blijkend uit aantoonbaar (risicodragende) investeringsmogelijkheden voor het betreffende initiatief;
  • het initiatief is gericht op de lokale behoefte, of wel op een regionale behoefte die aansluit bij het woonmilieu van Montfoort of Linschoten, mits hiervoor afstemming is geweest met andere regiogemeenten;
  • het initiatief volgt een kwalitatief woonproduct toe aan de voorraad dat nog niet in Montfoort en / of Linschoten aanwezig is.

De woonvisie heeft ertoe geleid dat de gemeenteraad een stap verder wil gaan en wil onderzoeken of er, bovenop de 250 woningen, nog een extra 180 woningen gerealiseerd kunnen worden.

Consequentie plangebied

In plaats van de voormalige bedrijfspanden (en bedrijfswoning) worden twee nieuwe woningen gerealiseerd op het perceel Waardsedijk 3A en 3B. Daarmee wordt één woning toegevoegd aan de lokale woningvoorraad door de initiatiefnemer.

De beperkte herontwikkeling past binnen de ruimtelijke kaders die de provincie en de gemeente hanteren (zie paragraaf 3.2.1 en 3.3.1). Er worden twee energieneutrale vrijstaande woningen in een historisch rivierlint gerealiseerd, die met streekeigen landschapselementen goed landschappelijk worden ingepast. Door de positionering en de omvang van de woningen, wordt aangesloten bij het karakter van een boerenerf. De herontwikkeling sluit daarmee goed aan in de streek en het lint.

De beoogde herontwikkeling is daarom niet strijdig met de gemeentelijke woonvisie.

3.3.3 Nota parkeernormen gemeente Montfoort 2015

Op 25 mei 2016 is de nota parkeernormen in werking getreden. Het doel van deze nota is het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen in de gemeente Montfoort om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Montfoort te waarborgen.

De parkeernormennota dient als uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de parkeernormen in bestemmingsplannen. Algemeen uitgangspunt is dat een ruimtelijk initiatief op eigen terrein kan voldoen aan de parkeervraag.

Bezoekersparkeren

Bij de functie wonen bestaat de parkeernorm uit een bewoners- en bezoekersgedeelte. Het aandeel bezoekersparkeerplaatsen is altijd 0,3 parkeerplaats per appartement/woning. Zowel het bewoners- als bezoekersaandeel parkeerplaatsen moet op eigen terrein/plangebied worden aangelegd. Het aandeel bezoekersparkeerplaatsen moet altijd voor het openbaar verkeer toegankelijk zijn. De bezoekers-parkeerplaatsen mogen zich dus niet in een afgesloten parkeergarage, achter een hekwerk of slagboom bevinden.

Parkeren op eigen terrein

Parkeervoorzieningen op eigen terrein worden niet altijd als zodanig gebruikt. In de praktijk blijkt bijvoorbeeld dat garages naast woningen (vaak) een andere bestemming hebben gekregen (opslag, bijkeuken, slaapkamer of kantoor). Bij het bepalen van de parkeercapaciteit op eigen terrein worden daarom correctiefactoren toegepast. Woningen die een oprit hebben, worden veronderstelt één parkeerplaats op eigen terrein te hebben.

Consequentie plangebied

De nota schrijft de volgende parkeernormen voor:

  Buiten bebouwde kom   Benodigde parkeerplaatsen  
woonhuis   2 per woning   6  

Binnen het plangebied is voor de drie woningen voldoende ruimte aanwezig voor de realisatie van 6 parkeerplaatsen. Op onderstaand kaartje is aangegeven waar op het perceel geparkeerd kan worden. Op eigen terrein kunnen probleemloos 6 auto's geparkeerd worden.

In artikel 7.5 van de regels is bepaald dat bij het verlenen van de omgevingsvergunning aan de hand van de op dat moment aanwezige parkeernormen wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Uitgaande van de huidige normen, wordt geconstateerd dat binnen dit bestemmingsplan voldoende ruimte is om het aantal benodigde parkeerplaatsen te realiseren.

3.3.4 Welstandsnota

In de welstandsnota Montfoort (2011) worden naast de algemeen geldende welstandscriteria gebiedsgebonden criteria opgesteld per onderscheiden gebied. Er worden drie welstandniveau's onderscheiden: regulier, plus en bijzonder.

De Waardsedijk is één van de twee landelijke dijklinten. Landelijke dijklinten bestaan met name uit vrijstaande bebouwing. Deze kan van oorsprong een relatie hebben met het water of het achterliggende agrarische gebied. Hierdoor bevinden zich aan de dijklinten zowel (voormalige) agrarische bebouwing als eenvoudige arbeiders- en visserwoningen. De bebouwing staat op een behoorlijke afstand van elkaar. In een aantal gevallen staan enkele gebouwen dichter bij elkaar.

Het beeld van een landelijk dijklint wordt echter gekenmerkt door een zekere openheid. Deze wordt versterkt door de situering van de bebouwing, aan de voet van de dijk.

Voor dijklinten geldt het 'plus niveau' van welstand. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in:

  • Type A: langwerpige boerderijachtige bouwmassa's met een van oorsprong agrarische functie.
  • Type B: kleinere langwerpige bouwmassa's met een niet agrarische functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0018.png"

Passage uit welstandnota (Deel A- beleid)

Het perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B valt onder 'type B', waarvoor de volgende criteria gelden:

  • 1. Situering van het bouwwerk.
    • a. de rooilijn is gebogen en volgt de weg;
    • b. vrijstaande bebouwing. De doorzichten naar het achtergebied dienen in acht genomen te worden;
    • c. bebouwing evenwijdig aan de straat (langsrichting). Dit beeld dient gerespecteerd te worden;
    • d. hoofdbebouwing is gesitueerd op de kruin van de dijk. Bijgebouwen kunnen zowel op de kruin en aan de voet van dijk zijn gesitueerd.
  • 2. Hoofdvorm van het bouwwerk.
    • a. langwerpig, liggend en blokvormig;
    • b. per erf of kavel is er één hoofdbouwmassa. Een hoofdbouwmassa kan uit meerdere woningen bestaan;
    • c. één tot twee bouwlagen met kap;
    • d. zadeldak, mansardekap;
    • e. haaks op (dwarsrichting) het lint.
  • 3. Gevelaanzicht van het bouwwerk.
    • a. voorgevel van het hoofdgebouw bestaat uit één geheel maar is te onderscheiden in boven- en onderstuk. Onderstuk symmetrisch, bovenstuk geheel symmetrisch;
    • b. voorgevel van het hoofdgebouw heeft een verticale geleding;
    • c. gebruik van staande kozijnen en ramen aanbevolen;
    • d. aanbouwen als erkers en dakkapellen zijn ondergeschikt en vormgegeven in lijn en architectuur van het geheel.
  • 4. Materialisatie en detaillering van het bouwwerk.
    • a. kozijnen: hout;
    • b. dakbedekking: keramische pannen;
    • c. gevel: bakstenen;
    • d. baksteenkleur: overwegend rood;
    • e. kozijnkleur: wit/gebroken, wit/donkergroen/donkerblauw;
    • f. gezichtsbepalende details vormgeven in de lijn van de architectuur van het bouwwerk en zijn omgeving.

Consequentie plangebied

De situering van de gebouwen en de hoofdvormen voldoen aan de beschreven welstandscriteria. Het ontwerp van de beide woningen worden ter zijner tijd voorgelegd en getoetst door de welstandscommissie.

Hoofdstuk 4 Water

4.1 Kader

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Wettelijk kader

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat in juni 2008 is geactualiseerd. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts bepaald dat waterbeheerders dienen te worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen. De watertoets is een instrument om bij alle ruimtelijke plannen en besluiten waarin waterhuishoudkundige aspecten voorkomen te toetsen of in voldoende mate rekening wordt gehouden met die aspecten. Het gaat daarbij vooral om aandacht voor de waterkwantiteit (ruimte voor water, berging, infiltratie, aan- en afvoer), aandacht voor effecten op de waterkwaliteit en aandacht voor de veiligheid (overstroming).

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid is in diverse nota's vastgelegd. De meest directe beleidsplannen zijn de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Deze plannen hebben tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie: vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Hierdoor wordt een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen.

Vierde Nota Waterhuishouding

Ten aanzien van de waterhuishouding is het Rijksbeleid verwoord in de Vierde Nota Waterhuishouding. Deze nota vormt de basis voor de watertoets, welke in het Besluit ruimtelijke ordening voor alle ruimtelijke plannen is voorgeschreven. Centrale doelstelling van de nota is "Het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". In de nota is beleid geformuleerd ten aanzien van verschillende watersystemen, waarbij ondermeer veiligheid (beheer waterkeringen) en kwaliteit centraal staan. Ook wordt gestreefd naar goede afstemming tussen verschillende overheden en daarbij horende (ruimtelijke) plannen.

In de Vierde Nota Waterhuishouding is het water in de stad apart benoemd, door middel van zeven aangrijpingspunten:

  • 1. het uitvoeren van een knelpuntenonderzoek stedelijk waterbeheer;
  • 2. het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders op het waterbeleid en doorvertaling naar bestemmingsplannen en waterbeheersplannen;
  • 3. een meer op ecologische, hydrologische aspecten en belevingswaarde gebaseerde planning van de verstedelijking;
  • 4. aandacht voor de waterketen in relatie tot duurzaam bouwen;
  • 5. voortgaan met het opstellen en uitvoeren van gemeentelijke rioleringsplannen, het terugdringen van overstortingen en het verwijderen van vervuilde waterbodems;
  • 6. het bevorderen van waterbesparing en hergebruik van water;
  • 7. het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie van water in de bodem.

én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Keur Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden 2018

Per 1 mei 2019 is de nieuwe keur van het hoogheemraadschap en de daarbij behorende uitvoerings- en beleidsregels in werking getreden.

In geval er sprake is van een toename van verharding geldt er een compensatieplicht. Hieraan wordt een ondergrens gesteld: voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied.

Voor graafwerkzaamheden in een beschermingszone van een regionale of andere waterkering, geldt geen vergunningplicht, maar de volgende zorgplicht:

  • de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, worden niet aangetast;
  • de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;
  • eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden direct hersteld;
  • een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, worden direct hersteld;
  • de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, wordt niet belemmerd;
  • indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken en/of
  • voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Het is aan de initiatiefnemer om al datgene te doen of na te laten waardoor aan de zorgplicht wordt voldaan. Ook bij toename van verhard oppervlakte buiten 'bebouwd gebied' en het doen van werkzaamheden buiten de 'zone waterstaatswerk' geldt deze zorgplicht.

4.2 Het plangebied

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Op 21 januari 2020 is de digitale watertoets ingevuld (www.dewatertoets.nl). Deze is in bijlage 4 toegevoegd. Hieruit blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling Waardsedijk 3, 3A en 3B mogelijk gevolgen heeft voor water. Dit betekent dat er in overleg (informeel) met het waterschap gekeken moet worden naar waterkansen en -knelpunten.

Watercompensatie

Met het voorliggende bestemmingsplan neemt het oppervlakte aan verharding af. Momenteel is vrijwel het gehele perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B verhard.

  Bestaande situatie   Nieuwe situatie   Verschil  
       
Waardsedijk 3   280 m2   280 m2   -  
Waardsedijk 3A en 3B   1.450 m2   800 m2   650 m2  

Overzicht verharding in huidige en toekomstige situatie

Volgens het geldende bestemmingsplan mag het het gehele bouwvlak (circa 4.500 m2) verhard worden binnen de bedrijfsbestemming. In totaal mag er 1.755 m2 aan bebouwing aanwezig zijn.

In het voorliggende bestemmingsplan krijgt de bestaande bebouwing en de nieuwe bebouwing een woonbestemming. De overige gronden krijgen een tuinbestemming. Gebouwen zijn binnen de tuinbestemming niet mogelijk, maar bouwwerken geen gebouwen zijnde, wel. Verharding is mogelijk, maar wordt aanzienlijk minder. Het perceel wordt overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan, dat als voorwaardelijke verplichting is opgenomen in de regels, ingericht.

Gezien de afname van verharding (van 650 m2) en bouwmogelijkheden is er geen noodzaak tot het compenseren van water. Desondanks wordt het oppervlakte aan water als volgt uitgebreid:

  • 1. evenwijdig aan de noordelijke perceelsgrens van Waardsedijk 3A en 3B wordt een nieuwe watergang gegraven;
  • 2. haaks op de watergang aan de zuidelijke perceelsgrens wordt circa 48 m2 aan nieuw water gegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0019.png"

Nieuw te realiseren water

Riolering

Aangesloten wordt op de bestaande riolering.

Hemelwaterafvoer

Hemelwaterafvoer wordt geïnfiltreerd in de bodem en wordt deels afgevoerd naar het oppervlaktewater: naar zowel de bestaande en de nieuw te realiseren sloten. De capaciteit voor opname van hemelwater neemt hiermee toe ten opzichte van de bestaande situatie.

Waterkeringen

De beschermingszone van de regionale waterkeringen van de Waardsedijk en de kering langs de Hollandsche IJssel vallen binnen het plangebied. Deze gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van een waterkering, de waterbeheersing en waterlopen. De ligging van de beschermzones van de waterkeringen en de daarbij bepalingen in het geldende bestemmingsplan zijn door de nieuwe keur en de nieuwe leggers (uit 2018) vervangen.

Hollandsche IJssel

Ten noorden van de Hollandsche IJssel ligt een voorlandkering (een overige waterkering). Binnen de zone waterstaatswerk mogen uitsluitend grondwerkzaamheden plaats vinden met een watervergunning. Voor de beschermingszone gelden geen beperkingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0020.png"

Hollandsche IJssel: overige waterkering

Waardsedijk

De Waardsedijk in een indirect kerende primaire waterkering van de Hollandsche IJssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0021.png"

Waardsedijk: leggerzone indirect kerende primaire waterkering (bron: https://hdsr.webgispublisher.nl)

De zone waterstaatswerk van de indirect kerende primaire waterkering valt binnen het plangebied. Dat geldt ook voor de zone waterstaatswerk van de overige kering langs de Hollandsche IJssel. Binnen de zones waterstaatswerk mogen uitsluitend grondwerkzaamheden plaats vinden met een watervergunning. Om de belangen van deze kering te borgen, is voor deze zone in dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.

Het bouwvlak valt buiten de zone waterstaatswerk.

Hoofdstuk 5 Milieu en overige omgevingsaspecten

Met het opstellen van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingsplan mogelijk is uit oogpunt van verschillende milieuaspecten. Het gaat hier om de volgende aspecten:

  • 1. bedrijven en milieuzonering;
  • 2. geluid;
  • 3. luchtkwaliteit en stikstof;
  • 4. externe veiligheid;
  • 5. bodem;
  • 6. flora en fauna;
  • 7. archeologie en cultuurhistorie;
  • 8. duurzaamheid;
  • 9. asbest;
  • 10. Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Wet - en regelgeving

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde afstandsnormen

De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot drie groepen en bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en bijbehorende AMvB's. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) en 100 meter (cat. 3.2) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

5.1.2 Plangebied

Buitengebied

Het plangebied is aan te merken als buitengebied (rustig woongebied). De richtafstanden van de VNG zijn daarmee van toepassing en kunnen niet met 'één stap' verlaagd worden.

Aanwezig bedrijven

In de nabijheid zijn de volgende bedrijven gevestigd. In het overzicht zijn de milieucategorieën opgenomen die maximaal mogelijk zijn conform het geldende bestemmingsplan:

  Bedrijf   Categorie   Richtafstand VNG   Afstand  
1   Tuincentrum GroenRijk Montfoort   2   30   > 70 meter  
2   Handel in hout- en bouwmaterialen + goederenvervoer   (max) 3.2   100 meter   > 100 meter  
3   Hoogendoorn Metaalbewerking   (max) 4.1   200 meter   > 270 meter  

Aanwezige bedrijven in omgeving Waardsedijk 3, 3A en 3B

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0022.png"

Bedrijven in omgeving

  • De afstand van het plangebied tot aan de verschillende bedrijven voldoet aan de richtafstanden van de VNG.
  • In onderstaand plaatje is te zien dat de op kortere afstand van de hiervoor genoemde bedrijven reeds woningen aanwezig zijn. De bestaande bedrijven in de directe omgeving zijn in hun milieuruimte al beperkt door de aanwezigheid van de andere woningen aan de Waardsedijk.

Gezien het voorgaande wordt geconstateerd dat de afstand van de woningen tot de naastgelegen bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de gewenste bestemmingswijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0023.png"

Ligging bestaande woningen t.o.v. bedrijven

Conclusie

De gewenste herontwikkeling levert geen belemmeringen / beperkingen op voor nabij gelegen bedrijven. De bedrijven leveren ook geen beperkingen op voor de gewenste ontwikkeling. Geconstateerd wordt dat milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.2 Geluid

5.2.1 Wet - en regelgeving

Wegverkeerslawaai kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeerslawaai kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh). Tevens stellen de Wgh en het Besluit geluidhinder regels aan de maximale geluidsbelasting op deze bestemmingen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt verstaan (Art. 1 Wgh):

  • Woningen
  • Onderwijsgebouwen
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen
  • Geluidsgevoelige terreinen (bij onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en woonwagenstandplaatsen)

Voor deze bestemmingen gelden voorkeursgrenswaarden. Deze voorkeursgrenswaarden worden mede bepaald door de locatie van de gevoelige bestemmingen en het type weg. Bij realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen dient de geluidsbelasting ten hoogste de voorkeursgrenswaarde te bedragen.

Indien bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen niet aan de voorkeursgrenswaarde kan wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat de locatie niet zonder meer geschikt is voor de beoogde ontwikkeling. Onder voorwaarden kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot de maximale grenswaarde uit de Wgh.

Op basis van art. 76 lid 3, van de Wet geluidhinder hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning.

Voor de twee woningen aan de Waardsedijk 3a en 3b is sprake van sloop en nieuwbouw. Voor deze woningen is akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (zie bijlage 5).

5.2.2 Plangebied

Onderzoek

De plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidzone van de Waardsedijk, de M.A. Reinaldaweg (N204) en de Williskop (N228) en ligt buiten de bebouwde kom. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB en de maximaal te verlenen ontheffingswaarde bedraagt 53 dB (buitenstedelijke situatie).

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0024.png"

Onderzoekspunten akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

De geluidsbelasting is berekend op de volgende punten:

  • op de lijn die op 7,5 meter afstand van de rand van de Waardsedijk ligt;
  • op de perceelgrens tussen Waardsedijk 3 en Waardsedijk 3a/b.

De conclusies van het onderzoek zijn als volgt:

  • 1. ten gevolge van wegverkeer op de Waardsedijk wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • 2. ten gevolge van wegverkeer op de M.A. Reinaldaweg wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB;
  • 3. ten gevolge van wegverkeer op de Willeskop wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Dit betekent dat er geen hogere waarde vastgesteld hoeft te worden voor de twee nieuw te bouwen woningen.

Industrielawaai

Op grond van artikel 40 van de Wgh kunnen industrieterreinen een zone hebben. In het gebied waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft is géén industrieterrein gelegen met een zone op grond van artikel 40 Wgh. Op grond van artikel 44 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai 50 dB(A). Op grond van artikel 45 Wgh kan voor nieuwe woningen een hogere waarde worden vastgesteld van 55 dB(A) en voor bestaande woningen 60 dB(A). In het bestemmingsplangebied zijn bedrijventerreinen gesitueerd. Om het leefklimaat voor omwonenden in beeld te brengen wordt in de verdere uitwerking de geluidsbelasting van de bedrijven op de nieuw te bouwen woningen onderzocht.

Nabij het plangebied is geen gezoneerd industrieterrein, een zone van een gezoneerd industrieterrein of een bedrijventerrein met geluidafspraken (geluidbeheersplan) aanwezig. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

Railverkeer

Op grond van artikel 1 Wgh hebben spoorwegen een zone. Het plangebied ligt niet in een zone van een spoorweg. Spoorweglawaai is daarom niet relevant voor het plangebied.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wet - en regelgeving

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2.5). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in tabel 5.I. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden.

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijke plan of project doorgang kan vinden indien:

  • a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • b. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde (1,2 µg/m3 PM10 of NO2 en 0,75 µg/m3 PM2.5 jaargemiddeld);
  • d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). (Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0025.png"

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

Regeling NIBM

De Ministeriële Regeling NIBM geeft een uitwerking aan het Besluit NIBM en een getalsmatige invulling van de NIBM-grens. Voor een aantal categorieën van projecten kan met zekerheid worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Het betreft onder andere het onderstaande geval, waarbij een luchtkwaliteitonderzoek niet meer nodig is:

  • 1. woningbouw = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en
  • 2. woningbouw = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Uit de NIBM-tool blijkt dat bij meer dan 1.280 motorvoertuigen per dag extra, in betekenende mate wordt bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. In de overige gevallen, die niet in het Besluit NIBM genoemd worden, zal op een andere manier bijvoorbeeld door middel van berekeningen aannemelijk gemaakt moeten worden dat de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0026.png"

Rekentool 'niet in betekenende mate'

Bestaande luchtkwaliteit

Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft op haar site gegevens over de bestaande luchtkwaliteit en de verwachtingen in de toekomst staan. In onderstaande tabel een overzicht van de waarden voor het plangebied in 2018 en de verwachte waarden in 2030.

  2018   2030  
NO2   16 - 18 µg/m3   10 - 12 µg/m3  
PM10   19 - 20 µg/m3   17 - 18 µg/m3  
PM2,5   12 - 12,5 µg/m3   10 - 10,5 µg/m3  

Overzicht waarden luchtkwaliteit (bron: www.odru.nl, geoloket)

Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim voldoet aan de gestelde grenswaarden. Luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het beoogde bouwplan.

5.3.2 Plangebied

Met de herontwikkeling aan de Waardsedijk 3a en 3b worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die bijdragen aan een verslechtering van de aanwezige luchtkwaliteit. Door de bestemmingswijziging worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die meer dan 1.280 voertuigbewegingen gemiddeld per dag mogelijk maken. Met het verdwijnen van de bedrijfsbestemming neemt het aantal voertuigbewegingen alleen maar af.

Uit dit overzicht van de bestaande en verwachte toekomstige luchtkwaliteitswaarden blijkt dat deze ver onder de grenswaarden liggen. Daarmee kan geconstateerd worden dat de bestaande luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de gewenste bestemmingswijziging.

De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de GGD hanteren voor PM10 en voor PM2,5 lagere waarden, namelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Gezien de waarden in 2018 wordt hier reeds deels aan voldaan. Gezien de waarden van PM2,5 in 2030 is het aannemelijk dat deze in de toekomst voldoen aan de 10 µg/m3.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Wet- en regelgeving

Besluit externe veiligheid inrichtingen, Besluit externe veiligheid buisleidingen en het Besluit externe veiligheid transportroutes

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.4.2 Plangebied

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Er zijn in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe Bevi-bedrijven mogelijk.

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving

Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in het bedrijvenbestand van de Omgevingsdienst in dit gedeelte van de gemeente Montfoort niet bekend.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

Voor de gemeentelijke en provinciale wegen is in de gemeente Montfoort een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren.

Er kan langs het plangebied dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is (door het lokale karakter van het transport) dermate laag dat daardoor geen risico's ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

De M.A. Reinaldaweg maakt onderdeel van de vastgestelde route. De afstand van de M.A. Reinaldaweg tot aan het plangebied is ruim 165 meter. Gezien de afstand tot de M.A. Reinaldaweg vormt de gemeentelijke routering geen belemmering voor het plangebied.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen plaats in de omgeving.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0027.png"

Risicokaart (bron: https://flamingo.bij12.nl/risicokaart-viewer/app/Risicokaart-openbaar)

5.5 Bodem

5.5.1 Wet- en regelgeving

Wet Bodembescherming

De bodemkwaliteit is in het kader van een bestemmingsplan van belang indien er sprake is van functieveranderingen of een ander gebruik. De bodem moet geschikt zijn voor de nieuwe functie. Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging en de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):

  • Niet saneren

Indien de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.

  • Saneren

Indien de verontreiniging moet worden gesaneerd dient een saneringsplan te worden opgesteld. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop dient de sanering te worden geëvalueerd en ook dit verslag dient ter goedkeuring te worden voorgelegd. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).

Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Het doel van de Wet Bodembescherming is het behoud en de verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. In geval van graafwerkzaamheden is een bodemonderzoek aan de orde om te bepalen of eventuele vervuilde grond gesaneerd dient te worden. Voor een aantal situaties geldt een vrijstelling voor het aanleveren van een bodemonderzoek:

  • 1. gebouwen waarin (nagenoeg) niet voortdurend mensen verblijven, bijvoorbeeld een loods waar niet langer dan 2 uur per dag mensen verblijven;
  • 2. bouwwerk dat geen gebouw is, bijvoorbeeld een brug;
  • 3. bouwwerken die de grond niet raken, bijvoorbeeld een dakkapel;
  • 4. bij interne verbouwingen.

Bij een bouwwerk met een oppervlak van meer dan 50 m² moet, indien het een verblijfsruimte betreft (verblijf van mensen met meer dan 2 uur per dag), altijd een verkennend bodemonderzoek (conform NEN 5740) worden uitgevoerd. Bij bouwwerken met een kleiner oppervlakte moet een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden indien de bodem verdacht is op bodemverontreiniging.

Conform het voorgaande kan geconcludeerd worden dat voor Waardsedijk 3 geen bodemonderzoek nodig is. Daar vinden geen bouwactiviteiten plaats; het betreft voor dat perceel een omzetting van de bestemming bedrijfswoning naar gewone woning. De activiteit 'wonen' (gebouw waar langer dan 2 uur per dag mensen verblijven) wijzigt niet.

5.5.2 Plangebied

Waardsedijk 3

Het oostelijk gedeelte (Waardsedijk 3) is niet onderzocht. Op Waardsedijk 3 zijn ook geen bouwactiviteiten gepland, waardoor geen bodemonderzoek nodig is. Voor het inrichten als tuin is het wel wenselijk om de kwaliteit van de bodem te kennen. Dit omdat tuin een onderdeel vormt van het wonen.

Er is géén sprake van een specifieke verdenking ten aanzien van bodemverontreiniging op het betreffende gedeelte. Daarmee is de bodemkwaliteit voldoende en is nader onderzoek niet nodig.

Waardsedijk 3A en 3B

In januari 2020 is een milieukundig onderzoek (bijlage 6) uitgevoerd voor het perceel Waardsedijk 3A en 3B dat bestaat uit de volgende onderdelen:

  • verkennend en nader bodemonderzoek;
  • verkennend onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de aanwezige fundatie (menggranulaat), inclusief asbestonderzoek.

Het doel van het verkennend onderzoek is het vaststellen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem voldoende is voor de bestemming wonen.

Verkennend en nader bodemonderzoek

In het verkennend onderzoek is verontreiniging met minerale olie en PAK aangetroffen in de grond op de achterzijde van het terrein. Dat is de aanleiding dat er direct nader onderzoek is uitgevoerd met als doel:

  • het bepalen van de omvang in horizontale en verticale richting van de aanwezige brandstofverontreiniging in grond en grondwater;
  • het vaststellen of er sprake is van een 'geval van ernstige bodemverontreiniging' in het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb);
  • het vaststellen van een eventuele spoedeisendheid van sanering;
  • het achterhalen van de oorzaak van de verontreiniging;
  • het vaststellen of de verontreiniging een belemmering kan vormen voor de beoogde herontwikkeling van de locatie.

De resultaten van het nader onderzoek zijn:

  • 1. De gestelde hypothese dat op de onderzoekslocatie verhogingen aan bestrijdingsmiddelen kunnen worden verwacht is niet bevestigd. Er zijn in de grond geen verhogingen aan OCB's aangetoond.
  • 2. De gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie voor alle overige parameters onverdacht is, is niet bevestigd. Over het algemeen zijn in de grond lichte verhogingen aan zware metalen, minerale olie, PAK en/of PCB aangetoond. In het grondwater zijn lichte verhogingen aan barium vastgesteld.
  • 3. Daarnaast is ter plaatse van boring 18 een sterke verhoging aan minerale olie en PAK aangetoond. De omvang van de verontreiniging met minerale olie en PAK is in kaart gebracht voor zover de terreinsituatie dit mogelijk maakt (handmatig ondoordringbare laag in de bodem). De omvang van de verontreiniging in grond bedraagt circa 2,5 m3.
  • 4. De verontreiniging is te relateren aan het gebruik van carbolineum op de locatie om houten planken te behandelen. Deze werkzaamheden hebben na 1987 plaatsgevonden, waardoor er sprake is van een 'nieuw geval van bodemverontreiniging'.
  • 5. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van minerale olie en PAK in het menggranulaat ter plaatse van boring 18. Aangezien in het menggranulaat een sterke olie-waterreactie en een sterke carbolineumgeur zijn waargenomen, wordt aanbevolen om het menggranulaat gelijktijdig met de verontreiniging in de grond te verwijderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0028.png"

Overzicht boringen Waardsedijk 3A en 3B

Fundatie- en asbestonderzoek

De aanleiding voor het fundatieonderzoek betreft de voorgenomen bouw van twee woonhuizen, waarbij vermoedelijk de aanwezige fundatie zal worden verwijderd. Het doel van het fundatieonderzoek is het beoordelen van:

  • de opbouw van de fundatie en de bodem
  • de verwerkingsmogelijkheden van de vrijkomende fundatie (indicatief)

De resultaten van het fundatie - en asbestonderzoek is:

  • 1. Onder de aanwezige klinkerverharding is een fundatie aangetroffen bestaande uit menggranulaat. Het menggranulaat wordt indicatief beoordeeld als NV-bouwstof en is daarmee geschikt voor ongeïsoleerd hergebruik. In de fijne fractie van het menggranulaat is asbest aangetoond. De toetswaarde voor nader onderzoek en de norm voor hergebruik wordt niet overschreden.
  • 2. Opgemerkt dient te worden dat het menggranulaat ter plaatse van boring 18 in verband met de visuele waarnemingen is uitgesloten van het onderzoek naar de algemene kwaliteit van de fundatie en wordt aangemerkt als 'Niet Toepasbaar'.
  • 3. Het fundatiemateriaal kan hergebruikt worden of worden aangeboden aan een erkende verwerker. Als dit niet mogelijk is kan het materiaal worden afgevoerd naar een vergunde inrichting voor reiniging of stort.

Aanbevelingen

Er is sprake van een 'nieuw geval van bodemverontreiniging' ter plaatse van boring 18. In het kader van de zorgplicht is een spoedige sanering van de gehele verontreiniging noodzakelijk. Een nieuw geval van bodemverontreiniging dient gemeld te worden bij de provincie Utrecht. De sanering dient milieukundig begeleid te worden door een erkende instantie.

In het onderzoek is de omvang van de verontreiniging vastgesteld, zoals deze aanwezig is in de bodem. Indien de verontreiniging wordt gesaneerd middels ontgraving, dient rekening gehouden te worden met het feit dat de hoeveelheid vrijkomende grond niet overeen hoeft te komen met de vermelde omvang van de verontreiniging. Dit wordt met name veroorzaakt doordat onbekend is of de verontreiniging zich in de bodem direct onder de fundatie aanwezig is. Tevens hangt de hoeveelheid te ontgraven grond onder andere af van de randvoorwaarden van een saneringsplan (terugsaneerwaarde), eventuele graafverliezen (bijvoorbeeld ontgraving onder talud, ontgraving van een niet verontreinigde toplaag) en het verschil tussen losse en vaste kuubs grond.

De bodem ter plaatse van boring 18 wordt gesaneerd. Daarmee zijn er geen belemmeringen voor de nieuwbouwplannen.

Tevens dient er onderzoek ter plaatse van de loods (375 m2) te worden uitgevoerd. Dit kan als de loods is gesloopt. Op de loods en het gebouwtje erachter zijn asbestverdachte golfplaten aanwezig.

5.6 Asbest

In het verkennend onderzoek (bijlage 6) is een uitspraak gedaan over de mogelijke verontreiniging met asbest. De toetswaarde voor nader onderzoek bedraagt 50 mg/kg ds. Indien het asbestgehalte uit het verkennend onderzoek kleiner is dan 50 mg/kg ds geldt er geen noodzaak tot nader onderzoek. Bij een asbestgehalte groter dan 50 mg/kg ds dient er wel nader onderzoek te worden uitgevoerd.

In die inspectiegaten is visueel geen asbest aangetoond. Wel is in de fijne fractie van beide mengmonsters analytisch asbest vastgesteld. De toetswaarde voor nader onderzoek wordt niet overschreden. Nader onderzoek naar asbest in de bodem is niet nodig.

Aanvullend is de te slopen woning onderzocht (bijlage 7) op asbesthoudend materiaal. Hieruit blijkt dat in de te slopen woning, geen asbesthoudend materiaal is aangetroffen. Aan de buitenkant van de woning is hechtgebonden asbest aangetroffen. Uit het rapport blijkt dat een spoedige sanering niet noodzakelijk is, omdat er geen sprake is van beschadigingen.

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Beleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. Zij zijn verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid is dan alleen nog verantwoordelijk voor de ontheffingsaanvragen en de gedragscodes.

De Wet natuurbescherming bevat een algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten. Daarnaast voorziet de wet in strikte verboden die gelden voor aangewezen beschermde inheemse diersoorten, waaronder alle van nature in Nederland voorkomende soorten vogels.

De wet werkt volgens het 'nee-tenzij' principe ten aanzien van beschermde inheemse soorten: schadelijke handelingen zijn verboden, tenzij er een uitzondering voor is gemaakt. Het is niet toegestaan om vogels te doden, vangen, verwonden, verstoren, bezitten, verhandelen, de nesten en eieren te verstoren of te vernietigen. Uitzonderingen op deze verboden zijn onder voorwaarden mogelijk, onder andere voor veiligheid, schadebestrijding of onderzoek. De wet regelt ook de jacht in ons land.

De Wet natuurbescherming bevat specifieke regels voor de aanwijzing, het beheer en de bescherming van Natura 2000-gebieden, waaronder een groot aantal gebieden die als essentieel leefgebied dienen voor vogels. De internationale verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn vanaf 1 januari 2017 verwerkt in de Wet Natuurbescherming.

Stikstof - uitspraak Raad van State

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) mag niet als basis voor toestemming voor activiteiten worden gebruikt. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. Op basis van het PAS wordt vooruitlopend op toekomstige positieve gevolgen van maatregelen voor beschermde natuurgebieden, alvast toestemming gegeven voor activiteiten die mogelijk schadelijk zijn voor die gebieden. Zo'n toestemming 'vooraf' mag niet (meer), aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

Een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) is nodig als op voorhand met wetenschappelijke zekerheid significante effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten. Om daar een beeld bij te krijgen kunnen de volgende stappen doorlopen worden:

  • 1. Voorfase: 10 km. Is de afstand groter dan 10 km, dan kan voor de meeste projecten geconcludeerd worden dat op voorhand geen significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes plaats vinden.
  • 2. Voorfase: check effectenindicator (https://www.synbiosys.alterra.nl/ natura2000/ effectenindicatorappl.aspx).
  • 3. Voortoets (1): berekenen depositie aan de hand van een het (vernieuwde) Aeuriusmodel. Is de stikstofdepositie 0,00 mol per hectare per jaar, dan kunnen negatieve effecten uitgesloten worden.
  • 4. Voortoets (2): in geval de stikstofdepositie meer dan 0,00 mol per hectare per jaar is, pas het plan aan.
  • 5. Voortoets (3): intern salderen. Onderzoek of er een mogelijkheid is om intern te salderen.
  • 6. Voortoets (4): ecologische voortoets, passende beoordeling, mitigerende maatregelen, extern salderen en ADC-toets. Wanneer deze effecten niet kunnen worden uitgesloten kan op grond van een Passende beoordeling of middels een ADC-toets alsnog vergunning worden verleend. Dan gelden er aanvullende eisen.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

5.7.2 Plangebied

Wet Natuurbescherming

Natura 2000 gebied

Binnen een straal van 10 km is er één Natura 2000-gebieden aanwezig, namelijk de Uiterwaarden van de Lek. Dit gebied ligt op ongeveer 8 km afstand. De Natura-2000 gebieden 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' en 'Oostelijke Vechtplassen' liggen op 13,5 respectievelijk ruim 16 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0029.png"

Ligging plangebied ten opzichte van Natura-2000 gebieden (bron: https://www.natura2000.nl/gebieden/ utrecht)

Dit bestemmingsplan maakt een beperkte herontwikkeling mogelijk (sloop van twee opstallen en nieuwbouw van twee woningen)

Gezien:

  • dat het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied op tenminste 8 km afstand ligt;
  • de beperkte sloop- en bouwactiviteiten;
  • het feit dat de bedrijfsbestemming komt te vervallen. Binnen de bedrijfsbestemming zijn algemeen bedrijven met een maximale milieucategorie 2 toegestaan. Aanvullend is een hoveniersbedrijf toegestaan;

is het zeer aannemelijk dat de stikstofemissie als gevolg van dit bestemmingsplan daalt (lager is dan 0,00 mol/ha/jaar) en zijn significante negatieve effecten op voor stikstof gevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden uit te sluiten.

De hoogste bijdrage van het project betreft de tijdelijke inzet en het tijdelijke effect van mobiele werktuigen. Deze tijdelijke effecten zijn vaak gemakkelijker op te vangen door de natuurlijke fluctuaties binnen het natuurgebied of eventueel herstelbeheer, dan effecten van permanente activiteiten.

De stikstofdepositie die uitvoering van de plannen zal veroorzaken vormt een zodanig gering percentage van de kritische depositiewaarde van de meest kritische ter plaatse voorkomende stikstofgevoelige habitattypen, dat er ecologisch gezien geen zichtbare of meetbare effecten zullen optreden en er zeker geen sprake is van significante gevolgen waardoor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in gevaar zouden kunnen komen.

Daarnaast is van grotere bouwprojecten bekend dat de Aeriusberekeningen, zowel tijdens de realisatiefase als tijdens de gebruiksfase, een voldoende neutrale uitslag laten zien waardoor gesteld kan worden dat dit voor het onderhavige project eveneens het geval zal zijn.

Soortenbescherming

In verband met de sloop van de aanwezig bebouwing op het perceel van Waardsedijk 3A en 3B, is in september 2019 een onderzoek naar vleermuizen gestart. Dit onderzoek, en een uitgebreider ecologisch onderzoek, is in 2020 uitgevoerd en afgerond (bijlage 8). De resultaten van het onderzoek zijn:

  • 1. Vleermuizen. De aanwezige ( de te slopen) bebouwing is ongeschikt voor vleermuizen. Er zijn geen vleermuisactiviteiten geconstateerd die te koppelen zijn aan de gebouwen.
  • 2. Vogels (waaronder huismussen). De opstallen worden niet gebruik door beschermde vogels (uilen, gieren en/of zwaluwen). Er zijn geen (oude) nesten van de huismus, zwaluwen, merels en winterkoninkjes aangetroffen. Ook zijn er geen recente activiteit van deze soorten geconstateerd.

Algemene zorgplicht

Hoewel er geen aanwijzingen voor zijn, kunnen zich bij de werkzaamheden toch beschermde dieren in het plangebied ophouden. Wanneer onverhoopt beschermde soorten of functies van beschermde soorten in het plangebied worden aangetroffen moet direct een ecoloog geraadpleegd te worden. In overleg met de ecoloog moet worden bepaald welke maatregelen er genomen moeten worden

Voor mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen, brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2.

Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli. Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden de vegetatie en het snoeiafval binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gezien de afstand tot het NNN (50 meter) wordt gesteld dat de voorgenomen bestemmingswijziging geen negatieve effecten heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN. Een toetsing aan het NNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0030.png"

Ligging plangebied ten opzichte van NNN (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

5.8 Archeologie

5.8.1 Wet- en regelgeving

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanaf 1 januari 2012 is in het Bro vastgelegd dat bij het maken van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing, rekening gehouden moet worden met cultuurhistorische waarden. Als gevolg hiervan is het van belang dat voorafgaand aan het maken van deze plannen de aanwezige cultuurhistorische waarden bekend zijn.

De cultuurhistorische waarden kunnen bestaan uit vastgestelde, monumentale waarden en waardevolle elementen. Over het algemeen wordt bij het inventariseren van cultuurhistorische waarden onderscheid gemaakt tussen waardevaste en waardevolle elementen. Waardevaste elementen hebben een beschermde status en zijn op basis van de Monumentenwet of gemeentelijke verordening aangewezen als rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument. Waardevolle elementen zijn daarentegen niet formeel beschermd, maar kunnen een bijzondere karakteristieke of geschiedkundige waarde hebben en van belang zijn als cultuurdrager.

De cultuurhistorische waarde van een plangebied is zodoende niet alleen afhankelijk van beschermde monumentale waarden binnen het gebied, maar kan zeker ook bepaald worden door waardevolle structuren of objecten in de directe omgeving. Bij het inventariseren dient dan ook zowel naar het plangebied als naar de omgeving daarvan gekeken te worden.

Monumentenwet en Erfgoedwet

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Utrecht en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals-) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Vanaf 1 juli 2016 zijn grote delen van de Monumentenwet overgegaan in de Erfgoedwet. Hierdoor is naast de Monumentenwet ook de Erfgoedwet van toepassing.

Erfgoedwet

Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. Voor 2016 waren er verschillende wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed. Sinds juli 2016 zijn die allemaal samengegaan in 1 wet.

In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Daarmee spreekt de regering het vertrouwen uit dat de sector voldoende kennis, deskundigheid en betrokkenheid heeft om de zorg voor ons cultureel erfgoed in de praktijk waar te maken.

Gemeentelijke beleidsnota archeologie

In 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Montfoort het Archeologiebeleid vastgesteld. Aanleiding is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg. Deze wet, die op 1 september 2007 van kracht is geworden, geeft aan dat de gemeente inzicht dient te hebben in de (te verwachten) archeologische waarden binnen haar grondgebied. Tevens is het voor de gemeente gewenst om bij geplande bodemingrepen en wijzigingen in bestemmingsplannen de archeologie al in een vroeg stadium bij de planvorming te kunnen betrekken. Hiertoe is het formuleren van een gemeentelijk archeologiebeleid essentieel.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente is een archeologische inventarisatie uitgevoerd en vervolgens een archeologische waarden en verwachtingenkaart en een maatregelenkaart opgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden in de vorm van zones met een bepaalde trefkans. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Voor de verschillende archeologische verwachtingswaarden is een archeologiebeleid opgesteld. De archeologische maatregelenkaart is afgeleid uit de archeologische waarden- en verwachtingenkaart, waarbij de beleidsadviezen in de legenda zijn opgenomen.

5.8.2 Plangebied

Archeologie

Monument

De te slopen opstallen zijn geen gemeentelijk - of rijksmonument. Er zijn daarmee geen beperkingen voor de sloop- en nieuwbouwplannen.

Archeologische verwachtingswaarde

Volgens de archeologische maatregelenkaart van de gemeente Montfoort ligt de onderzoekslocatie in een gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 3). Deze beleidscategorie omvat zones en terreinen met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden, onder te verdelen in:

  • bewoningslinten en oude woonplaatsen/terreinen met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd;
  • landschappelijke eenheden (jongere beddinggordels/stroomruggen) met een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden (late prehistorie t/m Nieuwe tijd).

De beleidsdoelstelling voor deze categorie is archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren, maar dan alleen bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen en bodemingrepen. Vervolgens wordt besloten of nader onderzoek nodig is, dan wel planaanpassing of vrijgave van het gebied. Dit wordt juridisch-planologisch verankerd via het bestemmingsplan (vergunningplichtige ingrepen en onderzoekseisen).

Daarbij zijn de volgende ontheffingscriteria van toepassing:

  • oppervlakte plangebied: tot 200 m2;
  • diepte bodemingreep: tot 50 cm onder maaiveld.

Er geldt daarmee een onderzoekeis indien plangebied groter is dan 200 m2 en bodemingreep dieper gaat dan 50 cm onder maaiveld. In het geldende bestemmingsplan heeft een groot deel van het perceel een dubbelbescherming 'Waarde - Archeologie 3'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0031.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWaardsedijk3ab-on01_0032.png"

Maatregelenkaart en uitsnede '1e herziening bestemmingsplan Buitengebied 2012'

Er is een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd (bijlage 9) in verband met sloop- en bouwwerkzaamheden op het perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B.

In het plangebied zijn vier boringen gezet tot 200 cm en één tot 250 cm onder maaiveld. Het veldwerk bevestigt dat de bodemopbouw bestaat uit oeverafzettingen. Onder de oeverafzettingen zijn in drie boorprofielen komafzettingen en veenpakketten aanwezig. De bodem is in het midden van het plangebied tot 50 cm en in het (noord)oosten van het plangebied tot 90 cm onder maaiveld geroerd.

Er zijn baksteenfragmenten aangetroffen. Dit kunnen zwakke indicatoren voor de aanwezigheid van archeologische resten zijn. Omdat de baksteenfragmenten zich in geroerde lagen bevinden en geen sprake is van een archeologische laag met dateerbaar aardewerk is het aannemelijker dat de baksteenfragmenten gerelateerd zijn aan sloopwerkzaamheden in de 20e eeuw. Er zijn geen archeologische lagen of andere indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van archeologische resten.

Op grond van het onderzoek wordt geadviseerd om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen; er is geen nader onderzoek nodig. Het opnemen van een dubbelbestemming om de waarden 'veilig te stellen' is daarom niet nodig.

5.9 Duurzaamheid

Landelijk beleid

Het rijk wil het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (de nieuwe term voor duurzame energie) stimuleren. De Europese doelstelling voor hernieuwbare energie is hiervoor leidend. Deze doelstelling gaat uit van 14% hernieuwbare energie in 2020. Op dit moment is de bijdrage van hernieuwbare energiebronnen in de landelijke energievraag slechts 4%.

Per 1 januari 2015 zijn in het Bouwbesluit de eisen met betrekking tot energiezuinigheid en milieu aangescherpt:

  • 1. Minimale isolatiewaarden (Rc-waarde) per onderdeel van de dichte uitwendige scheidingsconstructie: 4,5 m2.K/W voor de gevel, 6,0 m2 K/W voor het dak en 3,5 m2.K/W voor de vloer.
  • 2. Een gemiddelde U-waarde van maximaal 1,65 m2.K/w voor ramen (glas en kozijn) en deuren. Daarnaast geldt een maximale u-waarde van 2,2 m2.K/W voor ramen, deuren en kozijnen;
  • 3. Een maximale EPC-waarde afhankelijk van het type gebouw. De EPC dient berekend te worden middels de EPG methodiek. Voor woningen is de eis EPC < 0,4.
  • 4. Een Milieuprestatie Gebouw (MPG). Deze verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en voor kantoorgebouwen met nevenfuncties groter dan 100 m2.

Voor zover het vernieuwen of vervangen betrekking heeft op de isolatielaag in een vloer, gevel of dak van het bestaande gebouw geldt als eis een warmteweerstand van 2,5 m2.K/W (vloer), 1,3 m2.K/W (gevel) en 2,0 m2.K/W (dak). Voor ramen, deuren en kozijnen geldt een warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 2,2 m2 K/W.

Provinciaal beleid

De provincie Utrecht heeft in het voorontwerp van de provinciale structuurvisie de ambitie neergelegd in 2040 het grondgebied van de provincie klimaatneutraal georganiseerd te willen hebben. Hierin gaat het onder meer om een situatie waarin de provincie onafhankelijk is van de beschikbare fossiele brandstoffen. Om dit doel te realiseren moet er veel gebeuren en moeten de eerste stappen al vroeg worden gezet. De provincie wil het gebruik van alle duurzame energiebronnen stimuleren. Een klimaatneutraal georganiseerd grondgebied in 2040 heeft niet alleen een CO2-reductie en onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen als voordeel. Verbetering van de luchtkwaliteit en de kansen voor de Utrechtse duurzaamheidseconomie zijn belangrijke bijkomende voordelen.

De provinciale ruimtelijke verordening (4 februari 2013) schrijft voor dat ruimtelijke planning binnen het stedelijk gebied een beschrijving bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen (art. 3.1, lid 3 van de verordening). Tot ruimtelijke plannen behoren onder meer bestemmingsplannen of afwijking hiervan via een omgevingsvergunning. Onderhavig plangebied is onderdeel van het stedelijk gebied, zodat deze eis van toepassing is en het ruimtelijk plan hieraan moet voldoen.

Regionaal beleid

De gebiedscommissie Utrechtse Waarden onderschrijft de provinciale doelstelling van klimaatbestendigheid en energieneutraliteit in 2040 in het document ‘Klimaat en Energie in de Utrechtse Waarden’ en ziet hierin een belangrijke rol voor het landelijk gebied. Op die manier is het leefgebied van de Utrechtse Waarden1 bestand tegen toekomstige weersomstandigheden en stoot de provincie per saldo geen broeikasgassen uit. De veranderende weersomstandigheden geven een groter overstromingsrisico, soms meer wateroverlast, soms juist meer watertekorten en hogere temperaturen. Voor het gebied is het dan ook belangrijk om plannen te maken die inspelen op deze klimaateffecten, bijvoorbeeld door het stimuleren van groene daken en gevels.

Daarnaast heeft het gebied een verantwoordelijkheid om een bijdrage te leveren aan het zoveel mogelijk voorkomen van klimaatverandering. Energiebesparing enerzijds en lokale energieopwekking uit biomassa, zon en wind anderzijds moeten daaraan bijdragen. Met name voor biomassa ziet de commissie kansen omdat de belangstelling er al is en omdat biomassa bij uitstel regionaal georganiseerd kan worden. Omdat fossiele bronnen steeds duurder worden, is inzetten op besparing van energie en het zoeken naar lokale, duurzame energiebronnen ook goed voor de portemonnee en de regionale economie.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Montfoort wil zich niet onttrekken aan de nationaal en provinciaal geformuleerde CO2-doelstelling. De gemeente wil daarom een belangrijke bijdrage leveren aan het opwekken van lokale duurzame energie. In de 'Duurzaamheidsvisie Gemeente Montfoort 2015 - 2020' (juli 2015) en de 'Woonvisie Montfoort 2019 - 2030' is de gemeentelijke ambitie geformuleerd in 2020 een CO2-reductie van 30% te bereiken en 20% duurzame energie op te wekken. De gemeente kent hiervoor de volgende mogelijkheden:

  • windenergie;
  • biomassa;
  • zonne-energie;
  • (diepe) geothermie;
  • warmte-koudeopslag;
  • benutten van restwarmte.

Bij duurzaam bouwen worden bouwwerken zodanig gerealiseerd dat het milieu zo weinig mogelijk wordt belast en een zo goed mogelijk woonkwaliteit wordt gerealiseerd. In elke fase van het bouwproces dient rekening te worden gehouden met duurzaam bouwen. De gemeente Montfoort heeft verklaard duurzaam bouwen als uitgangspunt te nemen bij nieuwbouwprojecten. De gemeente heeft zich aangesloten bij de systematiek van GPR gebouw. De ambitie is om per thema (milieu, energie, toekomstwaarde, gebruikskwaliteit en gezondheid) een GPR-score van minimaal 7 te realiseren.

Plangebied

Initiatiefnemer heeft duurzaamheid hoog in het vaandel. De beide woningen worden volledig energieneutraal (o.a. door toepassing van hout isolatie) en gasloos. Een warmtepomp en zonnepanelen op de veranda zorgen voor de warmtevoorziening.

Met streekeigen groenelementen zoals hagen, boomgaardje knotbomen, natuurlijke oevers en mengsels van streekeigen bloemen wordt een biodiverse omgeving aangelegd die goed is voor insecten, vogels, vlinders, amfibieën en kleine zoogdieren.

In de tuin wordt een biodiverse omgeving aangelegd die goed is voor insecten, vogels, vlinders, amfibieën en kleine zoogdieren. Dit wordt gerealiseerd door een samenspel van hagen, een boomgaardje knotbomen, natuurlijke oevers en mengsels van streekeigen bloemen.

5.10 Besluit milieueffectrapportage

In het Besluit milieueffectrapportage (verder: het Besluit mer) is bepaald dat een milieueffectbeoordeling uitgevoerd moet worden als een project belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Het gaat dan om een project dat genoemd is in de bijlage onder D van het Besluit mer.

Het realiseren van één extra woning is te beschouwen als een "stedelijk ontwikkelingsproject" (categorie D11.2). In het Besluit mer is een drempelwaarden opgenomen. Voor projecten die boven deze drempelwaarden uit komen, geldt dat er een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor projecten die onder de drempelwaarden blijven, dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.

Sinds 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie schrijven. Een aanmeldingsnotitie hoeft alleen opgesteld te worden als de initiatiefnemer niet het bevoegd gezag is van de voorgenomen activiteit. Deze aanmeldingsnotitie is vormvrij, maar heeft wel een aantal inhoudelijke voorwaarden. De aanmeldingsnotitie moet in ieder geval informatie bevatten over de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van de activiteit op het milieu. Het bevoegd gezag bepaalt op basis van de notitie of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

De drempelwaarden het Besluit mer zijn:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In voorgaande hoofdstukken zijn alle aspecten benoemd die terug moeten komen in de aanmeldingsnotitie. Daarmee is voorliggend bestemmingsplan te beschouwen als aanmeldingsnotitie. Uit hoofdstukken 4 en 5 blijkt dat de realisatie van één extra woning op het perceel aan de Waardsedijk 3A en 3B geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Er is daarmee geen noodzaak tot het opstellen van een milieueffectrapport.

Het bevoegd gezag dient een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is.

Plangebied

Er wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Er is daarmee een verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan. In plaats daarvan wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg buurt

De directe omgeving is reeds geïnformeerd door initiatiefnemer en iedereen is blij met de kwaliteitsverbetering. Het voorontwerpbestemmingsplan is niet voor inspraak ter inzage gelegd.

6.2.2 Overleg 3.1.1. Bro

Wettelijk gezien is vooroverleg met het hoogheemraadschap en de provincie noodzakelijk (overeenkomstig artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening). Het voorontwerpbestemmingsplan is voor vooroverleg opgestuurd naar:

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
  • Gasunie
  • Veiligheidsregio Utrecht
  • Provincie Utrecht
  • Rijkswaterstaat
  • Stedin
  • Vitens
  • Werkgroep Behoud Lopikerwaard

De veiligheidsregio, de provincie en het hoogheemraadschap hebben laten weten dat het plan geen aanleiding geeft voor een inhoudelijke reactie. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen. In bijlage 10 is de nota van beantwoording opgenomen.

6.2.3 Zienswijzen

Overeenkomstig artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder een zienswijze indienen.