direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Willeskop ten noorden van 64-68
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het bedrijventerrein IJsselveld bij de kern Montfoort wordt uitgebreid op de locatie Kop IJsselveld. Voor deze uitbreiding geldt reeds een onherroepelijk bestemmingsplan. Binnen de grenzen van het bedrijventerrein lag de manege van de West Stichtse Ruiters (WSR). Om plaats te maken voor de uitbreiding van het bedrijventerrein zijn alle gebouwen op de voormalige locatie van de manege van de West Stichtse Ruiters (WSR) reeds gesloopt. In de afgelopen tijd is gezocht naar een nieuwe locatie voor de manege. Dit heeft geresulteerd in de verwerving van een perceel ten noorden van Willeskop 64-68. Op 29 juni 2015 heeft de gemeenteraad van Montfoort besloten in te stemmen met dit perceel als nieuwe locatie voor de WSR en hiervoor een bestemmingsplan in procedure te brengen.

Het perceel ten noorden van Willeskop 64-68 kent thans nog een agrarisch gebruik, bebouwing ontbreekt. Overeenkomstig dit gebruik is het perceel ook agrarisch bestemd, zonder bouwmogelijkheden. Op grond van deze bestemming is het gebruik van het perceel ten behoeve van een manege en het oprichten van de daarvoor noodzakelijke bebouwing niet mogelijk. De beoogde ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Door middel van een herziening van dit bestemmingsplan kan alsnog de vestiging van de manege mogelijk gemaakt worden. In het kader van die herziening dient aangetoond te worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dit document wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met een goede ruimtelijke ordening en wordt deze juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel gelegen ten noorden van de percelen Willeskop 64, 66, 68 en 68a. Het plangebied maakt deel uit van de buurtschap Willeskop, gelegen aan de zuidwestzijde van de kern Montfoort. Aan de overzijde van de Hollandse IJssel, die het plangebied aan de noordzijde begrenst, is de voormalige locatie van de manege gelegen. Hemelsbreed liggen de beide locaties circa 200 m uit elkaar. Zie figuur 1.1 voor de ligging in groter en kleiner verband.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging projectgebied in groter- en kleiner verband

Het plangebied ligt aan de rand van de kern Montfoort en is onderdeel van het buurtschap Willeskop. Het perceel wordt ontsloten door de N228 (Willeskop) en de N204 (M.A. Reinaldaweg). Ten noorden van de Hollandse IJssel ligt de locatie Kop IJsselveld, waar de uitbreiding van het bedrijventerrein IJsselveld plaatsvindt.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2012”, zoals dat op 11 maart 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 17 september 2014 onherroepelijk in werking is getreden. Op basis van dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch – Rivierzone'. Met de vaststelling van het bestemmingsplan 1e herziening Buitengebied 2012 is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegekend. Door het ontbreken van een bouwvlak binnen de bestemming is ter plaatse het oprichten van bebouwing niet toegestaan. De dubbelbestemming hangt samen met de bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings-)waarden en legt beperkingen op aan onderliggende bouwmogelijkheden en het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Zie figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0002.png" Figuur 1.2 Uitsnede van het geldend bestemmingsplan.

Op basis van de bestemmingsregels zijn de gronden bedoeld voor volwaardige veehouderijbedrijven, fruitteelt-, sierteelt- en tuinbouwbedrijven, alsmede voor akkerbouwbedrijven en intensieve veehouderijen, echter uitsluitend als nevenactiviteit. Daarnaast zijn toegestaan hobbymatige en volwaardige productiegerichte paardenhouderijen met de bijbehorende voorzieningen. Daaronder valt niet een manege, derhalve is het planvoornemen qua gebruik in strijd met dit bestemmingsplan. Door het ontbreken van een bouwvlak is dit ook qua bebouwing het geval. Het geldend bestemmingsplan laat het oprichten van de benodigde grootschalige bebouwing ter plaatse niet toe.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt het planvoornemen aan de orde, waarbij de huidige en beoogde situatie worden beschreven. Vervolgens geeft hoofdstuk 3 een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het projectgebied. Hoofdstuk 4 gaat in op de aspecten van ruimtelijke kwaliteit, die samenhangen met het planvoornemen. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 6 geeft in het kort de in dit plan vastgelegde juridische regeling weer. Ten slotte gaat hoofdstuk 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Context

De West Stichtse Ruiters (WSR) is een in 1946 opgerichte Landelijke Rijvereniging & Pony Club met circa 150 leden. De vereniging is gevestigd in Montfoort en beschikte over een eigen accommodatie op de locatie Kop IJsselveld, aan de Waardsedijk-Oost in Montfoort. De accommodatie bestond uit een binnenbaan van 20x40 m met daarbij 20 paardenboxen, een buitenbaan van 20x60 m, een longeercirkel, een stapmolen, een paddock, een aantal graspaddocks en een spuitplaats. Daarnaast was er ruimte beschikbaar voor de stalling van trailers. Door de uitbreiding van het bedrijventerrein IJsselveld op de locatie Kop IJsselveld heeft de WSR de locatie aan de Waardsedijk-Oost moeten verlaten en is de WSR zich genoodzaakt naar een nieuwe accommodatie uit te zien. Zie figuur 2.1 voor de voormalige accommodatie. De manegegebouwen op de locatie aan de Waardsedijk-Oost zijn inmiddels gesloopt en het perceel is opgeruimd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0003.png"

Figuur 2.1 Voormalige accommodatie WSR aan Waardsedijk-Oost

2.2 Proces tot nu toe

De afgelopen jaren is door WSR en gemeente intensief gezocht naar een nieuwe locatie voor de manege. Hiertoe zijn op zijn minst 15 locaties onderzocht. In eerste instantie is daarbij gekozen voor een perceel ten zuiden van Willeskop 9 en 11, als nieuwe locatie voor de manege. Hiervoor is in 2014 ook een bestemmingsplan in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan 'Achter Willeskop 9 en 11' is als ontwerp ter inzage gelegd. Dit leidde tot zoveel bezwaren van niet alleen omwonenden, maar ook belangengroepen, dat de gemeenteraad er op 30 maart 2015 voor heeft gekozen om het bestemmingsplan niet vast te stellen, maar af te wijzen.

Inmiddels is een principe overeenstemming bereikt met de eigenaar van het perceel ten noorden van Willeskop 64-68. In de op 12 december 2011 door de gemeenteraad van Montfoort vastgestelde TotaalVisie 2030 was al rekening gehouden met de mogelijke vestiging van een manege op deze locatie. Ter plaatse van het perceel is daartoe een zoeklocatie voor welzijn, recreatie en groen opgenomen. Problemen met de verwerfbaarheid van dit perceel hebben ertoe bijgedragen dat in eerste instantie ingezet is op verplaatsing naar de locatie 'Achter Willeskop 9 en 11'. Nu uiteindelijk het perceel toch verwerfbaar is gebleken, heeft de gemeenteraad besloten voor deze locatie een bestemmingsplan in procedure te gaan brengen.

2.3 Huidige situatie

Het perceel ten noorden van Willeskop 64-68 kent in de huidige situatie nog een agrarisch gebruik. Het perceel is veelal als grasland in gebruik. Aan de zuidzijde grenst het perceel aan de achterzijden van de percelen Willeskop 64, 66, 68 en 68a. Op de percelen Willeskop 64 en 66 zijn 2 halfvrijstaande woningen (twee-onder-een-kapwoningen) aanwezig. Het perceel Willeskop 68 is een bedrijfsperceel, waarop bij een bedrijfswoning bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 mogen worden uitgeoefend. Op het perceel Willeskop 68a is een voormalige opslag voor de muskusrattenbestrijding gevestigd. Aan de Willeskop zijn verder in oostelijke richting en aan de overzijde van de weg diverse andere woningen en een enkel bedrijf (met bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2) gelegen.

In westelijke richting wordt het plangebied begrensd door de N204 (M.A. Reinaldaweg). De N204 is door middel van een rotonde verbonden met de N228 (Willeskop). Aan de overzijde van de N204 is ter hoogte van het plangebied een tuincentrum gevestigd. Iets noordelijker ligt het agrarisch bedrijf Waardsedijk 1a. Deze varkenshouderij is met de achterzijde aan de N204 gelegen, ter hoogte van de noordwestelijke punt van het plangebied. In noordelijke richting wordt het plangebied begrensd door de Hollandse IJssel. Aan de overzijde hiervan vindt de uitbreiding van het bedrijventerrein IJsselveld plaats (Kop IJsselveld). Hier was de voormalige accommodatie van WSR gelegen. De oostzijde van het plangebied wordt begrensd door agrarische percelen en enkele dieper het buitengebied instekende percelen aan de Willeskop. Zie figuren 2.2 en 2.3 voor een impressie van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0004.png"

Figuur 2.2 Zicht op plangebied richting noorden (bron foto Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0005.png"

Figuur 2.3 Zicht op plangebied richting zuiden (bron foto Google maps)

2.4 Beoogde situatie

Het planvoornemen voorziet in de realisering van een manege met een bedrijfswoning op de locatie ten noorden van Willeskop 64-68. De manege bestaat uit een binnenbak van 20x80m, met daarbij 30 paardenboxen, een buitenbak, 4 paddocks en diverse graspaddocks, een stapmolen, een longeercirkel en diverse opslagruimten (onder andere hooi en mest). Het oppervlak van de totale hal bedraagt 34x84 m. Het beheerdersappartement wordt geïntegreerd in het manegegebouw, en zal aan de oostkant op de begane grond gerealiseerd worden. De oppervlakte van de woning zal niet meer dan 50 m2 bedragen.

De situering van de diverse onderdelen van de manege binnen het plangebied is sterk bepaald door de zoneringen, die vanuit de diverse functies in de directe omgeving over het plangebied liggen. In hoofdstuk 4 Sectorale aspecten wordt hier nader op ingegaan. Daarnaast is er intensief overleg geweest met de omwonenden over de gewenste inrichting van het perceel.

Een en ander heeft geresulteerd in de ligging van het eigenlijke manegegebouw op de noordelijke helft van de locatie. Aldus kan voldoende afstand tussen de manege en de bestaande woningen aan de Willeskop aangehouden worden. Dit heeft als consequentie dat de (gras)paddocks en parkeervoorzieningen op de zuidelijke helft van de locatie zijn gesitueerd.

De locatie wordt ontsloten via een inrit tussen de percelen Willeskop 68 en 68a. Aan de zuidzijde van de locatie wordt een groenstrook ingericht als afscherming naar de bestaande bebouwing aan de Willeskop, met een breedte van circa 20 m. De aan de westzijde bestaande strook met bomenrij langs de N204 blijft als afscherming gehandhaafd. Figuur 2.4 geeft een impressie van de beoogde situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0006.png"

Figuur 2.4 Impressie van de beoogde situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Het relevante rijksbeleid is opgenomen in paragraaf 3.2. Paragraaf 3.3 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4.

3.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), 2012

In de structuurvisie formuleert het Rijk vier hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn;
  • 4. zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (ladder voor duurzame verstedelijking).

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de SVIR geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

De beoogde ontwikkeling - het realiseren van een manege op de locatie Willeskop ten noorden van 84-86 - betreft een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6 Bro. De “Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking” laat overige stedelijke voorzieningen, zoals accommodaties voor indoor sport en leisure, onder stedelijke ontwikkelingen vallen.

Onderzoek naar regionale actuele behoefte

Er bestaan geen regionale programma's of planningen ten aanzien van maneges, zoals bijvoorbeeld regionale woningbouwprogramma's. De regionale behoefte kan dus niet aangetoond worden op grond van een beleidsdocument. Echter, het planvoornemen betreft de verplaatsing van een bestaande manege. Deze manege functioneert momenteel goed, waarbij niet alleen ruiters uit Montfoort, maar uit de gehele regio gebruik maken van deze voorziening. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er zeker een regionale behoefte aan de manege is. Sterker nog, de belangstelling voor gebruik van de manege is zo groot, dat met de bestaande manege hierin niet voorzien kan worden. Uitbreiding van de manege is gewenst om aan de behoefte tegemoet te kunnen komen. Op de huidige locatie is voortzetting en uitbreiding van de manege niet meer mogelijk. De manege moet wijken voor de noodzakelijke uitbreiding van het bedrijventerrein IJsselveld, waarvoor inmiddels een onherroepelijk bestemmingsplan van kracht is.

Onderzoek naar de mogelijkheden tot herstructurering of transformatie

De afgelopen jaren is door WSR samen met de gemeente Montfoort intensief gezocht naar een nieuwe locatie voor de manege. Daarbij is nadrukkelijk ook gekeken naar de mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied. De mogelijkheden waren daarbij beperkt doordat de te verplaatsen manege zowel ruimtelijk als functioneel moeilijk inpasbaar is in het bestaand stedelijk gebied. Een geschikte, te herstructureren of transformeren locatie heeft dit onderzoek dan ook niet opgeleverd.

Onderzoek naar de mogelijkheden tot verplaatsing buiten bestaand stedelijk gebied

De ligging van de manege in de directe omgeving van de kern is uiteraard wel een harde voorwaarde. De noordelijke kernrandzone en de kernrandzone-west zijn vanwege de beschikbare ruimte en de ligging ten opzichte van de kern goede locaties om een dergelijke voorziening te huisvesten. Deze kernrandzones vormen vanuit de kern Montfoort een aantrekkelijke plek voor functies als een manege, waarvoor in de kern zelf de ruimte ontbreekt, of die functioneel gezien niet passen binnen het bestaand stedelijk gebied, maar die wel een sterke relatie hebben met de kern. Als eerste mogelijkheden zijn in deze zones de locaties 'Lindeboomsweg' en 'Willeskop ten noorden van 64-68' onderzocht. Beide locaties bleken niet verwerfbaar, waardoor deze toen niet verder zijn onderzocht.

In tweede instantie is in de kernrandzone-west gekeken naar de locatie 'Achter Willeskop 9 en 11'. Het hiervoor in procedure gebrachte ontwerpbestemmingsplan riep echter zoveel bezwaren op, dat de gemeenteraad van Montfoort niet tot vaststelling is overgegaan. Als alternatief is vervolgens de locatie 'Willeskop ten noorden van 64-68' toch weer in beeld gekomen, mede omdat deze inmiddels wel verwerfbaar bleek te zijn. Ten tijde van het opstellen van de structuurvisie voor Montfoort, de TotaalVisie 2030, was al rekening gehouden met de mogelijke vestiging van een manege op deze locatie. In de visie is ter plaatse van de locatie een 'zoeklocatie voor welzijn, recreatie en groen' opgenomen.

De locatie 'Willeskop ten noorden van 64-68' is aan te merken als een passend ontsloten locatie. De ligging aan N204 en N228 en de rotonde die beide wegen met elkaar verbindt, garandeert een goede ontsluiting van de locatie per auto en fiets vanuit Montfoort en ook de omgeving. De aanwezigheid van bushaltes aan de N228 (Willeskop, Groen), met buslijnen naar Nieuwegein en Woerden (lijn 104), Utrecht en Gouda (lijn 107) en Oudewater (lijn 207) op een afstand van circa 150-250 m van de manege garandeert ook een goede ontsluiting per openbaar vervoer.

Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten, zoals die ten grondslag liggen aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), 2012

Dit besluit bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke besluiten moeten voldoen. Het Barro bevat regels over Project Mainportontwikkeling Rotterdam (Maasvlakte II), kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, defensie (militaire terreinen, munitie, militaire luchtvaart), erfgoed (Unesco). In 2012 is het Barro aangevuld met vrijwaringszones rijksvaarwegen (veiligheid), reserveringsgebieden hoofdwegen en hoofdspoorwegen (verbreding èn nieuwe wegen), elektriciteitsvoorziening (vestigingsplaatsen elektriciteitscentrales, kernenergie- centrales, hoogspanningsverbindingen), buisleidingen, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeergebied. Ook is met deze aanvulling van het Barro een extra motiveringsplicht aan het Bro toegevoegd voor bestemmingsplannen met nieuwe stedelijke ontwikkelingen in verband met het onderwerp duurzame verstedelijking.

Beoogde ontwikkeling

Het realiseren van een manege in het buitengebied is op rijksniveau een relatief kleinschalige ontwikkeling. Het rijksbeleid, dat gekenmerkt wordt door een hoog abstractieniveau en zich voornamelijk richt op enkele grootschalige projecten, bevat derhalve geen beleid voor deze ontwikkeling. Zodoende is er geen strijdigheid met het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS), 2013

De provincie beschrijft in zijn Provinciale Ruimtelijke structuurvisie (PRS) het ruimtelijk beleid tot 2028. In de PRS zijn de doelstellingen beschreven, het bijbehorende beleid en de uitvoering van het beleid. Uitvoering van het beleid wordt deels via de Provinciale Ruimtelijke Verordening geregeld. De provincie wil aantrekkelijk zijn om te wonen, werken en recreëren. Hierop wordt ingezet op drie belangrijke pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en een landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden tot de volgende twee beleidsuitgangspunten.

Accent op de binnenstedelijke opgave

De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en het openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Ook het verminderen van kantoren en het herstructureren van bedrijventerreinen vallen binnen deze binnenstedelijke opgave.

Behoud en versterking kwaliteit landelijk gebied

De cultuurhistorische waarden in de provincie dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied, daarnaast is de landbouw een belangrijke drager van het agrarisch cultuurlandschap. Dit vraagt om mogelijkheden van rood-voor-groenconstructies en ruimte voor economisch duurzame landbouw.

Duurzame leefomgeving

Functies worden zoveel mogelijk gepland op een geschikte bodem. Als na integrale afweging een functie wordt ontwikkeld die risico's oplevert, dan dienen de benodigde voorzorgsmaatregelen te worden genomen om problemen te voorkomen. Het plangebied is gelegen in 'veengebied gevoelig voor bodemdaling' en 'overstroombaar gebied'. Bij bouwen in veengebieden dient rekening te worden gehouden met extra oxidatie en inklinking van het veen. Dat betekent dat per locatie moet worden gekeken op welke manier kan worden gebouwd, afhankelijk van de eigenschappen van het bodem- en watersysteem. In overstroombaar gebied dient bij nieuwe bouwlocaties en nieuw grondgebruik in het ruimtelijk plan aan te worden gegeven hoe rekening gehouden wordt met randvoorwaarden vanuit waterveiligheid (overstromingsrisico's).

Vitale dorpen en steden

De verplaatsing van de manege maakt het mogelijk het bedrijventerrein IJsselveld verder uit te breiden. De noodzaak daartoe is ingegeven door het feit dat de behoefte aan bedrijventerreinen in de regio groter is dan het huidige aanbod. Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein is het noodzakelijk de bestaande manege van de WSR te verplaatsen. Daardoor draagt voorliggende ontwikkeling, indirect, bij aan een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.

Landelijk gebied met kwaliteit

Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied levert de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage in de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu van de kern. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan is het beleid gericht op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies. Voor kernrandzone(s) dient een integrale visie en specifiek beleid ontwikkeld te worden, waarin de omvang van de kernrandzone wordt begrensd en de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden worden afgewogen. In de TotaalVisie 2030 is de locatie 'Willeskop ten noorden van 64-68' onderdeel van een 'ontwikkelingszone' tevens 'zoeklocatie gemengd gebied (welzijn, recreatie, groen)'. De locatie is rondom ingesloten door bestaande stedelijke bebouwing, waardoor een eventuele nieuwe ontwikkeling weinig impact zal hebben op het omringende landschap in de kernrandzone. De voorliggende ontwikkeling betreft een stedelijk gelieerde functie, die bijdraagt aan de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu en met beperkte landschappelijke inpassingsmaatregelen inpasbaar is in de kernrandzone.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), 2014

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zijn de belangrijke beleidsuitgangspunten die zijn opgenomen in de PRS vastgelegd. In de PRV zijn regels opgenomen die direct doorwerken in de ruimtelijke plannen van gemeenten. In de PRV is het plangebied aangeduid als 'Kernrandzone' binnen de pijler 'Ontwikkeling landelijk gebied'. Een toename van verstedelijking is hier niet toegestaan, tenzij de ruimtelijke ontwikkeling betrekking heeft op en in overeenstemming is met het beleid rondom kernrandzones. Op basis van dit beleid zijn onder meer de volgende twee ontwikkelingen mogelijk binnen een door de gemeente te begrenzen kernrandzone:

  • a. uitplaatsing van een functie vanuit het stedelijk gebied naar de kernrandzone in aansluiting op stedelijk gebied waardoor de ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied wordt verhoogd;
  • b. stadsrandactiviteiten, zijnde activiteiten die aan het stedelijk gebied zijn gerelateerd, zoals maneges en kinderboerderijen, en stedelijke functies met een overwegend onbebouwd en groen karakter, zoals sportvelden, begraafplaatsen, stadslandbouw, volkstuincomplexen en recreatiecomplexen.

Het planvoornemen voldoet aan beide opties. Immers, de manegeverplaatsing komt tot stand door een uitplaatsing op de huidige locatie. Hierdoor is het mogelijk de locatie Kop IJsselveld her te ontwikkelen naar bedrijventerrein. In bestemmingsplan 'Kop IJsselveld' is gemotiveerd dat daarmee de ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied wordt verhoogd. Voorts worden in de begripsbepaling van stadsrandactiviteiten expliciet maneges genoemd. Het uitplaatsen van functies naar de kernrandzone of het ontplooien van stadsrandactiviteiten zijn slechts toegestaan mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de ontwikkelingen zijn in overeenstemming met een integrale visie op de kernrandzone;
  • 2. de ontwikkelingen zijn landschappelijk goed inpasbaar;
  • 3. de ontwikkelingen leiden tot een verhoging van de ruimtelijke kwaliteit die ten minste in een redelijke verhouding staat tot de omvang van de ontwikkelingen;
  • 4. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Het planvoornemen past binnen de “TotaalVisie 2030” en de hierin geformuleerde randvoorwaarden voor landschappelijke inpassing en verhoging van de ruimtelijke kwaliteit. In hoofdstuk 4 'Ruimtelijke kwaliteit' wordt deze nader toegelicht. Belemmeringen voor omliggende agrarische bedrijven heeft het planvoornemen niet tot gevolg. In paragraaf 5.7 is dit nader onderbouwd.

De noordelijke rand van het plangebied is gelegen binnen de 'vrijwaringszone versterking regionale waterkering'. Binnen deze vrijwaringszone dient de waterkerende functie te worden beschermd. De exacte maat van de vrijwaringszone is vastgelegd in de legger van de waterbeheerder. Het planvoornemen voorziet niet ontwikkelingen die de waterkerende functie in gevaar kunnen brengen.

Resumerend kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal beleid.

Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen – Groene Hart

Net als het rijk heeft de provincie Utrecht de ambitie om de kernkwaliteiten van het Groene Hart te waarborgen en te ontwikkelen. Met het gebiedskatern Groene Hart uit de kwaliteitsgids wil de provincie inspiratie en houvast bieden voor het omgaan met ontwikkelingen en zo de landschappelijke kwaliteiten veiligstellen. In essentie komt dit neer op het beleefbaar houden van de ruimtelijke en verhalende kwaliteiten van het Groene Hart.

Rust (of stilte) is een belangrijke kernkwaliteit van het Groene Hart. Maar hierbij mogen niet alle gebieden in dit grote Nationaal Landschap over één kam worden geschoren. Het nationaal Landschap vraagt om het respecteren en benutten van de verschillen in dynamiek. Enkel en alleen het accent leggen op rust en stilte doet geen recht aan het groene hart. Het waarborgen van rust vraagt ook het bieden van ruimte voor vormen van reuring. Daarbij ligt de focus op het vergroten van de contrasten in 'rust en reuring' tussen de agrarische landschappen van de velden en de dynamische landschappen van de oude stroomruggen.

Op de 'ambitiekaart' uit de kwaliteitsgids valt het plangebied binnen de aanduiding 'rivierlinten'. De rivierlinten rond de velden vragen een meer genuanceerde benadering dan de linten in de velden. Zij vormen de natuurlijke uitlopers van de oude stroomruggen, verbinden de stad met het buitengebied en moeten daarom meer ruimte kunnen bieden voor vormen van reuring, voor nieuwe, niet agrarische functies zoals verblijfsrecreatie en landelijk wonen. Maar aansluiten bij de dimensies van de linten is en blijft ook hier de belangrijkste boodschap. Kleinschaligheid staat dus voorop.

De situering van een manege in het plangebied, betreft een vorm van reuring, die past bij niet agrarische functies zoals verblijfsrecreatie en landelijk wonen. Gelet op de grootschalige bebouwing in de omgeving (bedrijventerrein, tuincentrum), vormt de bebouwing van de manege een passende overgang tussen de bebouwing in het aangrenzende bebouwd gebied en de kleinschalige bebouwing direct aan de Willeskop. De bebouwing past ook binnen de ontwikkelingsprincipes voor de 'rivierlinten', die schaalvergroting op het achtererf mogelijk maken.

3.4 Gemeentelijk beleid

TotaalVisie Montfoort 2030, 2011

In de TotaalVisie Montfoort 2030 worden keuzes gemaakt hoe Montfoort zich verder kan ontwikkelen richting 2030. In lijn met de visie heeft de gemeente Montfoort in 2030 minimaal dezelfde kwaliteiten als heden ten dage, maar dan met verbeterde voorzieningen, een betere en veiligere bereikbaarheid en een gevarieerder woonklimaat voor alle leeftijds- en inkomensgroepen. Montfoort behoudt haar imago als een groene gemeente in het open weidelandschap, waarbij de historische dorpskern, de omliggende waterwegen, het landgoed en de weides rondom de kern zorgen voor een blijvende aantrekkingskracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede TotaalVisie Montfoort 2030

In de visie is de zone rond de Hollandse IJssel aangeduid als een ecologische verbindingszone, waarbinnen recreatief medegebruik mogelijk is. Daarbinnen ligt ten oosten van de M.A. Reinaldaweg en ten zuiden van de Hollandse IJssel, ter plaatse van het plangebied, een gebied dat zeer geschikt is voor functies welke te maken hebben met welzijn, recreatie en groen. Dit gebied is geduid als zoeklocatie welzijn/cultuur/groen. Met het planvoornemen wordt invulling gegeven aan het aangeduide zoekgebied. Met de realisering van een manege wordt een recreatieve functie met een groene uitstraling in het zoekgebied gesitueerd.

Landschapsontwikkelingsplan De Groene Driehoek, 2005, 2010

Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) De Groene Driehoek is opgesteld voor het buitengebied van de drie gemeenten Lopik, Oudewater en Montfoort. Het LOP geeft inzicht in de mogelijkheden en keuzen voor de verdere landschapsontwikkeling.

Het plangebied is op gebiedsniveau aangewezen als 'Stroomrug Lange Linschoten en Hollandse IJssel'. Aan weerszijden van beide rivieren volgen wegen de stroomruggen. De stroomruggen worden gekenmerkt door een half open landschap met veel bebouwing, beplantingen, boomgaarden, oude rivierarmen, binnendijks een onregelmatige slagenverkaveling en buitendijks (in de uiterwaarden) een onregelmatige blokverkaveling.

Voor de stroomruggen is een gebiedsvisie opgesteld, die onder meer voorziet in de volgende ontwikkelingen:

  • stimuleren van de aanleg van erfbeplantingen, kleinschalig bos, hoogstamboomgaarden, hagen en hakhout aansluitend aan de erven en bebouwingslinten;
  • verduidelijken van de loop van de provinciale weg N228 met een wegbeplanting;
  • behouden en ontwikkelen wegbeplanting langs de N204;
  • realiseren nieuwe natuur en ecologische verbindingszone op diverse locaties in de uiterwaarden (rietland en ruigte, stroomdalgrasland vochtig en nat, struweel, bos van rivierklei);
  • landschappelijk inpassen van het bedrijventerrein van Montfoort aan de westzijde vanaf de N204 en noordelijk aan de zijde van het IJsselveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0008.png"

Figuur 3.3 Uitsnede Landschapsvisiekaart

In hoofdstuk 4 'Ruimtelijke kwaliteit' is nader ingegaan op de wijze hoe met de landschappelijke inpassing wordt bijgedragen aan de gewenste landschappelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke kwaliteit

4.1 Landschappelijke inpassing

De gemeente Montfoort ligt in het Utrechts landschap 'Het Groene Hart'. Voor alle Utrechtse landschappen zijn de kernkwaliteiten beoordeeld en in de Gebiedskaternen is aangegeven op welke wijze nieuwe ontwikkelingen inpasbaar zijn in het landschap. De beschreven kernkwaliteiten dienen gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden én te versterken.

Het plangebied ligt in het Utrechts landschap 'Het Groene Hart'. Het gebiedskatern geeft een verdere verdieping en uitwerking van het landschap. Het plangebied maakt onderdeel uit van het deelgebied de waard. Het open weidelandschap van de waard heeft een uitgesproken lengterichting door lange bebouwingslinten en parallellopende en beplante achterkaden. De strokenverkaveling staat haaks op de linten. de linten kennen onderling een aanzienlijke diversiteit, van open tot zeer besloten, met zowel lange rechtstanden als slingerende stukken en een grote variatie tussen de profielen. De overal aanwezige weilanden verlenen rust en stilte aan het landschap.

Gelet op de kenmerkende karakteristiek van het gebied betekent dit dat de manegehal en de parkeerplaats goed ingepast moeten gaan worden met gedeeltelijke beplanting, het terrein omzoomd dient te worden door boombeplanting met doorzichten. Vanaf de provinciale weg is de groene oever van de Hollandse IJssel goed beleefbaar en zal haar doorlopend karakter ook moeten behouden en zo mogelijk worden versterkt.

Om de groene oever van de Hollandse Ijssel als zodanig beleefbaar te houden en niet verder aan te tasten door de ontwikkeling van de manege, wordt aan de noordrand een zone als groenstrook ingericht en als zodanig bestemd. De stapmolens en longeercirkels worden hierdoor met groen omzoomd.

Figuur 4.1 geeft een beeld van de landschappelijke inpassing van de nieuwe bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0009.png"

Figuur 4.1 landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en moet worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

5.2 Millieueffectrapportage (m.e.r.)

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.3 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied gebied relevante nota's, waarbij het beleid nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden

In het Waterbeheerplan 2010-2015 'Water voorop!' (2009) heeft het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) haar beleid neergelegd. In het deel Strategie wordt beschreven hoe wordt ingespeeld op maatschappelijke ontwikkelingen als klimaatverandering en verstedelijking. Het vormt de basis voor de uitvoeringsstrategie. In het beleids- en uitvoeringsplan zijn de ambities uit het strategisch deel vertaald naar vier beleidsthema's (veiligheid, voldoende water, schoon water en recreatie, landschap en cultuurhistorie) en 7 vernieuwende projecten.

Het thema 'veiligheid' heeft met name te maken met het beleid ten aanzien van waterkeringen (primaire waterkeringen, regionale waterkeringen en overige waterkeringen), het voorkomen van overstromingen en het beperken van eventuele gevolgen.

Bij de zorg voor het thema 'voldoende water' worden de volgende onderdelen onderscheiden:

  • wateroverlast;
  • watertekort;
  • grond- en stedelijk waterbeheer;
  • Gewenste Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), watergebiedsplannen en peilbesluiten;
  • verdroging van de natuur.

Het thema 'schoon water' staat gelijk aan ecologisch gezond water. Dit gebeurt door aanpassing van de inrichting, het beheer en het onderhoud van watersystemen. Hierdoor verbetert de leefomgeving van mensen, dieren en planten. De veranderingen worden doorgevoerd via integrale gebiedsgerichte planvorming, in samenhang met maatregelen om andere doelen te halen. Dit wordt gedaan via integrale, gebiedsgerichte planvorming middels het opstellen van watergebiedsplannen.

In de waterstructuurvisie is de toekomstvisie van het HDSR weergegeven. Belangrijkste doelstelling is dat het water meer ruimte moet krijgen om het hoofd te bieden aan klimaatveranderingen. Het middel dat hiervoor wordt ingezet is het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Dit houdt in dat regenwater niet meteen wordt afgevoerd via het riool, maar wordt vastgehouden. Bijvoorbeeld door het in de grond te laten zakken of te verzamelen in sloten. Het bergen vindt plaats door het opslaan van overtollig water in speciale meren of aangewezen polders. Op die manier is er ook schoon water in voorraad voor droge tijden. Pas in het uiterste geval wordt meer gevraagd van de gemalen (afvoeren).

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied is gelegen aan de Willeskop ten noorden van 64-68 in Montfoort en bestaat in de huidige situatie uit weidegebied.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit minerale gronden.

Huidig watersysteem en waterkwantiteit

Aanwezigheid oppervlaktewater

Rondom het projectgebied is zijn diverse oppervlaktewateren aanwezig. Dit betreffen echter allemaal watergangen die zijn aangewezen als tertiair oppervlaktewater. De bijbehorende beschermingszone bedraagt 2 m, gemeten vanaf de insteek van de watergang.

Het plangebied ligt in twee verschillende peilgebieden een met een vast peil van - 1,10 m NAP het andere peilgebied (polderpeil) heeft een vast peil van -1,25 m NAP.

Veiligheid en waterkeringen

Aan de noordzijde van het plangebied ligt de gekanaliseerde Hollandse IJssel. Langs de Gekanaliseerde Hollandse IJssel ligt een 'regionale waterkering'. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is de beheerder van deze waterkering. De waterkering beschermt het achter gelegen land tegen overstroming bij hoog water. Ruimtelijke functies mogen geen negatieve effecten hebben op de waterkering. Om deze reden zijn activiteiten op of naast de waterkering niet toegestaan, tenzij het waterschap een vergunning geeft. Ter bescherming van deze waterkerende functie geldt ter weerszijden van de waterkering een vrijwaringszone, waarbinnen beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden.

Afvalwaterketen en riolering

In de huidige situatie is het projectgebied niet aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de verplaatsing van een manege naar het plangebied. Deze ontwikkeling gaat gepaard met een aanzienlijke vergroting van het verhard oppervlak. Enerzijds betreft dit de op te richten bebouwing, anderzijds de aan te leggen verharding. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de toename aan verharding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0010.png"

Het HDSR stelt in haar Keur dat bij een verhardingstoename vanaf 1000 m² watercompensatie dient plaats te vinden. Doel van dit beleid is om effecten van nieuwe stedelijke uitbreidingen te neutraliseren. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes of enkele woningen, moeten compenseren, is een ondergrens ingesteld. De minimale oppervlakte waarvoor deze beleidsregel geldt, bedraagt binnen de bebouwde kom 500 m² nieuw verhard oppervlak waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd en buiten de bebouwde kom 1.000 m² nieuw verhard oppervlak.

De compensatie zal 15% van het te verharden oppervlakte moeten bedragen. Voor het planvoornemen betekent dit dat een compensatie van 765 m² noodzakelijk is. Voorliggend plan voorziet in een compensatie van 770 m² en voldoet derhalve aan de compensatienorm.

Het is de bedoeling om deze westelijke watergang te verbreden als compensatie van de versnelde afvoer die wordt veroorzaakt door de toename aan verharding. Ook de oostelijke watergang wordt verbreed om daar het overtollig hemelwater van het dak van de binnenbak naar af te voeren.

Afvoer hemelwater

Het hemelwater wordt opgevangen en geloosd op de bestaande watergangen ten oosten en ten westen van het perceel.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Bij het planvoornemen wordt met dit uitgangspunt rekening gehouden.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het beleid van het HDSR is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • 1. hemelwater vasthouden voor benutting,
  • 2. (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • 3. afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • 4. afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

De wijze van omgaan met water binnen het planvoornemen past binnen dit beleid van het HDSR.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd. In het kader van de bouw en later het gebruik van de manege zullen de benodigde vergunningen en/of ontheffingen worden aangevraagd.

Terreinafwerking

De nieuw te bouwen manege zal worden onderheid en zal niet worden voorzien van een kruipruimte. Om het vloerpeil te bepalen is het peil in de omliggende watergangen van belang en de gemiddelde freatische grondwaterstand. Volgens de watersysteem-gegevens van HDSR wordt er op de betreffende locatie een slootpeil gehanteerd van ca. -1,25 m NAP.

De gemiddelde grondwaterstand op de locatie is herleid uit het bodemonderzoekrapport met kenmerk MON.RHO.NEN, nr 15073930 Versie D1. De gemiddelde stand van het freatisch grondwater bedraagt ± 0 m -NAP, waardoor het grondwater zich op ± 0,0 m -mv zou bevinden.

Onderdeel van het bodemonderzoek was het onderzoeken van de kwaliteit van het ter plaatse aanwezige grondwater middels het plaatsen van een peilbuis. De locatie van de peilbuis bevindt zich in het midden van het bouwblok. De gemeten hoogte op 2/10/15 ten opzichte van het omringende maaiveld bleek – 0,56 m mv wat neerkomt op ca -1.36 m NAP.

Ter plaatse van het bouwblok is de heersende maaiveldhoogte ca. -0,80 m NAP. Vanuit HDSR is geadviseerd om het peil met 0.40 m ter verhogen (+0,40 m mv). Het vloerpeil zal dan -0.40 m-NAP bedragen.

Het manegegebouw inclusief de inpandige kantine en beheerdersappartement zal niet worden voorzien van een kruipruimte. Ten behoeve van het realiseren van het manegegebouw zullen er geen ontgravingen plaatsvinden. Wel is het noodzakelijk de omgeving aan te laten sluiten op het peil van de manege.

Middels doorsneden van het huidige en nieuw te realiseren maaiveld is aangegeven hoe de aansluitingen zullen worden gerealiseerd. Naast het aansluiten van het omliggende maaiveld op het manegegebouw wordt er direct rekening gehouden met het advies van HDSR om de neerslag versneld te kunnen afvoeren. Door de verbreding van de watergangen aan de oost- en westzijde van het perceel kan er een ophoging worden gerealiseerd ter plaatse van het gebouw. De exacte verwerkingslocaties zijn op de tekening in Bijlage 1 aangegeven en gekenmerkt middels een vak nummer.

Het beoogde grondverzet zal niet alleen nodig zijn voor het verbreden maar het profiel van de locatie zal eveneens worden aangepast. Hierdoor zal de neerslag versneld en verbeterd kunnen worden afgevoerd naar de verbrede watergangen en zal de begaanbaarheid van de locatie toenemen.

In het huidige ontwerp wordt het manegegebouw op laagste deel van de locatie gebouwd. Dit heeft als voordeel dat er, na egaliseren, niet ontgraven hoeft te worden. De voor het uitoefenen van de paardensport van belang zijnde rijbanen zullen eveneens op het maaiveld aangebracht kunnen worden. Door deze werkwijze zal er geen geforceerde ontwatering of drainage in het bestaande maaiveld noodzakelijk zijn.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Het aspect 'water' staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Het is de bedoeling om de westelijke en oostelijke watergang te verbreden als compensatie van de versnelde afvoer die wordt veroorzaakt door de toename aan verharding. Werkzaamheden (zoals het dempen van de watergang, maar ook het plaatsen van obstakels of bomen) binnen de beschermingszone zijn vergunningsplichtig. Voor deze werkzaamheden in deze zone moet een watervergunning of melding worden aangevraagd.

5.4 Ecologie

Om de ecologische situatie in beeld te brengen is een bureauonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

De gronden waarop de manege is beoogd zijn agrarisch in gebruik. Het betreft weidegronden.

Normstelling

Provinciale Verordening Ruimte

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN; de voormalige EHS), alsmede de bescherming van beschermde landschapselementen en belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van het NNN of van beschermde landschapselementen en in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);er geen alternatief is;
  • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het Nationaal Natuurnetwerk. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is de uiterwaarden Lek en ligt op ruim 7,5 km afstand ten zuiden van het projectgebied. Het dichtstbij gelegen gebied dat deel uitmaakt van het Nationaal Natuurnetwerk ligt op circa 0,3 km afstand (zie figuur 4.1).

Vanwege de afstand kunnen effecten als areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding van Natura 2000 op voorhand worden uitgesloten. De vergroting van het bouwvlak zal niet leiden tot een verkeerstoename die ter plaatse van de ver weg gelegen Natura 2000-gebieden leidt tot een toename van de stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0011.png"

Figuur 5.1: Ligging Nationaal Natuurnetwerk (Voormalige Ecologische Hoofdstructuur) (bron: provincie Utrecht)

Soortenbescherming

Als gevolg van de realisatie van een manege met bedrijfswoning en andere bijbehorende elementen, zal het terrein deels verhard en bebouwd worden. Vanwege het intensieve gebruik als weidegrasland wordt de aanwezigheid van strikt beschermde soorten (tabel 2 en 3 soorten van de Flora- en faunawet en broedvogels) uitgesloten. De gronden worden mogelijk wel gebruikt door tabel 1-soorten, zoals konijn, mol, gewone pad en veldmuis. Zwaarder beschermde soorten worden gezien het agrarische gebruik van de omliggende gronden niet verwacht.

  • 1. Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • 2. Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: website vogelbescherming).

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.5 Geluid

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.

Onderzoek

Binnen het plangebied zal een nieuwe (bedrijf)woning worden gerealiseerd. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien gelegen binnen de zone van een weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de N204 en de N228. Ten gevolge van het verkeer op deze wegen is dan ook akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Door de ontwikkelingen binnen het plangebied zal de ontsluitingsweg naar het perceel meer gebruikt worden. Hierdoor zal meer verkeer langs de woning Willeskop 68 gaan rijden. In het onderzoek is tevens de geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op deze weg inzichtelijk gemaakt. Eveneens is bekeken wat het effect is op de huidige geluidsbelasting aan de gevels van de woning.

In het 'Akoestisch onderzoek Willeskop ten noorden van 64-68 Montfoort' (Bijlage 2) wordt geconcludeerd dat:

  • 1. Ten gevolge van het verkeer op de N204 is sprake van een hoge geluidsbelasting, waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig. Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan. Een en ander is vastgelegd in tabel 5.1. De verleende hogere waarde zal in het kadaster worden vastgelegd.

Tabel 5.1 Ontheffingswaarden

Ontwikkeling   Aantal woningen   Ontheffingswaarde   Geluidsbron
 
Bedrijfswoning   1   51 dB   N204  

  • 2. Ten gevolge van het verkeer op de N228 is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het geluid ten gevolge van deze weg levert dan ook geen belemmeringen op voor de bouw van de bedrijfswoning.
  • 3. Het intensievere gebruik van de ontsluitingsweg levert geen significante toename in de geluidsbelasting op aan de gevels van de woning Willeskop 68. Er blijft dan ook sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Het akoestisch onderzoek 'Willeskop ten noorden van 64-68' (Rho Adviseurs, 2015) is als bijlage bij dit plan beschikbaar.

Conclusie

Realisering van een bedrijfswoning bij de manege is mogelijk mits een verzoek hogere grenswaarde wordt aangevraagd. Het wegverkeerslawaai vormt geen beperking voor het planvoornemen.

5.6 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

Het projectgebied wordt ontsloten vanaf Willeskop (N228). Dit betreft een gebiedsontsluitingsweg met een 60 km/h regime. Op korte afstand ligt de aansluiting (rotonde) met de M.A. Reinaldaweg (N 204). Via de N228 is de locatie verbonden met de kern Montfoort. Verder zijn via de N228 Utrecht en Oudewater – Gouda bereikbaar. Via de N204 zijn Linschoten- Woerden en Lopik bereikbaar.

Verkeersadvies

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is onderzoek naar de verkeerseffecten van de verplaatsing van de manege verricht. In dit “Verkeersadvies Manege Willeskop 68a Montfoort” (SVA Stiphout VerkeersAdvies, 2015, zie Bijlage 3) is ingaan op:

  • de hoeveelheid verkeersbewegingen die de manege genereert: de verkeersgeneratie;
  • de parkeerbehoefte van de manege en de wijze waarop daarin wordt voorzien: het parkeren;
  • de wijze waarop de verkeersbewegingen doelmatig en verkeersveilig kunnen worden afgewikkeld: de verkeersveiligheid.

Conclusies en aanbevelingen

In het verkeersadvies worden de volgende conclusies getrokken:

  • 1. door de ontwikkeling van een manege op de locatie Willeskop neemt het aantal verkeersbewegingen (beperkt) toe. De omliggende infrastructuur beschikt over voldoende (rest)capaciteit om het extra verkeersaanbod op te kunnen vangen. Er worden daarom geen bereikbaarheid en /of verkeersafwikkeling knelpunten verwacht.
  • 2. met de voorziene aanleg van 31 parkeerplaatsen op het terrein van de manege wordt voldoende voorzien in de parkeerbehoefte van de manege. Er wordt daarom geen parkeeroverlast in de omgeving verwacht.
  • 3. door de ontwikkeling van de manege neemt het aantal afslaande- en oprijdende verkeersbewegingen op de N228 toe. Op de locatie is voldoende oprij- en stopzicht aanwezig om deze verkeersbewegingen veilig te kunnen laten plaatsvinden. Uit de definitieve verkeersrapportage (zie Bijlage 3) blijkt dat wordt voldaan aan de provinciale richtlijnen ten aanzien van uitritten en verkeersveiligheid. Uit onderzoek blijkt dat het zicht vanaf de uitrit van de manege richting Montfoort honderd meter blijkt te zijn.
  • 4. uit oogpunt van verkeersveiligheid moeten fietsoversteekbewegingen zich concentreren bij de (turbo) rotonde.

Op grond van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan:

  • Te onderzoeken of een aparte in/uitgang voor fietsverkeer gemaakt kan worden die rechtstreeks aansluit op de dubbele fietsoversteekplaats bij de rotonde of het twee richtingen bereden fietspad langs de N204;
  • De plaatsbepaling van de fietsenstalling op het terrein van de manege afstemmen met de locatie van de in/uitgang voor fietsers.

Als gevolg van het bovenstaande wordt er een aparte in-/uitrit voor fietsers vanaf het fietspad langs de N204 gerealiseerd. Daarnaast wordt de fietsenstalling zo gepositioneerd dat fietsers ook daadwerkelijk van deze aparte in-/uitrit gebruik zullen gaan maken.

5.7 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 5.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • 1. een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • 2. een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

Op basis van de in het Verkeersadvies berekende extra verkeersgeneratie is de bijdrage aan de concentratie van stikstofdioxide en fijnstof in de buitenlucht bepaald. Daarbij is gebruik gemaakt van de NIBM-tool, zoals die door het Kenniscentrum InfoMil (Rijkswaterstaat, Ministerie van Infrastructuur en Milieu) beschikbaar wordt gesteld. Uitgaande van 98 extra voertuigbewegingen met daarbij een aandeel vrachtwagens van 19% bedraagt de maximale bijdrage voor stikstofdioxide en fijnstof 0,34 respectievelijk 0,04 µg/m³. Daarmee is de bijdrage van het verkeer niet in betekenende mate (minder dan 1,2 µg/m³). Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit een worst-case benadering betreft.

5.8 Geurhinder

Beleid en normstelling

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen. In die wet is op basis van geurgevoeligheid een onderscheid gemaakt tussen objecten gelegen binnen of buiten de bebouwde kom en in afstanden en geurbelasting van dieren. In de bij de wet behorende Regeling geurhinder en veehouderij zijn geuremissiefactoren vastgesteld voor vele diersoorten zoals varkens en legkippen. Op basis van het aantal dieren en de bijbehorende geuremissiefactoren wordt de totale geuremissie van een veehouderij bepaald. Door middel van een geurverspreidingsmodel wordt deze geurbelasting op een geurgevoelig object berekend. Deze geurbelasting mag afhankelijk van de ligging van het geurgevoelige object (binnen of buiten de bebouwde kom) de wettelijke norm niet overschrijden. Daarnaast gaat deze wet ook uit van vaste afstanden voor bijvoorbeeld rundvee en paarden (50 of 100 meter) tot een geurgevoelig object.

Onderzoek en conclusie

Aan de Waardsedijk 1a is een varkenshouderij aanwezig. Om te onderzoeken of het bedrijf niet wordt belemmerd in zijn activiteiten is een geurberekening uitgevoerd. Hierbij is rekening gehouden met de bouwblokgrens van het bedrijf. De geurberekening voor de bij dit bedrijf aanwezige varkensstal levert een beperkte geurcontour op met een afstand van gemiddeld ongeveer 50 m. Deze contour reikt niet tot over het plangebied en legt derhalve geen beperkingen op aan vestiging van de manege.

5.9 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • 1. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan onder andere gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In de VNG-brochure zijn richtafstanden opgenomen voor allerhande activiteiten. Deze richtafstanden zijn gebaseerd op de aspecten geluid, geur, stof en gevaar.

Onderzoek en conclusie

Richtafstanden aanwezige bedrijven tot beoogde woning

In navolgende tabel zijn de richtafstanden weergegeven die gelden vanaf de reeds aanwezige bedrijfsbestemmingen tot de gevel van de beoogde woning. Omdat het plangebied is gelegen in een lintbebouwing en er sprake is van verschillende functies, kan uitgegaan worden van de verkorte afstanden in gemengd gebied.

Activiteit   Richtafstand rustige woonwijk   Richtafstand gemengd gebied   Locatie t.o.v. projectlocatie  
Bedrijven categorie 2,
aan Willeskop  
30 m   10 m   Ten zuiden  
Bedrijven categorie 3.2,
op Kop IJsselveld  
100 m   50 m   Ten noorden  
Maatschappelijke bestemming, aan Willeskop   30 m   10 m   Ten zuiden  

Aan te houden afstand beoogde manege tot aanwezige omliggende geurgevoelige objecten

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderijen en het Activiteitenbesluit geldt voor een manege buiten de bebouwde kom een vaste afstand van 50 m vanaf het dierenverblijf (de stal) tot de gevel van omliggende geurgevoelige objecten. Binnen de bebouwde kom geldt een vaste afstand van 100 m. Geurgevoelige objecten zijn “gebouwen bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf”, dus zowel woningen als bedrijfspanden.

Op basis van de rode-contouren kaart van de Provincie Utrecht blijkt dat de woningen aan de Willeskop binnen de bebouwde kom vallen, en dat de manege dus 100 m dient aan te houden vanaf het emissiepunt tot de woning. Aan deze afstand wordt voldaan. Voor de overige onderdelen van de manege (rijbakken e.d., dus de bestemming waarbinnen de manege mogelijk wordt gemaakt) geldt op basis van de VNG-publicatie een richtafstand van 30 m in een gemengd gebied tot de gevel van de omliggende woningen, voor het maatgevende aspect geur. Voor de aspecten stof en geluid geldt een richtstand van 10 m ten opzichte van een gemengd gebied.

Belemmeringenkaart

De voor de locatie Willeskop ten noorden van 64-68 in acht te nemen afstanden zijn uitgezet op een belemmeringenkaart. Op diezelfde kaart zijn ook de geluidscontouren rond de N204 en N228 en de geurcontouren rond de varkensstal weergegeven. Uit deze kaart blijkt dat er binnen het plangebied voldoende milieuruimte aanwezig is om de manege op voldoende afstand van de bestaande woningen te situeren en de bedrijfswoning bij de manege op voldoende afstand van de bestaande bedrijfslocaties en de daar toegestane bedrijfsactiviteiten en de N204 en N228. Het planvoornemen is in overeenstemming met deze constateringen opgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0012.png"

Figuur 5.3 Belemmeringenkaart Willeskop ten noorden van 64-68

5.10 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • 1. bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • 2. vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar.

Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

afbeelding "i_NL.IMRO.0335.BPWilleskop6468-ON01_0013.png"

Figuur 5.4 Uitsnede risicokaart

Onderzoek en conclusie

Door middel de risicokaart is onderzoek gedaan naar omliggende risicovolle inrichtingen. Zie figuur 5.1 voor een uitsnede van de kaart in de omgeving van het projectgebied. Te zien is dat er geen risicovolle inrichtingen of transportroutes in de directe omgeving van het projectgebied liggen. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting betreft een bovengrondse propaan-tank op meer dan 600 m van de locatie. Gezien de aard van de ontwikkeling en de afstand tot de risicobron vormt deze tank geen obstakel. Het aspect 'externe veiligheid' staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.11 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • 1. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • 2. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • 3. defensiebrandstoffen;
  • 4. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Onderzoek en conclusie

Langs de westzijde van het plangebied ligt in de berm van de M.A. Reinaldaweg een regionale hoge druk aardgastransportleiding. Aan weerszijden van deze leiding dient een belemmeringenstrook met een breedte van 4 m in acht te worden genomen. Deze valt voor een klein deel binnen het plangebied, maar vormt geen beperking voor het planvoornemen. Een zone in het kader van de externe veiligheid is rond deze leiding niet aanwezig.

Elektromagnetische straling

Er zijn in de omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken.

Uit de gegevens op de website www.antenneregister.nl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

Het aspect 'kabels en leidingen' staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.12 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het projectgebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Econsultancy heeft een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd aan de Willeskop 64-68 te Montfoort in de gemeente Montfoort. Uit het vooronderzoek is gebleken dat de hypothese, dat mogelijke aanwezigheid met huisvuil of slib tot bodembelasting zou hebben geleid, kan worden verworpen. Er zijn verder binnen het gehele plangebied (2 ha) geen (voormalige) bodembelastende activiteiten geconstateerd. Op basis van het vooronderzoek is zodoende geconcludeerd dat de nieuwbouwlocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV).

Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. Omdat niet kon worden achterhaald of in het verleden na de ontgronding mogelijk bestrijdingsmiddelen zijn toegepast ten behoeve van het agrarisch gebruik is het onderzoek ter verificatie aangevuld met onderzoek naar bestrijdingsmiddelen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak tot sterk siltige klei met hieronder plaatselijk zwak tot sterk siltig, matig fijn tot matig grof zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond bestaat plaatselijk uit slib (oude afzettingen van de Hollandse IJssel). Zeer plaatselijk zijn sporen baksteen in de bovengrond aangetroffen. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium en nikkel. De bovengrond is niet verontreinigd met organochloorbestrijdingsmiddelen. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd.De resultaten komen overeen met de resultaten uit voorgaand onderzoek. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van barium in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, niet geheel bevestigd. Echter, gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op, alsmede de verdere herinrichting en planologische wijziging van het plangebied.

Econsultancy acht de resultaten van de nieuwbouwlocatie overigens representatief genoeg voor haar directe omgeving op het perceel. Bij eventuele (kleine) wijzigingen in de inrichtingssituatie voldoet dit bodemonderzoek ook. In zijn algemeenheid geldt, dat indien er werkzaamheden plaatsvinden waarbij grond vrijkomt, de grond niet zonder meer kan worden afgevoerd of elders kan worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop van toepassing.

5.13 Archeologie

Beleidskader

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend. De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlandse parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en enkele andere wetten.

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is ook het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), moet onderzocht worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek beide na een gedegen bureauonderzoek).

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan moet de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats dragen. Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang moeten waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Montfoort heeft haar archeologisch beleid verwerkt in de Nota "Archeologiebeleid gemeente Montfoort" (2010). Onderdeel daarvan is een archeologische maatregelenkaart, waarop het gemeentelijk grondgebied in diverse beleidscategorieën is onderverdeeld. De locatie Willeskop ten noorden van 64-68 valt op deze kaart binnen beleidscategorie 4. Deze categorie 4 omvat zones en terreinen met een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden. Op basis hiervan archeologisch vooronderzoek om de archeologische verwachting nader te specificeren noodzakelijk.

Onderzoek en conclusie

Op grond van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek dat is uitgevoerd door Econsultancy (zie Bijlage 5) wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek geadviseerd. Ten behoeve van de baksteenindustrie is het plangebied ontgraven tot een diepte van circa een meter. Met een huidige geroerde bouwvoor van minimaal 30 cm Hierdoor geldt een verstoringsdiepte van circa 130 cm ten opzichte van het oorspronkelijke maaiveldniveau. Voor de perioden vóór de Late-IJzertijd heeft het plangebied al een lage verwachting, vanwege de ligging binnen de meandergordel/stroomgordel van de Hollandse IJssel die vanaf circa 240 voor Chr. tot 1285 na Chr. (Late-IJzertijd t/m Late-Middeleeuwen A) actief is geweest. Voor de perioden Late-IJzertijd t/m Nieuwe tijd dient de voorheen hoge archeologische verwachting, toen in het plangebied nog geen ontgravingen hadden plaatsgevonden, te worden bijgesteld naar geen verwachting.

Er is wat betreft de archeologie dan ook geen belemmering om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter nooit volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Hierdoor blijft de archeologische meldingsplicht echter bestaan. Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, dan dient dit onverwijld aan het bevoegd gezag, de gemeente Montfoort, te worden gemeld.

5.14 Cultuurhistorie

Beleidskader

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie

Met behulp van de digitale cultuurhistorische Atlas van de Provincie Utrecht (CHAT) zijn de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen in de directe omgeving van het plangebied in beeld gebracht. De gegevens uit de CHAT zijn in ingedeeld op beleidsspeerpunt (waaronder agrarisch cultuurlandschap, bebouwing, infrastructuur en water en monumenten).

Het plangebied valt onder het agrarisch cultuurlandschap en is daarbinnen aangeduid als 'verkaveling-blokverkaveling' en 'bebouwingslint'. Het planvoornemen laat de bestaande verkavelingsstructuur intact. De manege wordt binnen een bestaand perceel gesitueerd. Doordat dit perceel is gelegen achter de bestaande bebouwing aan de Willeskop, wordt ook het karakter van het bebouwingslint intact gelaten.

Het plangebied valt binnen het vlak met de vanuit cultuurhistorie van belang zijnde (lint)bebouwing aan de Willeskop en van de kern Montfoort. Willeskop en de M.A. Reinaldaweg zijn aangeduid als cultuurhistorisch van belang zijnde wegen. Het planvoornemen doet geen afbreuk aan de bestaande bebouwings- en wegenstructuur. De manege wordt ingepast op een onbebouwd perceel en respecteert daarbij de bestaande bebouwing en wegtracés.

Het pand Willeskop 64-66 is aangeduid als cultuurhistorisch waardevol (MIP). De realisering van de manege op het perceel achter deze woningen doet geen afbreuk aan deze cultuurhistorische waarde.

5.15 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.

6.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. In de inleidende regels worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd.

6.2 Bestemmingen

Groen

De gronden aan de zuidzijde van de manege, een strook langs de Hollandse IJssel en in de oksel Hollandse IJssel/M.A. Reinaldaweg zijn bestemd voor Groen. Deze groenvoorziening vormt een afscherming van de bij de manege behorende voorzieningen en met de woningen aan de Willeskop.

Maatschappelijk

Dit betreft de locatie van de voormalige muskusrattenbestrijding. Aan deze locatie is een algemene maatschappelijke bestemming toegekend. Deze maatschappelijke bestemming is conform de vigerende regeling in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012' opgenomen.

Sport - Manege

Gebruik

De activiteiten van de manege zijn door middel van de toevoeging 'Manege' specifiek bestemd. Dit betekent dat alleen een sportvoorziening in de vorm van een manege zich hier kan vestigen.

Ondergeschikte nevenfuncties zijn ook toegestaan, zoals horeca in de vorm van een kantine, opslag, ontsluitings-en parkeervoorzieningen en groen.

Binnen de bestemming 'Sport – Manege' is één bedrijfswoning toegestaan. Bijbehorende voorzieningen zoals mestopslag, paddocks en de buitenrijbaan zijn specifiek bestemd en uitsluitend op de aangeduide locaties toegestaan. Een flexibelere bestemmingslegging zou mogelijk overlast op de omgeving kunnen veroorzaken.

Bouwregels

Gebouwen mogelijk uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Dit bouwvlak mag geheel worden bebouwd, waarbij een maximale goot- en bouwhoogte zijn vastgelegd van 3,5 respectievelijk 8,5 m. Ten aanzien van de bedrijfswoning is vastgelegd dat deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is toegestaan. Daarbij moet de bedrijfswoning inpandig binnen het manegegebouw worden gerealiseerd, gelegen zijn op de begane grond, bestaan uit één bouwlaag en een oppervlakte van maximaal 50 m² hebben.

Tuin

Het gaat hier om een strook van vijf meter breed direct vanuit de achtertuinen van Willeskop 64-68

Water

De bestemming Water is toegekend aan de watergangen in het plangebied. Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn binnen de bestemming toegestaan. De vereiste watercompensatie wordt gerealiseerd door het verbreden van de watergangen.

Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op hoofdgastransportleidingen. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de verbeelding. Binnen de op de verbeelding aangegeven strook mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen.

6.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.

Antidubbeltelbepaling

De antidubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Algemene bouwregels

In dit artikel komt een aantal algemene regels omtrent beperkte overschrijdingen van de bouwgrenzen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ondergronds bouwen en parkeervoorzieningen aan bod.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel komt een aantal algemene regels omtrent het gebruik van bijgebouwen en het scheuren en frezen van gronden aan bod.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van de bouwregels. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de

voorgeschreven maten en percentages.

Algemene wijzigingsregels

De wijzigingsregel in dit plan betreft de overschrijding van de bestemmingsgrenzen. Deze overschrijding is tot bepaalde maten beperkt en kan alleen worden toegepast als de overschrijding van bestemmingsgrenzen vanwege de aard van het terrein noodzakelijk is of om de realisatie van de bestemmingen beter tot recht te laten komen.

6.4 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde.

Overgangsregels

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoering en kosten van het voornemen berusten volledig bij de initiatiefnemer. Met de gemeente Montfoort is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin het kostenverhaal is geregeld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan toegezonden aan de vooroverlegpartners. Het Hoogheemraadschap en de provincie hebben op het ontwerpplan gereageerd. In deze paragraaf zijn de reacties samengevat en voorzien van een beantwoording.

Provincie

Samenvatting

  • A. Ten aanzien van de verantwoording van de ruimtelijke kwaliteit ontbreekt de onderbouwing m.b.t. de landschappelijke inpassing van de manege. Het manegeterrein ligt op de overgang van het bebouwde kemrandzonegebied van Willeskop en het open agrarisch landschap. Gelet op de kenmerkende karakteristiek van het gebied (stroomruggenlandschap, half open, blokverkaveling) betekent dit dat de manegehal en de parkeerplaats goed ingepast moet worden met gedeeltelijke beplanting. Het terrein dient omzoomd te worden door boombeplanting met doorzichten.

De provincie stelt voor het bouwblok op te schuiven in zuidelijke richting zodat de groene oever van de Hollandse IJssel goed beleefbaar blijft en haar doorlopend karakter wordt behouden en versterkt/verbreed. Verzocht wordt om in overleg een goede landschappelijke inpassing van de manege en de bijbehorende elementen te bereiken.

Daarnaast wordt verzocht in de regels vast te leggen dat de landschappelijke inpassing gelijktijdig wordt gerealiseerd met de nieuwe bebouwing, dan wel dat de manege niet in gebruik mag worden genomen dan nadat de landschappelijke inpassing is gerealiseerd.

  • B. De provincie kan - uit een oogpunt van doorstroming en verkeersveiligheid - instemmen met de komst van de manege op de betreffende locatie onder de volgende voorwaarden:
  • 1. het dusdanig terugsnoeien, dan wel verwijderen, van openbare en particuliere groenvoorzieningen aan de oostzijde van de uitrit voor het autoverkeer dat het oprijzicht in de richting van Montfoort permanent wordt verruimd naar minimaal 100 meter. Er mag dus niet op een later moment vermindering van het oprijzicht plaatsvinden als gevolg van de uitgroei van bomen en/of planten of het (ver)plaatsen of vergroten van objecten;
  • 2. het realiseren van een aparte in- en uitgang voor fietsers langs de N204 of direct ter hoogte van de rotonde N228-N204 in combinatie met:
      • a. een dusdanige inrichting van het terrein (o.a. locatie fietsenstalling) dat het gebruik van deze in-en uitgang voor fietsers vanzelfsprekend wordt en
      • b. het actief tegengaan van gebruik van de in-/uitrit voor autoverkeer door fietsers. Over deze voorwaarden is inmiddels overeenstemming bereikt van u met de betrokken omwonenden en de afdeling Mobiliteit van de provincie.
  • C. Ten slotte wordt opgemerkt dat in figuur 5.1. van de plantoelichting abusievelijk een kaartje van Zuid-Holland is opgenomen.

Beantwoording

  • A. De initiatiefnemer heeft voor de inrichting van het perceel een inrichtingsschets gemaakt. Initiatiefnemer is voornemens om de nieuwe bebouwing door toevoeging van groen landschappelijk in te passen. De opmerkingen die de provincie Utrecht heeft gemaakt, zijn zoveel als mogelijk meegenomen. De inrichtingsschets is hierop aangepast. De landschappelijke inrichting wordt als voorwaardelijke bepaling opgenomen in het bestemmingsplan. Door het toevoegen van een voorwaardelijke verplichting is bepaald dat de gebouwen pas in gebruik kunnen worden genomen als de landschappelijke inpassing is gerealiseerd. Daarnaast is overleg gevoerd met de omwonenden ten aanzien van de locatie van de voorzieningen.
  • B. sub 1. Het oprijzicht vanaf de uitrit richting Montfoort is door de gemeente nogmaals gemeten. Dit zicht blijkt bij nader inzien toch honderd meter te zien. Hiermee wordt voldaan aan de eis van de provincie dat er minimaal een zicht van honderd meter moet zijn vanaf de uitrit. Hierdoor is het niet meer nodig om met bewoners afspraken te maken over het terugsnoeien en verwijderd houden van groen in de voortuinen van Willeskop 62 tot en met 68.

sub 2. Er wordt een aparte ontsluiting voor fietsers gerealiseerd, zodat direct wordt aangesloten op de N204. De fietsenstalling wordt dicht bij de aparte ontsluiting voor fietsers gepland. Daarnaast wordt nog nagedacht om de huidige ontsluiting onaantrekkelijker te maken voor fietsers, zodat het voor fietsers vanzelfsprekend wordt om gebruik te maken van de aparte ontsluiting op de N204. Tenslotte zullen gebruikers door de manege erop gewezen worden dat gebruik gemaakt dient te worden van de aparte fietsontsluiting.

  • C. De constatering is juist. Het figuur wordt verwijderd.

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden

Samenvatting

  • A. het Hoogheemraadschap merkt op dat een aantal adviespunten uit de notitie (kenmerk 974528) nog niet volledig zijn opgenomen in het bestemmingsplan.
  • B. Het Hoogheemraadschap adviseert positief op de ruimtelijke ontwikkeling. Gevraagd wordt om een tekstuele aanpassing door te voeren in de toelichting van het plan. Het plan voldoet aan onze belangrijkste minimale voorwaarde dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Dit 'standstill principe' is in uw plan voldoende ingevuld, doordat:
    • 1. Door een toename van de verharding is er sprake van een versnelde afvoer. Hiervoor is in het plan opgenomen dat er 770 m2 extra water wordt gegraven om dit te compenseren.
    • 2. Andere adviespunten van het waterschap zijn overgenomen.
  • Het Hoogheemraadschap heeft de volgende opmerkingen ten aanzien van de toelichting.

Terreininrichting:

Opgemerkt wordt dat het plangebied erg laag ligt en erg nat is. Als hier bij de inrichting van het terrein geen rekening mee wordt gehouden is er een kans op wateroverlast op het terrein, niet alleen bij hevige regenbuien, maar ook bij normale neerslag (als gevolg van de hoge grondwaterstanden). Het hoogheemraadschap adviseert om bij de inrichting van het terrein rekening te houden met de lage ligging en de hoge grondwaterstanden. Voorgesteld wordt om het terrein op te hogen. De aanleg van drainage is niet toegestaan vanuit het beleid van de provincie en waterschap. In de eerder genoemde notitie heeft het Hoogheemraadschap handvatten gegeven op basis waarvan de initiatiefnemer de ophoging kan uitrekenen. Aangegeven wordt dat is afgesproken dat het onderwerp van de terreininrichting en op welke manier omgegaan wordt met grondwaterstanden en overtollig hemelwater in de toelichting van het plan wordt opgenomen en uitgewerkt.

Erfafspoeling vervuild water

Het bouwplan maakt het mogelijk om paarden te houden. Door deze nieuwe ontwikkeling zien kansen om een duurzame bedrijfsvoering in te zetten door na te denken over de inrichting van het boerenerf. Maatregelen zijn daarbij nodig om afspoeling van vervuild water vanaf het erf (erfspoelwater) naar het oppervlaktewater te voorkomen. Op basis van bevindingen tot nu toe, hebben de waterschappen in Nederland de onderstaande aanbevelingen:

  • a. Het vertrekpunt is en blijft een lozingsverbod van verontreinigd hemelwater in het oppervlaktewater.
  • b. Perssappen en verontreinigd hemelwater uit een verharde opslag met voer of vaste mest moeten worden opgevangen in een opvangput zonder overloop.
  • c. Bij voer en vaste mest op een opslagplaats zonder verharding moet een absorberende laag worden gebruikt. Contact met hemelwater moet worden voorkomen. De afstand van de opslag tot de sloot bedraagt tenminste vijf meter.
  • d. Hemelwater vanaf een bezemschoon erf en uit een lege en schone opslagplaats mag rechtsreeks in oppervlaktewater worden geloosd.

Beantwoording

  • A. De notitie wordt nog eens langs de tekst in de toelichting gelegd. Tekstvoorstellen en adviezen zullen worden overgenomen in het bestemmingsplan.
  • B. De tekstvoorstellen ten aanzien van de terreininrichting en de erfafspoeling van vervuild water worden in de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.

Het plan wordt tevens als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kan een ieder zienswijzen indienen.

De eventuele ingekomen zienswijzen worden samengevat en beantwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen'.

Vaststelling bestemmingsplan

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan het ontwerpbestemmingsplan worden aangepast. De gemeenteraad beslist hierover bij het besluit omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.