direct naar inhoud van 5.9 Natuur en soorten
Plan: Begraafplaats "De Stuivenberg"
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0335.BPBegraafplaats-vg01

5.9 Natuur en soorten

Ten behoeve van de aanleg van de nieuwe begraafplaats is een onderzoek verricht naar de natuurwaarden3 . In deze paragraaf worden de conclusies uit dit onderzoek weergegeven, de volledige rapportage is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting.

Het plangebied ligt niet in of in de nabije omgeving van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument of een EHS-gebied. Nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet en het provinciaal beleid ten aanzien van de EHS (inclusief het beleid ten aanzien van Rode en Oranje lijstsoorten binnen de EHS) is derhalve niet noodzakelijk. Voor de ingreep hoeft geen vergunning aangevraagd te worden op grond van de Natuurbeschermingswet.

In het plangebied komen mogelijk enkele algemeen beschermde soorten (tabel 1-soorten) voor, te weten: zwanenbloem, dotterbloem, woelrat, veldmuis, aardmuis, egel, haas, hermelijn, wezel, bunzing, gewone pad, bruine kikker en middelste groene kikker. Voor deze algemeen beschermde soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet, waardoor er voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden op grond van artikel 75 Flora- en faunawet.

In en met name langs de randen van het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als meerkoet, nijlgans, knobbelzwaan, kievit, grutto, ekster, koolmees, merel en houtduif broeden. Broedende vogels mogen op grond van de Flora- en faunawet niet worden verstoord. De werkzaamheden dienen derhalve bij voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te worden uitgevoerd.

De bomenrijen langs het plangebied zijn potentieel geschikt als vliegroute voor vleermuizen. Naar verwachting komen de soorten gewone dwergvleermuis en laatvlieger voor. Deze bomenrijen blijven echter behouden en er vindt geen (extra) directe lichtuitstraling door lichtmasten of straatlantaarns op de bomenrijen plaats, waardoor de functionaliteit van het gebied voor vleermuizen niet wordt aangetast. Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen of het aanvragen van een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is dan niet noodzakelijk.

De watergangen in het plangebied bevatten een geschikte habitat voor de vissoorten kleine modderkruiper (tabel 2-soort), grote modderkruiper en bittervoorn (beide tabel 3-soort). Ten aanzien van deze soorten geldt geen vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Een aantal watergangen in het gebied wordt gedempt of verbreed. Daarbij kunnen verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden overtreden ten aanzien van de genoemde vissoorten. Omdat de grote modderkruiper en de bittervoorn tabel 3-soorten zijn, dient hun aan- of afwezigheid te worden vastgesteld middels een visonderzoek (voor tabel 2-soorten is voldoende als ze aan- of afwezig worden verondersteld). Afhankelijk van de soorten die daadwerkelijk tijdens het visonderzoek worden aangetroffen, dient een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Door middel van mitigerende maatregelen is de functionaliteit van het gebied voor de vissoorten wel te garanderen. Dat betekent dat een eventuele ontheffingsaanvraag op voorhand verleenbaar wordt geacht. Om deze reden is het niet noodzakelijk dat het nader onderzoek is verricht en de eventueel benodigde ontheffing is verleend in het kader van de bestemmingsplanprocedure. De haalbaarheid van de geprojecteerde bestemmingen is immers niet in het geding. Wel zal het onderzoek uitgevoerd moeten zijn en eventuele ontheffing zijn verleend voordat de werkzaamheden worden uitgevoerd.