direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg - Oude Weg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.HB108-VG02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van de kern Hattemerbroek bevindt zich een locatie die thans wordt gebruikt als grasweide. Het initiatief bestaat om het gebied te transformeren tot een nieuwe woningbouwlocatie met 36 nieuwe woningen, waarbij sprake is van een divers woningaanbod, namelijk aaneengebouwde-, twee-onder-één-kap- en vrijstaande woningen.


De realisatie van de woningen is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Hattemerbroek Dorp 2005'. Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, heeft de raad op 10 maart 2022 het bestemmingsplan "Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg - Oude Weg" vastgesteld. Dat vaststellingsbesluit is bij uitspraak van 21 juni 2023 met zaaknummer 202202597/1/R4 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. Om de beoogde ontwikkeling alsnog juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld waarmee de gebreken zijn hersteld.

1.2 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in Hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de onderzochte milieu- en omgevingsthema’s. In Hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In Hoofdstuk 6 en de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten noorden van de kern van Hattemerbroek. De begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur. Het plangebied is gelegen ten noorden van de Zuiderzeestraatweg en ten zuiden van de Oude Weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0001.png" Afbeelding: Globale ligging plangebied

2.2 Beschrijving plangebied

Het plangebied betreft momenteel een grasweide. Aan de westzijde van het plangebied zijn twee woningen gesitueerd. Deze woningen behoren niet tot het plangebied. Aan de oostzijde staat eveneens een woning. In het verleden bevonden zich een woning en een schuur binnen het plangebied. Deze zijn inmiddels gesloopt. Er staan momenteel geen gebouwen in het plangebied. Het dorp Hattemerbroek ligt ten zuiden van het plangebied.


Ten westen van het plangebied ligt de buitenplaats Vogelenzang. Dit perceel is omringd door groen en draagt daarmee bij aan het groene karakter van het gebied. Gelegen tussen monumentale bomen, ligt het landhuis dat gebouwd is in de 14e eeuw. De geschiedenis van Landhuis Vogelenzang gaat ver terug. Reeds in 1436 wordt het huidige landgoed genoemd als ‘een stuk land Vogelenzang ten westen van Hattem’. De broeders de Gemenen Leven wilden hier een klooster stichten, maar kregen hier geen toestemming voor van de bisschop van Utrecht. Het gewenste klooster is vervolgens gebouwd op grond van het Oversticht te Windesheim In 1755 wordt het erve en goed Den Vogelsanck verkocht. In 1840 wordt het huis afgebroken en wordt een nieuw herenhuis gebouwd, het huidige Vogelenzang. Er is toen ook een tuin aangelegd met bos en waterpartijen. Het huidige pand stamt dus uit midden 19e eeuw en is een Rijksmonument.


Het plangebied ligt tussen twee bebouwingsplinten, namelijk de zuiderzeestraatweg en de Oude Weg. De Zuiderzeestraatweg is de ontginningsbasis van de polder Oldebroek. Van oudsher is het een belangrijke verbindingsweg gelegen op een hogere zandrug in het landschap waaraan ook verschillende dorpen zijn ontstaan zoals Oldebroek. De Zuiderzeestraatweg is aangelegd in 1830 en volgde veelal oude routes. Ter hoogte van het plangebied volgt de weg niet de ‘Oude Dijk’ maar gaat schuin door de verkaveling heen om wat verder op de oude weg weer op te pakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0002.png" Afbeelding: Impressie huidige situatie vanaf Zuiderzeestraatweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0003.png" Afbeelding: Impressie huidige situatie vanaf Oude Weg

2.3 Toekomstige situatie

Voor de locatie tussen de Zuiderzeestraatweg en de Oude Weg is in samenspraak met de omwonenden een woningbouwplan ontwikkeld. Het voornemen bestaat uit een transformatie van de gronden naar een nieuw woongebied.


De bestaande woningen aan Zuiderzeestraatweg 672 en 674 blijven in de nieuwe situatie behouden en behoren daarom niet tot het plangebied. Binnen het plangebied worden 36 nieuwe woningen gerealiseerd. Onderstaande afbeelding geeft de verkaveling en de situering van de bebouwing weer. Een volledige weergave van de verkavelingstekening is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan in Bijlage 12. In het landschappelijk inpassingsplan is ook te zien dat rekening is gehouden met het bestaande landschap. Zo blijven vele bestaande bomen behouden en liggen de woningen op voldoende afstand van de bomen aanwezig op landgoed Vogelenzang, zodat hieraan geen schade wordt aangebracht. Het landgoed Vogelenzang wordt in algemene zin gerespecteerd en de woonwijk presenteert zich op een vriendelijke/dorpse manier aan het verkeer op de Zuiderzeestraatweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0004.png" Afbeelding: Verkaveling voorgenomen ontwikkeling


Langs de Zuiderzeestraatweg ligt een fietspad, dit fietspad is geïntrigeerd in he ontwerp. Wat betreft de bushalte die nu ter hoogte van het plangebied aan de Zuiderzeestraatweg ligt zal in de toekomst een andere locatie voor gezocht worden in de nabijheid van de locatie waar deze zich nu bevindt.


In drie uithoeken van het plangebied worden vrijstaande woningen gerealiseerd. Aan de Zuiderzeestraatweg zijn drie blokken twee-onder-één-kapwoningen gesitueerd. Deze woningen worden in de rooijlijn van de bestaande woningen aan de Zuiderzeestraatweg gebouwd. Tevens bevindt zich een twee-onder-één-kapwoning aan de westelijke zijde van het plangebied. Dit blok verschilt zich ten opzichte van de overige twee-onder-één-kapblokken doordat het oppervlakte qua woningen groter is, maar qua perceelsoppervlakte kleiner. Daarnaast bevinden zich zes blokken met aaneengebouwde woningen binnen het plangebied.


De twee noordelijk gelegen vrijstaande woningen worden ontsloten op de Oude Weg. De woningen van de drie twee-onder-één-kapwoningen worden onsloten op de Zuiderzeestraatweg. Voor de overige woningen geldt dat deze ontsloten worden op twee nieuwe wegen die worden gerealiseerd binnen het plangebied. Hier vindt ook parkeergelegenheid voor de desbetreffende woningen plaats.


De woningen sluiten qua uitstraling en architectuur aan op het omliggende landschap. Er is gekozen voor een mansardekap, dat meer in de omgeving voorkomt. Hierop wordt dieper ingegaan in paragraaf 2.4en het beeldkwaliteitsplan dat is opgenomen in Bijlage 15.


Het bouwrijp maken en de bouw van de woningen vindt plaats in meerdere fasen. Het plangebied is opgedeeld in twee gedeeltes. Eerst wordt het oostelijk gedeelte (fase 1) opgeleverd en vervolgens het westelijk gedeelte (fase 2). Op de volgende afbeelding is de fasering van het bouwrijp maken te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0005.png"

Afbeelding: Fasering bouwrijp maken


Ten opzichte van het bestaande landschap sluit de verkaveling aan op de structuren die het slagenlandschap kent. Vanaf de Zuiderzeestraatweg in de richting van de Oude weg worden verschillende stroken met bebouwing gerealiseerd. Tussen de stroken bebouwing in is ruimte voor groen en infrastructuur waardoor verschillende zichtlijnen door het gebied gecreëerd worden. Daarnaast wordt een gepaste afstand ten opzichte van het landgoed Vogelenzang aangehouden. Het voornemen zal het landgoed niet in negatieve zin beïnvloeden. Tussen de Oude weg en het plangebied wordt ook een groene strook aangelegd waardoor het lint aan de Oude weg niet geheel wordt onderbroken.


In het ontwerp is daarnaast rekening gehouden met een aantal specifieke zaken. Zo is aan het uiteinde van de twee wegen die het plangebied in lopen de weg verbreed, zodat de vuilnisauto hier kan draaien. Deze heeft namelijk een draaicirkel evan R=8.50m, dit betekent dat hij minimaal 17.00m ruimte nodig heeft en aan deze afstand wordt nu voldaan. Daarnaast is een strook ingetekend welke gebruikt zal worden als wadi en is binnen het overig groen meer ruimte voor de opvang van water middels een wadi. Meer hierover in paragraaf 4.8. Wat betreft de volgende aspecten zal worden aangesloten op de eisen uit het Lioor van de gemeente Oldebroek:

  • materialisering verharding;
  • straatmeubulair;
  • locatie container opstelplaats;
  • verlichichting.


Tot slot zal het beheer van de paden waarmee de woningen aan de achterzijde worden ontsloten gebeuren door de bewoners van de woningen. Dit zal contractueel met hen worden vastgelegd.

2.4 Beeldkwaliteit

Voor de toekomstige woningen in het plangebied is een afzonderlijk beeldkwaliteitsplan opgesteld. In de regels bij het bestemmingsplan zijn de objectieve bepalingen die de maatvoering van de woningen (hoogte, breedte, dakhelling en dergelijke) bepalen geregeld. Het bestemmingsplan is niet het geschikte instrument om de gewenste beeldkwaliteit te regelen. Om die reden is er voor gekozen om naast dit bestemmingsplan een separaat beeldkwaliteitsplan te vervaardigen (zie Bijlage 15).


Langs de Zuiderzeestraatweg wordt het bouwen van zeven woningen mogelijk gemaakt met daartussen twee inritten naar de woningen in het achterliggende plangebied. Het bebouwingsbeeldvan de Zuiderzeestraatweg wordt bepaald door de lintbebouwing.Het betreft hier zes 2 onder-1 kapwoningen en ,aansluitend aan bestaande bouw binnen het plan, een vrijstaande woning. De woningen in het lint hebben een lage goot met een samengestelde kap, waarbij het accent gelegen aan de inritten een poortfunctie hebben. De rijwoningen in het achterliggende plangebied hebben een langskap waarbij incidenteel ruimte is voor een accent in de voorgevel.


Een goede balans tussen samenhang en diversiteit in architectuur is van groot belang voor de ruimtelijke kwaliteit. Deze balans maakt de locatie Borst tot een ontspannen woonwijkje met een dorps karakter. In zijn algemeenheid zal de beoogde uitbreiding qua toe te passen kleuren en materialen moeten aansluiten op de beeldkarakteristieken van Hattemerbroek. Waarbij we moeten denken aan rustige eenvoudige detaillering en het gebruik van traditionele materialen om het dorpse karakter te versterken. Op onderstaande afbeeldingen zijn enkele referentiebeelden opgenomen uit het beeldkwaliteitsplan. Het doel is om een beeld te creëren waarbij wisselende goothoogtes zijn met traditionele architectuur uitgevoerd in aardetinten.
afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0006.png"

Afbeelding: Referentiebeeld twee-onder-één-kap woning


afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0007.png"

Afbeelding: Referentiebeeld rijwoningen


Dit beeldkwaliteitsplan heeft een wettelijke status als basis voor welstandsbeleid vanaf het moment dat het door de gemeenteraad is vastgesteld. Het vervangt dan de welstandsnota (voor het plangebied). In het beeldkwaliteitsplan wordt helder aangegeven welke criteria als welstandscriteria bedoeld zijn.

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, heeft de raad op 10 maart 2022 zowel het bestemmingsplan "Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg - Oude Weg" als het beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg - Oude Weg" is bij uitspraak van 21 juni 2023 met zaaknummer 202202597/1/R4 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd, maar dat geldt niet voor het beeldkwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan is zodoende reeds toegevoegd aan de Welstandsnota 2014 en hoeft niet opnieuw te worden vastgesteld.

2.5 Vigerend bestemmingsplan

Het 'Bestemmingsplan Hattemerbroek Dorp 2005' geldt momenteel als vigerend bestemmingsplan voor het plangebied. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 4 maart 2008.


Er zijn meerdere bestemmingen op het plangebied van toepassing, namelijk 'Agrarisch', 'Tuin' en 'Wonen'. De bestemming 'Wonen' ziet op het bestaande perceel Zuiderzeestraatweg 676. Binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Agrarisch' is de oprichting van bebouwing niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0008.png"

Afbeelding: Uitsnede 'Bestemmingsplan Hattemerbroek Dorp 2005'


De realisatie van het planvoornemen is op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet derhalve in een herziening waarmee de beoogde ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.


In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.


De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.

Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.


Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De voorgenomen ontwikkeling is van een dusdanig kleine schaal dat deze geen belangen raakt uit de Nationale Omgevingsvisie. Het plan is om maximaal 36 nieuwe woningen op te richten. Dit past binnen het vijfde nationale belang uit de NOVI, namelijk:

  • Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften

De planontwikkeling is verder niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van onderwerpen van nationaal belang, zoals Rijksvaarwegen, kustfundament, de Waddenzee, buisleidingen van nationaal belang en de Ecologische hoofdstructuur. Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 van de Bro geeft aan dat de toelichting van een bestemmingsplan welke een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In dit kader is er in het voor jaar van 2019 door Companen een woningmarktonderzoek uit gevoerd. De resultaten daarvan zijn navolgend weergegeven en het volledige onderzoek is als Bijlage 2 toegevoegd aan de toelichting.


Samenvatting

IJsseldelta Ontwikkeling B.V. heeft het voornemen om circa 36 woningen te realiseren op de locatie Borst aan de Zuiderzeestraatweg in Hattemerbroek. De verwachting is dat de woningen op de locatie Borst vanaf eind 2024 op de markt gebracht worden. Het plan bestaat uit een diversiteit aan woningtypen, zowel in het sociale- en vrije koopsegment. De woningen zijn vrije sector twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen. Het plan voorziet daarmee in de behoefte van een brede doelgroep: starters op zoek naar een betaalbare koopwoning en doorstromers uit de regio.


De ontwikkeling sluit aan bij de beleidskaders

De ontwikkeling van de locatie Borst sluit aan bij de vigerende beleidskaders in de gemeente Oldebroek. De gemeente zet in op het bevorderen van doorstroming binnen de voorraad en het bouwen van woningen voor jongeren (Woonvisie gemeente Oldebroek 2016-2020 en Woonprogramma gemeente Oldebroek). Het huidige programma op de locatie Borst voorziet hierin. Vanuit de regionale woonvisie Noord-Veluwe is een netto woningbouwopgave geformuleerd van 776 woningen in de gemeente Oldebroek. Dit is geen absolute grens, maar een ambitie voor de periode 2013 tot 2025. Het accent ligt op het ontwikkelen van woningbouw in binnenstedelijk gebied.


Plan Borst betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling; laddertoets verplicht

Het plan Borst moet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’. Het plan Borst valt, volgens de begrenzing van bestemmingsplan Hattemerbroek Dorp 2005, binnen bestaand stedelijk gebied.


Ontwikkeling plan Borst past binnen kwantitatieve opgave

Vanuit het kader van de regio Noord-Veluwe is er ruimte voor een netto bouwopgave van 776 woningen in de periode 2013 tot 2025 (Woonvisie Harderwijk 2017-2027). Binnen de gemeente zijn sinds het maken van deze afspraken 465 nieuwbouwwoningen gerealiseerd terwijl er 157 woningen aan de voorraad zijn onttrokken (CBS, 2019). Als we vervolgens rekening houden met de bestaande harde plancapaciteit van 436 woningen blijft er vanuit het regionale kader voor de woningbouwopgave uiteindelijk nog ruimte over voor circa 148 nieuwe woningen. Op basis van de meest actuele huishoudensprognose van de Provincie Gelderland blijkt dat de huishoudensgroei ook na 2025 doorzet. De kwantitatieve behoefte bedraagt in de periode 2017-2030 in de gemeente Oldebroek 785 extra woningen (Bron: Provincie Gelderland 2017). Op dit moment bestaat de harde plancapaciteit in Oldebroek uit 436 woningen (Bron: Gemeente Oldebroek). Als we de harde plannen en recente opleveringen van de totale groei in huishoudens aftrekken komen we uit op een vrije ruimte van ongeveer 300 woningen.


Toets kwalitatieve behoefte

Op basis van het WoON2018 is de kwalitatieve behoefte voor de gemeente Oldebroek in beeld gebracht. Hierbij is gekozen om de kwalitatieve vraag in beeld te brengen met actuele gegevens van het WoON 2018 en NVM. Op basis van de WoON-analyse zien we een duidelijke vraag naar koopwoningen alsook de behoefte aan woningen in een centrum-dorps woonmilieu. In dit type woonmilieu richt de vraag zich sterk op twee-onder-een-kap en vrijstaande woningen. Het voorgestelde bouwprogramma speelt in op de ontwikkeling van de kwalitatieve marktvraag in de gemeente Oldebroek. Het gevarieerde woningaanbod speelt daarmee goed in op de huisvesting van de starters en doorstromers.

Conclusie

De ontwikkeling van Borst (36 woningen) voorziet in de kwalitatieve woningvraag en past (ruim) binnen de kwantitatieve woningbehoefte. Het huidige planaanbod sluit in kwalitatieve behoefte aan op de marktvraag in de komende jaren. De locatie Borst is een binnenstedelijke locatie. Dit betekent dat op basis van de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen gekeken hoeft te worden naar de woningbehoefte. Op basis van dit onderzoek concluderen we dat ontwikkeling van deze plannen inspeelt op de verwachte marktvraag in de komende jaren.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past in het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Op 1 maart 2019 is deze in werking getreden. De provincie wil Gelderland in de toekomst 'gaaf' houden, en staat voor stevige uitdagingen. Er zijn grote, verscheidene ontwikkelingen die ook Gelderland raken. Hierbij staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. De focus ligt op duurzaamheid, verbondenheid en een krachtige economie als werkende bestanddelen voor een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland uit te werken, streeft de provincie zeven samenhangende ambities na. Met behulp van deze zeven ambities geeft de provincie hier uitvoering aan:

  • energietransitie, van fossiel naar duurzaam;
  • klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer;
  • circulaire economie: het sluiten van kringlopen;
  • biodiversiteit: werken met de natuur;
  • bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio, en
  • woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Vijf wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving gaat sinds 2014 op in de Omgevingsvisie. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Vanuit de Omgevingsvisie 2014 vindt de provincie de volgende zaken van belang. Deze worden door de provincie Gelderland gecontinueerd. Het gaat om de thema's:

  • ruimtelijk beleid;
  • waterbeleid;
  • milieubeleid;
  • natuur- en landschapsbeleid;
  • verkeers- en vervoerbeleid.


Wat betreft nieuwbouw maakt de provincie afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Er is specifieke aandacht voor de gemeentegrens overstijgende woonvraagstukken. Verder geldt de ladder van duurzame verstedelijking zoals opgenomen in de Bro (zie paragraaf 3.1.3). In paragraaf 3.1.3 komt dit punt naar voren.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland en Kwalitatief Woonprogramma

Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verorde-ning kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. Gemeenten moeten binnen een bepaalde termijn hun bestemmingsplan op deze regels afstemmen.


Het Gelderse woonbeleid gaat uit van regionale markten, desondanks is het van provinciaal belang. Het gaat om afstemming met buurprovincies, voorkomen van concurrentie om inwoners en bijbehorende onbedoelde migratiestromen tussen regio's en gemeenten, keuze van de beste locaties voor woningbouw, verkleinen van de kans op leegstand, voorzien in de aangetoonde kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte voor de Gelderse bevolking en bevorderen van regionale samenwerking. Daarom kiest de provincie voor een regierol en stelt zij de kwantitatieve opgave voor wonen per regio vast. De opgave is vastgesteld in de 'kwalitatieve opgave t/m 2024' en vastgelegd in de Omgevingsverordening (art. 2.2).


In artikel 2 lid 2 van de Omgevingsverordening staat beschreven dat nieuwe woonlocaties zijn toegestaan wanneer dit past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Op 1 april 2015 is door het bestuur van de regio Noord-Veluwe de Regionale Woonvisie vastgesteld. Deze visie is eind 2013/begin 2014 opgesteld. In de periode daarna (2e helft 2014) is de visie door de acht deelnemende gemeenten (Putten, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Elburg, Oldebroek, Hattem en Heerde) lokaal vastgesteld. De Regionale Woonvisie is een gezamenlijke kapstok voor het lokale woonbeleid van de betrokken gemeenten.

Door de provincie is berekend dat er voor de periode 2013 tot en met 2024 een behoefte is aan een netto toevoeging van 8.850 woningen in de regio Noord-Veluwe. Op basis van dit aantal is een binnenregionale verdeling gemaakt. Voor het plangebied betekent dit een ontwikkeling van 36 woningen. De woningbouwontwikkeling past binnen de opgave die voor de gemeente Oldebroek gesteld is.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling past in het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Oldebroek 2030

Het gemeentelijke woningbouwbeleid voor de korte en de middellange termijn ligt verankerd in de Structuurvisie Oldebroek 2030 die is vastgesteld in februari 2003. In deze nota is onder andere aangegeven waar en op welke locaties de nieuwbouw in de komende periode in de verschillende kernen kan plaatsvinden. De nieuwbouw zal voornamelijk geconcentreerd worden in Oldebroek en Wezep. Om redenen van leefbaarheid worden in de kleine kernen (Hattemerbroek, 't Loo, Noordeinde en Oosterwolde) beperkte aantallen woningen gebouwd voor mensen met een sociale binding aan de betreffende kern.


De keuze van de locaties in deze visie is gemaakt tegen de achtergrond van het streekplanbeleid, zoals dat verwoord is in de partiële herziening van 21 juni 2000. Daarin staat dat mogelijkheden tot een verdere inbreiding van de bestaande bebouwde kom eerst moeten worden onderzocht en benut, alvorens nieuwe uitbreidingslocaties in ontwikkeling worden gebracht.


Het aantal te bouwen woningen en het soort woningen dat gebouwd wordt op een bepaalde locatie, dient te passen in het bouwprogramma dat de regio heeft vastgelegd in het Kwalitatief Woonprogramma (KWP). Dit programma wordt periodiek bijgesteld in samenspraak met de provincie op basis van een actueel behoefteonderzoek. Het KWP is een streekplanuitwerking en fungeert als bouwsteen van het voormelde regionale KWP.


Het plangebied heeft in deze visie de aanmerking 'woongebied in ontwikkeling'. Daarnaast verwoordt de visie dat de Zuiderzeestraatweg wordt gezien als verbindende factor tussen de kernen Oldebroek, Wezep en Hattemerbroek. Het beeld van deze weg bepaalt het beeld van de kernen en van de gemeente als geheel.


Kwalitatief Woningbouwprogramma

De gemeente stelt jaarlijks een woningbouwprogramma op waaraan nieuwe plannen worden getoetst. Uitgangspunt daarbij zijn de afspraken die in de regionale woonvisie zijn gemaakt over de verdeling van de te bouwen woningen in de periode 2013-2024. Voor de gemeente Oldebroek is voor de genoemde periode een bandbreedte opgenomen van 560-850 woningen. Hiervan is het gemiddelde genomen met daarbij 10% opgeteld in verband met planuitval. Het aantal voor de gemeente Oldebroek komt hiermee uit op 776 woningen. Voor de periode 2016-2024 wordt de bouw van 740 woningen voorzien. Daarnaast zijn er in 2013 t/m 2015 in totaal 157 woningen opgeleverd. Dit brengt de woningbouwprogrammering van de gemeente in de periode 2013-2024 op 897 woningen. Hierdoor is sprake van een kleine overprogrammering.


De afgelopen jaren zijn er weinig woningen toegevoegd in Hattemerbroek. Om een beeld te krijgen van de woningbehoefte is in 2014 een woningmarktonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek blijkt behoefte te zijn aan een toevoeging van 35 woningen, waarvan 80% in het goedkope/betaalbare segment en 20% in het segment tot € 250.000,-. Het project waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, voorziet in een deel van deze behoefte.


Om het karakter van het dorp Hattemerbroek te behouden, geeft de gemeente de voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding. Eén van de locaties die de gemeente als potentiële ontwikkellocatie heeft aangewezen betreft het plangebied van dit bestemmingsplan. Het plangebied is opgenomen in het Woningbouwprogramma 2021.

3.3.2 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen ontwikkeling past in het gemeentelijk beleid.

3.4 Waterbeleid

3.4.1 De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

3.4.2 Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

3.4.3 Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

3.4.4 Regionaal waterprogramma 2021-2027

Het Regionaal waterprogramma 2021-2027 van provincie Gelderland is één van de verplichte programma’s die de provincie vanwege de Omgevingswet moet vaststellen. Dit om Europese richtlijnen uit te voeren over water, zoals over oppervlaktewater (Kaderrichtlijn Water, KRW), grondwater (Grondwaterrichtlijn) en overstromingsrisico’s (Richtlijn Overstromingsrisico’s, ROR). Hierin wordt beschreven wat het plan is om deze doelen te bereiken.

3.4.5 Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

3.4.6 Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027

Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico’s (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplichte deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. Het waterbeheerprogramma is resultaatsverplichtend en zelfbindend. De plannen zijn mede kaderstellend voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in de plangebieden.

3.4.7 Beleids- en beheerplan Water en Riolering

Op 14 oktober 2020 heeft de gemeenteraad het "Beleids- en beheerplan Water en Riolering " vastgesteld. Het werk van het waterschap is onlosmakkelijk verbonden aan dat van de gemeenten. Het waterschap verzorgt namelijk de zuivering van het ingezamelde afvalwater en het beheer van het oppervlaktewater.


Daarom heeft de gemeente Oldebroek samen met vier andere gemeenten en het waterschap Vallei en Veluwe de handen ineengeslagen. Samen is een beleids- en beheerplan Water en Riolering opgesteld De (afval)waterketen wordt als één geheel beschouwd en heeft interactie met het oppervlaktewater en de omgeving. Daarom is het een logische stap om als één geheel beleid op te stellen. Dit beleids- en beheerplan Water en Riolering vloeit voort uit een aantal nationale wetten en plannen. Namelijk:

  • De Waterwet
  • De Omgevingswet
  • Het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA)
3.4.8 Conclusie waterbeleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitganspunten van het waterbeleid. Op het aspect water en de watertoets wordt verder ingegaan in paragraaf 4.8.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De opvattingen over de omgang met monumenten zijn sterk veranderd. Gebieden worden belangrijker dan individuele gebouwen. Ook de inzichten over de organisatie van de monumentenzorg zijn anders. Het systeem is daarom aangepast aan de ontwikkelingen van deze tijd. Een en ander heeft ook geresulteerd in de nieuwe Erfgoedwet (in werking getreden op 1 juli 2016) die voorzag in een bundeling en aanpassing van regels op het terrein van cultureel erfgoed.

Een groot deel van de Erfgoedwet stond al in andere wetten en regelingen. Op een aantal gebieden zorgt de Erfgoedwet wel voor veranderingen.Er zijn bijvoorbeeld nieuwe regels voor het afstoten van cultuurgoederen door de Rijksoverheid. In de Erfgoedwet staat:

  • wat cultureel erfgoed is;
  • hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed (zoals schilderijen);
  • wie welke verantwoordelijkheden heeft;
  • hoe Nederland daar toezicht op houdt.


Cultuurhistorie kan worden gedefinieerd als 'sporen, objecten en patronen/structuren die zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie en ontwikkeling'. Cultuurhistorische waarden zijn daarom verbonden aan landschappelijke kwaliteiten, archeologie en bouwwerken, al dan niet met een status als monument. Bepaalde landschappelijke elementen als houtwallen, bosjes, bomen, waterlopen etc., kunnen een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen in verband met de ontstaans-, bewonings- en ontginningsgeschiedenis van de streek. In het bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen om deze geschiedenis te behouden cq. de waarden te beschermen.


Archeologie

Volgens de 'Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) 2e generatie' heeft het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde.
afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0009.png"
Afbeelding: Uitsnede archeologische waardenkaart


Er is daarom een inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen uitgevoerd in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Dit onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 6 . De vraagstelling van het onderzoek luidt: hoe kan rekening gehouden worden met eventuele archeologische waarden bij de voorgenomen ontwikkeling? Het onderzoek is uitgevoerd in overeenstemming met de richtlijnen van de KNA, protocollen 4003. Het plangebied ligt in een dekzandvlakte op de flank van de Veluwe stuwwal. Uit het verkennend booronderzoek, bestaande uit acht boringen tot maximaal 220 cm onder maaiveld, blijkt dat sprake is van een bouwlanddek van 20 tot 50 cm dikte op resten van een podzolgrond. Bodemkundig is sprake van laarpodzolgronden. Ter plaatse van een uitgezande laagte, en ter plaatse van een voormalig boerenerf en woonhuis is de bodem tot in het archeologisch niveau geroerd (60 tot 130 cm diep). In het deel met resten van podzolgronden is een kartering uitgevoerd met een 15 cm Edelmanboor en is de opgeboorde grond gezeefd over een 4 mm zeef. Onder het bouwlanddek, in de AC- en B- horizonten zijn plaatselijk fragmenten houtskool en fragmenten aardewerk aanwezig. Twee aardewerkfragmenten worden in de periode Neolithicum tot en met Romeinse tijd gedateerd. Deze indicatoren wijzen erop dat in het plangebied archeologische resten aanwezig kunnen zijn, waarschijnlijk resten van een nederzetting uit de periode van landbouwsamenlevingen. De top van het archeologisch niveau ligt onder het bouwlanddek dat 20 tot 50 cm dik is. Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt waarschijnlijk dieper gegraven en wordt het archeologisch niveau verstoord.


Onder het bouwlanddek zijn dus archeologische indicatoren aangetroffen (houtskool, aardwerk). Deze indicatoren wijzen erop dat in het plangebied archeologische resten aanwezig kunnen zijn, waarschijnlijk resten van een nederzetting uit de periode van landbouwsamenlevingen. Aanbevolen wordt een proefsleuvenonderzoek uit te voeren om meer informatie te verzamelen over de omvang, aard, intactheid en waarde van archeologische resten in de ondergrond zodat een selectie besluit kan worden genomen (vrijgave, of niet). Ter plaatse van de uitgezande laagte, en ter plaatse van een voormalig boerenerf en woonhuis is de bodem tot in het archeologisch niveau geroerd (60 tot 130 cm diep). Dit deel van het plangebied hoeft niet nader te worden onderzocht. Dit onderzoek is met grote zorgvuldigheid uitgevoerd. Het is echter nooit uit te sluiten dat bij graafwerkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen op plaatsen en dieptes waar die niet wordt verwacht. Eventuele archeologische resten is men verplicht te melden bij de Minister van OCW in overeenstemming met de Erfgoedwet uit 2015. In dit geval wordt aangeraden om contact op te nemen met de gemeente Oldebroek.


Uit de conclusies van het inventariserend onderzoek is gebleken dat er een proefsleuvenonderzoek dient te worden uit gevoerd. Daarvoor is door ADC een Programma van Eisen opgesteld , die door de regio archeoloog is geaccordeerd (zie Bijlage 7).


Het proefsleuvenonderzoek is in het najaar van 2019 uitgevoerd door ADC ArcheoProjecten. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 9070 m2 en is momenteel in gebruik als grasland. In de toekomst worden er woningen gerealiseerd.


Op basis van het vooronderzoek was er een hoge verwachting op het aantreffen van nederzettingssporen uit de periode Neolithicum tot en met Romeinse tijd en de periode Middeleeuwen tot en met nieuwe tijd. Nederzettingsresten zijn niet gevonden. Het proefsleuvenonderzoek heeft verkavelingssporen uit de Nieuwe tijd opgeleverd. De sloten, kuilen en vondsten dateren uit de 16e-19e eeuw.


Op basis van de resultaten wordt geadviseerd het perceel vrij te geven voor de geplande ontwikkeling. De informatie over de voormalige verkaveling is op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek veiliggesteld. Nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het is niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet.


De bevoegde overheid heeft ingestemd met de inhoud van het rapport (Bijlage 8) en de voorgestelde selectie-adviezen.


Cultuurhistorie

De Zuiderzeestraatweg is de ontginningsbasis van de polder Oldebroek. Van oudsher is het een belangrijke verbindingsweg gelegen op een hogere zandrug in het landschap waaraan ook verschillende dorpen zijn ontstaan zoals Oldebroek. De Zuiderzeestraatweg is aangelegd in 1830 en volgde veelal oude routes. Ter hoogte van het plangebied volgt de weg niet de ‘Oude Dijk’ maar gaat schuin door de verkaveling heen om wat verder op de oude weg weer op te pakken. De locatie ligt aan dit ‘nieuwe’ stuk weg.


Ten westen van het plangebied ligt de buitenplaats Vogelenzang. Dit perceel is omringd door groen en draagt daarmee bij aan het groene karakter van het gebied. Gelegen tussen monumentale bomen,ligt het landhuis dat gebouwd is in de 14e eeuw. De geschiedenis van Landhuis Vogelenzang gaat ver terug. Reeds in 1436 wordt het huidige landgoed genoemd als ‘een stuk land Vogelenzang ten westen van Hattem’. De broeders de Gemenen Leven wilden hier een klooster stichten, maar kregen hier geen toestemming voor van de bisschop van Utrecht. Het gewenste klooster is vervolgens gebouwd op grond van het Oversticht te Windesheim In 1755 wordt het erve en goed Den Vogelsanck verkocht. In 1840 wordt het huis afgebroken en wordt een nieuw herenhuis gebouwd, het huidige Vogelenzang. Er wordt een tuin aangelegd met bos en waterpartijen. Het huidige pand stamt dus uit midden 19e eeuw en is een Rijksmonument.


Het groen en het herenhuis behorende bij landgoed Vogelenzang worden met de voorgenomen ontwikkeling niet aangetast. Verder is in het stedenbouwkundig ontwerp rekening gehouden met de belangrijke cultuurhistorische structuren. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling passend voor het gebied en blijven de belangrijke cultuurhistorische waarden van het gebied behouden.


Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie leveren geen beperkingen op voor de realisering van de beoogde woningbouw in het plangebied.

4.2 Bodem

In verband met de beoogde ontwikkeling is het van belang om duidelijkheid te krijgen over de kwaliteit van de bodem en het het grondwater. Daartoe is een bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 9) Navolgend zijn de uitkomsten en aanbevelingen uit de rapportage vermeld. Voor de opzet van het onderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie conform de NEN-5740 norm. Uitgevoerd zijn in totaal 25 boringen tot een variabele diepte van 0 tot 3,90 m-mv. Geanalyseerd zijn:

  • 4 grondmengmonsters bovengrond [0 - 0,50 m];
  • 3 grondmengmonsters ondergrond [0,50 - 2,00 m];
  • 3 grondwatermonsters uit de peilbuizen bij boringen BOI, BI5 en B23.


Op basis van de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden:

  • In de bovengrond van MMl, MM2, MM3 en MM4 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond;
  • In de ondergrond van MM5 is een licht [>achtergrondwaarde] verhoogd gehalte PAK (10-VROM) aangetoond;
  • Het aangetroffen licht verhoogde gehalte PAK (IO-VROM) is op basis van de thans bekende gegevens niet exact te verklaren;
  • In de ondergrond van MM6 en MM7 zijn geen verhoogde gehalten aangetoond;
  • In het grondwater van peilbuis BO 1-1-1 is een licht [>streefwaarde] verhoogd gehalte cadmium aangetoond;
  • In het grondwater van peilbuis B 15-1-1 is een licht [>streefwaarde] verhoogd gehalte barium aangetoond;
  • In het grondwater van peilbuis B23-1-1 is een licht [>streefwaarde] verhoogd gehalte barium aangetoond.


Het aangetroffen licht verhoogde gehalten barium en cadmium zijn waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong. Zware metalen kunnen van nature in de ondergrond aanwezig zijn. In de loop der jaren zijn deze metalen uitgespoeld naar het grondwater. Mede gezien de relatief lage pH van het grondwater is het aannemelijk dat deze in oplossing gaan.


Toetsing van de onderzoekshypothese

Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld: De hypothese onverdacht voor de grond wordt aangenomen, uitgezonderd de ondergrond van MM5. De hypothese onverdacht voor het grondwater wordt verworpen. Met betrekking tot de gevolgde onderzoekstraditie wordt gesteld dat op basis van de beschikbare gegevens, de strategie voldoende van opzet is geweest om de toetsing te verrichten.


Aanbeveling.

Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2013, gedateerd van 1 juli 2013, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden, aangezien geen van de onderzochte parameters zich boven het gemiddelde van 1I2{S+I} bevindt. Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zondermeer toegestaan. Eventueel vrijkomende grond mag echter tegenwoordig ruet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing. Voor meer informatie hierover kunt u zich wenden tot de gemeente Oldebroek.


Zorgvuldigheid onderzoek

Het in dit rapport beschreven onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht. Een bodemonderzoek is echter gebaseerd op door bevoegd gezag en opdrachtgever verstrekte infonnatie en/of aanwijzingen, zintuiglijke waamemingen en een beperkt aantal controlemonsters van de bodem. Hierdoor blijft het mogelijk dat lokale afwijkingen in de bodem kunnen voorkomen, die tijdens dit onderzoek niet naar voren zijn gekomen. Boluwa Eco Systems BV acht zich niet aansprakelijk voor de schade die hieruit voort kan vloeien. Hierbij wordt er tevens op gewezen, dat een op enig moment uitgevoerd bodemonderzoek een momentpname is, waarbij diverse invloeden van belang zijn, zoals: ophogingen met grond van elders, storende lagen in de bodem, gebruik van het perceel, lozingen e.d. of van naburige teneinen via het grondwater. Naannate de tennijn tussen de uitvoering van het bodemonderzoek en het interpreteren van de resultaten van dit rapport groter wordt, dient meer voorzichtigheid te worden betracht bij het beoordelen en het gebruik van de onderzoeksresultaten.


Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De Wet natuurbescherming vormt het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in deze wet. Deze wet kan worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortbescherming.


Uitgangspunt van de wetgeving is een integrale bescherming van de aangewezen natuurwaarden en -gebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen waarden dient te worden gereguleerd. Dit kan worden omschreven als een algehele zorgplicht. Het is verboden om, zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren / verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op aangewezen waarden.


Voor de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 10.


Doel van de quickscan Wet natuurbescherming is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse van het onderzoeksterrein.


Soortbescherming

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het plangebied biedt gezien de terreinkenmerken en afwezigheid van bebouwing en opgaand groen geen geschikte broedgelegenheid voor vogels. In de directe omgeving van het plangebied kunnen wel algemene vogelsoorten tot broeden komen. Ook kunnen grondbroedende vogels niet op voorhand worden uitgesloten binnen het plangebied.
  • Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen uitgesloten. Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan, mits met verlichting van het plangebied in toekomstige situatie rekening gehouden wordt met vleermuizen.
  • Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.
  • In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen.


In de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.


Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen plaatsvinden, wordt geadviseerd voorafgaand aan de werkzaamheden een broedvogelcheck uit te laten voeren om vast stellen of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden broedvogels aanwezig zijn. Indien deze afwezig zijn, kunnen werkzaamheden doorgang vinden. Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen, dient een zorgvuldige werkwijze worden bepaald of dienen de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is. Ook kan ervoor worden gekozen de werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en continue door te werken, zodat vogels buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden geschikte broedgelegenheid zullen zoeken.


Het plangebied kan deel uitmaken van het foerageergebied van verscheidene soorten vleermuizen, zoals meervleermuis, gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. Door de toekomstige situatie natuurinclusief in te richten gaat geen potentieel foerageergebied verloren. Ook dient met betrekking tot de verlichting van de woningen en buitenruimte rekening gehouden te worden met vleermuizen. Dit kan door de lichtbronnen in de openbare ruimte laag te houden en naar de grond te richten. Ook kunnen bepaalde lichtsterktes en -kleuren aangehouden worden. De verlichting dient niet op de omliggende groenstroken (zoals aan de westelijke zijde) gericht te zijn.


Opgemerkt wordt dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend. Gedurende de werkzaamheden kan rekening gehouden worden met eventueel aanwezig soorten door (bijvoorbeeld) gefaseerd en in één richting te werken om voldoende ontsnappingsmogelijkheden te behouden, vegetatie binnen het projectgebied voorafgaand aan de werkzaamheden (buiten het broedseizoen) kort maaien en kort houden zodat dieren elders verblijf gaan zoeken, en groenstroken niet te betreden of te verstoren.


Gebiedsbescherming

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van gebiedsbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied (Veluwe) ligt op circa 0,5 kilometer afstand. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten, met uitzondering van stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten. Wel dient ten aanzien van meervleermuis rekening gehouden te worden met verlichting van het plangebied in toekomstige situatie.
  • Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en natuur buiten het NNN. Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden (0,5 en 2,7 kilometer), de ligging binnen de bebouwde kom en de aard en omvang van het plan geen effect op deze gebieden. Provincie Gelderland hanteert geen externe werking ten aanzien van het NNN. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.

Stikstof

Er is een stikstofberekening uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkeling. Deze berekening is opgenomen in Bijlage 5. De conclusie is als volgt. Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.


Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.


Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.


Uit de provinciale risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook worden hier geen gevaarlijke stoffen over de weg, het water of door buisleidingen vervoerd. Wel ligt het plangebied op zo’n 240 meter afstand van de de spoorlijn Utrecht- Zwolle waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Ingevolge paragraaf 5.2.3 van de “Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen”, ook wel Rnvgs genoemd, hoeven geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op meer dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen hoeft geen berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van) de hoogte van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0010.png" Afbeelding: Uitsnede plangebied via www.risicokaart.nl


Conclusie

Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.


In de Wgh is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. Aangezien het plangebied niet gelegen is binnen de zone van een spoorweg en/of in de nabijheid van een gezoneerd industrieterrein, is alleen aandacht besteed aan het aspect wegverkeerslawaai.


Tussen de Zuiderzeestraatweg en de Oude Weg in Hattemerbroek ligt de ontwikkelingslocatie Borst. Op de ontwikkelingslocatie Borst worden 36 woningen gerealiseerd. Door de nieuwe ontwikkeling worden woningen (geluidsgevoelige bestemmingen) gerealiseerd. Voor de realisatie van deze nieuwe woningen is akoestisch onderzoek verricht. Dit rapport is opgenomen in Bijlage 3. De geluidsbelasting van de nieuwe woningen wordt getoetst aan de normen uit de Wet geluidhinder (Wgh) en het gemeentelijke geluidbeleid.


Toetsing aan de Wet geluidhinder

De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Zuiderzeestraatweg, bedraagt 58 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.


De hoogste geluidsbelasting, afkomstig van de Oude Weg, bedraagt 55 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.


Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Zuiderzeestraatweg en de Oude Weg, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.


In het gemeentelijke geluidbeleid 'Geluidbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen', d.d. 8 februari 2012, ligt de nadruk op het voorkomen van geluidhinder. Echter de verlening van hogere waarden is mogelijk wanneer er de geluidsbelasting niet is kosteneffectief is terug te brengen naar de voorkeursgrenswaarden, dan wel dat er overwegende bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiele aard zijn. Bij woningen waarvoor een hogere waarde tussen de 58 en 63 dB wordt verleend, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan op basis van het gemeentelijke geluidsbeleid:

  • Bij eengezinswoningen minimaal 3 verblijfsruimten aan geluidluwe zijde situeren
  • Woning beschikt over een geluidsluwe buitenruimte


Uit overzichtstekening 2, bijlage C van het onderzoek, blijkt dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, hierdoor kan de gemeente Oldebroek voor deze woningen hogere waarden verlenen. De verlening van de hogere waarde heeft plaatsgevonden in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure. De verleende hogere waarden zijn weergegeven in de onderstaande tabel. De nummering van de bouwvlakken is weergegeven in overzichtstekening 1, bijlage A van het onderzoek.
afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0011.png"
Eindconclusie Wgh

Om de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, heeft het college van B&W op 1 februari 2022 het besluit hogere waarden genomen en heeft de raad op 10 maart 2022 het bestemmingsplan 'Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg - Oude Weg' vastgesteld. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan 'Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg - Oude Weg' is bij uitspraak van 21 juni 2023 met zaaknummer 202202597/1/R4 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd, maar dat geldt niet voor het besluit hogere waarden. Op basis daarvan kunnen de woningen vanuit akoestisch oogpunt dus reeds worden gerealiseerd.


Toetsing aan het Bouwbesluit 2012

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een akoestische binnenwaarde van 33 dB bij woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. De hoogste cumulatieve geluidsbelastingen en de minimaal benodigde gevelwering per nieuwe woning zijn weergegeven in de onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0012.png"
Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB. In een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden onderzocht of aanvullende gevelmaatregelen nodig zijn om de binnenwaarde van 33 dB uit het Bouwbesluit 2012 te halen.


Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).


Ruimtelijk-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet individueel getoetst aan die grenswaarden. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).


Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.


Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De stof PM2,5 is niet opgenomen in deze NIBM-tool. Hierdoor kan niet rechtstreeks worden aangegeven of en in hoeverre onderhavige ontwikkeling bezwaren ontmoet vanwege de stof PM2,5. Omdat met de ontwikkeling aan de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden kan op basis van elders in Deventer uitgevoerd onderzoek gesteld worden dat in dat geval voor de stof PM2,5 de grenswaarde niet wordt overschreden. Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen


De voorgenomen ontwikkeling draagt (gelet op de functie en de verkeersbewegingen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit zal hierdoor niet in betekende mate verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.


Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.7 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.


Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).


Rondom het plangebied bevinden zich met name percelen die een woonfunctie hebben. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf ligt ten noorden van het plangebied. Het betreffen een drietal veehouderijen. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 100 meter op basis van de VNG-brochure. Op basis van het Activiteitenbesluit, dat van toepassing is op veehouderijen, geldt voor deze situatie (bebouwde kom) een afstand van 100 meter tussen woningen en het emissiepunt van stallen. Gemeenten mogen van deze afstanden afwijken door het vaststellen van een geurverordening.


De gemeenteraad van de gemeente Oldebroek heeft op 21 mei 2013 een geurverordening vastgesteld voor de veehouderijen aan de Middeldijk 12, de Oude Weg 10A en de Oude Weg 10. Op basis van deze verordening mag in deze situatie een afstand van 50 meter tot woningen worden toegepast. De motivering voor het toepassen van deze verkleinde afstand is opgenomen in Bijlage 11.


Bij het ontwerp van de voorgenomen ontwikkeling is rekening gehouden met de afstanden die zijn opgenomen in de geurverordening. De positionering van de woningen is gebaseerd op basis van de geurcirkel horende bij het bedrijf aan de Oude Weg 10A uitgaande van de huidige bedrijfssituatie. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is een gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' opgenomen en in de regels van dit bestemmingsplan worden binnen deze cirkel geurgevoelige objecten uitgesloten. Er worden dus geen milieugevoelige objecten mogelijk gemaakt binnen de geurcontour van omliggende veehouderijen.

Op 29 juni 2021 heeft het bedrijf aan de Oude Weg 10a een melding gedaan op grond van het Activiteitenbesluit voor het realiseren van een mestopslag ten behoeve van de opslag van 15 m³ vaste mest, gelegen ten westen van de bedrijfswoning. Kort na de melding zijn er ter plaatse stelconplaten gelegd en daarop vaste mest gedeponeerd. Vast is komen te staan dat deze mestopslag overeenkomstig het toen geldende bestemmingsplan legaal is gerealiseerd.


Omdat een deel van de woningen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, is voorzien op een afstand van minder dan 100 meter van de mestplaat, zou het bedrijf aan de Oude Weg 10a geconfronteerd kunnen worden met handhaving wegens overtreding van artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit. Na realisatie van deze woningen voldoet de mestplaat immers niet meer aan de afstandseisen als bedoeld in artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit.


Uit geuronderzoek, dat is opgenomen in Bijlage 4, blijkt dat de aanwezigheid van de mestopslag (van geringe omvang) naast de bedrijfswoning aan de Oude Weg 10a op minder dan 50 meter van de woningen geen geurhinder geeft op die woningbouw en zodoende een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Omdat vaststaat dat ondanks de aanwezigheid van de mestplaat sprake is van een goed woon- en leefklimaat, zal het gemeentebestuur niet ambtshalve tot handhavend optreden wegens overtreding van artikel 3.46 van het Activiteitenbesluit overgaan. Dat laat onverlet dat burgemeester en wethouders daartoe een verzoek kunnen ontvangen van bijvoorbeeld de bewoners van de nieuwe woningen en in dat geval geldt voor burgemeester en wethouders een beginselplicht tot handhavend optreden.


Indien handhavend moet worden opgetreden, dan zou het gevolg daarvan kunnen zijn dat het gebruik van de mestopslag naast de bedrijfswoning niet meer mogelijk is. Het belang van de realisatie van de woningbouw, mede gelet op de grote behoefte daaraan, is echter zwaarder dan het belang van het bedrijf aan de Oude Weg 10a bij het kunnen blijven gebruiken van de mestopslag. Het gebruik van de mestopslag naast de bedrijfswoning is namelijk niet noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het bedrijf aan de Oude Weg 10a. Het bedrijf is namelijk al sinds 1993 op het perceel gevestigd en heeft tot de realisatie van de mestopslag in 2021 al die tijd zonder deze mestopslag kunnen functioneren. Op het perceel bevindt zich namelijk al een andere, veel grotere mestopslag, die ook nog eens veel dichterbij de grote stal (en de boogde nieuwe stal) is gelegen en waarop veel mest wordt opgeslagen, zoals duidelijk blijkt uit onderstaande luchtfoto waarop de andere (veel grotere) mestopslag met een orde pijl is aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0013.png"

Afbeelding: Luchtfoto Oude Weg 10a met de (veel grotere) mestopslag met een orde pijl aangeduid

Bovendien verklaart de gemeente zich nadrukkelijk bereid om de mestopslag naast de bedrijfswoning te verplaatsen naar elders op het perceel en/of de kosten daarvan voor haar rekening te nemen alsook de redelijke kosten voor aanleg van de mestopslag naast de bedrijfswoning aan het bedrijf aan de Oude Weg 10a te vergoeden, zodat de lasten van dit bestemmingsplan niet eenzijdig bij het bedrijf aan de Oude Weg 10a komen te liggen. De initiatiefnemer heeft met de gemeente afgesproken dat zij op haar beurt alle kosten die de gemeente in dit verband zal maken aan de gemeente zal vergoeden.


Gelet op bovenstaande is de gemeente van oordeel dat ze redelijkerwijs een groter belang kunnen hechten aan de realisatie van de woningbouwontwikkeling dan aan het belang van het bedrijf bij een ongewijzigde voortzetting van het gebruik van de naast de bedrijfswoning gerealiseerde (tweede) mestplaat.


Tot slot is het van belang kort in te gaan op de gebruiksmogelijkheden van de agrarische gronden rondom en horende bij het agrarisch bedrijf Oude Weg 10a. In theorie is het toegestaan om op de gronden mais en andere gewassen te telen, welke niet vallen onder de aanduiding ‘fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige meerjarige teeltvormen’. Bij deze teeltvorm(en) worden bespuitingstechnieken gebruikt waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt. Feit is echter dat de minimale afstand van 50 meter (spuitvrije zone) ook geldt voor de woning aan de Oude Weg 12. Hierdoor zijn de bestaande gebruiksmogelijkheden van de gronden van indiener al aanzienlijk beperkt, Daar komt bij dat het bedrijf aan de Oude Weg 10a helemaal geen mais en/of andere gewassen teelt en hij ook geen bespuitingstechnieken toepast. Het betreft een veehouderij. De voorgenomen ontwikkeling is al jarenlang bekend en dateert zelfs uit de jaren 2008. Sindsdien heeft indiener geen enkele poging ondernomen om op zijn gronden mais en/of andere gewassen te telen en heeft hij evenmin bespuitingstechnieken toegepast. Feit is dat dit wel conform de regels van het bestemmingsplan is toegestaan.


In een uitspraak van de Afdeling van 20 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3524) doet zich eenzelfde situatie voor. De Afdeling heeft in deze uitspraak gesteld: dat in de bestaande situatie geen sprake is van een spuitzone, omdat appellante geen fruit, bomen of andere gewassen teelt, maar melkvee houdt. Dat er geen enkel concreet voornemen kenbaar is gemaakt om het huidige agrarische gebruik te wijzigen en dat gezien de omstandigheden dat hier sprake is van een veehouderij die recent nog heeft uitgebreid en geen plannen kenbaar heeft gemaakt om het bedrijf te staken of de bedrijfsvoering zo ingrijpend te wijzigen, verandering van dit bestaande gebruik binnen de planperiode zodanig onwaarschijnlijk is dat de gemeenteraad in redelijkheid geen rekening hoeft te houden met een vorm van agrarisch gebruik waarbij spuitzones dienen te worden aangehouden. Aanvullend heeft de Afdeling overwogen dat de afstand tussen de nieuwe woningen en de gronden van appellante voldoende mogelijkheden geeft, in het hoogst onwaarschijnlijke geval dat appellante de bedrijfsvoering zou omschakelen naar de teelt van gewassen waarbij een spuitzone dient te worden aangehouden, om maatregelen te treffen die de spuitzone zodanig verkleinen dat de nieuwe woningen geen belemmering vormen voor die vorm van agrarisch gebruik. De situatie waar deze uitspraak betrekking op heeft is in vergelijking met de situatie waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld is hetzelfde.


Op basis van bovenstaand wordt gesteld dat sprake is van een verantwoorde milieuzonering en vormt dit aspect hiermee geen belemmering voor het bestemmingsplan.


Conclusie

Het aspect milieuzonering staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.8 Water

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De watertoets is opgenomen in Bijlage 13. Uit de watertoets blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling mogelijk een groot waterbelang betreft. Dit betekend dat de normale procedure moet worden doorlopen.


Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. Het gaat om een riooltransportleiding. Daarom wil het waterschap graag in gesprek met de initiatiefnemer van het plan. Omdat er meer dan 1500 m2 toename van verhard oppervlak wordt gerealiseerd is ook het realiseren van waterberging een agendapunt. Hiervoor is een waterhuishoudkundige berekening gemaakt welke is opgenomen in Bijlage 14. En na de waterparagraaf welke voortvloeit uit de watertoets worden ingegaan.


Aandachtspunten

Naast de primaire waterbelangen, zullen in het overleg ook een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water aan de orde komen.


Algemene aandachtspunten


Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap. In het ontwerp wort het water zoveel mogelijk opgevangen en geïnfiltreerd in de bodem, hier worden in het de waterhuishoudkundige berekening welke is opgenomen in Bijlage 14 verder ingegaan.


Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. In het ontwerp wordt rekening gehouden met gemiddelde hoogste grondwaterstand dit is ook aangetoond in de waterhuishoudkundige berekening welke is opgenomen in Bijlage 14.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Het waterschap vraagt de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak toe te passen. De initiatiefnemer neemt het advies van het waterschap ten harte en zal in het ontwerp rekening houden met de beslisboom.


Gebiedsspecifieke aandachtspunten


Riooltransportleidingen met zakelijk rechtstrook

In het plangebied zijn riooltransportleidingen aanwezig. Deze leidingen zorgen voor de afvoer van vaak grote hoeveelheden afvalwater of gezuiverd afvalwater (effluent). De aanwezigheid van deze leidingen stelt eisen aan het grondgebruik; zo geldt bijvoorbeeld een bebouwingsvrije zone en worden eisen gesteld aan het type verharding boven een leiding. De riooltransportleidingen ligt binnen de bestemming tuin en verkeer. Binnen deze bestemming zijn in principe geen gebouwen toegestaan. Wat betreft het type verharding zal hier rekening mee worden gehouden in de uitwerking van het plan.

Grondwaterfluctuatiezone

Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen. Meer informatie over de grondwaterfluctuatiezone kunt u vinden op de website van de Provincie Gelderland. De initiatiefnemer neemt het advies van het waterschap ten harte en zal in het ontwerp rekening houden met de grondwaterfluctuatiezone.


Waterhuishoudkundige berekening

Er is een waterhuishoudkundige berekening opgenomen in Bijlage 14 waarin is berekend of kan worden voldaan aan voldoende hemelwateropvang in het plangebied. Er is uitgegaan van een toename van het verhard oppervlak met 6.003 m². Uit de berekening van de benodigde compensatie volgt dat er bij een T=100 bui 360,18 m³ compensatie nodig is. Met de beoogde voorzieningen in het plan is dit voldoende om het water te kunnen bergen en zal het omliggende watersysteem niet extra worden belast. Hiermee voldoet het plan aan het waterschapsbeleid. In dit bestemmingsplan is het mogelijk om binnen de bestemming 'groen' een wadi te realiseren.

Conclusie

Over de nadere uitwerking zal de initiatiefnemer met het waterschap in overleg treden. Vooralsnog staat het aspect water de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.9 Parkeren

De gemeente Oldebroek hanteert eigen parkeernormen (Nota Parkeernormen, gemeenten Elburg, Hattem, Nunspeet en Oldebroek, 2013). De parkeerbehoefte bedraagt:

  • 1,8 parkeerplaatsen per aaneengebouwde woning;
  • 2,2 parkeerplaatsen per twee-onder-één-kapwoning;
  • 2,4 parkeerplaatsen per vrijstaande woning.


In het stedenbouwkundig plan zijn 55 parkeerplaatsen ingetekend. Binnen het plangebied worden 25 aaneengebouwde woningen, 8 twee-onder-één-kapwoningen en 3 vrijstaande woningen gerealiseerd. Dit komt neer op een parkeerbehoefte van 70 parkeerplaatsen binnen het plangebied. In samenspraak met de gemeente Oldebroek is bepaald dat er een reductie van 1,00 mag plaatsvinden wanneer er sprake is van parkeermogelijkheid op eigen erf. Het plangebied telt 21 parkeermogelijkheden in de vorm van garages op eigen erf. Dit houdt in dat de parkeerbehoefte (70 - 21 =) 49 parkeerplaatsen bedraagt.


De parkeernorm voor het plangebied is vastgesteld op 49 parkeerplaatsen. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in 55 parkeerplaatsen. Er wordt voldaan aan de geldende parkeernorm. De parkeerplaatsen zijn ook ingetekend op navolgende uitsneden van het landschappelijk inpassingsplan. Het volledige inpassingsplan is opgenomen in Bijlage 12.
afbeelding "i_NL.IMRO.0269.HB108-VG02_0014.png" Afbeelding: Verkaveling voorgenomen ontwikkeling



Conclusie

Het aspect parkeren staat de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Besluit m.e.r.

Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).


In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van ‘kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.


Een belangrijk element in het Besluit m.e.r.. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.


Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of merbeoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage II van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten
  • de plaats van de projecten
  • de kenmerken van de potentiële effecten


Situatie plangebied

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is op 0,53 kilometer van het plangebied gelegen. Zoals in paragraaf 4.3 en Bijlage 5 van deze toelichting is beschreven is er voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het voornemen is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.


De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het partieel herzien van het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.


In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Bij vergelijking van de mogelijkheden van dit plan met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de conclusie dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 4 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.


Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan. Echter, ook onder deze drempelwaarde kan een m.e.r-beoordeling gelden, als het plan nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is in voorliggende situatie naar verwachting niet het geval.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

De regels zijn als volgt ingedeeld.

  • Bestemmingsomschrijving. Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.
  • Bouwregels. Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • Nadere eisen. Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de afmetingen en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
    • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
    • de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieuaspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
    • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
    • de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
    • de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;
    • de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • Afwijken van de bouwregels. In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregels is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
  • Specifieke gebruiksregels. In principe moeten de gronden en de gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • Afwijken van de gebruiksregels. Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de specifieke gebruiksregels. Deze omgevingsvergunning wordt verleend na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze omgevingsvergunning kan worden verleend voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, die anders zijn dan bouwen. Hiermee kan de gemeente ook ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen tegenhouden, zoals het ophogen van gronden, het dempen van sloten, het scheuren van grasland en het aanleggen van rioleringen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Bestemmingen

Hieronder vindt een toelichting plaats met betrekking tot de diverse bestemmingen die mogelijk worden gemaakt middels voorliggend plan:


Groen

Beplanting, bermen, groenvoorzieningen, water en paden zijn onder de groenbestemming gebracht. Gebouwen mogen binnen deze bestemming niet worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen de bestemming toegestaan, mits wordt voldaan aan de maximale bouwhoogten zoals opgenomen in het bestemmingsplan.


Tuin

De gedeelten van de percelen waar geen (bij)gebouwen mogen worden gebouwd, behoudens ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers, hebben deze bestemming gekregen. Deze gronden liggen tussen de voorgevel(s) van de woningen en de openbare weg. De in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1 m voor het verlende van de voorgevelrooilijn, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag zijn.


Verkeer
De bestemming Verkeer ligt op wegen die een ontsluitingsfunctie hebben. Ook paden, pleinen, straten en wegen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en water vallen binnen deze bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen de bestemming toegestaan, mits wordt voldaan aan de maximale bouwhoogten zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Het bouwen van gebouwen is binnen deze bestemming niet toegestaan.

Wonen

Het wonen is de functie die het meest in het plangebied voorkomt. Met de bestemming gaat het om nieuwbouw. De bestemming Wonen regelt de te bouwen vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen. De verbeelding vermeldt bouwvlakken, die zijn afgestemd op de geplande situatie.Voor aan- en uitbouwen, alsmede voor bijgebouwen geldt een maximale oppervlaktemaat van 100 m², met dien verstande dat ten hoogste 50% (geldend voor vrijstaand), 60% (geldend twee-aaneen) en 70% (geldend voor aaneengebouwd) van het bouwperceel mag worden bebouwd. Tevens is binnen de woonbestemmingen de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mogelijk. Een bed- and breakfastvoorziening wordt gezien als een welkome aanvulling op het huidige toeristische aanbod. Om deze reden is in de woonbestemmingen waar de aanduiding 'vrijstaand' en 'twee-aaneengebouwd' geldt de mogelijkheid opgenomen om middels een omgevingsvergunning van de gebruiksregels af te wijken, zodat onder voorwaarden een bed and breakfastvoorziening mogelijk kan worden gemaakt.

5.2.2 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Het college kan binnen de grenzen die in het plan zijn aangegeven, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels en/of van de specifieke gebruiksregels. Een bestemmingsplan bevat niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

5.2.3 Overgangsrecht

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.


In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.


Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.


Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wabo is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Onderdeel van de bestemmingsplanprocedure is het informeren van omwonenden en belanghebbenden, alvorens het plan aan de gemeenteraad wordt voorgelegd om in procedure te gaan. In verband met het coronavirus (COVID-19) en de geldende richtlijnen is er gekeken naar een alternatief voor een inloopavond om de buurt te informeren over het bestemmingsplan.


In overleg met de gemeente is er een flyer met o.a. een update m.b.t. het plan, referentiebeelden, de procedure, de huidige stand en verdere voortgang en contactgegevens voor aanvullende informatie opgesteld en verspreid. Tevens is een informatie-website opgesteld, zodat mensen hier informatie kunnen raadplegen, zich kunnen inschrijven voor een nieuwsbrief en woon-suggesties kunnen indienen.


Eerste week augustus is de flyer huis aan huis verspreid in Hattemerbroek en is de website online gezet met een reactietermijn van 6 weken, dus uiterlijk 12 september 2020. De uitkomst van de reacties zijn als bijlage toegevoegd aan deze memo. Deze flyer heeft ervoor gezorgd dat geïnteresseerden zich voor het plan hebben ingeschreven en dat er diverse gesprekken hebben plaatsgevonden met belanghebbenden. Er zijn enkele afspraken gemaakt met hen gemaakt.


Aanvullend heeft op maandag 26 oktober 2020 een gesprek met Dorpsoverleg, gemeente Oldebroek en IJsseldelta Ontwikkeling plaatsgevonden. Dorpsbelangen ziet het belang van een spoedige procedure. De voorkeursrol van mensen uit Hattemerbroek vindt men een pré en niet alleen de rol van huurders in de omgeving Hattemerbroek.

Daarnaast is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het plan toegezonden naar de vooroverlegpartners. Op basis van de Inspraakverordening Oldebroek wordt het bestemmingsplan niet voor inspraak ter inzage gelegd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft na publicatie op 6 juli 2021 conform de Wet ruimtelijke ordening (artikel 3.8) met ingang van woensdag 7 juli 2021 gedurende zes weken (tot en met 17 augustus 2021) ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze op het bestemmingsplan mondeling of schriftelijk kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Binnen de eerder genoemde gestelde termijn van zes weken zijn vier zienswijzen binnengekomen. De samenvatting en beantwoording van deze zienswijzen is gedaan in de Nota van beantwoording zienswijzen welke is opgenomen als Bijlage 1 van dit bestemmingsplan. De zienswijzen hebben op enkele onderdelen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen, zoals is omschreven in de Nota van beantwoording zienswijzen.


Op 10 maart 2022 heeft de raad het bestemmingsplan vastgesteld. Daartegen is door enkele belanghebbenden beroep ingesteld. Het vaststellingsbesluit is vervolgens bij uitspraak van 21 juni 2023 met zaaknummer 202202597/1/R4 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vernietigd. Om de beoogde ontwikkeling alsnog juridisch-planologisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld waarmee de gebreken zijn hersteld. Omdat er geen sprake is van een wezenlijk ander bestemmingsplan en de wijzigingen van ondergeschikte aard zijn, is de procedure van afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw doorlopen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.


In het voorliggende geval is een samenwerkingsovereenkomst en een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. In de anterieure overeenkomst wordt tevens het risico van planschade opgenomen. Verder wordt verwezen naar paragraaf 4.7. Het kostenverhaal voor de gemeente is zodoende volledig verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.