direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wezep, Prinses Margrietlaan 19R1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0269.WZ130-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

1.1.1 Aanleiding

Op de locatie Prinses Margrietlaan 19-R1 te Wezep in de gemeente Oldebroek is een recreatiewoning gevestigd. De eigenaar van het perceel, de initiatiefnemer van onderhavig plan, wil op de huidige locatie de recreatiewoning slopen en daarvoor in de plaats een reguliere woning terugbouwen waarin permanent gewoond mag worden.

Het perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan'Wezep Zuid' de bestemming 'Recreatie'. Deze gronden zijn voornamelijk bestemd voor recreatieverblijven, met de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen. Een reguliere woning waar permanent gewoond mag worden is hier niet toegestaan.

Het voornemen is door middel van een principeverzoek voorgelegd aan de gemeente Oldebroek. De gemeente heeft op 9 december 2020 besloten om onder voorwaarden in principe planologisch medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming naar een reguliere woonbestemming op basis van de Structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen 2018.


Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting.

1.1.2 De bij het plan horende stukken

Het bestemmingsplan 'Wezep, Prinses Margrietlaan 19R1' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0269.WZ130-VG01);
  • regels.

Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarnaast wordt hier onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.1.3 Leeswijzer

In deze toelichting is in hoofdstuk 1 de bestaande situatie en de gewenste situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 2 zal worden ingegaan op het relevante ruimtelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de elementen, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied.In hoofdstuk 4 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling vermeld. In hoofdstuk 5 zijn de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid weergegeven. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af met de resultaten van de inspraak, het gevoerde overleg en de zienswijzen.

1.2 Bestaande situatie

1.2.1 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Prinses Margrietlaan 19-R1 te Wezep in de gemeente Oldebroek. Kadastraal staat het perceel bekend als sectie F nummer 2729 in de gemeente Oldebroek. Het plangebied is gelegen ten zuiden van het centrum van de kern van Wezep. De omliggende percelen zijn veelal in gebruik als woning of recreatiewoning. Ten de noordzijde van het perceel wordt begrensd door de spoorlijn. De globale ligging van het plangebied is op de volgende afbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ130-VG01_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

1.2.2 Beschrijving plangebied

In de huidige situatie is de volgende bebouwing op het perceel aanwezig:

  • Recreatiewoning, hoofdgebouw 45,63 m2
  • Recreatiewoning, bijgebouw 18,05 m2
  • Houtopslag 5,57 m2
  • Schuur 16,32
  • Prieel 10,15 m2
  • Garage 18,91 m2

In totaliteit bevind zich in het plangebied dus 55,63 m2 aan hoofdgebouwen en 58,85 m2 aan bijgebouwen. De ligging van deze bebouwing op het perceel is weergegeven op de volgende afbeelding. Al deze bebouwing wordt gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ130-VG01_0002.jpg"

Afbeelding: Ligging bestaande bebouwing

Het perceel wordt in het noorden begrensd door de de spoorlijn Amersfoort-Zwolle. In het oosten, zuiden en westen wordt het perceel begrensd door woonpercelen en/of percelen horende bij recreatiewoningen. Op de volgende afbeelding is een luchtfoto van het plangebied opgenomen waarop met een blauwe stip de recreatiewoning is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ130-VG01_0003.jpg"

Afbeelding: Luchtfoto plangebied

1.2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Wezep Zuid 2008' welke is vastgesteld op 16 februari 2010. Ter plaatse van het plangebied zijn er twee bestemmingen geldend, namelijk de bestemming 'Recreatie' en 'Bos-2'. Binnen deze bestemmingen is in juridische zin geen woning voor permanente bewoning toegestaan.

Op het plangebied zijn daarnaast de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Leiding - Gas' van toepassing. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ziet door middel van nader gestelde regels op het behoud, herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' is, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een hogedruk aardgastransportleiding.Gebouwen en overkappingen mogen niet binnen de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' worden gebouwd.

Tot slot is voor het gehele plangebied de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' van toepassing. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' gelden behalve de andere daar voorkomende bestemmingen, ook de regels die zijn opgenomen voor grondwaterbeschermingsgebieden in de provinciale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening (voorheen het provinciale Streekplan) en die zijn opgenomen in de Provinciale milieuverordening Gelderland betreffende grondwaterbeschermingsgebieden.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Wezep Zuid 2008' weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ130-VG01_0004.jpg"

Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Wezep Zuid 2008'

1.3 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer heeft een principeverzoek ingediend bij de gemeente Oldebroek. De gemeente heeft op 9 december 2020 besloten om onder voorwaarden in principe planologisch medewerking te verlenen aan het wijzigen van de bestemming naar een reguliere woonbestemming op basis van de Structuurvisie permanente bewoning recreatiewoningen 2018.

Zoals reeds vermeld is in juridische zin geen woning toegestaan. Aangezien de huidige bestemming het gebruik van de gronden ten behoeve van zelfstandig wonen niet mogelijk maken, dient de bestemming gewijzigd te worden naar 'Wonen'.

In de toekomstige situatie is de huidige recreatiewoning en bijhorende bijgebouwen gesloopt en wordt hiervoor in de plaats een nieuwe woning bedoelt voor permanente bewoning opgericht. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van een nieuwe inrit naar het perceel, vanwege het feit dat de huidige toegangsweg geregeld is via recht van overpad op grond van een recreatieve bestemming en te smal is voor hulpdiensten.

Op de volgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van het erfinrichtingsplan. Het complete erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0269.WZ130-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Uitsnede erfinrichtingsplan

Hoofdstuk 2 Beleid

Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal en lokaal schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.

2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.


In de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefom-geving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.


De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten de Rijksoverheid stelt bij de inrichting van Nederland en hoe het Rijk keuzes maakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dat in samenhang gebeurt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en gezorgd wordt voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen om ons heen.


Het beleid in de leefomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken over-heden. De NOVI geeft aan waar het Rijk zich op nationale schaal aan bindt, waar het regie voert richting medeoverheden of waar het juist aan de medeoverheden is om keuzes te maken. Provincies en (samenwerkende) gemeenten zullen in hun omgevingsvisies uiting geven aan hun eigen verantwoordelijkheid en keuzes in de fysieke leefomgeving.


Met de NOVI wordt in beeld gebracht waar kansen liggen. Kansen om de kwaliteit van onze leefomgeving te verbeteren. Kansen om sociale samenhang, gezondheid en economisch herstel te bevorderen en kansen om schone, veilige en duurzame technieken, die bijdragen aan de beoogde transitie naar een circulaire samenleving – stevig te verankeren in onze manier van leven en werken. Daartoe zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond. Ten behoeve van die afweging gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatie-mogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van ge-bied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De voorgenomen ontwikkeling is van een dusdanig kleine schaal dat deze geen belangen raakt uit de Nationale Omgevingsvisie. Het plan is om een recreatiewoning en bijgebouwen te slopen en een nieuwe reguliere woning op te richten. De planontwikkeling is niet in strijd met de uitgangspunten van de NOVI.

Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6 van het Bro is de 'toets voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Deze toets stelt eisen aan de onderbouwing in bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. In gevallen waarbij een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient in de toelichting:


Gemotiveerd te worden dat een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte; (Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied) gemotiveerd te worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De eerste vraag is echter: is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling? Het begrip stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.


Het begrip woningbouwlocatie dat wordt gebruikt in de omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling is niet nader gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie blijkt dat 11 woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen omvat het vervangen van een recreatiewoning voor een reguliere woning. Er worden dus niet meer dan 11 woningen gerealiseerd en een toets aan deze voorwaarden is derhalve niet aan de orde.


Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is eind december 2011 met uitzonde-ring van enkele onderdelen in werking getreden. Het Barro omvat regels waar bestemmings-plannen (en dus ook wijzigingsplannen) aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het Natuurnetwerk Nederland, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.


In het Barro zijn geen rijksbelangen genoemd die betrekking hebben op het onderhavige plangebied.

Conclusie

Het Rijksbeleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastge-steld, die op 1 maart 2019 in werking is getreden. In de Omgevingsvisie beschrijft de provincie het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. De provincie doet dit door bij de uitoefening van haar taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energie-transitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch ves-tigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geeft de provincie hier richting aan. En door vier 'spelregels' of 'Doe-principes' –doen, laten, zelf en samen – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waar binnen de provincie werkt en afwegingen maakt.


Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leef-omgeving van groot belang. Goed wonen hoort daarbij. Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, uitbreiding aan de randen van onze steden of dorpen acceptabel is. Daarbij staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen.


Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft.


Duurzaam is voor de provincie geen keuze. De manier van wonen, werken, verplaatsen, leven moet echt anders. Het roer moet om, om het gave Gelderland dat is opgebouwd ook vast te kunnen houden in de toekomst. Dit is een ambitieuze, maar onvermijdelijke opgave. Duurzaam is minder zeggen en meer doen! De provincie zet zich daarbij in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. De kwalitatieve regionale opgave voor wonen is van provinciaal belang. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Zoals aangetoond in hoofdstuk 2.1. past de ontwikkeling binnen de uitgangspunten van de ladder van duurzame verstedelijking.


Het plan draagt bij aan een dynamische, diverse en duurzame woon- en leefomgeving wat één van de zeven ambities is uit de omgevingsvisie. Voor wonen geldt dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De nieuwe woning kan gezien worden als een vervangende woning voor de recreatiewoning. In deze situatie is maatwerk vereist. Afhankelijk van de gewenste functieverandering en de daaraan gekoppelde eis van voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering kan één extra wooneenheid worden toegestaan. Vindt er voldoende ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats, dan is een extra woning gerechtvaardigd en wordt voldaan aan het Kwalitatief Woonprogramma.


De voorgenomen ontwikkeling voorziet de sloop van een recreatiewoning met bijbehorende bijgebouwen en de nieuwbouw van een reguliere woning. De nieuwe woningen worden aardgasloos gebouwd en er vindt een landschappelijke kwaliteitsverbetering plaats. Zo wordt er streekeigen beplanting op het perceel toegepast en de bestaande ontsierende bebouwing wordt gesloopt. Dit is door middel van een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan opgenomen. Het erfinrichitingsplan dat deze kwaliteitsverbetering waarborgd is opgenomen in Bijlage 6. Het omzetten van een recreatiebestemming naar een woonbestemming vormt in principe geen probleem. In de Omgevingsverordening staan de regels die bij de Omgevingsvisie horen. Hieronder wordt verder beoordeeld of het provinciaal beleid zich verzet tegen de besloten ontwikkeling

Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland die op 24 september 2014 door Provinciale Staten is vastgesteld, is op 18 oktober 2014 in werking is getreden. Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland voor het laatst gewijzigd vastgesteld.


In artikel 2.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Gelderland is bepaald dat in een bestemmingsplan nieuwe woningen alleen mogelijk gemaakt kunnen worden als die ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma. Het Kwalitatief Woonprogramma is vertaald in het beleid met betrekking tot wonen van de regio Noord-Veluwe en de gemeente Oldebroek. In hoofdstuk 2.3 en 2.4 wordt inzichtelijk gemaakt dat voldaan wordt aan de kwalitatief en kwantitatieve opgaven van de regio en gemeente, passend binnen provinciaal beleid.


Het plangebied ligt niet in het Gelders Natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone, beschermingszone natte natuur of waardevol open gebied. Het gebied ligt ook niet binnen Nationaal Landschap. Op grond daarvan gelden er vanuit de Omgevingsverordening geen gebiedsgebonden beperkingen.

Provinciale milieuverordening Gelderland betreffende Grondwaterbeschermingsgebieden
Het perceel is gelegen in het grondwaterbeschermingsgebied van het waterwingebied Boele, wat inhoudt dat er geen bestemming wordt mogelijk gemaakt die een groter risico kan vormen voor de kwaliteit van het grondwater dan de vigerende bestemming, tenzij wordt aangetoond dat een groter risico niet kan worden voorkomen en compensatie van het mogelijke grotere risico wordt verankerd in hetzelfde of een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan. Het omzetten van een recreatiebestemming naar een woonbestemming vormt geen groter risico voor de kwaliteit van het grondwater. Uit de Omgevingsverordening van de provincie Gelderland vloeien daarom geen belemmeringen voort.

Intrekgebied

Het plangebied is in de omgevingsverordening aangewezen als intrekgebied. Dit betekend dat er in het bestemmingen geen mogelijkheden mogen worden gecreëerd voor de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas. In de regels van de bestemmingen 'Wonen' en 'Bos' is het gebruik van gronden voor deze doeleinden als strijdig gebruik aangewezen.

Conclusie

Het provinciaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.3 Regionaal beleid

Woonbeleid

De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Doel van deze woonvisie is om vraag en aanbod op de woningmarkt zo goed mogelijk op elkaar aan te sluiten. Eén van de conclusies is dat een kwaliteitsslag in de huur- en koopvoorraad voor wat betreft levensloopbestendigheid en energetische kwaliteit noodzakelijk is.


Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. In 2014 heeft de provincie de totale kwantitatieve opgave voor de regio Noord-Veluwe vastgesteld op 8.880 woningen voor de periode 2013-2025. De regiogemeenten hebben een verdeling afgesproken waarbij in de gemeente Oldebroek behoefte is aan 560 - 850 woningen. In december 2016 is de ingecalculeerde reserve naar rato verdeeld waarbij de gemeente Oldebroek nu moet voorzien in 776 woningen.

Begin 2017 heeft de provincie een nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose vastgesteld. Voor de regio Noord-Veluwe wijkt de daaruit resulterende kwantitatieve woningbehoefte nauwelijks af van de eerder vastgestelde opgave. In het portefeuillehoudersoverleg van 2 mei 2017 is daarom besloten om de hierboven genoemde aantallen aan te houden. Kwalitatief is de nieuwe bevolkings- en huishoudensprognose aanleiding om kritisch te kijken naar woningbouwplannen die niet meer aansluiten bij de huidige en toekomstige vraag. Aansluitend bij de veranderende woonwensen gaan de regiogemeenten de komende periode inzetten op flexibele woonvormen en transformatie van bestaand vastgoed.


Uit de regionale woonvisie blijkt dat er een duidelijke behoefte blijft in de regio aan extra woningen. Met onderhavig plan kan aan deze behoefte invulling worden gegeven.

Conclusie

Het regionaal beleid leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

2.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Oldebroek

De gemeente Oldebroek heeft op 13 december 2018 de Omgevingsvisie Oldebroek vastgesteld. De Omgevingsvisie Oldebroek heeft betrekking op het hele grondgebied van de gemeente Oldebroek. De visie geeft weer wat de ambitie van de gemeente Oldebroek is: optimaal inspelen op de kracht van de mensen, de pracht van het landschap, de unieke ligging en de ondernemingsgeest. De visie is opgesteld in samenspraak met belanghebbenden, bedrijven en inwoners. In de visie zijn gebiedsgerichte en thematische visies opgenomen.


De Omgevingsvisie is opgesteld in de geest van de Omgevingswet. Volgens deze wet is het voor iedere overheid verplicht om een Omgevingsvisie op te stellen. Oldebroek kiest er voor om deze visie zo breed mogelijk op te pakken en hierbij te kijken naar economische-, sociale-, ruimtelijke-, milieu- en openbare orde & veiligheid gerelateerde thema’s.


Visie:

De gemeente Oldebroek zet in op de volgende koers:

  • Rustige, groene woongemeente in een dynamische omgeving
  • Ieder dorp een aantrekkelijk hart, daar werken we samen aan
  • Oldebroek: een groen, sportief en compleet fiets-, wandelgebied
  • Werkgelegenheid is onmisbaar in een aantrekkelijke woongemeente
  • Goede bereikbaarheid is noodzakelijke basisvoorwaarde voor leefbaarheid en vitaliteit
  • Oldebroek klimaatneutraal


Wat betreft wonen worden in de Omgevingsvisie de volgende kernpunten gehanteerd:

  • voldoende woonmogelijkheden voor jong en oud in alle dorpen;
  • het behoud en waar dat mogelijk is ook het versterken van het imago van Oldebroek als een 'groene, levendige woongemeente'
  • ervoor zorgen dat ons landschappelijke en cultuurhistorische karakter zichtbaar en voelbaar is en blijft;
  • nieuwbouw en transformatie opgaven levensloopbestendig, duurzaam en klimaatneutraal bouwen.
     

Specifieke ontwikkelingsrichtingen voor de kern Wezep zijn:

  • Streven is het behoud van een compleet voorzieningenpakket in combinatie met een aantrekkelijk centrumgebied. Gewerkt wordt aan het versterken van het dorpshart op het Meidoornplein en het maatschappelijk centrum rond Multifunctioneel centrum De Brinkhof. Ook openbare speelplekken zijn van belang voor de leefbaarheid van de kern.
  • Realisatie van woningbouw nabij de voorzieningen, waaronder levensloopbestendige woningbouw.
  • Het benutten van vrijkomende locaties voor woningbouw. Binnen de kern zijn enkele mogelijkheden voor inbreiding. We willen samen met de bewoners en partijen als de corporaties onderzoeken hoe we de wijken en buurten uit de jaren 60/70 met weinig uitstraling weer aantrekkelijker kunnen maken.
  • Afronden van de sanering van bedrijventerrein Zeuven Heuvels en transformatie tot duurzame woonwijk.
  • Het gebied De Soppe wordt gekoesterd als wandelgebied.
  • Behoud en zo mogelijk versterking van de sportvoorzieningen, zoals het zwembad. Sportvoorzieningen in elkaars nabijheid kunnen van elkaar profiteren.
  • Wezep kan zich recreatief verder ontwikkelen als recreatieve poort naar de Veluwe, ook de voorzieningen kunnen hiervan profijt hebben.
  • Het versterken van de relatie tussen de kern en het station. De Stationsweg is heringericht, maar het is wenselijk dat meer bezoekers de weg naar de voorzieningen in de kern vinden.

Specifieke aandacht-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid zijn:

  • Behoud groene buffer ten opzichte van Hattemerbroek. Kernen mogen niet aan elkaar vastgroeien.
  • Ruimtelijke karakteristiek Zuiderzeestraatweg handhaven en waar mogelijk versterken.
  • Zorgvuldig omgaan met het groen in de kern en de aansluiting daarvan op de groenstructuren in het buitengebied.

Het plangebied ligt binnen de omgevingsvisie in het deelgebied 'Natura 2000-gebied de Veluwe' en grenst aan het deelgebied 'Kleinschalig gemengd overgangsgebied'. Functionele ontwikkelingsmogelijkheden in het gebied zijn beperkt. Kleinschalige, gedoseerde ontwikkelingen zijn onder voorwaarden mogelijk, waarbij herontwikkeling van bestaande bebouwde percelen passend in het karakter van het gebied de voorkeur heeft. Ecologische- en landschappelijke waarden staan hier voorop. De plannen doen geen afbreuk aan de ontwikkelingsrichting en Aandacht-/uitgangspunten kwaliteit en leefbaarheid van de kern Wezep. Door middel van het erfinrchitingsplan dat is opgenomen in Bijlage 6 is geborgd dat de inrichting van het plangebied ook behouden blijft. De plannen sluiten dus goed aan op de Omgevingsvisie Oldebroek.

Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 - 2020

De gemeentelijke woonvisie, genaamd ´Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 – 2020’, is in 2016 vastgesteld. De doelstelling van deze visie is: ‘Goed wonen voor iedereen in de kernen van de gemeente Oldebroek’. De ‘Woonvisie Regio Noord-Veluwe 2014’ is het vertrekpunt en vormt het kader voor de gemeentelijke woonvisie.


De gemeente maakt gebruik van een viertal pijlers om de doelstelling ‘Goed wonen voor iedereen in de kernen van de gemeente Oldebroek’ te bereiken:

  • 1. Beschikbaarheid en betaalbaarheid;
  • 2. Wonen met welzijn en zorg;
  • 3. Duurzaamheid;
  • 4. Vitale kernen met actieve, betrokken inwoners.


Het streven is om aan de behoefte te voldoen van verschillende woningzoekenden, in verschillende prijsklassen. Als gevolg van de geringe doorstroming en dynamiek op de woningmarkt is binnen de gemeente een tekort voor bepaalde doelgroepen. Dit kan verholpen worden door de bestaande woningvoorraad, kleinschalig en in fasen, uit te breiden met verschillende woningtypen.


De gemeente vindt het belangrijk dat woningen flexibel en geschikt voor meerdere doelgroepen zijn, met name ook geschikt voor senioren bij projecten nabij voorzieningen.

In het woningbouwprogramma is eigenlijk geen ruimte voor woningen, maar het college wil meewerken aan de plannen als de behoefte kan worden aangetoond. Deze behoefte is er, want de toekomstig bewoners/kopers van de woningen zijn al bekend.

Met voorgenomen ontwikkeling wordt vervangende woningbouw mogelijk gemaakt. Het omzetten van een recreatiewoning naar een reguliere woning draagt bij aan het voorzien in voldoende woningen, om aan de woningbehoefte te kunnen voldoen. Gelet op het vorenstaande is het plan in overeenstemming met de ‘Woonvisie gemeente Oldebroek 2016 – 2020’.

Structuurvisie Permanente bewoning recreatiewoningen 2018

De geactualiseerde structuurvisie Permanente bewoning recreatiewoningen is vastgesteld op 7 juni 2018, waarin voorwaarden worden vastgelegd waaraan kan worden getoetst of medewerking kan worden verleend voor het toestaan van permanente bewoning van recreatiewoningen.


De recreatiewoning op het perceel Prinses Margrietlaan 19R1 is een solitair gelegen recreatiewoning binnen de gemeente Oldebroek. In het bestemmingsplan Wezep Zuid 2008 is deze als zodanig positief bestemd. De woning is ook opgenomen in de lijst van solitaire recreatiewoningen welke is gevoegd bij de Structuurvisie.


Het initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden van de structuurvisie. Door het wijzigen van de bestemming wordt een recreatiewoning onttrokken aan het recreatieve aanbod. Ter compensatie hiervan wordt een vereveningsbijdrage in de gemeentelijke recreatievoorziening (fonds) gestort waaruit het toeristisch-recreatief product van de gemeente in functioneel, kwalitatief en/of economisch opzicht wordt verbeterd of verstevigd.

Beleidsnotitie (kleinschalige) woningbouwinitiatieven

Op 3 juni 2021 is de Beleidsnotitie (kleinschalige) woningbouwinitiatieven door de gemeenteraad van Oldebroek vastgesteld. Door het vaststellen van deze notitie is er een ruimer beleid gekomen voor het toepassen van inwoning, woningsplitsing en (pre) mantelzorg woningen.Een aantal algemene uitgangspunten kunnen worden gebruikt voor de in de beleidsnota inbegrepen thema’s. Zo is het van belang dat nieuwe initiatieven zijn afgestemd op de koers, ontwikkelrichtingen en gedachte van de gemeentelijke Omgevingsvisie. Daarnaast moet een verzoek voor het realiseren van één of meerdere woningen kwantitatief en kwalitatief passen binnen de gemeentelijke woonvisie en het Woonprogramma. Voor ieder initiatief wordt een afweging gemaakt of dit past binnen de woningbouwbehoefte van Oldebroek. Zo kan onder andere worden gekeken naar de doelgroep, ligging en indeling van de woning(en). Verder geldt voor alle nieuwe initiatieven in het kader van deze notitie dat er kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn gesteld in de Parkeernota 2014. Dit betekent dat te ontwikkelen plangebied voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. Uitgangspunt hierbij is parkeren op eigen erf. Dit om verdere belasting van de openbare ruimte te voorkomen. Particuliere en openbare bos- en groenpercelen zijn uitgesloten van deze notitie. De ontwikkeling moet passen in de stedenbouwkundige opzet en de ruimtelijke structuur van de omgeving en woonmilieus mogen niet onevenredig worden aangetast. Nieuwbouw wordt bijna energieneutraal en conform het Bouwbesluit gebouwd en opgeleverd. Nieuwe initiatieven houden rekening met de routekaart Klimaatneutraal Oldebroek en de soortenatlas inzake biodiversiteit.

De voorgenomen ontwikkeling kan worden gezien als een vorm van inbreiding. Er wordt immers een nieuwe reguliere woning opgericht op de locatie waar zich momenteel een recreatiewoning bevindt. Voor inbreidingslocaties gelden de volgende voorwaarden:

  • Het onderdeel inbreiding is alleen van toepassing op percelen binnen de bebouwde kom van de gemeente Oldebroek;
  • De nieuw te realiseren woningen dienen zorgvuldig te worden ingepast in de omgeving, in samenhang met het bestaande bebouwingsbeeld;
  • De nieuw te realiseren woningen dienen op een directe, heldere wijze verbonden te zijn met de openbare ruimte of de openbare weg;
  • Inbreiding is alleen mogelijk op plekken die al omgeven zijn door bestaande bebouwing en op plekken waar woningen op vanzelfsprekende wijze in het bestaande bebouwingspatroon kunnen worden ingepast;
  • p (delen van) percelen die grenzen aan gebieden die in de Groenvisie zijn aangeduid als ‘groenzone dorpsstructuur’ of ‘bos dorpsstructuur’, of daarmee ruimtelijk gezien direct in verbinding staan, is inbreiding uitgesloten;
  • Op percelen die deel uitmaken van de waardevolle lintbebouwing aan de Zuiderzeestraatweg is inbreiding uitsloten;
  • Voor het ruimtelijk initiatief dient draagvlak te zijn vanuit de (directe) omgeving.

Aan alle bovengenoemde voorwaarden kan worden voldaan en daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de Beleidsnotitie (kleinschalige) woningbouwinitiatieven.

Welstand

Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt mede bepaald door het welstandsbeleid van de gemeente Oldebroek, dat is vastgelegd in de Welstandsnota Gemeente Oldebroek (vastgesteld door de gemeenteraad op 22 juni 2004). In de nota staan welstandscriteria die burgemeester en wethouders gebruiken bij de beoordeling of een bouwplan redelijkerwijs voldoet aan de eis van welstand, met als doel een bijdrage te leveren aan het behoud en de verbetering van het woonmilieu en de aantrekkelijkheid van onder andere het buitengebied. Deze criteria zijn algemeen en gaan niet in op specifieke kenmerken van locaties waar nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden.

Het welstandsbeleid is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van gewaardeerde of gewenste ruimtelijke karakteristieken en de samenhang binnen het gebied of object. In beheerssituaties gebeurt dit vooral via regels en toetsing, terwijl in ontwikkelingssituaties het accent ligt op het faciliteren en stimuleren van kwaliteit.

Het t onderhavige plangebied ligt in Wezep Zuid. Dat gebied valt in de nota binnen de laatste categorie, ofwel welstandsniveau 4. Wezep Zuid betreft een gebied waar woningen en bedrijvigheid gecombineerd zijn en waarbinnen de bebouwing zeer divers is. De gemeente heeft in de nota besloten dat dit gebied welstandsvrij is en dat hier geen preventieve welstand gevoerd zal worden. Bouwplannen worden in dit gebied (net als elders) wel aan alle andere regels getoetst.

Klimaatneutraal Oldebroek

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.

Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig.

Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

Klimaatneutraal Oldebroek

De aarde warmt op door toename van broeikasgassen in de atmosfeer. Door deze opwarming verandert het klimaat, wat gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving. Om verdere opwarming van de aarde te voorkomen moet er een transitie plaatsvinden naar een duurzame energiehuishouding. De gemeente Oldebroek wil daaraan bijdragen. In 2017 stelde de gemeenteraad daartoe de Routekaart Klimaat Neutraal Oldebroek vast. Hierin is de ambitie geformuleerd dat de energievoorziening in Oldebroek klimaat neutraal is, uiterlijk in 2050. Dit betekent dat alle energie die binnen de gemeente Oldebroek wordt gebruikt ook in de gemeente duurzaam wordt opgewekt. Hierdoor zal de uitstoot van broeikasgassen afnemen.


Gemeente Oldebroek werkt samen met inwoners, bedrijven, verenigingen en andere partijen aan deze grote opgave. Om deze energietransitie te laten slagen is inzet van iedereen in Oldebroek nodig. Ten aanzien van grootschalige duurzame energieopwekking in Oldebroek heeft de gemeenteraad in 2018 de Verkenning grootschalige duurzame energieopwekking vastgesteld. Met de verkenning zijn de energieopgave, energiepotentie, kansrijke gebieden en -projecten en afwegingskaders in beeld gebracht. De afwegingskaders bestaan uit ruimtelijke en maatschappelijke kaders die de gemeente Oldebroek belangrijk vindt bij het ontwikkelen van grootschalige duurzame energieprojecten.

Conclusie
Het gemeentelijk beleid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen waarin vele beleidsuitgangspunten zijn uitgewerkt.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).

Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheden van het gebied. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreide informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken.

3.1 Archeologie en cultuurhistorie

De versnippering van de erfgoedwetgeving, met eigen definities, procedures en beschermingsmaatregelen, en de behoefte aan duidelijkheid waren de aanleiding om één integrale Erfgoedwet op te stellen voor het beheer en behoud van ons cultureel erfgoed. Met de Erfgoedwet, op 1 juli 2016 in werking getreden, worden zes wetten en regelingen gebundeld tot één wet die de bescherming van het cultureel erfgoed in Nederland regelt. Deze wet is niet gericht op de bescherming van vermoedelijk archeologische waarden, maar wel op de bescherming van monumenten, vindplaatsen en de vondsten. Uiteindelijk worden onderdelen die de fysieke leefomgeving betreffen (zoals onder andere archeologische waarden), ondergebracht in de Omgevingswet die in 2019 van kracht moet worden. Vanaf het moment van invoering van de Erfgoedwet tot het moment van invoering van de Omgevingswet zijn deze onderdelen ondergebracht in de overgangsregeling van de Erfgoedwet. De omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2022 in werking.

Archeologie

In het paraplubestemmingsplan Oldebroek (vastgesteld op 3 juni 2020) is het archeologisch beleid van de gemeente verankert. Middels de gemeentelijke archeologische beleidskaart, welke als bijlage aan het paraplubestemmingsplan is gekoppeld, is het plangebied aangewezen als een gebied met een 'lage archeologische verwachting'. Dit betekent dat bij 'ruimtelijke ontwikkelingen met een verstoringsoppervlak groter dan 2500 m2 en die dieper gaan dan 50 centimeter beneden maaiveld is archeologisch onderzoek verplicht'.

Er worden geen ingrepen gedaan die groter zijn dan 2500 m2 en dieper gaan dan 50 centimeter beneden maaiveld en daarmee kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.

Ter bescherming van eventuele archeologische waarden is voor het plangebied de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen.

Cultuurhistorie

In de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Oldebroek is het plangebied niet aangewezen als cultuurhistorisch waardevol.Er bevindt zich echter wel een wal op het perceel. Deze wal zal in de toekomstige situatie behouden blijven. Bij de bouwplannen en de plannen voor de ontsluiting wordt de aanwezig wal niet geschaad. Daarmee worden er geen cultuurhistorische waarden middels de voorgenomen ontwikkeling aangetast.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd t. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn als volgt.

Volgens het toetsingskader uit de circulaire bodemsanering 2013, gedateerd van 1 juli 2013, behoeft op de betreffende locatie geen nader onderzoek plaats te vinden, aangezien geen van de onderzochte parameters zich boven het gemiddelde van 1/2{S+I} bevindt.


De resultaten van het verkennend bodemonderzoek geven geen milieuhygiënische belemmeringen voor de aan-/verkoop en de bouwplannen op de locatie.Hergebruik van eventueel bij graafwerkzaamheden vrijkomende grond op het eigen terrein is zondermeer toegestaan.Eventueel vrijkomende grond mag echter niet zondermeer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit Bodem Kwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing

Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.3 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet Natuurbescherming, welke op 1 januari 2017 in werking is getreden. De nieuwe wet vervangt de Boswet (1961), de Flora- en faunawet (1998 en 2002) en de Natuurbeschermingswet 1998 (2005). Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Er wordt onderscheid gemaakt tussen soorten- en gebiedsbescherming.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een ecologische quickscan en stikstofberekening uitgevoerd. De ecologische quickscan is opgenomen in Bijlage 7 en het stikstofonderzoek in Bijlage 10. De conclusies en aanbevelingen uit deze onderzoeken zijn als volgt.

Ecologische quickscan

  • Tijdens het broedseizoen zijn broedgevallen van algemene broedvogels in de omgeving van het plangebied te verwachten. Bezette nesten en/of nestactiviteiten mogen nooit vernield worden. Verstoring is alleen toegestaan wanneer deze geen invloed heeft op de overleving van ouders en jongen. De piek van het broedseizoen ligt in de periode half maart-half juli, maar eerdere en latere broedgevallen komen voor;
  • Effecten op beschermde soorten en soortgroepen waarvoor geen vrijstelling geldt, zijn uitgesloten omdat er geen aanwijzingen zijn dat dergelijke soorten binnen invloedssfeer van de werkzaamheden voorkomen;
  • Ten aanzien van alle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt dat men zich dient te houden aan de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden;
  • Indien de functie van het bosgebied wijzigt door o.a. kap van de bomen of het weghalen van de takkenrillen dient men nader onderzoek uit te laten voeren op marterachtigen (steenmarter), bosuilen en vleermuizen;
    • 1. Kleine marterachtigen: Voor deze soort wordt een cameraval gebruikt. De cameraval moet in de periode maart t/m augustus 6 weken onverstoord op een geschikte locatie aanwezig zijn. Voor onderzoek buiten deze periode moet de cameraval tenminste 12 weken worden ingezet. Het aantal camera’s is afhankelijk van de grote van de planlocatie;
    • 2. Vleermuizen: Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk. Onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen bestaat uit meerdere bezoeken. De onderzoeken vinden plaats in de perioden 15 mei - 15 juli en 15 augustus - 30 september, waarna mogelijk een ontheffing bij de provincie Gelderland moet worden aangevraagd.
    • 3. Bosuil: Indien het bosgebied haar functie verliest door een nieuwe inrichting is het mogelijk dat een effect optreedt op het functionele leefomgeving. Het bepalen van effecten is maatwerk, dit moet worden uitgevoerd door een inzake deskundige, bv. de werkgroep die de uilenkast monitort.
  • Wanneer tijdens werkzaamheden toch beschermde soorten worden aangetroffen dienen werkzaamheden tijdelijk te worden stilgelegd en wordt contact opgenomen met een inzake deskundige. Overleg met de deskundige moet duidelijk maken hoe met de ontstane situatie kan worden omgegaan;
  • Goedgekeurde gedragscode, ruimtelijke ontwikkeling van de vereniging Stadswerk kan worden toegepast tijdens de werkzaamheden. Hierin wordt beschreven hoe om te gaan met o.a. de algemene zorgplicht. Wel moet er een kanttekening worden geplaatst, als basis van de gedragscode ligt de Flora- en faunawet. De gedragscode is nog niet aangepast op de (per 1 januari 2017) geldende wet- en regelgeving, Wet natuurbescherming.
  • Voor het plan zullen enkele bomen verwijderd gaan worden. Dit zijn bomen in slechte conditie. Hiervoor dient echter wel t.z.t. vergunning voor te worden aangevraagd

Stikstof

  • De ingrepen behorend tot het project leiden mogelijk tot (negatieve) effecten op beschermde natuurgebieden, zoals aantasting van kernkwaliteiten of doelstellingen of externe effecten op Natura 2000-gebieden;
  • Daarom is een Aerius berekening uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er weliswaar stikstofdepositie plaatsvindt in de nieuwe situatie, maar dat deze minder is dan in de referentiesituatie. Door middel van intern salderen kan de gemeente medewerking verlenen aan het voornemen tot de bouw van de woning aan de Prinses Margrietlaan 19 R1. Door nu te investeren in een duurzame woning zal de toekomstige jaren de stikstofemissie aanzienlijk verlagen ten opzichte van de huidige situatie.

Conclusie

Vanuit het aspect ecologie zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.


Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

In 2015 is de Beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Oldebroek vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.

Het bestemmingsplan maakt de nieuwbouw van een woning met berging mogelijk. Bijna op dezelfde locatie als de huidige recreatiewoning. Omdat er meer dan 2 woningen/ha aanwezig zijn is sprake van een nieuw kwetsbaar object. Zowel de recreatiewoning (70 meter) als de nieuw te bouwen woning (60 meter) liggen binnen de 200 meter zone van het spoor.

Daarnaast ligt in het plangebied een gasleiding waarvoor een (plaatsgevonden risico) 10-6-contour van 5 meter uit het hart van de buisleiding geldt. Voor deze gasleiding is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen waarin is geregeld dat binnen de veiligheidszone voor de hogedruk aardgastransportleiding van 10,00 meter niet gebouwd mag worden. De leiding ligt wel in het 100% letaliteitsgebied (170 meter) van de hogedruk aardgasbuisleiding.

Voor zowel de gasleiding als de spoorlijn hoeft geen volledige verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt te worden omdat het aantal personen niet toeneemt door de ontwikkeling. Wel moet beargumenteerd worden waarom het verantwoord is om hier permanente bewoning 10 meter dichter bij het spoor (circa 55 meter in de nieuwe situatie) toe te staan en op welke manier de veiligheid van de gebruikers van de woning te borgen is.

Beperkte verantwoording

Op basis van de Regeling basisnet geldt voor dit traject (360010) een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter en een plaatsgebonden risicocontour (PR-10-6) van maximaal 6 meter. Wat betreft het groepsrisico is de nieuwe woning gelegen buiten de risicocontour PR-10-7 en binnen de risicocontour PR-10-8. Gelet op de aard en omvang van voorliggend initiatief en de lage bevolkingsdichtheid ter plaatse kan worden aangenomen dat het groepsrisico minder bedraagt dan 10% van de oriëntatiewaarde. Gelet op voorstaande wordt aangenomen dat de spoorlijn geen beperkingen oplevert voor voorliggend initiatief. Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobron dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid:

  • a. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • b. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.


Het scenario dat hier een rol speelt betreft een ongeluk met toxische vloeistoffen van waaruit een gifwolk kan ontstaan. Hieronder wordt de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van dit scenario besproken. Tevens wordt ingegaan op het aspect zelfredzaamheid.


Beheersbaarheid c.q. bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:

  • 1. Bestrijden rampscenario: Belangrijk bij een ongeval met toxische vloeistoffen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de ketelwagen is, zodat de toxische vloeistof zich niet kan ontwikkelen tot een toxische wolk. Dit kan door te koelen en/of een waterscherm aan te leggen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft ter plaatse van het ongeval. De snelheid van het ter plaatse komen is eveneens van groot belang. Aangezien het hier een bestaande spoorweg betreft met daarom heen al kwetsbare objecten kan worden verwacht dat bluswater in voldoende mate aanwezig is, tevens zal de bereikbaarheid op orde zijn.
  • 2. Inrichting van het gebied om bestrijding faciliteren: Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid van de ontwikkellocatie cruciaal. De brandweer kan snel via de bestaande routes de omgeving van het plangebeid bereiken. In de toekomstige situatie wordt er een nieuwe toegengsweg aangelegd waardoor het makkelijker wordt het plangebied te bereiken. De inschatting is dat de eerste brandweerwagen binnen circa 15 minuten aanwezig kan zijn bij de calamiteit. In de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid zijn normen voor maximale opkomsttijden gesteld. Bij de Veiligheidsregio dient advies te worden ingewonnen of de bereikbaarheid en daarmee de opkomsttijden voldoende zijn gewaarborgd. Voor de bestrijding is bluswater ook van belang. In het advies van de veiligheidsregio wordt aangegeven dan er in de nabijheid van het plangebied voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig zijn.


Zelfredzaamheid

Het plangebied valt binnen het bereik van de bestaande WAS-palen. Het ministerie gaat op termijn deze wijze van alarmering in Nederland gefaseerd beëindigen. De zelfredzaamheid van de burgers binnen uw gemeente kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Hierop wordt door de overheid de komende jaren verder geïnvesteerd. Burgers zullen echter zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken.

Conclusie

Deze paragraaf is mede op basis van het advies van de VNOG opgesteld. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een plan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid.

In de Wet geluidhinder (Wgh) is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn akoestische onderzoeken uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 1, Bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4 . De conclusies en aanbevelingen uit deze onderzoeken zijn als volgt.


Industrielawaai

Op basis van de beoordeling van de aanwezige bedrijven en de toegestane milieucategorieën bedrijven conform het bestemmingsplan is geconcludeerd dat voor het noordelijk gelegen bedrijf(sperceel) aan de Puttensteinsveldweg 22 (Cêla Víta) door middel van een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond dat enerzijds bestaande geluidrechten hiervan worden gerespecteerd en dat anderzijds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen.


Voor de maatschappelijke functie geldt dat sprake is van reeds bestaande woningen tussen het plangebied en het terrein met maatschappelijke functie. Dit terrein wordt derhalve al door de bestaande woningen begrensd. Desondanks is, vanwege het type inrichting dat hier gevestigd is (Artillerie Schietkamp van het ministerie van Defensie ‘ASK’), hier wel nader akoestisch onderzoek naar uitgevoerd.


De onderzoeken zijn uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 1999. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden conform het gestelde in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 en het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Milieuzonering

Zowel de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus ten gevolge van de planologische rechten van bovengenoemd bedrijf bedragen ter plaatse van de nieuwe woning Prinses Margrietlaan 19R1 niet meer dan de grenswaarden voor ‘gemengd gebied’ uit stap 2 van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”). Derhalve is, ter plaatse van de woning binnen het plan, sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat .

Wet milieubeheer

  • CêlaVíta B.V.

De langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en maximale geluidniveaus ten gevolge van de representatieve bedrijfsvoering voldoen ter plaatse van de nieuwe woning Prinses Margrietlaan 19R1 aan de vergunning Wet milieubeheer van het bedrijf en aan de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening.

  • ASK

Schietlawaai

De geluidbelasting Lr ter plaatse van de nieuwe woning Prinses Margrietlaan 19R1 bedraagt in de dagperiode maximaal 51,1 dB. Dit resulteert in een Bs,dan van 50 dB. Er wordt voldaan aan de voorkeurwaarde (Bs,dan van 50 dB). Tevens wordt het ASK niet (aanvullend) beperkt in haar bedrijfsvoering.

Spoorverkeerslawaai

Wet geluidhinder

Ten gevolge van het spoorverkeer op de spoorlijn Zwolle - Amersfoort bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 59 dB. De hoogste toelaatbare waarde uit de Wet geluidhinder wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt wel gerespecteerd.


Hogere waarden en gemeentelijk geluidbeleid

In verband met de geconstateerde overschrijdingen van de hoogste toelaatbare waarde zijn mogelijke maatregelen onderzocht. Deze stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of financiële aard. Nieuwbouw van de woning is alleen mogelijk als door het bevoegd gezag, in casu de gemeente Oldebroek, hogere grenswaarden vastgesteld worden voor de woning. In het gemeentelijk beleid zijn voorwaarden opgenomen. Hieraan voldoet het plan.


De GES-score bedraagt 3 (vrij matig) ter plaatse van de maatgevend geluidbelaste gevels en 0-1 (Goed tot Zeer Goed) ter plaatse van de overige gevels.

Uit een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels zal moeten blijken of de karakteristieke geluidwering van de gevels (GA;k) voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Bij het bepalen van de vereiste gevelgeluidwering dient rekening gehouden te worden met de gecumuleerde geluidbelasting op de gevels van de woning.


Na het verlenen van een hogere waarde voor de woning vormt het aspect geluid vanwege de spoorweg geen belemmering voor de realisatie van het plan, mits bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen een akoestisch onderzoek wordt ingediend waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de eisen die gelden voor het binnenniveau. Dit onderzoek is inmiddels al uitgevoerd en opgenomen in Bijlage 4.

Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder vanwege wegverkeer op de Stationsweg bedraagt maximaal 40 dB.


De gecumuleerde geluidbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder vanwege wegverkeer op de Stationsweg en omliggende 30 km/uur-wegen (uitgaand van maximaal 1.000 motorvoertuigen per etmaal) bedraagt maximaal 42 dB. De bijbehorende GES-score bedraagt 0 (zeer goed).


Het aspect geluid vanwege de omliggende wegen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

Conclusie

Zodra de hogere grenswaarde is verleend, zijn er vanuit het aspect geluid zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.6 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een plan worden vastgesteld, indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect; of
  • aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie of in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen; of
  • het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijke-economische besluiten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM zijn uitvoeringsregels vastgesteld die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2  en PM10 In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven (het betreft namelijk de sloop van een recreatiewoning en de nieuwbouw van een reguliere woning) en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren.

Ter volledigheid is ook kort onderzocht wat de bloodstelling ter plekke is. Wat betreft de toets ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden bij woningen, op grond van de regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007, mensen blootgesteld aan luchtverontreiniging gedurende een significante periode ten opzichte van een etmaal. De Atlas Leefomgeving geeft een goede indicatie van de achtergrondconcentraties ter plekke. Uit de kaarten blijkt dat de achtergrondconcentraties luchtvervuilende stoffen ter plaatse van het plangebied relatief laag te zijn. Ook liggen ze ver onder de grenswaarden. De cijfers zijn van 2019:

  Achtergrondconcentratie 2019   Grenswaarde  
fijnstof in de lucht   9 ug/m3   25 ug/m3  
stikstofdepositie in de lucht   13 ug/m3   40 ug/m3  

Een algemene trend is evenwel dat de emissiefactoren van wegverkeer en de concentratie fijn stof al jaren afnemen. Het RIVM verwacht dat dit ook in de komende jaren het geval zal zijn. De blootstelling aan luchtverontreiniging in het plangebied is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.7 Milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richt-afstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar om-gevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon-en leefklimaat.Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden. Het plangebied dient gekenmerkt te worden al 'rustig buitengebied' wat betekend dat er qua milieuzonering geen afstandsstap terug mag worden gemaakt.Uit de vigerende bestemmingsplannen blijkt dat de volgende milieubelastende functies de gestelde richtafstanden overschrijden:

  • CelaVita (Puttensteinseveldweg 22)
  • Prinses Margriet Kazerne (Kolonel D.J. Teesweg 1)
  • Artillerie Schiet Kamp (Eperweg 149).

De afstand tussen deze bedrijven en het plangebied wordt overschreden op gebied van het aspect geluid. Naar de geluidsbelasting van de bedrijven CelaVita en het Artillerie Schiet Kamp op het plangebied is onderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in Bijlage 1. In paragraaf 3.5 is hier verder op ingegaan en aangetoond dat deze bedrijven op de grootste hinderafstand (geluid) geen belemmering vormen voor een woonbestemming op de geplande locatie. De voorgenomen ontwikkeling belemmert deze bedrijven dus niet in hun bedrijfsvoering. Wat betreft de Prinses Margriet Kazerne kan gesteld worden dat zich in de huidige situatie woningen een stuk dichter bij deze kazerne bevinden dan het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling belemmert de bedrijfsvoering van de Prinses Margriet Kazerne daarmee ook niet

Gesteld kan worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.8 Water

De watertoets omvat het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de vermelde ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterbeheer en watertoets

Op eigen terrein kan in voldoende mate worden voorzien in de infiltratie van hemelwater. Vuilwater wordt in principe afgevoerd naar het bestaande rioleringssysteem en ander is lozing via een IBA een optie.

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden toegepast. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is om waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. Het kader van de watertoets is vanaf 1 november 2003 wettelijk verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Ten behoeve van het voorliggend bestemmingsplan is de zogenoemde digitale watertoets uitgevoerd. Door middel van de watertoets is nagegaan welke waterschapsbelangen aan de orde zijn bij de voorgenomen planontwikkeling. Op basis van de digitale watertoets is duidelijk geworden dat de normale procedure moet worden doorlopen. De resultaten van de watertoets zijn opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting.

Uitkomst van de watertoets is dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

De volgende algemene aandachtspunten worden door het waterschap nog meegegeven.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Zoals aangegeven is op het eigen perceel voldoende ruimte, zodat het hemelwater kan infiltreren.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

In het ontwerp zal rekening worden met het aandachtspunt om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken. De gemeente kan u hierbij verder helpen.

In het ontwerp zal rekening worden gehouden met het aandachtspunt om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.

Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen beperkingen voor de planologische procedure.

3.9 M.e.r.-beoordeling

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • a. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelings- plichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • b. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • c. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toets MER-plicht

Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het slopen van een recreatiewoning en de realisatie van een reguliere woonfunctie. De activiteit die mogelijk wordt gemaakt (wonen) valt onder categorie 'D 11.2 uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. De drempelwaarden van de betreffende categorie worden niet overschreden of zijn niet van toepassing (oppervlakte van 200 hectare of meer, 2.000 of meer woningen en bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer). Dit betekent dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. In de volgende paragraaf is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Veluwe) bedraagt circa 350 meter en de conclusie van het stikstofonderzoek (Bijlage 10) is dat stikstof voor dit natuurgebied geen probleem vormt. Gelet op de soort activiteit (wonen) en de afstand tot aan het Natura 2000-gebied, is geoordeeld dat is uit te sluiten dat er significante negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied. Dit betekent dat er geen 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is en er derhalve, via dit spoor, ook geen sprake is van een planMER-plicht.

De Provinciale Staten van Gelderland hebben momenteel geen activiteiten aangewezen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht. Derhalve is er via dit spoor ook geen sprake van een planMER-plicht voor dit bestemmingsplan.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Dit is het geval bij het voorliggend bestemmingsplan. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect).

Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten is geoordeeld dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de voorgaande paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Plangebied

Gelet op de aard en omvang van het voornemen, sloop van een recreatiewoning en nieuwbouw van een reguliere woning, zijn permanente negatieve effecten als gevolg van de ontwikkeling op Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten. Tijdelijke effecten zijn verwaarloosbaar. In de voorgaande paragrafen is geconcludeerd dat de verschillende milieuaspecten niet belemmerd zijn voor de bestemmingsherziening. De nieuwe situatie is geen verslechtering in vergelijking met de bestaande situatie, is de woning zelfs duurzamer (o.a. betere isolatiewaarden). Er is geen sprake van een (wezenlijke) toename van verkeer en resulterende stikstofuitstoot. De ontwikkeling heeft daarom geen wezenlijke invloed op beschermend soorten en beïnvloeding kan daarom op voorhand worden uitgesloten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Dit bestemmingsplan voorziet in een eindbestemming “Wonen” inclusief de bouw van een nieuwe woning. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’.

De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het voldoet aan deze beschrijving én de volgende drempelwaarden worden overschreden:

1. Een oppervlakte van 100 hectare of meer;

2. Een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of;

3. Een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Gezien het feit dat de sloop van een recreatiewoning en de nieuwbouw van een reguliere wonig niet onder bovengenoemde definitie vallen, kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, in het kader van een goede ruimtelijke ontwikkeling dient, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Gezien de beschrijving van de milieuaspecten in het voorgaande, is de conclusie dat geen belangrijk er nadelige milieugevolgen kleven aan het voornemen.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet verplicht. Er is daarom geen MER opgesteld.

3.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

In de huidige situatie vindt de verkeersafwikkeling van het plangebied plaats over een in-/uitrit vanaf de Prinses Margrietlaan. De inrit bevindt zich tussen de percelen Prinses Margrietlaan 15 en 17a. In deze situatie is middels recht van overpad geregeld dat het perceel Prinses Margrietlaan 19 bereikbaar is. Omdat de initiatiefnemer het wenselijker vindt om een eigen in-/uitrit te hebben is een stuk strook grond tussen de percelen Prinses Matgrietlaan 17 en 19 aangekocht en zal hier de nieuwe in-/uitrit worden gesitueerd. De precieze ligging is weergegeven in het erfinrichitingsplan dat is opgenomen in Bijlage 6.

Het de sloop van een recreatiewoning en de realisatie van één reguliere woning zal niet leiden tot een substantiële toename van het verkeer op de Prinses Margrietlaan.

Parkeren

De Parkeernota is in 2014 vastgesteld door de gemeenteraad, Het beleid geeft aanwijzingen over hoe op een acceptabele loopafstand van functies voldoende parkeercapaciteit gegenereerd wordt. Dit geldt vooral voor nieuwbouwsituaties, functiewijzigingen en verbouwingen en dus ook voor de situatie in het projectgebied. De in de nota opgenomen parkeernormen (inclusief fietsparkeernormen) zijn daarbij een toetsingskader. De ontwikkeling in het projectgebied is hieraan dan ook getoetst.

Bij de toetsing aan de normen hanteert de gemeente een vaste parkeernorm voor alle functies. Deze is vergelijkbaar met de maximale norm van ''schil centrum'' van de CROW. De gemeente maakt daarbij geen onderscheid in geografische ligging. Belangrijk is dat het parkeren zo veel mogelijk op eigen erf plaatsvindt. De parkeernota is bijgevoegd in Bijlage 2 bij de regels van dit plan.

Op basis van de Parkeernota moeten per woning voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. De norm is 2,4 parkeerplaats per woning. Er is in het plangebied voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien. Hiermee voldoet het plan aan het gemeentelijk parkeerbeleid.

Conclusie

Het parkeren en het verkeer veroorzaken geen problemen in het plangebied en de omgeving en vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 4 Plansystematiek

4.1 Het plan

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. De planopzet is in overeenstemming met de RO-standaarden.

De regels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingregels, specifieke gebruiksregels of vergunningsregels voor aanleggen. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen.

Indeling regels per bestemming

De regels zijn als volgt ingedeeld:

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van de functies is.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Nadere eisen

Hierbij is bepaald dat het college nadere eisen kan stellen aan de plaats en aan de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden binnen andere bestemmingen, indien deze daardoor kunnen worden beïnvloed;
  • de woonsituatie: ten aanzien van de woonsituatie dient rekening te worden gehouden met het in stand houden en/of het garanderen van een goede woonsituatie zoals de verkeersaantrekkende werking, de parkeerbehoefte en het uitzicht.
  • de milieusituatie: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de milieu-aspecten, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking;
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld: ten aanzien van de situering en de vormgeving van bouwwerken, dient gestreefd te worden naar de instandhouding of het tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, harmonieus straat- en bebouwingsbeeld;
  • de sociale veiligheid: uit het oogpunt van sociale veiligheid is het beleid om de oriëntatie van de (verblijfsgebieden van) gebouwen zoveel mogelijk op de openbare ruimte (straatzijde) te richten en het aanleggen van zichtbelemmerende groenvoorzieningen tegen te gaan;
  • de verkeersveiligheid: ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken, werken en andere gebruiksvormen, dient rekening te worden gehouden met de instandhouding of het tot stand brengen van een verkeersveilige situatie;

Afwijken van de bouwregels

In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen die thans nog niet voorzien zijn, waaruit blijkt dat de bouwregels niet toereikend zijn. Daarom kan het college voor ondergeschikte aspecten binnen een bestemming bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging moeten worden gemaakt. Het afwijken van de basisregeling is bedoeld voor uitzonderingssituaties waarbij bepaalde criteria zijn opgenomen. In eerste instantie zal echter gestreefd worden naar het laten voldoen van de plannen aan de basisregeling. Bij toepassing van de bevoegdheid om af te wijken van het plan, gelden specifieke procedureregels die zijn opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Specifieke gebruiksregels

In principe moeten de gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen vermeld, die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt;

Afwijken van de gebruiksregels

Omdat van een aantal gebruiksvormen niet op voorhand gezegd kan worden of ze aanvaardbaar zijn of niet, is het college bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bestaande gebruik. Deze omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van functies en waarden binnen de bestemming.

4.2 Toelichting op de plansystematiek

Bij het voorliggende bestemmingsplan is aangesloten op het bestemmingsplan 'Buitengebied, Mulligen'.

In het voorliggende bestemmingsplan heeft de locatie de volgende bestemmingen, dubbelbestemmignen en gebiedsaanduiding:

  • Bestemming - Bos;
  • Bestemming - Wonen;
  • Dubbelbestemming - Leiding - Gas;
  • Dubbelbestemming - Waarde - Archeologie;
  • Dubbelbestemming - Waarde - Landschap;
  • Gebiedsaanduiding - Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.

Bos

Het behoud van het bos is een belangrijke doelstelling voor het park Mulligen. Daarom is dit gehele gebied, buiten de bestemmingsvlak 'Wonen', ingedeeld in deze bestemming. In de bestemming 'Bos' is bouwen uitgesloten. In afwijking hierop is het toegestaan om grenzend aan de woonbestemming bebouwing te realiseren zoals een vrijstaand bijgebouw en overkappingen met een maximale oppervlakte van 4% van de oppervlakte van het bouwperceel met een maximum van 50 m2

Wonen

De locatie van de geplande nieuwe woning is voorzien van de bestemming 'Wonen'. Per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan. De goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter, de bouwhoogte bedraagt maximaal 6,25 meter en de oppervlakte bedraagt inclusief aan- en uitbouwen maximaal 75 m².


Nevenfuncties bij het wonen

Binnen de woningen bestaat de mogelijkheid om maximaal 40%, met een maximum van 35 m² van de vloeroppervlakte bouwwerken te gebruiken voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of van een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit. Deze beroepsactiviteiten dienen zo klein van schaal te zijn, dat zij niet hoeven te voldoen aan de bepalende criteria voor de meldings- of vergunningsplicht op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer

Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming ligt voor het grootste gedeelte in het noorden van het plangebied ten zuiden van de spoorlijn, naast de andere voor dit gebied aangewezen bestemmingen. De veiligheidszone voor de hogedruk aardgastransportleiding heeft een breedte van 10,00 meter.

Waarde - Archeologie

Het perceel binnen het onderhavige plangebied heeft weliswaar een lage archeologische verwachtingswaarde, maar heeft toch de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, om te voorkomen dat men bij bodemverstorende activiteiten voor verrassingen komt te staan wat betreft archeologische waarden. Daarom is het bodemarchief beschermd door deze (dubbel)bestemming waarbij voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning noodzakelijk is.

Dubbelbestemming 'Waarde – Landschap' (artikel 8)

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden. Deze waarden komen in ieder geval tot uiting als een bosrijk en groen raamwerk, voor de organische gevormde en kleinschalige bebouwingsoppervlakten. Om deze waarden te beschermen mag op deze gronden niet worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 3.2 en 4.2, waarin bouwregels voor de bestemmingen ‘Bos’ en ‘Wonen’ zijn opgenomen.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Het gehele plangebied valt binnen de begrenzing van het grondwaterbeschermingsgebied van de drinkwaterproductielocatie W.G. Boele, dat is afgestemd op het gebied waar de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning bijzondere bescherming behoeft en is eveneens in de Provinciale Milieuverordening opgenomen als grondwaterbeschermingsgebied.

Vergunningvrij bouwen

Het vergunningvrij bouwen kan gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Bij het vergunningvrij bouwen zijn met name artikelen 1, 2 en 3 van Bijlage 2 Bor relevant. Hoofdregel is dat als er sprake is van een erf, men op grond van artikel 2 Bijlage 2 Bor vergunningvrij kan bouwen. Indien in het bestemmingsplan hiervoor een ‘blokkade’ is opgeworpen, dan mag op grond van dat artikel niet vergunningvrij worden gebouwd. Naast artikel 2 kan ook vergunningvrij gebouwd worden op grond van artikel 3 Bijlage 2 Bor. Het bestemmingsplan moet dit bouwen dan wel toestaan. Met een bestemmingsplan, de wijze van bestemmen en opnemen van regels, kan aan het vergunningvrij bouwen sturing worden gegeven. In zijn algemeenheid geldt dat wij vergunningvrij bouwen op grond van artikel 2 Bijlage 2 Bor zoveel mogelijk hebben uitgesloten.

Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is. Een bestemmingsplan derhalve bevat niet alle regels die het bouwen op- en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.


Sinds 1 oktober 2000 is het algemene bordeelverbod opgeheven. De opheffing van dit verbod heeft tot gevolg gehad dat de gemeenten tot taak hebben gekregen om de verschillende vormen van prostitutie in het kader van de ruimtelijke ordening te reguleren. Binnen dit bestemmingsplan is de aanwezigheid van seksinrichtingen en/of escortbedrijven ongewenst, nu het beleid gericht is op de bescherming van de woonfunctie. Bij de functie wonen zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven toegelaten. In de begripsbepalingen worden seksinrichtingen en/of escortbedrijven uitgesloten van het begrip 'aan-huis-verbonden beroep' en/of 'aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit', om iedere twijfel hieromtrent te voorkomen. De vestiging van seksinrichtingen is evenmin wenselijk binnen de overige bestemmingen in dit plangebied, omdat deze bestemmingen zich bevinden in of in de directe nabijheid van woongebieden. Zekerheidshalve is hiertoe in de specifieke gebruiksregels de regel opgenomen dat het verboden is de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken voor seksinrichtingen.

Voldoende parkeergelegenheid

Dit is een regeling ter waarborging van voldoende parkeergelegenheden bij bouwwerken. De parkeernorm wordt bepaald door de beleidsnota van de gemeente die op gebied van parkeren is vastgesteld.

Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht geldt voor bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming komt met de gegeven bestemming.

In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Meestal is dat een eenmalige handeling aan het bouwwerk. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

4.3 Handhaving

Uit de jurisprudentie zoals die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is gevormd, blijkt dat de gemeente haar handhavingstaak serieus moet nemen. Handhaving is een verplichting, waarvan alleen mag worden afgezien als er concreet zicht is op legalisatie van de overtreding, dan wel als handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. In de gemeentelijke beleidsnota 'Integrale handhaving gemeente Oldebroek 2009' neemt naleving van bestemmingsplannen een belangrijke plaats in.

Handhaving is voor de gemeente meer dan alleen met bestuurlijke sancties optreden tegen overtredingen. Er wordt ook grote waarde gehecht aan preventie door middel van communicatie en voorlichting naar burgers en bedrijven, advisering, stimulering, toezicht en zichtbaar optreden. Daar waar overtredingen worden geconstateerd, treedt de gemeente zo vroeg mogelijk op. Als de overtreder de overtreding niet vrijwillig beëindigt, dan maakt de gemeente gebruik van de haar ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.

Van handhaving kan alleen worden afgezien in situaties waarin dit op grond van de jurisprudentie is toegelaten. Blijkens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met een bestemmingsplan. Een overtreding hiervan is een strafbaar feit. Strafrechtelijk optreden is complementair op bestuursrechtelijke handhaving en kan met name ingezet worden bij overtredingen waarvan de gevolgen niet ongedaan gemaakt kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is het kappen van houtwallen. Ook bij overtredingen die zich telkens weer herhalen en bij kortdurende overtredingen is deze aanpak wenselijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid van het plan

Op basis van de voorgaande hoofdstukken kan worden geconcludeerd dat de beoogde functiewijziging, gelet op het planologisch beleid, de omgevingssituatie ter plaatse uitvoerbaar kan worden geacht. Geconcludeerd kan worden dat voor de gewenste ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Het uitvoeren van het plan heeft mogelijk financiële gevolgen. Deze gevolgen komen voor rekening van de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid hoeft derhalve niet te worden aangetoond. Er zal een anterieure overeenkomst en een planschadeovereenkomst met de initiatiefnemers worden afgesloten zodat er geen financiële gevolgen voor de gemeente zijn.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De wetgever regelt de procedures omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan en is wat inspraak betreft volgens de Wet ruimtelijke ordening niet gebonden aan procedureregels. Voorliggend initiatief is kleinschalig, het heeft namelijk slechts betrekking op één recreatiewoning, en past binnen het beleid op alle overheidsniveaus en andere betrokken organisaties. Daarnaast is de omgeving op de hoogte gehouden over het voornemen. Een verslag hiervan is opgenomen in Bijlage 8. De reacties waren positief. Dit is de reden dat geen gelegenheid tot inspraak wordt geboden, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening. Het bestemmingplan heef van woensdag 15 december 2021 t/m dinsdag 25 januari 2022 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tevens is het bestemmingsplan voorgelegd aan de besturen van betrokken organisaties in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Er zijn geen zienswijzen ingediend, maar wel zijn enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd zoals is opgenomen in het Vaststellingsbesluit. Het akoestisch onderzoek industrielawaai is aangepast en in het bestemmingsplan is opgenomen en juridisch verankerd dat het plangebied zich in het provinciaal intrekgebied ligt.

Hoofdstuk 6 Inspraak, vooroverleg en zienswijzen

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

6.1 Inspraak

Gezien de geringe omvang van het onderhavige plan is van het maken van een voorontwerp afgezien en is besloten om het ontwerpbestemmingsplan ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het eventueel indienen van zienswijzen.

6.2 Vooroverleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Een conceptversie van het ontwerpbestemmingsplan zal worden aangeboden aan de provincie Gelderland. Hiermee wordt de provincie in kennis gesteld van het voornemen en in de gelegenheid gesteld eventuele opmerkingen dan wel adviezen kenbaar te maken.

Waterschap Vallei en Veluwe

De watertoets heeft plaatsgevonden op de website www.dewatertoets.nl. Verwezen wordt naar de watertoetsprocedure, die opgenomen is in paragraaf 3.8.

Gasunie

Omdat zich in het plangebied een gasleiding bevindt is het voorontwerp gedeeld met de Gasunie. De Gasunie geeft aan dat de nieuwbouw op voldoende afstand van van de gasleiding zal worden opgericht. Het te verwijderen groen/bomen en het realiseren van de struweelrand, welke binnen de belemmerende strook van de Gasunie leiding valt zal wat nader toegelicht moeten worden en wellicht onder toezicht uitgevoerd moeten worden. Voor daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden dienen echter de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • minimaal drie werkdagen voor de uitvoering van de werkzaamheden dient een geldige graafmelding bij het Kadaster te worden gedaan.
  • de werkzaamheden worden uitgevoerd conform de van toepassing zijnde 'Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten'.
  • de definitieve beoordeling van de werkzaamheden zal plaatsvinden op basis van de aangevraagde graafmelding.

Veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland

De veilighiedsregio is van mening dat er ten aanzien van het groepsrisico en plaatsgebonden risico veniets veranderd met de voorgenomen ontwikkelign ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie is er namelijk sprake van een beperkt kwetsbaar object en dat verandert niet wanneer de recreatiewoning vervangen wordt door een 'reguliere' woning. Wat wel verandert is dat vanwege de reguliere woning het perceel permanent bewoond zal zijn in tegenstelling tot de (veronderstelde) situatie bij een recreatiewoning. Het advies is om het groepsrisico te verantwoorden vanwege de permanente bewoning die gaat plaatsvinden. Deze verantwoording is opgenomen in paragraaf 3.4.

Omwonenden

De omwonenden van het plangebied zijn door de initiatiefnemer geïnformeerd over de voorgenomen plannen van de initiatiefnemer. Geen van de omwonenden hebben bezwaar tegen de omzetting van de bestemming 'Recreatie' naar de bestemming 'Wonen'. Een geanonimiseerd verslag van de gesprekken met de omwonenden is opgenomen in Bijlage 8.

6.3 Zienswijzen

Op de procedure van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervanzal het ontwerpbestemmingsplan gedurende een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Gedurende deze termijn is het voor een ieder mogelijk zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken aan de gemeenteraad van Oldebroek.

2 juni 2022