direct naar inhoud van 3.2 Fysische geografie
Plan: Landelijk gebied Oudewater & Willeskop
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0589.000006-0111

3.2 Fysische geografie

3.2.1 Geologie en geomorfologie

De diepe ondergrond in de omgeving van Oudewater bestaat uit afzettingen uit het Pleistoceen (tot 10.000 jaar geleden). Het zijn grofzandige afzettingen die hier zijn afgezet door een vlechtende rivier. Vlechtende rivieren bestaan uit veel naast en door elkaar lopende geulen, die het grootste deel van het jaar niet of nauwelijks water afvoeren. In de zomer kan een vlechtende rivier echter wel veel smeltwater afvoeren. Door de snelheid en de kracht waarmee dit water stroomt wordt veel zand en grind meegevoerd dat later op de riviervlakte weer wordt afgezet.

Door de opwarming in het Holoceen verdwenen de piekafvoeren. Door het smelten van het landijs steeg de zeespiegel. Tijdens een periode van relatief snelle zeespiegelstijging circa 6.000 jaar geleden, ontwikkelden direct ten westen van de huidige kustlijn de eerste strandwallen. Achter de strandwallen ontstonden rustige en natte omstandigheden, waardoor grote broek- en bosveengebieden ontstonden. Oudewater ligt in een overgangszone tussen de Hollands-Utrechtse veenvlakte en een gebied met rivierafzettingen. In Oudewater zijn de rivierafzettingen met name afkomstig uit de Hollandsche IJssel. Door zand- en kleiafzettingen van de Hollandsche IJssel is langs de rivier een stelsel van stroomruggen en oeverwallen gevormd. In het veengebied zorgden veenriviertjes (zoals de Lange Linschoten) voor de afwatering. Ook langs deze veenriviertjes ontstonden stroomruggen.

3.2.2 Bodem

De landbouw is sterk afhankelijk van de bodemgeschiktheid en ook natuurwaarden hangen vaak samen met de grondsoort. De bodemopbouw in het gebied wordt voor een groot deel bepaald door de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Door de Hollandsche IJssel ontstonden oeverwallen op het veengebied. De oeverwallen, die bestaan uit matig zandige en lichte klei, worden op sommige plaatsen geflankeerd door een strook van kleigronden van 200 tot 1.000 meter breed. De overgang van de oeverwallen (inclusief kleigronden) en de veengronden bestaat uit klei-op-veengronden.

Oudewater en Willeskop liggen geheel op de oeverwal. De bebouwing langs de Lange Linschoten ligt op een strook klei op veen.

3.2.3 Waterhuishouding

De watertoets moet ervoor zorgen dat alle wateraspecten expliciet worden betrokken bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van het rijk, provincies en gemeenten. Dit zijn onder meer de op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gebaseerde ruimtelijke plannen. In 2003 is in het Besluit op de ruimtelijke ordening de watertoets verankerd. De wetswijziging verplicht om een waterparagraaf op te nemen in de toelichting van de ruimtelijke plannen. De watertoets moet een rol spelen gedurende het hele proces van de ruimtelijke planvorming. Met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zal overleg plaatsvinden over het aspect "water" in het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Oudewater & Willeskop".

De waterhuishouding in de gemeente Oudewater wordt sterk bepaald door bodemopbouw. Bij de waterhuishouding kan een onderscheid worden gemaakt in grond- en oppervlaktewater.

Grondwater

De grondwaterstand in de gemeente Oudewater is van nature hoog. De afgelopen decennia is de grondwaterstand kunstmatig verlaagd. Hierdoor heeft echter inklinking van het veen plaatsgevonden, waardoor de grondwaterstanden voor de landbouw nog relatief hoog zijn. Het grondwater staat in directe relatie met het oppervlaktewaterpeil en is in het hele buitengebied afgestemd op de landbouw. In het plangebied komt kwel voor.

Oppervlaktewater

Het waterbeheer in de gemeente is afgestemd op de grondsoort (hoofdzakelijk klei op veen) en het huidige grondgebruik (landbouw en bebouwing). Het watersysteem bestaat uit polders en een boezem. De polders worden gekenmerkt door wateringen en een fijnmazig slotenstelsel.

Langs het boezemstelsel liggen kades, waarvan het merendeel een regionaal kerende functie heeft. Langs de noordoever van de Hollandsche IJssel ligt een (niet direct kerende) primaire waterkering. Ter bescherming van de keringen zijn in de Keur van het waterschap gebruiksrestricties opgenomen.

Wateropgave

Een belangrijk kenmerk van het gebied is dat bij hevige neerslag het peil in de boezem snel stijgt. Dit komt omdat de poldergemalen volop draaien en het boezemsysteem het water niet snel genoeg kan afvoeren. Als het peil in de boezem boven een bepaald punt komt, dan moet een maalstop voor deze gemalen worden ingesteld om te voorkomen dat boezemkaden overstromen en/of bezwijken. Door de maalstop kan wateroverlast in de polders ontstaan.

Het waterschap moet er voor zorgen dat het watersysteem gaat voldoen aan de landelijke overeengekomen normen voor wateroverlast in 2015. Volgens het Nationaal Bestuursakkoord Water zijn er vijf verschillende normen voor wateroverlast, dit is afhankelijk van het grondgebruik. Als het watersysteem op orde is, zijn calamiteiten met wateroverlast niet geheel uitgesloten. In extreme situaties treedt het calamiteitenplan van het waterschap in werking.

Door middel van maatregelen wordt invulling aan de normen gegeven. Het waterschap richt zich op vasthouden, bergen en afvoeren voor het watersysteem van de polder. De maatregelen voor het vergroten van de afvoer- en bergingscapaciteit hebben een groot effect op het voorkomen van wateroverlast. Als blijkt dat de aanvullende waterbergingslocaties haalbaar zijn, dan kunnen deze deels worden ingezet voor het reduceren van de wateropgave in het Oude Rijngebied. Het is op dit moment niet bekend of met deze maatregelen geheel aan de normen kan worden voldaan. Indien blijkt dat de wateropgave met de maatregelen die in het kader van dit watergebiedsplan zijn of worden uitgevoerd niet voldoende zijn, wordt in de periode 2015–2020 een aanvullend plan gemaakt.