direct naar inhoud van Artikel 1 Begrippen
Plan: Multifunctioneel landgoed Kasteel De Berckt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BP80175-VG02

Artikel 1 Begrippen

in deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Multifunctioneel landgoed Kasteel De Berckt" van de gemeente Peel en Maas, bestaande uit de verbeelding, onderhavige regels en een toelichting met verantwoording.

1.2 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Multifunctioneel landgoed Kasteel De Berckt', bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1894.BP80175-VG02.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aanvullende kwaliteitsverbetering:

het leveren van een extra bijdrage aan verbetering van de omgevingskwaliteiten bij vestiging of uitbreiding van een functie, zoals beschreven in het kwaliteitskader

1.6 abiotische waarden:

het geheel van waarden in verband met de abiotische of niet-levende natuur, in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van ontwikkelingsmogelijkheden voor een waardevolle biotische of levende natuur die wordt gevormd door organismen en leefgemeenschappen.

1.7 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.8 antennedrager:

een antennemast of andere constructie die is bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.9 antenne-installatie:

een installatie die bestaat uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.10 archeologisch onderzoek:

onderzoek, verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de Minister van OCW) en werkend volgens de kwaliteitsnorm van de Nederlandse Archeologie (KNA).

1.11 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

1.12 beeldbepalend:

een rijksmonument of gemeentelijk monument dat beeldbepalend of beeldondersteunend is.

1.13 beeldkwaliteit:

het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing rekening houdende met de karakteristieken van de locatie en de omgeving door middel van aandacht voor architectuur, cultuurhistorische, stedenbouwkundige en landschappelijke aspecten.

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

een percentage dat in de regels en op de verbeelding is aangegeven en dat aangeeft hoeveel oppervlakte van het bouwvlak of van het bestemmingsvlak maximaal met bouwwerken mag worden bebouwd.

1.16 bed en breakfast (B&B):

het bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (in het hoofdgebouw en/of in een bijbehorend bouwwerk) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders.

1.17 bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 2 „Overzicht aan huis gebonden beroepen en bedrijven

1.18 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.19 beleidsregels grote rivieren:

beleidsregels, vastgesteld door de Staatssecretaris van Verkeer en waterstaat bij besluit van 4 juli 2006, nr. HDJZ/I&O/2006-948, Hoofddirectie Juridische Zaken, laatstelijk gewijzigd door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu bij besluit van 4 juli 2011. De beleidsregels gelden voor het rivierengebied en zijn bedoeld om plannen en projecten in de uiterwaarden te beoordelen.

1.20 beroep aan huis:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 2 „Overzicht aan huis gebonden beroepen en bedrijven".

1.21 bestaande bouwwerken:

de bouwwerken die bestaan op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.22 bestaande situatie:

bebouwing of gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van de terinzagelegging aangevraagde vergunning.

1.23 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.24 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.BP80175-VG02met de bijbehorende regels (en bijlage 1 Aanlegvergunningenstelsel en bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten)

1.25 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.26 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.27 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.28 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.29 bouwlaag:

een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.30 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.31 bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen verhardingen en waterbassins kunnen worden gerealiseerd.

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.34 cultuurhistorische waarde:

de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied.

1.35 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.36 dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.

1.37 dakhelling:

de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak.

1.38 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van perifere en grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.39 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.40 ecologische hoofdstructuur:

een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. De ecologische hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.

  • Kerngebieden zijn natuurterreinen, landgoederen, bossen, grote wateren en waardevolle agrarische cultuurlandschappen die minimaal 250 hectare groot zijn.
  • Natuurontwikkelingsgebieden zijn gebieden met goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van natuurwaarden, van nationale en/of internationale betekenis.
  • Verbindingszones zijn gebieden die kern- en natuurontwikkelingsgebieden als het ware aan elkaar knopen.

1.41 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.

1.42 erfbeplanting:

afschermende beplanting binnen of direct aansluitend op het bestemmingsvlak van een agrarisch, niet-agrarisch bedrijf of een woning.

1.43 evenement:

een één- of meerdaagse publiekgerichte activiteit die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven, met een maximale duur van 2 weken. Hieronder vallen zowel grootschalige als kleinschalige evenementen.

1.44 evenemententerrein:

een terrein dat is bedoeld voor en dat qua ligging, toegankelijkheid, ondergrond en omvang geschikt is voor het houden van eenmalige en periodiek terugkerende tijdelijke evenementen die een grote verkeersaantrekkende werking kunnen hebben.

1.45 extensief recreatief medegebruik:

alle vormen van recreatief medegebruik die wat betreft hun lage intensiteit, beperkte omvang en frequentie inpasbaar zijn en gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving. Onder dit begrip vallen onder andere:

  • wandelen
  • fietsen
  • vissen
  • natuurkamperen

1.46 extensiveringsgebied:

een gebied zoals aangeduid in het reconstructieplan waarbinnen uitbreiding wonen of natuur het primaat heeft en waarbinnen uitbreiding van een bouwvlak voor een intensieve veehouderij en nieuwvestiging van een intensieve veehouderij binnen een nieuw bouwvlak of binnen een bouwvlak waar voorheen géén intensieve veehouderij was gevestigd (omschakeling) niet mogelijk is.

1.47 facilitaire gebouwen en/of voorzieningen:

gebouwen en/of voorzieningen ten behoeve van de bedrijfsvoering, het beheer en onderhoud. Hieronder worden mede verstaan gebouwen en/of voorzieningen voor energie-opwekking of -gebruik, opslag van materialen, stalling van voertuigen en afvalcontainers.

1.48 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.49 groepsaccommodatie:

een (gedeelte) van een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf en dat qua doel, omvang, toegankelijkheid en bereikbaarheid geschikt is voor tijdelijk nachtverblijf van groepen. Overnachting vindt plaats in slaapzalen en/of slaapkamers waar een dagverblijf beschikbaar is waarin de gasten mede huishoudelijke werkzaamheden kunnen verrichten.

1.50 grootschalig evenement:

evenement waarvan de aard of de publiekaantrekkende werking vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid en impact op de omgeving dusdanig grootschalig is dat daarin zonder nadere ordening niet kan worden voorzien. Het verwachte aantal bezoekers bij dit soort evenementen is ruim boven de 5000 en er is inzet nodig van diverse hulpdiensten om een veilig verloop te garanderen.

1.51 hartlijn:

het midden van een leiding.

1.52 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.53 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

horeca, categorie 1

een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt.

horeca, categorie 2

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden onder andere begrepen:

  • cafetaria/snackbar
  • fastfood en broodjeszaken/lunchroom
  • konditorei
  • ijssalon,ijswinkel
  • koffie- en/of theeschenkerij
  • afhaalcentrum
  • eetwinkels
  • restaurant

horeca, categorie 3

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede de gelegenheid bieden tot dansen. Daaronder worden onder andere begrepen:

  • café
  • bar
  • grand-café
  • eetcafé
  • danscafé
  • pub
  • juice- and healthbar
  • clublokaal sportvereniging

horeca, categorie 4

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het bieden van vermaak, ontspanning, entertainment en/of het geven van gelegenheid tot dansen en het geven van feesten al dan niet met live muziek en waarbij alcoholische en niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden versterkt en ter plaatse worden genuttigd. Daaronder worden onder andere begrepen:

  • dancing
  • danscafé
  • dans- en zalencentra met nachtvergunning
  • discotheek
  • party- of zalencentrum met regulier gebruik voor feesten, muziek en dansevenementen

horeca, categorie 5 - logies

een horecabedrijf dat geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies en nachtverblijf waarbij niet-alcoholische dranken en kleine etenswaren en voedingsmiddelen ter plaatse kunnen worden verstrekt en ter plaatse worden genuttigd. Hieronder worden onder andere begrepen:

  • hotel
  • motel
  • pension

1.54 huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften.

1.55 inrichting:

een op grond van de Wet milieubeheer als volgt gedefinieerd begrip: "elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht".

1.56 kamerverhuur:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.57 kampeermiddel:

een onderkomen dat of een voorziening die onder welke benaming ook uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot tijdelijk recreatief gebruik als logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen, niet zijnde een bouwwerk waarvoor bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning vereist is.

Onder kampeermiddelen wordt onder andere verstaan:

caravan, camper, kampeerauto, tent met bijzettent, tentwagen of enig ander onderkomen of voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze kampeermiddelen geheel of ten dele blijvend zijn bedoeld of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.

Een kleine bijzettent of een voortent worden niet als afzonderlijke kampeermiddelen beschouwd.

1.58 kampeerplaats:

een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, door middel van nummering, stroomvoorzieningen, erfafscheidingen of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.59 kampeerterrein:

terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.60 kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.61 kleinschalig kampeerterrein

terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.62 landschappelijke waarde:

een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.

1.63 limburgs kwaliteitsmenu;

de beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu d.d. januari 2010, waarin, ter uitvoering van de POL-aanvulling Verstedelijking, Gebiedsontwikkeling en Kwaliteitsverbetering, een instrumentarium is opgenomen om noodzakelijke of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied.

1.64 maaiveld:

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk.

1.65 maatschappelijk:

het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:

  • asielzoekerscentra en/of
  • begraafplaatsen en/of
  • bibliotheken en/of
  • crematorium en/of
  • dierenasiel en/of
  • dierenpension en/of;
  • drugsopvang en/of
  • gezondheidszorg en/of
  • jeugdopvang en/of
  • justitiële inrichtingen en/of
  • naschoolse opvang en/of
  • onderwijs en/of
  • openbare dienstverlening en/of
  • praktijkruimten en/of
  • religie en/of
  • uitvaartcentra en/of
  • verenigingsleven en/of
  • welzijnsinstellingen en/of
  • zorgboerderijen en/of
  • zorginstellingen

1.66 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.67 natuurwaarde:

een waarde die aan een gebied is toegekend in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhang en structuren van dat gebied.

1.68 nok:

horizontale snijlijn van twee dakvlakken. Bovenste rand van een dak.

1.69 ondergeschikte detailhandel:

detailhandel als nevenactiviteit bij een (agrarisch) bedrijf in producten die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt of in streekeigen producten.

1.70 ondergeschikte horeca - horeca als nevenactiviteit:

een horecabedrijf dat in overwegende mate is gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van kleine etenswaren, voedingsmiddelen en maaltijden die ter plaatse kunnen worden genuttigd. Verder, maar niet uitsluitend, worden ook niet-alcoholische en lichtalcoholische dranken verstrekt die ter plaatse worden genuttigd. De horecafunctie heeft een ondergeschikte betekenis binnen het bedrijf of voorziening.

Onder dit begrip vallen bijvoorbeeld de volgende voorzieningen:

  • 1. kantine bij een recreatief bedrijf
  • 2. kantine bij een sportvoorziening
  • 3. boerderijterras
  • 4. proeflokaal bij een wijngaard

1.71 ondergronds bouwen:

bouwen onder peil.

1.72 ondergronds bouwwerk - ondergrondse ruimte:

een (gedeelte van een) gebouw of ruimte, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op minimaal 1,75 meter beneden peil, verticaal gemeten straks langs de omtrek van het gebouw. Ondergrondse bouwwerken en ruimten moeten voldoen aan de elders in de planregels voorgeschreven afstanden tot de perceelgrenzen.

1.73 oppervlakte van een bouwwerk:

gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

1.74 overkapping:

een bijbehorend bouwwerk, dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport en een luifel.

1.75 peil:
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
  • voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
  • voor andere gebouwen en ‘bouwwerken, geen gebouw zijnde': de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw.
  • voor bouwwerken in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk.
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil.
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.76 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken.

1.77 plat dak:

een dak zonder dakhelling.

1.78 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.79 reconstructieplan:

het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg, vastgesteld door Provinciale Staten van Limburg d.d. 5 maart 2004.

1.80 recreatie:
  • a. Extensief:
    Een vorm van vrijetijdsbesteding, gericht op ontspanningsmogelijkheden waarvoor weinig voorzieningen nodig zijn en waaraan weinig mensen tegelijkertijd en op dezelfde plek deelnemen. Voorbeelden van extensieve vormen van recreatie zijn:
    • 1. wandelen
    • 2. vissen
    • 3. fietsen
    • 4. paardrijden
    • 5. zwemmen
    • 6. roeien.
  • b. Intensief:
    Een vorm van vrijetijdsbesteding, gericht op ontspanningsmogelijkheden waarvoor veel voorzieningen nodig zijn en waaraan veel mensen tegelijkertijd op dezelfde plek deelnemen. Voorbeelden van intensieve vormen van recreatie zijn:
    • 1. een attractiepark
    • 2. een kampeerterrein
    • 3. een bungalowpark

1.81 recreatief medegebruik:

medegebruik houdt in dat de recreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.82 recreatieve bewoning:

bewoning die plaatsvindt in het kader van week-, weekend-, en/of verblijfsrecreatie.

1.83 ruimtelijke kwaliteit:

een goede balans tussen de gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde in een gebied.

1.84 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan:

  • bordeel
  • erotische-massagesalon
  • parenclub
  • prostitutiebedrijf
  • seksautomatenhal
  • seksbioscoop
  • sauna/seksinrichting
  • sekstheater

1.85 standplaats ten behoeve van kamperen:

een plek die in of op het terrein is aangegeven of zichtbaar is gemarkeerd door middel van nummering, daarop aangebrachte stroomvoorzieningen, erfafscheiding of anderszins, voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal één kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.

1.86 structurele voorziening tijdelijke huisvesting tijdelijke arbeidskrachten:
  • 1. Woningen en/of wooneenheden, hotel, pension, logiesgebouw of ander gebouw, als zodanig als woning bestemd en tevens geschikt en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;
  • 2. Wooneenheden in een bedrijfsgebouw ten behoeve van een agrarisch bedrijf.

1.87 verkoopvloeroppervlakte:

de totale oppervlakte van het gedeelte van de bedrijfsvloeropppervlakte waarin de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank zich bevinden.

1.88 voorgevel:

gevel aan de voorzijde van een gebouw gerelateerd aan de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.89 voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen en die de grens aangeeft van het bouwvlak tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.90 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen.

1.91 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen en constructies ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, riolering, kabels en leidingen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.92 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat blijkens indeling en inrichting uitsluitend is bestemd en bedoeld en geschikt is voor het voeren van een zelfstandige huishouding en/of voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Met woning wordt niet bedoeld recreatiewoning.

1.93 wooneenheid:

een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door een particulier huishouden. Het voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keukeninrichting die bestemd is voor het bereiden van complete maaltijden en/of het hebben van een toilet. Wel moet de ruimte gelegen zijn in een gebouw dat ter compensatie van deze aan de wooneenheid ontbrekende elementen gemeenschappelijke voorzieningen bevat.


1.94 zolder:

ruimte in een (gedeelte van een) gebouw onder een dak die geheel is afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht geheel deel uitmaakt van de daaronder gelegen bouwlaag voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.

1.95 zwembad:

een private voorziening bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.