direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: LOG Egchelse Heide
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0057-ON01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
  • b. agrarisch hobbymatig gebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. teeltondersteunende voorzieningen;
  • d. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. paden en ontsluitingsvoorzieningen;
  • g. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen voor onder meer waterzuivering, infiltratie en waterberging.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen met een open constructie, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheden

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van schuilgelegenheden, mits:

  • a. per kadastraal perceel met een minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid wordt gebouwd;
  • b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  • c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
    • 1. 25 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
    • 2. 40 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
  • d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
  • e. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. het woon- en leefklimaat;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.3.2 Afwijken ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 ten behoeve van het bouwen van:

  • a. tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, mits:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. de oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 ha bedraagt inclusief de reeds aanwezige tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
    • 4. de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
    • 5. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
  • b. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, mits:
    • 1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
    • 2. de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
    • 3. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. kamperen;
  • b. detailhandel;
  • c. paardrijbakken;
  • d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen;
  • e. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • f. (buiten)opslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • g. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
  • h. mestverwerking.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijken ten behoeve van een paardrijbak

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 ten behoeve van de inrichting en het gebruik van gronden als paardrijbak, mits:

  • a. aangetoond moet worden dat binnen de aangrenzende bestemming geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van een paardrijbak;
  • b. de oppervlakte maximaal 20 m x 40 m bedraagt;
  • c. de paardrijbak mag worden omheind door een bouwwerk geen gebouw zijnde in de vorm van een open afscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 wro-zone - wijzigingsgebied
a Bestemmingswijziging ten behoeve van een intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij', waarbij het bepaalde in lid 3.4.1 sub g niet langer van toepassing is, en een bouwvlak toe te kennen ten behoeve van een intensieve veehouderij, mits:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond en er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;
  • b. een bouwvlak maximaal 3,5 ha groot is en het totaal aantal bouwvlakken binnen het plangebied niet meer dan 6 bedraagt;
  • c. de benodigde waterberging op eigen terrein wordt opgelost;
  • d. het nieuw te vestigen bedrijf door middel van de verplaatsing een knelpunt op het gebied van stikstof elders in de gemeente oplost, waarbij in voldoende mate moet worden aangetoond dat de beschikbare milieuruimte, zoals aangegeven in de actuele vastgestelde "Notitie milieugebruiksruimte", niet wordt overschreden;
  • e. onder de voorwaarde dat als gevolg van het nieuw te vestigen bedrijf per saldo geen toename is van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden of hiervoor anderszins toch een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1988 verleend kan worden of dit anderszins past in een nationale en/of provinciale regeling voor een programmatische aanpak voor stikstof;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
  • g. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een door burgemeester en wethouders goedgekeurd landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • h. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 4.
b Wijziging ten behoeve van een boomkwekerij, een akkerbouw- en/of een mestverwerkingsbedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' te wijzigen door het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van een boomkwekerij, een akkerbouwbedrijf en/of een mestverwerkingsbedrijf met een capaciteit die maximaal gelijk is aan de omvang van de mestproductiecapaciteit van de bedrijven in het landbouwontwikkelingsgebied, waarbij het bepaalde in lid 3.4.1 sub h niet langer van toepassing is, mits:

  • a. een bouwvlak maximaal 3,5 ha groot is en het totaal aantal bouwvlakken binnen het plangebied niet meer dan 6 bedraagt;
  • b. de benodigde waterberging op eigen terrein wordt opgelost;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. Het woon- en leefklimaat;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
  • d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een door burgemeester en wethouders goedgekeurd landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
  • e. in voldoende mate wordt aangetoond dat de beschikbare milieuruimte, zoals aangegeven in de actuele vastgestelde "Notitie milieugebruiksruimte", niet wordt overschreden;
  • f. onder de voorwaarde dat als gevolg van de wijziging per saldo geen toename is van stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden of hiervoor anderszins toch een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 en/of opvolgende wetgeving verleend kan worden of dit anderszins past in een nationale en/of provinciale regeling voor een programmatische aanpak voor stikstof;
  • g. de volgende regels ten aanzien van bedrijfsgebouwen in acht worden genomen:
    • 1. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt respectievelijk maximaal 7,5 en 11 meter;
    • 2. de voorgevel van bedrijfsgebouwen dient te worden gebouwd achter de voorgevelrooilijn, waarbij geldt dat de voorgevelrooilijn op minimaal 20 meter Afstand van de voorste perceelsgrens ligt;
    • 3. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter, dan wel maximaal de bestaande afstand;
  • h. de volgende regels ten aanzien van bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken in acht worden genomen:
    • 1. per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan;
    • 2. de inhoud van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 1000 m³, dan wel de bestaande inhoud;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,30 meter en 6 meter;
    • 5. de minimale afstand van de bedrijfswoning tot de voorste en zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt 5 meter;
    • 6. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning gebouwd;
    • 7. de afstand tussen bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 meter;
  • i. de volgende regels ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen in acht worden genomen:
    • 1. binnen het bouwvlak mogen hoge permanente, lage permanente, hoge tijdelijke en lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd;
      • de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
      • de bouwhoogte van hoge tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 4 meter bedraagt;
    • 2. buiten het bouwvlak mogen uitsluitend lage tijdelijke en lage permanente teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd, met dien verstande dat de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van De tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
  • j. de volgende regels ten aanzien van bouwwerken geen gebouw zijnde in acht worden genomen:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12
      meter, met uitzondering van:
      • erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
      • omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,5 meter bedraagt;
      • lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 Meter bedraagt;
    • 2. per bedrijfswoning is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, mits de afstand van de woning tot het zwembad maximaal 15 meter bedraagt en de oppervlakte maximaal 30 m² bedraagt;
    • 3. het bouwen van overkappingen aan de achter- of zijgevel bij de bedrijfswoning is toegestaan, mits de oppervlakte maximaal 30 m² bedraagt.