direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij
Plan: Paardenhouderij Breestraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0023-VG01

Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Paardenhouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. een agrarisch verwante bedrijfsuitoefening in de vorm van een paardenhouderij;
  • 2. ter plaatse van de aanduiding reconstructiewetzone - verwevingsgebied, verwevingsgebied;
  • 3. wonen in een bedrijfswoning binnen het bouwvlak;
  • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 5. verhardingen binnen het bouwvlak;
  • 6. paardrijbakken.

3.2 Bouwregels

Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen dienen binnen het bestemmingsvlak te worden opgericht.

3.2.1 Bedrijfgsgebouwen binnen het bouwvlak
  • 1. de maximale goothoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 6 meter en de maximale bouwhoogte 11 meter;
  • 2. de afstand tot de perceelsgrens dient minimaal 5 meter te bedragen;
  • 3. de minimale afstand tot de as van de weg bedraagt 18 meter.

3.2.2 Bedrijfswoningen en bijbehorende bijgebouwen
  • 1. de bouw van één bedrijfswoning is toegestaan binnen de functieaanduiding bedrijfswoning;
  • 2. de inhoud van de bedrijfswoning inclusief bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 1000 m3;
  • 3. de maximale goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt 5,5 meter en de maximale bouwhoogte 10 meter;
  • 4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen op minimaal 1 meter achter de voorgevellijn te worden opgericht, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn met een maximale bouwhoogte van 1 meter;
  • 5. per bedrijfswoning is maximaal 1 zwembad toegestaan, mits de afstand van de woning tot het zwembad maximaal 15 meter bedraagt en de oppervlakte maximaal 15 m² bedraagt;
  • 6. het bouwen van overkappingen bij de woning is toegestaan, mits de oppervlakte per woning maximaal 30 m² bedraagt.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:

  • 1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • 2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving,

waaronder geconcentreerd bouwen;

  • 3. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • 4. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • 5. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • 6. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  • 7. in het belang van een verantwoorde afvoer van hemelwater (infiltratie of retentie).

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • 1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • 2. detailhandel;
  • 3. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • 4. seksinrichtingen;
  • 5. kamperen;
  • 6. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  • 7. het gebruik van gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid;

3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

3.5.1 Bewoning als afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor bewoning als afhankelijke

woonruimte, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er mag geen tweede woning ontstaan;
  • 2. per woning kan maar éénmaal gebruik worden gemaakt van de inwoningsregeling;
  • 3. een eigen voordeur aan de voor- of zijgevel is niet toegestaan;
  • 4. alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;
  • 5. ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. Hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;
  • 6. na beëindiging van de situatie dient het gebruik als afhankelijke woonruimte te worden beëindigd en kunnen burgemeester en wethouders de ontheffing intrekken;
  • 7. het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt gebruikt, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom.

3.5.2 Tijdelijke huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:

  • 1. Huisvesting in bedrijfsgebouwen binnen het bouwvlak onder de volgende voorwaarden:
    • a. een dergelijke huisvesting noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
    • b. de huisvesting uitsluitend arbeidskrachten betreft, die alleen binnen het bedrijf waar ze zijn gehuisvest werkzaamheden verrichten. Hiervan kan incidenteel ontheffing worden verleend, waarbij steeds moet worden aangetoond voor welke werknemers de ontheffing wordt gevraagd (van welke ondernemer) en voor welke periode. Indien een bedrijf meerdere locaties heeft mag de huisvesting voor die locaties geconcentreerd op één bedrijfslocatie plaatsvinden;
    • c. de huisvesting op een afstand van maximaal 50 meter vanaf de bedrijfswoning wordt gerealiseerd;
    • d. de huisvestingslocatie voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit;
    • e. de huisvestingslocatie voldoet aan alle brandveiligheidsvoorschriften;
    • f. de huisvesting niet structureel van aard is en per werknemer niet langer duurt dan 9 maanden per kalenderjaar;
    • g. per huisvestigingslocatie de minimale vloeroppervlakte per werknemer 10 m² bedraagt;
    • h. het maximum aantal te huisvesten arbeidskrachten is afgestemd op de omvang en ligging van het bedrijf, de bereikbaarheid van de locatie en parkeervoorzieningen;
    • i. de binnen de huisvestingslocatie aanwezige gemeenschappelijke ruimten, niet zijnde sanitaire- of bergruimte, tezamen een minimale oppervlakte van 40 m² hebben;
    • j. de huisvesting vindt plaats in de vorm van appartementen/kamers, waarbij per appartement/kamer één toilet, één douche en één keuken aanwezig is;
    • k. de huisvesting geen belemmering vormt voor omliggende functies;
    • l. als de behoefte aan huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten niet meer aanwezig is dient het gebruik van de gebouwen voor tijdelijke bewoning te worden beëindigd en kunnen burgemeester en wethouders de ontheffing intrekken.
  • 2. Huisvesting in de bedrijfswoning onder de volgende voorwaarden:
    • a. de huisvesting uitsluitend kamerverhuur betreft;
    • b. de huisvestingslocatie voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit en het Gebruiksbesluit;
    • c. de huisvestingslocatie voldoet aan alle brandveiligheidsvoorschriften;
    • d. de huisvesting niet structureel van aard is en per tijdelijke arbeidskracht niet langer duurt dan 9 maanden per kalenderjaar;
    • e. maximaal 10 individuele personen per reguliere woning worden gehuisvest;
    • f. per huisvestigingslocatie de minimale vloeroppervlakte per werknemer 10 m² bedraagt;
    • g. een adequaat beheer van de huisvestingslocatie is vastgelegd in een door burgemeester en wethouders goed te keuren protocol;
    • h. een exploitatievergunning is verleend;
    • i. voorzien is in een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.