direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Giel Peetershof Egchel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0074-ON01

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem
5.1.1.1 Plangebied (exclusief toegangsweg Jacobusstraat)

Er is een verkennend bodemonderzoek (BKK Bodemadvies bv, nr. 10216.BKK, d.d. 24 juni 2010) uitgevoerd in het plangebied (exclusief ontsluitingsweg vanaf Jacobusstraat).

De conclusies van dit onderzoek zijn:

Grond

Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zowel in het uitkomende boormateriaal als op het maaiveld geen asbestverdachte en materialen aangetroffen.

In de bovengrond zijn er bijmengingen met sporen tot resten baksteen aangetroffen. De bodem bestaat uit zand, uiterst tot zeer grof, zwak tot sterk siltig, lokaal sporen tot laagjes leem en met in de top zwak humeus.

De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en cadmium. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De maximale waarden wonen voor kwik en cadmium worden niet overschreden.

Grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met de parameters cadmium, zink, kobalt, nikkel en barium. De overige gemeten parameters zijn niet verhoogd ten opzichte van de streefwaarden.

Asbest

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn door de VKB 2018 gecertificeerde veldwerker op het maaiveld van de onderzoekslocatie, en in het uitkomende boormateriaal, geen asbestverdachte fragmenten waargenomen. De hypothese asbest onverdacht wordt aanvaard.

Slotsom

De hypothese 'onverdachte locatie' wordt door de onderzoeksresultaten in principe verworpen. Echter de lichte verontreinigen met zware metalen in de bovengrond en het grondwater zijn zeer marginaal.

In de bovengrond is enkel sprake van een lichte verontreiniging met cadmium en kwik. De parameters kobalt, nikkel, barium worden niet verhoogd aangetoond. Waarschijnlijk zijn de lichte verontreinigingen in het grondwater een gevolg van een diffuus aanwezige grondwaterverontreinigingen met zware metalen die (van nature) in de regio's in Noord- en Midden-Limburg worden aangetroffen.

Aanbevelingen

De aangetroffen lichte verontreiniging met cadmium en zink in de bovengrond en cadmium, nikkel en zink in het grondwater is dusdanig licht van aard dat er geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de toekomstige bouwplan op de onderzoekslocatie.

5.1.1.2 Ontsluitingsweg vanaf Jacobusstraat

Er is een vooronderzoek (BKK Bodemadvies bv, nr. 11337.BKK, d.d. 11 oktober 2011) uitgevoerd in dit deel van het plangebied.

Uit het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen die wijzen op een mogelijke bodemverontreiniging op de onderzoekslocatie.

Ten aanzien van de aankoopplannen ten behoeve van een te realiseren ontsluitingsweg van de Giel Peetershof naar de Jacobusstraat zijn geen milieuhygiënische beperkingen en/of belemmeringen aanwezig.

De gemeente acht een aanvullend bodemonderzoek, gelet op de toekomstige bestemming alsmede de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart, niet nodig.

5.1.2 Geluid

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zal een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai worden uitgevoerd. Het plan bestaat de realisatie van circa 120 woningen in een nieuwe woonwijk ten zuidoosten van Egchel.

De te onderzoeken wegen zijn de Roggelseweg (provinciale weg N562 tussen Roggel en Maasbree), de Jacobusstraat en de Gielenhofweg. De wegen hebben 2 rijstroken en zijn buitenstedelijk gelegen; de geluidszones bedragen 250 m. De Gielenhofweg is ook deels binnen de bebouwde kom gelegen en heeft in dat deel een zone van 200 m. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke voorkeursgrenswaarde 48 dB. Indien de geluidsbelasting op de gevel van de geprojecteerde woningen uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de wettelijke voorkeursgrenswaarde verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Peel en Maas) tot 63 dB.

De verkeersgegevens van de Roggelseweg zijn ontleend aan de website van de provincie Limburg. De verkeersgegevens van de Jacobusstraat en de Gielenhofweg zijn verstrekt door de gemeente Peel en Maas.

De geluidsbelasting als gevolg van de wegen is berekend met standaard rekenmethode II (Reken- en meetvoorschrift 2012), zie Bijlage 4 Rekenbladen wegverkeerslawaai. In de volgende afbeeldingen zijn de 48 dB, 53 dB en 58 dB vrijeveldcontouren op een rekenhoogte van 7,5 m (tweede verdieping) weergegeven van de Roggelseweg, de Jacobusstraat en de Gielenhofweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0074-ON01_0013.jpg"

Afbeelding: 48 dB, 53 dB en 58 dB contouren op een rekenhoogte van 7,5 m (tweede verdieping) ten gevolge van de Roggelseweg (inclusief correctie artikel 100g Wgh).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0074-ON01_0014.jpg"

Afbeelding: 48 dB en 53 dB contouren op een rekenhoogte van 7,5 m (tweede verdieping) ten gevolge van de Jacobussstraat (inclusief correctie artikel 100g Wgh).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0074-ON01_0015.jpg"

Afbeelding: 48 dB contour op een rekenhoogte van 7,5 m (tweede verdieping) ten gevolge van de Gielenhofweg (inclusief correctie artikel 100g Wgh).

Uit de berekeningen blijkt dat er in de eerste fase geen maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. In de vervolgfase(n) zal nader onderzoek moeten uitwijzen of hier eventueel maatregelen moeten worden getroffen. Dit onderzoek is als voorwaarde opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van de agrarische bestemming naar wonen.

5.1.3 Lucht

Op 15 november 2007 is de wijziging van de 'Wet milieubeheer' in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Aangezien ter plaatse maximaal 120 nieuwe woningen mogelijk gemaakt worden is sprake van een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Om de risico's ter plaatse van het plangebied te achterhalen is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Zoals te zien op onderstaande uitsnede bevinden er zich geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen in of in de directe omgeving van het plangebied. Ook lopen er geen hoogspanningsverbindingen in of in de directe omgeving van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0074-ON01_0016.jpg"

Wel loopt er een transportroute voor gevaarlijke stoffen over de Roggelseweg (N562). Uit de risicokaart blijkt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour op 0 m van de weg ligt.

Aangezien over de Roggelseweg (N562) vervoer van gevaarlijke stoffen mogelijk is, heeft de Deskundigenpool Externe Veiligheid de risicobenadering toegepast conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Omvang van het vervoer

Er zijn geen gegevens beschikbaar over de omvang van het vervoer op de Roggelseweg. De dichtstbijzijnde inrichting met gevaarlijke stoffen aan deze weg betreft een LPG-tankstation ten noorden van Helden. De (verplichte) kortste route loopt niet langs het plangebied.

Verspreid in het buitengebied zijn enkele propaantanks aanwezig, die met enige regelmaat bevoorraad worden. Uitgaande van 5 inrichtingen met een gemiddelde bevoorradingsfrequentie van 20 keer per jaar, leidt dat tot ongeveer 200 vervoersbewegingen van tankwagens met propaan. Voor de risicobeoordeling is de robuuste aanname gedaan dat de Roggelseweg voor alle inrichtingen deel uitmaakt van de bevoorradingsroute.

In de omgeving zijn geen andere inrichtingen aanwezig die leiden tot bulkvervoer van gevaarlijke stoffen over de weg.

Omvang van de risico's

Met vuistregels dient in eerste instantie bepaald te worden of een risicoberekening nodig is. Deze noodzaak vervalt als het plaatsgebonden risico lager is dan 10-6/jaar en het groepsrisico lager dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Voor een weg buiten de bebouwde kom met een toegestane snelheid van 80 km/uur, luiden de vuistregels:

Toetsing plaatsgebonden risico:

  • Vuistregel: Een weg buiten de bebouwde kom heeft geen 10-5-contour.
  • Vuistregel: Wanneer het aantal GF3 (Lees: LPG of propaan) transporten per jaar lager is dan 500 heeft een weg buiten de bebouwde kom geen 10-6-contour.

Toetsing 10% van de oriëntatiewaarde

  • Vuistregel: Wanneer het aantal GF3 transporten minder is dan de drempelwaarde in Tabel 5 (eenzijdige bebouwing) of in Tabel 6 (tweezijdige bebouwing) wordt 10 % van de oriëntatiewaarde niet overschreden.

Voor de bevolkingsdichtheid die met het bestemmingplan mogelijk wordt gemaakt is uitgegaan van 120 woningen met een gemiddelde bezetting van 2,4 personen per woning in een gebied van 6 ha, oftewel 48 personen per ha. De drempelwaarde die in genoemde tabel 5 wordt genoemd is bij deze dichtheid 1.530 transportbewegingen LPG/ propaan per jaar.

Met toepassing van deze vuistregels op de transportfrequentie van 200 tankauto's propaan per jaar en de (toekomstige) bebouwing kan worden geconcludeerd dat de Roggelseweg heeft geen PR 10-6-contour en het groepsrisico is en blijft lager dan 10 % van de oriëntatiewaarde. De risico's hoeven niet te worden berekend.

De toename van het groepsrisico, beschouwd over een kilometer weglengte, neemt niet noemenswaardig toe. Een verantwoording van het groepsrisico hoeft dan ook niet plaats te vinden. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg levert geen belemmeringen op voor het plan.

Dit betekent dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.1.5 Milieuzonering

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn indicatieve richtafstanden voor woningbouw nabij verschillende typen bedrijven opgenomen. De richtafstanden gelden tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Binnen deze richtafstanden is hinder ten gevolge van het betreffende bedrijf niet uit te sluiten. Woningbouw binnen deze richtafstand is inpasbaar, indien aangetoond wordt dat (eventueel na het treffen van maatregelen) voor het betreffende bedrijf een kleinere richtafstand van toepassing is.

In de directe omgeving van het plangebied komen geen niet-agrarische bedrijven voor met een hindercontour die een overlap kent met het plangebied.

5.1.6 Geurhinder en veehouderij

Inleiding

Door de geurproblematiek rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijborende Regeling geurhinder en veehouderijen (Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen.

De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.

De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Woningen en andere gebouwen zijn niet geurgevoelig, als ze deel uitmaken van een veehouderij of een veehouderij die na een bepaalde datum is beëindigd. De norm voor een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is in de Wgv vastgesteld op 3 OUe/m3 (odourunits per m3) en de norm voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is vastgesteld op 14 OUe/m3. Dit betekent dat iedere individuele veehouder 3 OUe/m3 geur mag emitteren op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom en 14 OUe/m3 op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Ten opzichte van een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij geldt niet de maximale geurbelasting, maar een vaste afstand van ten minste 100 m binnen de bebouwde kom en ten minste 50 m buiten de bebouwde kom. Dezelfde afstanden gelden ten opzichte van geurgevoelige objecten indien dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Dat wil zeggen er dan geen geurbelasting worden bepaald. Voorwaarde is dat het betrekking moet hebben op een situatie na 19 maart 2000.

Een aparte uitzondering is gemaakt voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitgemaakt hebben van een veehouderij. De gemeenteraad is bevoegd om deze objecten een lager beschermingsniveau toe te kennen. Hierdoor wordt voorkomen dat een bedrijfsbeëindiging een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van een in de omgeving gelegen veehouderij met zich brengt.

In dit geval is geen gebiedsgerichte aanpak van toepassing.

Voorgrond- en achtergrondbelasting

Conform de Rgv kan de geurbelasting van individuele veehouderijen berekend worden met het verspreidingsmodel “V-Stacks vergunning 2010”. Omdat met dit verspreidingsmodel echter geen geurcontouren berekend kunnen worden, wordt hiervoor het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010” gebruikt. Bij deze uitkomsten en geurcontouren gaat het dan om de voorgrondbelasting van een individuele veehouderij en deze kunnen getoetst worden aan de normen uit de Wgv.

Voornoemde methodiek is echter niet voldoende bij ruimtelijke plannen. Bij ruimtelijke plannen moet in principe gemotiveerd worden dat ter plaatse van het ruimtelijke plan (indien het gaat om een geurgevoelig object) sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te kunnen bepalen, is naast de geurbelasting van een individuele veehouderij, ook de geurbelasting van alle veehouderijen in de omgeving van het ruimtelijke plan bepalend. Het gaat hier dan om de zogenaamde cumulatieve geurbelasting oftewel achtergrondbelasting. Deze kan berekend worden met het verspreidingsmodel “V-stacks gebied 2010”. De uitkomsten van deze berekening kunnen eveneens worden weergegeven via een geurcontour.

Anders dan bij voorgrondbelasting geeft de Wgv geen normen voor achtergrondbelasting. Ook geeft de Wgv geen omschrijving van wat onder een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat verstaan wordt. In dat kader vormt paragraaf 3.4 van de handreiking bij de Wgv (die gaat over de beoordeling van ruimtelijke plannen, aanvulling 23 mei 2007) en de bijlagen 6 en 7 bij de handreiking (met informatie over de te verwachten geurhinder, aanvulling 1 mei 2007) een hulpmiddel voor het beoordelen van ruimtelijke plannen.

Aan de hand van het gestelde in voornoemde handreiking heeft de overheid een tabel opgesteld, die hierna wordt weergegeven, en gebruikt kan worden voor de beoordeling van de milieukwaliteit in een gebied. De milieukwaliteit correspondeert in dit geval met de normering van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Middels deze tabel kan aan de hand van de uitkomsten van de verspreidingsmodel “V-stacks gebied” en de geurcontouren (waarin deze uitkomsten weergegeven worden) bezien worden welke milieukwaliteit er in een bepaald gebied heerst en, gelet op de ligging van het ruimtelijk plan, wat de milieukwaliteit en dus het woon- en leefklimaat bij een ruimtelijk plan is.

  Voorgrondbelasting
(Eén–bron situatie)  
Achtergrondbelasting
(Meer-bron situatie)  
Milieukwaliteit   Geur gehinderden   98 percentiel OUe/m3   98 percentiel OUe/m3  
Zeer goed   < 5 %   < 1.5   < 3,1  
Goed   5 -10 %   1,5 - 3,8   3,1 - 7,4  
Redelijk goed   10 - 15 %   3,8 - 6,6   7,4 - 13,1  
Matig   15 - 20 %   6,6 - 10,0   13,1 - 20,0  
Tamelijk slecht   20 - 25 %   10,0 - 14,2   20,0 - 28,3  
Slecht   25 - 30 %   14,2 - 19,2   28,3 - 38,5  
Zeer slecht   30 - 35 %   19,2 - 25,3   38,5 - 50,7  
Extreem slecht   35 - 40 %   25,3 - 32,8   > 50,7  

Conclusie: milieukwaliteit in relatie tot individuele en cumulatieve geurbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aangetoond worden dat er bij een ruimtelijk plan sprake is van een goed dan wel aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te kunnen oordelen wat de invloed van een ruimtelijk plan op het woon- en leefklimaat is, moet met betrekking tot geur zowel de voorgrondbelasting als de achtergrondbelasting in beeld worden gebracht. In geval van voorgrondbelasting geur vindt toetsing plaats aan de wettelijke norm van 3 OUe/m3 voor de bebouwde kom en aan de wettelijke norm van 14 OUe/m3 voor buiten de bebouwde kom. De norm voor de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “goed” (1,5 tot 3,8 OUe/m3), de norm voor buiten de bebouwde kom valt in de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht” (10,0 tot 14,2 OUe/m3). Op grond hiervan wordt afgeleid, dat binnen de bebouwde kom een milieukwaliteit “goed” aanvaarbaar is en in geval van buiten de bebouwde kom een milieukwaliteit “tamelijk slecht” aanvaardbaar is. Als we deze wettelijke normen doortrekken naar de achtergrondbelasting kunnen we stellen dat binnen de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 3,1 tot 7,4 OUe/m3 (die correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “goed”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en in geval van buiten de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 20,0 – 28,3 OUe/m3 (die correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De contouren die voortkomen uit de berekeningen, behorende bij de Wgv, vormen zowel een toetsingskader bij beoogde uitbreiding van een veehouderij, alsook bij ontwikkeling van nieuwe functies in de nabijheid. Daarnaast geeft de Wgv de mogelijkheid om maatwerk te leveren, door de wettelijke normen of afstanden binnen een vastgelegde marge voor een bepaald (deel)gebied van de gemeente te wijzigen. De gemeente kan dit gebiedsgericht geurbeleid als sturingsinstrument voor (ruimtelijke en functionele) ontwikkelingen in het buitengebied gebruiken.

Gebiedsvisie Giel Peetershof

Aan de Jacobusstraat ligt een varkensbedrijf. Deze heeft een geurhindercontour. Daarnaast ligt aan de Keup een varkensbedrijf met een invloed op het plangebied.

Beide agrarische bedrijven hebben contouren, waarbinnen niet gebouwd mag worden.De gemeente mag hier van afwijken door een geurverordening vast te stellen. Hierbij stelt de raad vast wat een acceptabel woon en leefklimaat is. Voorafgaand aan de vaststelling van deze geurverordening wordt in het kader van het LOG Egchelse Heide een notitie milieuruimte aan de gemeenteraad voorgelegd, waarin de uitgangspunten voor deze verordening worden vastgesteld.

Conform de gebiedsvisie Giel Peetershof is om woningbouw in het plangebied mogelijk te maken een geurverordening noodzakelijk die rekening houdt met deze notitie milieuruimte.