Plan: | herontwikkeling voormalig gemeentehuis Meijel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0100-VG01 |
![]() |
Luchtfoto plangebied |
Aan het Raadhuisplein 1 te Meijel is het voormalige gemeentehuis van de voormalige gemeente Meijel gesitueerd. Sinds de herindeling die in Noord-Limburg in 2010 heeft plaatsgevonden, maakt de kern Meijel onderdeel uit van de gemeente Peel en Maas. Daarbij is de functie als gemeentehuis ter plaatse van het Raadhuisplein 1 te Meijel komen te vervallen.
Een particulier initiatiefnemer is voornemens om het voormalige gemeentehuis aan te kopen en het voormalige gemeentehuis te gaan gebruiken ten behoeve van verschillende horeca activiteiten. Concreet is het planvoornemen om in het pand in de kelder en op de begane grond een horecagelegenheid te realiseren in de vorm van een bruin café/stadscafé/eetcafé met kinderspeelgelegenheid en de mogelijkheid voor logies en groepsaccommodatie. Aan de voorzijde is een groot terras voorzien. In de toekomst zullen de eerste en tweede verdieping gebruikt gaan worden voor een bed & breakfast en/of hotel. Daarnaast zal in het pand op termijn een bedrijfswoning worden gerealiseerd.
Aangezien deze functiewijziging niet past binnen de geldende bestemming, is het noodzakelijk het bestemmingsplan ter plaatse te herzien. Dit bestemmingsplan vormt de verantwoording van het planvoornemen en legt de gewenste situatie planologisch en juridisch vast.
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan het Raadhuisplein 1 in het centrum van de kern Meijel. De kern Meijel maakt onderdeel uit van de gemeente Peel en Maas en is gelegen in de westelijke helft van die gemeente in een landelijke omgeving.
Het plangebied zelf wordt begrensd door de Jan Truijenstraat in het noordwesten en het Raadhuisplein in het noordoosten. Aan de oostzijde bestaat de grens uit het hotel aan het Raadhuisplein 6 en het pad dat loopt van het Raadhuisplein naar de straat Bongerd. Aan de zuidwestzijde tot slot, bestaat de grens uit de straat Bongerd.
Het perceel waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft is kadastraal bekend als gemeente Meijel, sectie E en perceelsnummer 2856 (gedeeltelijk). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 850 m².
![]() |
uitsnede vigerend bestemmingsplan Kern Meijel (vastgesteld 16 juni 2015) |
Ter plaatse van het Raadhuisplein 1 en het bijbehorende voorterrein is het bestemmingsplan 'Kern Meijel' vigerend. Dat bestemmingsplan is vastgesteld d.d. 16 juni 2015 en onherroepelijk geworden op 4 september 2015
Ter plaatse van het plangebied voor onderhavig bestemmingsplan zijn de bestemming 'Gemengd en 'Verkeer-Verblijfsgebied' van toepassing. Deze bestemming is vrij ruim, toch zijn de ontwikkelingen zoals voorzien, niet (allemaal) toegestaan op basis van het vigerende regeling ter plaatse. Het exploiteren van een café/bar is namelijk aan te merken als een categorie 3 horecabedrijf, de logies en groepsaccommodatie als categorie 5 horecabedrijf terwijl ter plaatse uitsluitend horecacategorieën 1 en 2 zijn toegestaan Ook is een bedrijfswoning hier niet toegestaan.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de geldende bestemming zodat de beoogde ontwikkeling planologisch en juridisch mogelijk wordt gemaakt.
In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Met het oog op deze bestemmingen worden regels gegeven, welke in ieder geval het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken reguleren. Daarnaast bevat het plan standaardregels met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling. Naast de planregels bestaat het bestemmingsplan ook uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (de plankaart). Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden.
Het bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Ten behoeve van de uniformiteit dient het gehele plan opgesteld te worden conform de IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening stelt ten aanzien van bestemmingsplannen.
Onderhavig bestemmingsplan is ontwikkelend van aard. De regels van onderhavig bestemmingsplan bieden dan ook een dusdanige ruimte dat de ontwikkeling van het voormalige gemeentehuis zoals omschreven in paragraaf 1.1 en in hoofdstuk 2, mogelijk is.
In het volgende hoofdstuk wordt het planvoornemen uiteengezet. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de planologische kaders geschetst aan de hand van het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt het planvoornemen getoetst op de actuele waarden, in hoofdstuk 5 aan het aspect water en in hoofdstuk 6 op milieuaspecten. Vervolgens wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hierbij worden de planregels toegelicht. Hoofdstuk 8 gaat vervolgens in op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, waarbij zowel de financiële als maatschappelijke uitvoerbaarheid beoordeeld wordt. Ten slotte wordt in hoofdstuk 9 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan, waarbij onder andere wordt stilgestaan bij de vorm van inspraak en vooroverleg.
Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelend karakter. Dat wil zeggen dat het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen toestaat De veranderingen die hierdoor teweeg gebracht worden, dienen opgenomen en verantwoord te worden in het bestemmingsplan.
![]() |
Luchtfoto gecombineerd met de GBKN/DKK van het plangebied (2015) |
Een particulier initiatiefnemer is voornemens om in het voormalige gemeentehuis aan het Raadhuisplein 1 te Meijel onder andere een bruincafé-stadscafé-eetcafé met kinderspeelruimte, logies en een bedrijfswoning te realiseren. Aangezien de gewenste functies niet aansluiten bij de vigerende regeling ter plaatse, is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.
Voor de realisatie van het café, logies en bedrijfswoning zullen beperkte bouwkundige wijzigingen aan het voormalige gemeentehuis plaatsvinden. Het planvoornemen ziet voornamelijk op interne verbouwing en functiewijzigingen. Ten behoeve van het terras aan de voorzijde zal de openbare ruimte van het pand enigszins aangepast worden. Benadrukt wordt dan ook dat het planvoornemen nauwelijks gevolgen heeft voor de ruimtelijke uitstraling van het betreffende pand.
De functiewijziging ziet toe op het mogelijk maken van de volgende functies binnen het voormalige gemeentehuis:
- een stadscafé/eetcafé met circa 80 zitplaatsen;
- een bruincafé;
alsmede ondersteunende faciliteiten ten hoeve van de horecafunctie zoals:
- sanitaire voorzieningen;
- een keuken;
- een kinderspeelparadijs;
- een lift;
- een balie en garderobe;
- opbergruimten.
- vergader- en workshop ruimten;
- kleedkamers voor personeel;
- opslag- en voorraadruimten.
- logies
De begane grond zal in zijn geheel worden verbouwd tot café. Intern wordt een onderscheid gemaakt tussen een bruincafé en een stadscafé/eetcafé. In het stadscafé zal een verhoging worden gemaakt waarop zitjes worden geplaatst. Op de begane grond zullen verder 2 toiletgroepen worden gerealiseerd waarvan één met een ruim invalide/baby toilet.
In de toekomst is het mogelijk dat de eerste en tweede verdieping worden ingezet ten behoeve van logiesverblijven. Daarbij wordt gedacht aan een hotel, bed and breakfast en groepsaccommodatie. Mogelijk wordt in de toekomst de 1ste of tweede verdieping of kerderverdieping omgebouwd tot bedrijfswoning.
Aan de voorzijde wordt een open terras aangelegd (zie impressie).
![]() |
impressie terras voorzijde |
De initiatiefnemer beoogt een gemoedelijke horecazaak te creëren waar mensen zich snel thuis zullen voelen. Dit wordt bereikt door het aanbieden van een assortiment die normaliter alleen in de stad te vinden is. Het assortiment zal bijvoorbeeld bestaan uit een wijnkaart, speciale bieren, verse jus en natuurlijk koffie en thee.
In de bestaande ontsluiting van het perceel zijn geen wijzigingen voorzien. Het pand wordt in de bestaande situatie ontsloten via het Raadhuisplein. In de beoogde toekomstige situatie zal dit niet wijzigen.
Voor het berekenen van de parkeerbehoefte ten behoefte van de functiewijziging wordt uitgegaan de CROW parkeernormering. Er is rekening gehouden met de geldende parkeernormering die uitgaat van piekmomenten, bij een volledige bezetting van alle functies. In de praktijk zal de bezetting en de parkeerbehoefte echter fluctueren en zal er sprake zijn van dubbelgebruik van parkeerplaatsen in dag- en avondperiode.
Functie | min | max | min | max | gemiddeld | ||||
Café 250 m2 bvo |
5/100 m2 bvo | 7/100 m2 bvo | 12,5 | 17,5 | 15 | ||||
Eetcafé 250 m2 bvo |
10/100 m2 bvo | 12/100 m2 bvo | 25 | 30 | 27,5 | ||||
Hotel/B&B 10 kamers |
0,5 per kamer | 1,5 per kamer | 5 | 15 | 10 | ||||
Bedrijfswoning | 1,7 per woning | 1,7 per woning | 1,7 | 1,7 | 1,7 | ||||
Vergader/workshopruimte 50 m2 bvo |
2/100 m2 bvo | 3/100 m2 bvo | 1 | 1,5 | 1,25 | ||||
Totaal | 55,5 |
Parkeren vond in de voormalige situatie (gemeentehuis) plaats aan het Raadhuisplein, de achterzijde van het gemeentehuis en overloopgebieden aan het Tomveld en Alexanderplein. Voor de functie als gemeentehuis waren hier voldoende parkeerplaatsen aanwezig. Bij het voormalige gemeentehuis was er een parkeerbehoefte van 37,5 parkeerplaatsen (1.500 m2 en 2,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo). Dat betekent een toename van 18 parkeerplaatsen. Aan de Kerkstraat is een parkeervoorziening gerealiseerd van 1.400 m2 (56 parkeerplaatsen). Naast parkeergelegenheid voor het gemeentehuis, wordt dit gedeeltelijk gebruikt voor ouders van schoolgaande jeugd, bij kerkdiensten en evenementen. Daarmee wordt ruim voldaan aan de (toekomstige) parkeerbehoefte. Initiatiefnemer zal door middel van actieve communicatie richting bezoekers van de horecagelegenheid verwijzen naar deze parkeergelegenheid.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren ("decentraal, tenzij").
Algemene doelstellingen en nationale belangen
In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.
De bereikbaarheid van Nederland dient verbeterd, gewaarborgd en ruimtelijk zeker gesteld te worden. Hierbij zal de gebruiker voorop staan. Dat wil zeggen dat een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem met voldoende capaciteit gerealiseerd moet worden. Dit kan door de huidige infrastructuur beter te benutten, maar ook door slim te investeren in het hoofdnetwerk. Regio's moeten met elkaar en hun achterland verbonden worden en multimodale vervoersknooppunten dienen versterkt te worden. Om de deur-tot-deur bereikbaarheid verder te verbeteren is het van belang om ook voor fiets- en langzaam verkeer een fijnmazig netwerk te creëren. Ten slotte is ook een transitie naar duurzame mobiliteit gewenst en dit zal dan ook zo veel mogelijk gefaciliteerd moeten worden vanuit de overheid.
Het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid zal gepaard gaan met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving. Het behouden en waar nodig versterken van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden is hierbij van groot belang. Daarnaast zal ook ruimte geboden moeten worden voor militaire activiteiten en een efficiënt gebruik van de ondergrond.
Dit alles dient tot stand te komen door middel van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Indien er binnen een regio ontwikkelingen plaats zullen gaan vinden, dient het stappenplan uit de SVIR gevolgd te worden. Deze zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking', die tevens is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat uit de volgende stappen:
Betekenis voor het plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk de Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Naast deze regio zijn ook andere gebieden in deze regio, zoals de haven van Moerdijk, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, het chemiecluster in Sittard-Geleen en de medische cluster in Maastricht, belangrijk voor de concurrentiekracht van de regio. Het optimaal benutten en verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze regio's via weg, water, spoor en lucht is hierbij van groot belang.
Daarnaast dienen de waterveiligheid, -kwaliteit en zoetwatervoorziening geborgd te worden op zowel korte als lange termijn. Verder zal de (herijkte) Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden, verder tot stand gebracht en beschermd worden. Ten slotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergie netwerk (380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.
Een goed vestigingsklimaat kan bereikt worden door hoogwaardige stedelijke woonmilieus, stedelijke voorzieningen en variërende toegankelijke groengebieden rond het stedelijk gebied te realiseren. Op deze manier wordt de regio aantrekkelijker voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers om hier te komen werken en/of zich hier te vestigen. Dit geldt voornamelijk voor de regio Eindhoven. In Parkstad Limburg speelt voornamelijk het aanpakken van de krimpopgave een belangrijke rol.
Het planvoornemen voorziet in de verbouwing van een voormalige gemeentehuis ten behoeve van een horecagelegenheid. Door het toevoegen van deze horecagelegenheid aan het voorzieningenniveau van de kern Meijel wordt een bijdrage geleverd aan een goed vestigingsklimaat aldaar. Bovendien betreft het planvoornemen op nationaal niveau een kleinschalige ontwikkeling. Het planvoornemen heeft dan ook geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Het doel is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting.
Vraaggerichte programmering en realisering van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beiden te bereiken is derhalve de kaderstellende ladder voor duurzame verstedelijking.
Er dient sprake te zijn van een regionale behoefte, die bij voorkeur binnen het bestaande stedelijk gebied van de regio kan worden voorzien. Dit door bijvoorbeeld benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Aangezien het planvoornemen voorziet in de vestiging van een horecagelegenheid binnen de bestaande bebouwing van een voormalig gemeentehuis, en het planvoornemen dus niet ziet op nieuw ruimtebeslag, is de Ladder voor duurzame verstedelijking echter niet van toepassing.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Aangezien er vanuit het SVIR geen beperkingen gelden voor het planvoornemen, is ook het Barro niet van toepassing.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten (zie navolgende tabel). Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Volgens de kaart 'Zonering Limburg' ligt het plangebied in de zone 'overig bebouwd gebied', als onderdeel van de hoofdcategorie 'bebouwd gebied'. Het 'overig bebouwd gebied' omvat gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:
![]() |
Kaart 'Zonering Limburg' van het POL2014 |
In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren. De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaat en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de verbouwing van een voormalig gemeentehuis ten behoeve van een horecagelegenheid. Het betreft met name een interne functiewijziging, er vinden beperkte ruimtelijke ingrepen plaats. Het planvoornemen is een vorm van hergebruik van bestaande waardevolle leegstaande bebouwing en is dus ook een vorm van herstructurering. Er wordt optimaal gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte binnen de kern Meijel. Het planvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten uit het POL 2014.
Op 12 december 2014 is ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.
Het plangebied is niet gelegen in een van de kwetsbare gebieden die middels de Omgevingsverordening worden beschermd. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door regelgeving zoals vastgelegd in die verordening.
In een structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen legt de gemeente de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vast. De structuurvisie is samen met een brede betrokkenheid uit de dorpen opgesteld en wordt ook uitgevoerd in nauwe samenwerking met de dorpen, ondernemers, woningbouwverenigingen en maatschappelijke partijen.
De gemeente noemt in de structuurvisie de volgende ruimtelijke hoofdkeuzes:
Bovengenoemde ruimtelijke hoofkeuzes zijn in de structuurvisie thematisch uitgewerkt. Voor Meijel en specifiek voor onderhavige ontwikkeling zijn hierna de betreffende uitgangspunten benoemd.
![]() |
Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen (2015) |
Detailhandel
Beleidsuitgangspunt
Clusteren van detailhandel, horeca en dienstverlening in de dorpscentra.
Accent Meijel
Behouden van de koopfunctie van Meijel met het accent op de Dorpsstraat en het Raadhuisplein. Door de realisatie van diverse herontwikkelingslocaties (Aldi, Hermes Hent, pand Jaspers, voormalig gemeentehuis) is het mogelijk om nieuwe winkels en horeca aan te trekken om de leegstand in te vullen. Op basis van het vastgestelde Peelbeeld Meijel wordt het Peelbeeld uitgedragen waarbij de herinrichting van de openbare ruimte van de Dorpsstraat en het Raadhuisplein, de aanpak van de gevelbeelden en gerichte marketing belangrijke onderdelen zijn. Het Raadhuisplein wordt een horecaplein;
Toerisme en recreatie
Beleidsuitgangspunt
De gemeente bevordert nieuwe initiatieven, die het groene en gastvrije imago van de gemeente helpen versterken. De gemeente wenst aan te sluiten bij de regionale ambitie om het aantal overnachtingen in de regio te vergroten via het motto 'gastvrijheidsacademie Noord Limburg'.
Accent Meijel
Peelbeeld neerzetten en promoten in Meijel door o.a. herinrichting openbare ruimte centrum en accenten bij entrees;
Horeca
Het beleidsuitgangspunt is dat horeca thuishoort in de dorpscentra van de kernen, in combinatie met winkels en dienstverlening.
Gebiedsgerichte uitwerking
In 2011 is onder leiding van het dorpsoverleg een Toekomstbeeld opgesteld: Denk je aan Meijel. Op acht domeinen heeft de gemeenschap aangegeven wat haar wensen zijn. Vanuit ruimtelijk oogpunt komt daaruit naar voren:
De ambitie voor Meijel is om zich als Peeldorp te positioneren. Daartoe zijn goede functionele en ruimtelijke relaties nodig en een gezellig en herkenbaar centrum met alle benodigde voorzieningen. Op het Raadhuisplein wordt ruimte geboden om in dit gebied het aanbod aan recreatieve- en horecavoorzieningen verder te ontwikkelen. De ambitie om een aantrekkelijke dorpskern te krijgen met horeca, terrassen en hedendaagse overnachtingsmogelijkheden passen in het ontwikkelen van het Peelbeeld van Meijel.
Tot slot wordt opgemerkt dat in 2015 het centrumplan voor Meijel wordt uitgevoerd. Op aangeven van en onder leiding van het dorp is een centrumplan opgesteld dat het Peelbeeld in Meijel nadrukkelijk gaat uitdragen. Dit moet leiden tot een aantrekkelijk en levendig centrum van Meijel voor inwoners, bezoekers en recreanten.
Conclusie
De herontwikkeling van het gemeentehuis tot een horecagelegenheid met bruincafé/eetcafé en overnachtingsmogelijkheden past geheel binnen de doelstellingen van de Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen en wordt ook als zodanig benoemd. Het draagt bij aan het creëren van een aantrekkelijke dorpskern met horeca, terrassen en hedendaagse overnachtingsmogelijkheden.
Concluderend kan gesteld worden dat de voorgenomen realisatie van een horecagelegenheid in het voormalige gemeentehuis niet afwijkt van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, met uitzondering van de strijdigheid met de geldende bestemmingsplanregels. Het project wordt namelijk gerealiseerd binnen bestaande (karakteristieke) bebouwing in de bebouwde kom van Meijel. Met het functiewijziging wordt een bijdrage geleverd aan de instandhouding van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau van de kern Meijel en het creëren van een aantrekkelijke dorpskern met horeca, terrassen en hedendaagse overnachtingsmogelijkheden.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de actuele waarden die aanwezig zijn in het gebied. Specifiek wordt ingegaan op flora en fauna, ecologische structuur, habitats, cultuurhistorie en archeologie.
Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.
Het plangebied is niet gelegen binnen een gebied dat beschermd conform het regime van de Natuurbeschermingswet. Op een afstand van circa 2 kilometer ten westen van het plangebied is het Natura 2000-gebied 'Groote Peel' gelegen. Gezien deze grote afstand en de aard van het planvoornemen is de realisatie van de horecagelegenheid binnen het voormalige gemeentehuis niet van invloed op dit Natura 2000-gebied. Rondom de kern Meijel zijn diverse Ecologische hoofdstructuren (EHS) aanwezig. Het planvoornemen heeft echter geen invloed op de instandhouding van deze EHS-gebieden.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.
In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het besluitgebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.
De Flora- en faunawet deelt de soorten in drie tabellen in. Voor soorten in de eerste tabel geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor soorten in tabel 2 is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij men beschikt over of de werkzaamheden (aan-toonbaar) uitvoert volgens een door het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I) vastgestelde gedragscode. De soorten in tabel 3 zijn het strengste beschermd. Af-hankelijk van het planvoornemen en de beschermde soort die in of nabij het plangebied voorkomt vindt een afweging plaats. Een aanvraag van een ontheffing is enkel noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten een schadelijk effect zullen hebben op de aanwezige beschermde soorten of zorgen voor een vermindering van de ecologische functionaliteit voor deze soorten. Een aanvraag is niet noodzakelijk indien de werkzaamheden dusdanig worden ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan de beschermde soorten.
Standaard geldt voor het gehele gebied de algemene zorgplicht zoals die in de Flora- en faunawet centraal staat (artikel 2). Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen genomen dienen te worden om nadelige gevolgen op flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Bovendien moeten de handelingen in logisch verband staan met het plan en geen doel op zich vormen. Deze zorgplicht geldt ten allen tijde, ook indien een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de functiewijziging van een bestaand pand ten behoeve van de realisatie van een horecagelegenheid. Het plangebied is dus al bebouwd. Er kan dan ook geen sprake zijn van eventueel aanwezige beschermde soorten. Dit aspect behoeft dan ook geen nader onderzoek.
Cultuurhistorisch erfgoed neemt een steeds belangrijkere plaats in binnen de ruimtelijke ordening. Het bepaalt namelijk een groot gedeelte van de identiteit van de regio of provincie. Daarom is het zaak om cultuurhistorische bouwwerken en -objecten, landschappen en vlakken te beheren, behouden en waar nodig zelfs te ontwikkelen. Een zorgvuldige planologische omgang met deze objecten en landschappen is hierbij van groot belang. In het kader van de modernisering van de monumentenzorg in Nederland is dit ook verankerd in de wetgeving. Voortaan is het verplicht om bij ruimtelijke plannen in de toelichting te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Ook is het van belang om waardevol erfgoed te benoemen. De rijksoverheid doet dit in de Visie Erfgoed en ruimte.
Het cultuurhistorisch erfgoed is door de provincie Limburg inzichtelijk gemaakt middels de Cultuur Historische Waardenkaart. Deze bevat aparte kaartlagen voor de drie bouwstenen archeologie, historische bouwkunst en historische geografie. De bouwsteen 'archeologie' zal verder naar voren komen in 4.3. De andere bouwstenen worden nu nader uiteengezet. Onder 'Historische bouwkunst' worden alle bouwwerken en objecten verstaan die langer dan vijftig jaar geleden vervaardigd zijn en vanwege hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn. 'Historische geografie' betreft de sporen van vroegere menselijke activiteiten die zichtbaar zijn in het landschap en buiten de begrippen archeologie en historische bouwkunst vallen, zoals de hoofdlijnen van oude en jonge cultuurlandschappen.
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen Rijksmonumenten aanwezig. Wel is op kleine afstand het Rijksmonument de St. Nicolaaskerk gesitueerd. Derhalve bestaan er vanwege de ligging ten opzichte van beschermde of beeldbepalende panden geen beperkingen voor de functiewijziging binnen het voormalige gemeentehuis.
In 1992 is het Verdrag van Valletta (Malta) door de landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ (ter plekke) bewaard moeten blijven. Er dient te worden nagestreefd de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ (elders) worden bewaard. Het Verdrag van Valletta is via de Wet op de archeologische monumentenzorg doorvertaald in met name de Monumentenwet 1988, welke aangeeft dat de gemeente bevoegd gezag is op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 4) is opgenomen dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit moet ook beschreven worden in de toelichting. In onderhavige paragraaf wordt een beschrijving gegeven op van de wijze waarop rekening gehouden wordt met de archeologische waarden in het gebied.
In het archeologiebeleid, dat in juni 2011 is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In de bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen. In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde-Archeologie 3' overgenomen van het geldende bestemmingsplan Kern Meijel.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de functiewijziging binnen de bestaande bebouwing van het voormalige gemeentehuis. Er vindt slechts een beperkte uitbreiding aan de achterzijde van het gemeentehuis plaats, waarbij binnen 250 m² oppervlakte wordt gebleven. Eventueel aanwezige archeologische waarden zullen door onderhavig planvoornemen dan ook niet worden beschadigd. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.
Zoals gezegd is de watertoets een verplicht onderdeel van elke planologische procedure. Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het planvoornemen betreft de functiewijziging van bestaande bebouwing (voormalige gemeentehuis) ten behoeve van het gebruik als horecagelegenheid. Benadrukt wordt dat het planvoornemen niet voorziet in de toevoeging van bebouwing of verharding. Gezien het feit dat met de voorgenomen ontwikkeling het aantal vierkante meters verhard oppervlak gelijk blijft, is er geen reden om aan te nemen dat de huidige waterhuishoudkundige situatie dusdanig verandert dat een verslechtering van het waterkwantiteits- dan wel het waterkwaliteitssysteem waarneembaar is. Het is dan ook niet noodzakelijk om onderhavige paragraaf in het kader van de watertoets voor te leggen aan het verantwoordelijke waterschap.
Het beleid ten aanzien van het aspect water komt in diverse beleidsdocumenten terug op verschillende schaalniveaus. Zo is er op zowel nationaal al provinciaal niveau een waterplan van kracht, dat uiteindelijk geland is in een waterbeheerplan van het verantwoordelijke waterschap, in dit geval waterschap Peel en Maasvallei. Daarnaast beschikt het waterschap over andere relevante plannen met betrekking tot het aspect water. Aangezien het planvoornemen geen invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse, worden deze plannen in deze paragraaf niet nader beschreven.
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Het grondwaterpeil is gelegen op omngeveer 3,9 meter onder het maaiveld.
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Hierin zijn geen wijzigingen voorzien.
Binnen het plangebied en in de direct omgeving van het plangebied is sprake van een gemengd rioolstelsel. Dat wil zeggen dat het huishoudelijk afvalwater en het hemelwater worden verzameld in één buis en vervolgens gezamenlijk worden afgevoerd richting een gemaal, welke het water richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie pompt. Bij hevige regenval kan het voorkomen dat het riool niet al het water kan verwerken. Daarom kent het gemengde stelsel op enkele punten een overstort, waarbij overtollig water wordt geloosd op het oppervlaktewater.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet in wijzigingen. Derhalve zal het bestemmingsplan geen effect hebben op (de werking van) het rioleringsstelsel binnen het plangebied en de omgeving er van.
Het Waterschap Peel en Maasvallei heeft besloten dat kleine ruimtelijke plannen niet meer voor een wateradvies naar het watertoetsloket hoeven te worden verstuurd (brief waterschap 18 oktober 2006), mits het besluitgebied niet binnen een (door het Waterschap aangegeven) speciaal aandachtsgebied valt.
Hiervoor is een bovengrens ingesteld van 2.000 m² nieuw verhard oppervlak. Onderhavig planvoornemen voorziet in een beperkte toename van verhard oppervlak en het plangebied is niet gelegen in een speciaal aandachtsgebied. Onderhavig bestemmingsplan hoeft derhalve niet te worden voorgelegd aan het waterschap.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieuaspecten die van invloed kunnen zijn op het plan. Specifiek wordt ingegaan op geluid, bodem, trillingen, luchtkwaliteit, licht, geurhinder, externe veiligheid, kabels en leidingen en zoneringen.
Door Tritium advies is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden omin het voormalige gemeentehuis een categorie 3 (café) en categorie 5 (hotel) horecabedrijf te vestigen. De rapportage van het onderzoek is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. In dit onderzoek is de geluiduitstraling van de inrichting (muziekgeluid vanuit het café en stemgeluid vanaf het terras aan de voorzijde) naar de omgeving bepaald, inzichtelijk gemaakt en beschouwd. De resultaten uit het onderzoek worden hierna kort weergegeven.
In de bestaande situatie is het toelaatbare muziekgeluidniveau in het café slechts circa 75 dB(A) popmuziek. Na het aanbrengen van een doos-in-doos constructie en het vervangen van het glas, blijkt uit berekende immissieniveaus ter plaatse van de beschouwde toetspunten dat de inrichting binnen de door de gemeente Peel en Maas gestelde geluidgrenswaarden geschikt is voor de volgende maximaal toelaatbare (pop)muziekniveaus:
Hiermee is het bruin café geschikt voor DJ's en live muziek. Tot twaalf maal per jaar kunnen in het kader van de 12-dagenregeling hogere niveaus worden aangevraagd, eventueel ook voor het eetcafé.
Om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen bij de onderhavige planherziening, is ook de geluiduitstraling vanuit het beoogde terras (stemgeluid) aan de voorzijde van de inrichting beschouwd. Dit aspect is separaat getoetst en voldoet aan de gestelde normwaarde van 50 dB(A) overeenkomstig stap 2 van het stappenplan uit de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' uitgaande van een gemengd gebied.
Gecumuleerd komt de immissie van terras en muziekgeluid neer op maximaal 52 dB(A) etmaalwaarde. Deze waarde voldoet niet aan stap 2 maar wel ruim aan stap 3 uit voornoemd stappenplan. In de nachtperiode zal de onderhavige inrichting ter plaatse van de maatgevende toetspunten bepalend zijn daar er weinig verkeer zal zijn en de overige horecabedrijven aan de overkant van het plein liggen (afstand), waardoor de gecumuleerde geluidbelasting van alle in de omgeving aanwezige bronnen (nagenoeg) gelijk zal zijn aan de geluidbelasting als gevolg van de onderhavige inrichting. Bovendien vindt deze worst-case situatie vrijwel uitsluitend plaats op warme zomeravonden in het weekend. Derhalve kan gesteld worden dat onderbouwd voldaan kan worden aan stap 3 uit het stappenplan en dat er derhalve in de toekomst sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Indirecte hinder is, voor zover voertuigen akoestisch herkenbaar zijn als behorende bij onderhavige inrichting, in een worst-case situatie getoetst aan de hiervoor geldende normen en voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A).
De maatregelen die benoemd zijn in het akoestisch onderzoek worden geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan.Ten aanzien van de in eerste instantie geplande binnentuin/terras aan de achterzijde van is naar aanleiding van zienswijzen en na overleg met de initiatiefnemer besloten om deze niet meer mogelijk te maken.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet. Bij het opnemen van wijzigingsbevoegdheden kan die onderzoeksverplichting vooruit worden geschoven tot het moment van toepassing daarvan. Ook aan het afwijken van de regels kan de voorwaarde worden verbonden dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de realisatie van een horecagelegenheid binnen het voormalige gemeentehuis. Er is dus uitsluitend sprake van een functiewijziging. De beoogde functies worden opgenomen binnen de bestemming 'gemengde doeleinden'. Voorheen werd het pand gebruikt ten behoeve van een gemeentehuis. Een horecagelegenheid is milieuhygiënisch gezien geen gevoeligere bestemming dan een gemeentehuis. De kwaliteit van de bodem ter plaatse heeft bovendien voorheen nooit voor (gezondheids)problemen gezorgd. Geconcludeerd kan dan ook worden dat het gebruik als horecagelegenheid geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de beoogde gebruikers. Het gebruik als horecagelegenheid zal ook niet leiden tot een verslechtering van de bodemkwaliteit ter plaatse. Een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen.
Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
In het geval een planvoornemen strekt tot het realiseren of wijzigen van bronnen van luchtverontreiniging, die leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, dient onderzoek naar de exacte gevolgen voor de luchtkwaliteit uitgevoerd te worden. Voorheen werd het plangebied en de bestaande bebouwing gebruikt ten behoeve van de functie als gemeentehuis. Deze functie genereerde de nodige verkeersbewegingen. Verwacht wordt dat de nieuwe functie als horecagelegenheid, per saldo, niet meer verkeersbewegingen zal generen. Het is dan ook aannemelijk dat de functiewijziging Niet In Betekenende Mate bij zal dragen aan de luchtverontreiniging. Een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.
Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:
Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen. Op grond van artikel 13 BEVI dient bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden door het bevoegd gezag. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.
![]() |
uitsnede risicokaart provincie Limburg |
Zoals gezegd zijn de risiconormen voor inrichtingen vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het besluit verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met bepaalde eisen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) zijn voorts regels opgenomen betreffende de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Binnen de directe omgeving van het plangebied zijn, volgens de risicokaart van de provincie Limburg, geen risicovolle inrichtingen aanwezig. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen op ruim 200 meter ten westen van het plangebied. Het betreft de inrichting 'Shell Nederland Verkoopmaatschappij BV', gelegen aan de Jan Truijenstraat 63 te Meijel. Dit tankstation met LPG-voorzieningen heeft een maximale plaatsgebonden risicocontour van 110 meter. De betreffende contour reikt niet tot aan het plangebied.
Voor tankstations met LPG-voorzieningen geldt voor het groepsrisico een invloedsgebied van 150 meter. Het plangebied is gelegen op meer dan 150 meter van het tankstation en dus buiten het invloedsgebied.
Volgens de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen bevinden zich in de directe omgeving van het besluitgebied geen wegvakken (N561 en N279) waar de plaatsgebonden risicocontour groter is dan 10-6/jr of wegvakken waar het groepsrisico groter is dan de oriënterende waarde.
Volgens de Risicoatlas spoor ishet plangebeid niet gelegen binnen het invloedsgebied van een spoorlijn waarop de norm van 10-6 per jaar voor het individueel risico overschreden wordt op een afstand van meer dan 10 meter van het midden van het spoor.
In het plangebied of de directe omgeving van het besluitgebied zijn op basis van het bestemmingsplan, de kaarten van de Gasunie en de risicokaart van de provincie Limburg, geen buisleidingen gelegen die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen binnen het plangebied.
Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg, water of buisleiding). Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Geconcludeerd kan worden dat er vanuit externe veiligheidsaspecten geen belemmeringen bestaan voor onderhavige ontwikkeling.
Bij ruimtelijke planvorming dient rekening gehouden te worden met zoneringen, zoals een milieubeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied en/of zoneringen rondom bedrijven.
Conform de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009), uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), dient voor de beoogde horecagelegenheid een indicatieve afstand van 10 meter tot milieugevoelige bestemmingen zoals woningen. De afstand tot dergelijke milieugevoelige functies is in de bestaande situatie ten minste 16 meter. In het kader van een goede ruimtelijk ordening is de geluiduitstraling naar gevoelige functies wel beschouwd. Er wordt verwezen naar paragraaf 6.1 Geluid.
Een horecagelegenheid, een bedrijfswoning (bij de horecagelegenheid) en/of een verblijfsfunctie zijn geen milieugevoelige functie. Deze functies worden dan ook niet beïnvloed door eventuele bedrijven in de omgeving van het plangebied.
Er zijn op of in de directe omgeving rond het plangebied op basis van de kaarten van de Gasunie en de risicokaart van de provincie Limburg, geen kabels of leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven. Bij de realisatie van de appartementen en woningen hoeft hiermee dan ook geen rekening gehouden te worden.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt een viertal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:
Bij het opstellen van de inhoud van de regels wordt zoveel mogelijk aangesloten op het vigerende bestemmingsplan 'Kern Meijel'. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels terug gelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:
Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook de uitvoerbaarheid van het plan getoetst te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijke plan of besluit waarop het betrekking heeft. In dit geval betreft het ruimtelijke plan een bestemmingsplan.
De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
of indien:
Het planvoornemen betreft de functiewijziging ten behoeve van een horecagelegenheid in het voormalige gemeentehuis te Meijel. Er wordt geen nieuwe bebouwing gerealiseerd. Derhalve is het plan ook niet aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen.
De kosten voor de functiewijziging en de interne verbouwingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een koopovereenkomst gesloten. Daarmee is onder andere de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd.
Op grond van artikel 6.1 Wro kennen Burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden ten gevolge van onder meer een wijziging van het bestemmingsplan, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Daarbij geldt dat het moet gaan om schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en die niet reeds voldoende anderszins is verzekerd.
In de anterieure overeenkomst worden de kosten voor eventuele planschade afgewenteld op de initiatiefnemer.
Naast de economische uitvoerbaarheid is het ook van belang dat het bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal voor de ontwikkeling van een bestemmingsplan een procedure worden doorlopen.
Het planvoornemen voorziet in de functiewijziging van het voormalige gemeentehuis ten behoeve van een horecagelegenheid. Er zullen geen ruimtelijke wijzigingen worden doorgevoerd. Bovendien is middels akoestisch onderzoek aangetoond dat ter plaatse van omliggende geluidsgevoelige functies, er geen geluidsoverlast zal optreden door het gebruik als horecagelegenheid. Verwacht wordt dan ook dat er tegen het planvoornemen geen overwegende bezwaren zullen bestaan.. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen gedurende de ter inzage termijnen worden ingediend.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van het Rijk en provincie. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben worden bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken bij het overleg conform artikel 3.1.1. Bro. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen (nadelige) invloed op de belangen van genoemde instanties. Vooroverleg is derhalve niet nodig.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 3 december 2015 tot en met 13 januari 2016 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn aanleiding geweest om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. De zienswijzen zijn van een reactie voorzien in een nota zienswijzen.
Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van september 2016.