direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Keup 13 te Egchel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0001.png"

Vooraanzicht plangebied

Aan de Keup 13 te Egchel in de gemeente Peel en Maas is een voormalige bedrijfswoning gelegen. Op basis van het geldende bestemmingsplan is bewoning door derden mogelijk, maar slechts op basis van een zogenoemde uitsterfconstructie. Het doel is om hier permanent een reguliere (burger)woning van te maken. De woning valt binnen de 1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas onder de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden'. De gemeente wil middels een nieuw bestemmingsplan de bestemming wijzigen in 'Wonen'.

 

In een eerder stadium heeft de gemeente met het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" reeds getracht de planologische status van veel woningen in het buitengebied om te zetten naar een zogenoemde plattelandswoning door daaraan de bestemming 'Wonen – Plattelandswoning' toe te kennen, maar deze regeling is in de beroepsfase echter vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder andere vanwege het feit dat bij de vaststelling van het plan het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en de belangen van omliggende agrarische bedrijven onvoldoende in de belangafweging zijn betrokken.

In haar uitspraak heeft de Raad van State de gemeente de opdracht gegeven om het bestemmingsplan voor 23 december 2015 te repareren voor die onderdelen die zijn vernietigd. Op 15 december 2015 is deze 1e reparatieherziening vastgesteld. In die herziening heeft het perceel Keup 13 te Egchel de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' gekregen. Aanleiding daarvoor was het feit dat de afstand van de woning tot de naastgelegen intensieve veehouderij minder dan 50 meter bedraagt en er geen goed woon- en leefklimaat kon worden gegarandeerd. Wel is voorzien in een uitsterfconstructie die het gebruik van die woning door derden mogelijk maakt, tot het moment waarop dat gebruik gedurende minimaal een jaar is onderbroken.

Het planvoornemen om het perceel te voorzien van de bestemming 'Wonen' past niet binnen de huidige bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' en de Uitsterfconstructie wonen Keup 13 en om die reden is het noodzakelijk het bestemmingsplan ter plaatse te herzien. Dit bestemmingsplan vormt de verantwoording van het planvoornemen en legt de gewenste situatie planologisch en juridisch vast.

1.2 Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0002.png"

Luchtfoto plangebied

 

Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is gelegen aan de Keup 13 in het landelijk gebied nabij het buurtschap Keup. Dit buurtschap maakt deel uit van de gemeente Peel en Maas en is gelegen ten oosten van de kern Egchel en ten zuiden van de kern Helden in de zuidrand van de gemeente.

Het plangebied wordt in het oosten begrensd door de straat die tevens Keup heet, een varkenshouderij aan de Keup 11 in het noorden en agrarisch gebied ten westen en zuiden van het gebied. Zie tevens het vooraanzicht van het gebied op de vorige pagina.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0003.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan: 'Buitengebied Peel en Maas'

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' vigerend. Daarin was opgenomen de bestemming 'Wonen - Plattelandswoning', echter is dit besluit vernietigd door de Raad van State. Vervolgens is op 15 december 2015 het 1e reparatieherziening vastgesteld waarbinnen een uitsterfconstructie is opgenomen om wonen in o.a. de betreffende woning aan de Keup 13 toch mogelijk te maken.

Op het perceel Keup 13 zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van toepassing:

  • enkelbestemming 'Agrarisch – Grondgebonden';
  • 'specifieke vorm van agrarisch – uitsterfconstructie wonen Keup 13';
  • 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten – rundveehouderij';
  • 'wetgevingszone – wijzigingsgebied 4 go';
  • 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'.

Het planvoornemen om het perceel te voorzien van de bestemming 'Wonen' past niet binnen de huidige bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' en de mogelijkheden die de opgenomen uitsterfconstructie biedt.

1.4 Juridische planvorming

In het bestemmingsplan worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen aan de in het plan begrepen gronden toegekend. Dit specifieke plan heeft als doel om de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Met het oog op deze bestemmingswijziging veranderen tevens de regels welke het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende bouwwerken reguleren. Daarnaast bevat het plan standaardregels met betrekking tot het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregeling. Naast de planregels bestaat het bestemmingsplan ook uit een volledige, toegankelijke en begrijpelijke verbeelding van het plan (de plankaart). Het bestemmingsplan gaat voorts vergezeld van een toelichting waarin de gemaakte keuzes voor de totstandkoming van het bestemmingsplan onderbouwd worden. Het bestemmingsplan dient digitaal beschikbaar, raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Ten behoeve van de uniformiteit dient het gehele plan opgesteld te worden conform de IMRO2012 en de SVBP2012. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Wet ruimtelijke ordening stelt ten aanzien van bestemmingsplannen.

1.5 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk worden de planologische beleidskaders van rijk, provincie en regio uiteen gezet. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het plan beschreven doormiddel van een gebiedsomschrijving en uitleg inzage het planvoornemen. In hoofdstuk 4 wordt het planvoornemen getoetst op milieuaspecten en actuele waarden en in hoofdstuk 5 aan het aspect water. Vervolgens wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Hierbij worden de planregels toegelicht. Hoofdstuk 8 gaat dieper in op de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, waarbij de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden getoetst. Ten slotte wordt in hoofdstuk 9 ingegaan op de procedure van het bestemmingsplan, waarbij onder andere wordt stilgestaan bij de vorm van inspraak en vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader Rijk, provincie en regio

2.1 Planologische kaders

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd mede als randvoorwaarden zullen dienen voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie geeft een nieuwe integrale kijk op het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid tot 2040 op rijksniveau en vormt als het ware een 'kapstok' voor zowel bestaand als nieuw rijksbeleid dat invloed heeft op de ruimte om ons heen. Het Rijk wil de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk brengen bij degene die het aangaat (burgers en bedrijven). De SVIR zal dan ook ruimte bieden aan provincies en gemeenten om maatwerk te leveren ("decentraal, tenzij").

 

Algemene doelstellingen en nationale belangen

In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot

2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken. Een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid. Het is echter ook van groot belang dat er voldoende aanbod is aan onderwijs, cultuur, groen en recreatiemogelijkheden. De SVIR zet met name in op het beter benutten en uitbouwen van de kracht van stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren en internationale verbindingen.

De bereikbaarheid van Nederland dient verbeterd, gewaarborgd en ruimtelijk zeker gesteld te worden. Hierbij zal de gebruiker voorop staan. Dat wil zeggen dat een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem met voldoende capaciteit gerealiseerd moet worden. Dit kan door de huidige infrastructuur beter te benutten, maar ook door slim te investeren in het hoofdnetwerk. Regio's moeten met elkaar en hun achterland verbonden worden en multimodale vervoersknooppunten dienen versterkt te worden. Om de deur-tot-deur bereikbaarheid verder te verbeteren is het van belang om ook voor fiets- en langzaam verkeer een fijnmazig netwerk te creëren. Ten slotte is ook een transitie naar duurzame mobiliteit gewenst en dit zal dan ook zo veel mogelijk gefaciliteerd moeten worden vanuit de overheid.

Het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid zal gepaard gaan met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving. Het behouden en waar nodig versterken van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden is hierbij van groot belang. Daarnaast zal ook ruimte geboden moeten worden voor militaire activiteiten en een efficiënt gebruik van de ondergrond.

Het plangebied is gelegen binnen de MIRT-regio Brabant en Limburg. Voor deze regio geldt een aantal specifieke opgaven van nationaal belang. Zo wordt ingezet op het versterken van het vestigingsklimaat van voornamelijk de Brainport Zuidoost-Nederland (regio Eindhoven-Helmond) en Greenport Venlo. Naast deze regio zijn ook andere gebieden in deze regio, zoals de haven van Moerdijk, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, het chemiecluster in Sittard-Geleen en de medische cluster in Maastricht, belangrijk voor de concurrentiekracht van de regio. Het optimaal benutten en verbeteren van de (internationale) bereikbaarheid van deze regio's via weg, water, spoor en lucht is hierbij van groot belang. Daarnaast dienen de waterveiligheid, -kwaliteit en zoetwatervoorziening geborgd te worden op zowel korte als lange termijn. Verder zal de (herijkte) Ecologisch Hoofdstructuur (EHS), inclusief Natura 2000-gebieden, verder tot stand gebracht en beschermd worden.

Een goed vestigingsklimaat kan bereikt worden door hoogwaardige stedelijke woonmilieus, stedelijke voorzieningen en variërende toegankelijke groengebieden rond het stedelijk gebied te realiseren. Op deze manier wordt de regio aantrekkelijker voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers om hier te komen werken en/of zich hier te vestigen. Dit geldt voornamelijk voor de regio Eindhoven. In Parkstad Limburg speelt voornamelijk het aanpakken van de krimpopgave een belangrijke rol.

Ten slotte dient ruimte vrij gemaakt te worden voor een buisleidingennetwerk vanuit Rotterdam naar Antwerpen en het Roergebied, dienen voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie aangewezen te worden en moet het hoofdenergienetwerk(380kv) over de grens compleet en robuust gemaakt worden.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen betreft op nationaal niveau een kleinschalige ontwikkeling. Het voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' naar 'Wonen'. Er verandert niets aan het huidige feitelijke gebruik en de fysieke uitstraling van de betreffende woning. Het planvoornemen heeft dan ook geen invloed op de gestelde doelen van het Rijk en bovendien voorziet de SVIR niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat met deze toelichting invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

Ladder van duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een nadere invulling van het vereiste om door middel van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming tot ruimtelijke plannen te komen. Indien sprake is van een zogenoemde 'stedelijke ontwikkeling' dient een afweging plaats te vinden aan de hand van de drie treden van de ladder. De ladder voor duurzame verstedelijking, die tevens is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. nagaan of de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. zo ja, nagaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, beschrijven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Alvorens te toetsen aan voornoemde drie treden van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

Betekenis voor het plangebied

Binnen dit planvoornemen is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als zodanig in bovenstaande alinea's omschreven. Het wijzigen van het gebruik van een woning van bedrijfswoning naar burgerwoning is geen stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Die belangen uit de SVIR die concreet geformuleerde beperkingen inhouden en vragen om doorwerking in de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau zijn vertaald naar concrete algemene regels in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) en voor zover nodig verder uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen raakt geen nationale belangen waarvoor in het Barro concrete regels zijn geformuleerd.

2.3 Beleid provincie Limburg

2.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten (zie navolgende tabel). Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0004.png"

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarin de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren.

De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te zijn en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0005.png"

Uitsnede kaart 'Zonering Limburg' POL2014

Volgens de kaart 'Zonering Limburg' ligt het plangebied in de zone 'buitengebied', als onderdeel van de hoofdcategorie 'landelijk gebied'. Het 'landelijk gebied' kenmerkt zich door een overwegend agrarisch karakter waarbinnen ruimte is voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:

  • 1. Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw
  • 2. Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
  • 3. Kwaliteit en functioneren ondergrond

Goud- en bronsgroene zones

Op ongeveer 150 meter van het plangebied bevinden zich verschillende Goudgroene natuurzones en bronsgroene landschapszones. De Goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de Goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur.

De Bronsgroene landschapszone, omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. In Zuid-Limburg omvatten deze zones ook de steilere hellingen, droogdalen en de belangrijkste landschappelijke verbindingen naar het Maasdal. Het beleid binnen de Bronsgroene landschapszone is er op gericht om de landschappelijke kernkwaliteiten te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Deze zone bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden. Binnen deze zone komen op bestemmingsplanniveau andere bestemmingen en functies voor zoals infrastructuur, woningen en toeristische voorzieningen e.d. 


Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen' binnen de zone 'Buitengebied'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Het planvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten uit het POL 2014.

2.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' (Hierna POL2014) vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied is niet gelegen in een van de kwetsbare gebieden die middels de omgevingsverordening worden beschermd. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door regelgeving zoals vastgelegd in Omgevingsverordening Limburg 2014.

2.4 Regionaal beleid

Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg

In juni 2015 hebben de Noord-Limburgse gemeenten afspraken gemaakt aan welke thema's, naast het wonen, ze verder regionaal uitwerking willen geven (als uitwerking van het POL) . Het gaat om thema's als energie, landelijk gebied, vrijetijdseconomie, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel. Voor alle thema's is een gemeente aangewezen die als trekker optreedt. Vanzelfsprekend beïnvloeden de thema's elkaar over en weer. Tegelijkertijd zijn lang niet alle thema's al even ver uitgewerkt.

In de Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg geven de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing aan de regionale woningmarkt. Deze visie creëert de goede randvoorwaarden en een vruchtbare bodem om als regio op het gebied van wonen meer kracht te maken en lokaal tot besluiten en actie te komen. Het motto binnen deze visie is: eigenaarschap creëren en allianties smeden. De volgende vijf inhoudelijk pijlers vormen de kern van deze visie:

1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte

2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer

3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor huisvesting van arbeidsmigranten, midstay en studenten

4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal

5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

De regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg krijgt de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 4 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.

Het actieprogramma stelt onder andere dat:

  • De regionale plancapaciteit in 2030 niet meer mag zijn dan de regionale huishoudensgroei;
  • Nieuwe initiatieven/plannen van meer dan tien woningen regionaal afgestemd moeten worden.

Met betrekking tot woningbouw zijn als beleidsuitgangspunten geformuleerd dat de woningbouw primair plaatsvindt in de kernen. Elke kern mag minimaal bouwen voor de eigen behoefte. Daarnaast is er ruimte voor maatwerk, zeker bij initiatieven uit de kernen zelf. In leef- en centrumdorpen is (beperkte) extra groei mogelijk.

Betekenis voor het plangebied

Zoals reeds eerder vermeld voorziet onderhavig planvoornemen in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Het planvoornemen is in overeenstemming met de uitgangspunten binnen de Regionale structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Toekomst in beeld: Perspectieven voor Peel en Maas

In het kader van de fusie van de gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel, is de gezamenlijke perspectievennota: 'Toekomst in beeld, perspectieven voor Peel en Maas' opgesteld. In deze nota profileert de gemeente Peel en Maas zich als een bepalende economische speler is die profiteert van de kleinschalige en gevarieerde structuur als plattelandsgemeente. De kenmerken van de omgeving en de inwoners, de ligging in de Regio Venlo en de nabijheid van de Technologische Top Regio Zuid Oost Nederland vormen de basis voor een zeer aantrekkelijk woon-, werk- en leefmilieu.

In de perspectievennota worden drie principes genoemd die richting geven aan de ontwikkeling van de gemeente Peel en Maas en tevens de strategische kaders (zie tabel) voor beleid vormen: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. De kwaliteit waarmee deze kaders voor beleid worden ingevuld en de combinatie van zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid geven de gemeente Peel en Maas een herkenbaar profiel van een ondernemende en ontwikkelende plattelandsgemeente met:

  • een gevarieerde economische structuur die in staat is gebleken om zich actief aan te passen aan veranderende (globale) omstandigheden en voorkeuren van de consument;
  • een aantrekkelijk landschap tussen Groote Peel en Maasdal dat uniek is in Nederland;
  • een woon- en leefklimaat met een onderscheidend voorzieningenniveau;
  • een bruisend cultureel klimaat dat maatschappelijke en economische initiatieven van burgers, verenigingen en bedrijven stimuleert;
  • een gemeentebestuur dat zich bewust is van haar verantwoordelijkheid in het netwerk van burgers, maatschappelijke partners en bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0006.png"

De perspectievennota bouwt voort op de kaders die zijn gesteld door de gezamenlijke gemeenteraden in het herindelingsontwerp en het plan van aanpak. De nota bevestigt deze keuzes en kleurt ze verder in. Daarmee ontstaat een robuust ontwikkelperspectief met de volgende strategische uitgangspunten:

  • combineren en afwegen van verschillende belangen in ruimtelijke vormgeving op een slimme manier. Benutten van het principe van 'Cradle to Cradle' voor een hoogwaardige ontwikkeling;
  • ontwikkelen van woningbouw en toeristische activiteiten zo veel mogelijk in lijn met de vriendelijke sfeer van de dorpen en het land. Deze laten aansluiten bij doelgroepen en enerzijds richten op demografische ontwikkeling en anderzijds richten op de sociaal-culturele ambities en een leidinggevende economische ontwikkeling binnen de TTR ZON en Greenport Venlo.

Het kader voor het ruimtelijk beleid is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0007.png"

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Het planvoornemen past binnen de visie op wonen binnen de perspectievennota.

2.6 Structuurvisie buitengebied

In december 2011 is de structuurvisie Buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan 2008, kwaliteitskader, VAB beleid, Structuurvisie IV en Glas) samengebracht. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van bestaand beleid. Daarnaast zijn er enkele aanvullingen en uitwerkingen opgenomen, waardoor het beleid beter aansluit bij de recente ontwikkelingen in het buitengebied. Het beleid uit het structuurplan bood namelijk niet altijd een gepast op dynamische ontwikkelingen. Daarom is het beleid voor bepaalde thema's herzien, zoals bijvoorbeeld Vrijkomende Agrarische Bebouwing(Hierna VAB) en huisvesting van buitenlandse werknemers.

 

De structuurvisie buitengebied heeft twee doelstellingen te weten: het bieden van een integraal beleidskader voor het buitengebied dat mede dient als grondslag voor het bestemmingsplan Buitengebied en het mogelijk maken van kostenverhaal voor bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

De structuurvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • algemene beleidsuitgangspunten voor het buitengebied met betrekking tot landschap en functies
  • beleidsuitgangspunten voor intensieve veehouderij en glastuinbouw (afkomstig uit de thematische structuurvisie Intensieve Veehouderij en Glastuinbouw, waarvoor ook een Milieueffectenrapport (MER)en een zienswijzennota zijn opgesteld)streefkwaliteiten voor geur, die de balans tussen de ontwikkeling van intensieve veehouderij en een goed woon- en leefklimaat moeten bewaken (hoofdstuk 5, paragraaf over geurhinder) het kwaliteitskader voor het buitengebied, dat een instrumentarium bevat om ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met de gewenste kwaliteitsverbetering, uitgangspunten voor archeologiebeleid en een uitvoeringsparagraaf, die in aansluiting op het kwaliteitskader de grondslag vormt voor bedragen die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied.

Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas

Het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in de structuurvisie. Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan worden op basis hiervan alleen toegestaan als er een tegenprestatie wordt geleverd. in de vorm van landschappelijke inpassing. Daarnaast is er in veel gevallen een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing. Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap. Dat kan bijvoorbeeld bestaan uit: sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap of uit extra investering in architectonische kwaliteit. In het Kwaliteitskader Buitengebied Peel is per gebiedstypologie bepaald of en hoeveel aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt. De bedoeling hiervan is de gevolgen van een ontwikkeling die ingrijpt in het buitengebied te compenseren. Daarbij wordt de zogenaamde 'drietrapsraket' gehanteerd. Pas als feitelijke compensatie niet mogelijk is op de locatie van de aanvrager (1), dan wel op een alternatieve locatie (2) kan een bijdrage gestort worden in het 'Kwaliteitsfonds ruimtelijke ontwikkeling'. Dit fonds geeft de gemeente de mogelijkheid om zelf compenserende maatregelen uit te voeren in bepaalde projecten welke in de Structuurvisie genoemd zijn. De uitvoeringsparagraaf in de Structuurvisie Buitengebied biedt de mogelijkheid om de bijdrage in het fonds te kunnen vragen.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet in de wijziging van de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' naar de bestemming 'Wonen'. Feitelijk betreft het een omzetting van een bedrijfswoning naar een burgerwoning, die op grond van een uitsterfconstructie in het geldende bestemmingsplan al door derden mag worden bewoond. In feite betreft het hier een administratieve correctie, waardoor er niets verandert aan de fysieke woningvoorraad en waardoor er geen ruimtelijke ingrepen plaatsvinden. Een compensatie is daarom niet aan de orde.

Beleid voor Intensieve veehouderij en glastuinbouw

De Structuurvisie bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijk beleid voor de sectoren intensieve veehouderij en glastuinbouw en biedt het beleidskader voor het stimuleren en toetsen van bestaande en toekomstige initiatieven voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven en voor het opstellen van bestemmingsplannen.

De intensieve veehouderij en glastuinbouw zijn voor de gemeente Peel en Maas belangrijke economische functies en van essentieel belang voor ontwikkeling en behoud van werkgelegenheid. Behoefteramingen geven aan dat er een (structurele) behoefte is en blijft aan locaties waar er voor ondernemers ruimte is om te groeien, ondanks de huidige economische crisis, die de behoefte mogelijk wat zal vertragen. Tegelijkertijd zijn er bedrijven gevestigd op locaties waar vanwege andere belangen of waarden weinig mogelijkheden zijn voor (door)ontwikkeling. Belangrijke vraag voor de gemeente is of en zo ja waar groei, schaalvergroting en verdere intensivering nog mogelijk zijn. Het rijks- en provinciaal beleid biedt de gemeente ruimte eigen keuzes ten aanzien van de nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven vast te leggen. Dit betreft onder andere een nadere begrenzing van de (zoekgebieden) landbouwontwikkelingsgebieden en concentratiegebieden glastuinbouw en het opstellen van uitgangspunten voor tot de omvang, milieubelasting en landschappelijke inpassing van deze bedrijven.

Betekenis voor het plangebied

Direct naast het plangebied is een intensieve veehouderij gelegen. (Keup 11). Beide percelen zijn gelegen in een verwevingsgebied. De intensieve veehouderij is van invloed op de onwikkelingmogelijkheden van het perceel Keup 13 - en ook onderhavig planvoornemen - en anderzijds kan het toekennen van een woonbestemming aan de woning Keup 13 van invloed zijn op de bedrijfsvoering van de intensieve veehouderij. In hoofdstuk 4 zal daar nog nader op worden ingegaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gebiedsbeschrijving

De locatie Keup 13 te Egchel ligt aan de zuidrand van het Buurtschap Keup dat ten oosten ligt van de dorpskern Egchel (800 meter) en ten zuiden van de dorpskern Helden (700 meter). Ruimtelijk en functioneel gezien behoort het plangebied tot het Buurtschap Keup. Dit buurtschap heeft als belangrijkste kenmerk een lichte verdichting van de bebouwing te midden van agrarisch gebied rondom het gehele buurtschap en de nabijheid van de Heldense bossen in het oosten (300 meter). De bebouwing bestaat dan ook voornamelijk uit van oorsprong agrarische bedrijven en bedrijfsgebonden woningen. In de directe omgeving van het plangebied Keup 13 is in het noorden een varkenshouderij gevestigd, in het oosten, zuiden en westen wordt de begrenzing gevormd door agrarische gronden. Iets verder naar het zuiden bevindt zich een hoogspanningsstation. De provinciale weg N562 van Koningslust naar Roggel ligt op ongeveer 400 meter ten westen van het plangebied en is de belangrijkste verkeersader in de directe omgeving.

3.2 Planvoornemen

Middels onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd om de bestemming die geld voor het plangebied Keup 13 om te zetten van 'Agrarisch – Grondgebonden' naar 'Wonen'. In feite betreft het hier enkel een administratieve correctie daar de betreffende (voormalige) bedrijfswoning reeds wordt bewoond en ook mag worden bewoond door derden op grond van een uitsterfconstructie. Het voormalige bedrijfsgebouw achter de woning blijft daarbij behouden.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Voor dit planvoornemen zijn geen aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Het belangrijkste aspect binnen dit hoofdstuk betreft de aanwezigheid van de naastgelegen varkenshouderij aan Keup 11. Gelijktijdig met deze bestemmingsplanprocedure loopt een omgevingsvergunningprocedure voor de veehouderij. In dit hoofdstuk wordt geanticipeerd op de betreffende aanvraag omgevingsvergunning, waaruit blijkt dat er ondanks de naast gelegen varkenshouderij toch sprake is van een voldoende woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning Keup 13.

4.2 Bodemkwaliteit

Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt is voor de beoogde planologische regeling en het daarin toegestane gebruik. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor grotendeels elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, beoordeeld moet worden.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig planvoornemen voorziet al in een gevoelige functie (woonfunctie), waarbij het gebruik feitelijk niet verandert, slechts de planologische status van de woning. Er hoeft daarom geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden in het kader van dit planvoornemen.

4.3 Geluidhinder

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart, op basis van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai kennen ieder afzonderlijke normen. Deze normen worden in de Wgh 'voorkeursgrenswaarden' genoemd. Voldoet een nieuwe geluidgevoelige bestemming niet aan de voorkeursgrenswaarde, dan kan een hogere waarde aangevraagd worden, mits de relevante maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden.

Verkeerslawaai

Verkeerswegen hebben geluidszones. Volgens de Wgh betreft het wegen waar de maximumsnelheid hoger is dan 30 km/uur. De planlocatie ligt weliswaar binnen de zone van wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt die hoger is dan 30 km/uur, maar er wordt geen nieuwe woning (geluidgevoelig object) mogelijk gemaakt. Om die reden is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. Het plangebied ligt overigens ook niet binnen de zone van een spoorweg.

Industrielawaai

In de nabijheid van het projectgebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. Derhalve vormt dit geen belemmering voor het planvoornemen.

Betekenis voor het plangebied

Gezien het voorgaande vormt het aspect geluid als gereguleerd in de Wet geluidhinder geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.

Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.

In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Betekenis voor het plangebied

Door middel van onderhavig plan wordt de bestemming 'Wonen' toegekend aan een woning die voorheen in gebruik was als bedrijfswoning. De NIBM-grens voor woningbouwlocaties is als volgt bepaald: 3% criterium = 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg en = 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkwaardige verkeersverdeling. In dit geval is er geen sprake van een nieuwbouwwoning, maar het wijzigen van de planologische status van een voormalige bedrijfswoning naar burgerwoning. Dit betekent dat op basis van het besluit luchtkwaliteit het planvoornemen niet bijdraagt aan aantasting van de luchtkwaliteit. Het is dan ook niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar de gevolgen van het planvoornemen ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Het aspect fijnstof is beoordeeld als onderdeel van de MER/structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouw. Met name pluimveebedrijven bleken van invloed op de luchtkwaliteit in het buitengebied. Op basis van de MER is geconcludeerd dat met de nieuwe ontwikkelingen uit het bestemmingsplan de normen voor de jaargemiddelde concentratie in gemeente Peel en Maas niet overschreden gaan worden. Dat neemt niet weg dat er vanwege lokale bronnen sprake kan zijn van hogere concentraties en een groter aantal overschrijdingsdagen. Zo zijn er bij de landelijke inzoomactie fijn stof en veehouderij in Peel en Maas een aantal mogelijke knelpunten gesignaleerd. Het betreft bestaande situaties, waar de gemeente en de veehouders werken aan oplossingen. Het aspect stikstofoxide is ook beoordeeld als onderdeel van de MER. Daaruit bleek dat de grenswaarde niet werd bereikt en de betreffende grenswaarde naar verwachting ook in de toekomst niet zal bereikt worden.

Uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de locatie Keup 11 kan worden geconcludeerd dat als gevolg van het toepassen van luchtwassystemen op de stallen de emissie van fijn stof afneemt ten opzichte van de vergunde situatie. Voor fijn stof (PM2,5) geldt vanaf 1 januari 2015 een grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Deze bedraagt 25 µg/m3. Hieraan wordt voldaan.

4.5 Geurhinder

Veehouderijen veroorzaken geur vanwege bijvoorbeeld de dierenverblijven, mestbassins, mestverwerking en opslag van voer. Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Geurhinder kan leiden tot lichamelijke klachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, verstoorde ademhaling en verstoorde hartslag. Daarnaast kan geurhinder leiden tot psychische klachten, bijvoorbeeld spanningen, structurele onvrede over het woon- en leefklimaat en vermindering van activiteiten buitenshuis.

Het algemene stankbeleid staat beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in het Nationaal Milieubeleidsplan. Als algemene doelstelling voor geurhinder is gesteld dat er in 2000 nog maximaal 750.000 woningen geurhinder mochten ondervinden van stank. In 2010 mogen er geen ernstig gehinderden meer zijn.

Vergunningplichtige veehouderijen moeten per 1 januari 2007 voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Afhankelijk van het soort te houden dieren geldt een maximale geurbelasting op omliggende geurgevoelige objecten uitgedrukt in odour-units, welke belasting kan worden berekend aan de hand van de voor de betreffende diersoort vastgestelde geuremissiefactor, dan wel een aan te houden minimale afstand tot omliggende geurgevoelige objecten. Verder dienen op grond van de Wet milieubeheer beste beschikbare technieken te worden toegepast. Een vergelijkbare systematiek is neergelegd in het Activiteitenbesluit voor bedrijven die niet verguningplichtig zijn maar dienen te voldoen aan de algemene regels in dat besluit. Per 1 januari 2013 vallen ook mestbassins onder de werking van het Activiteitenbesluit.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen komt aan voornoemd wettelijk kader een zogenoemde 'omgekeerde werking' toe. Bij de beoordeling of nieuwe geurgevoelige, zoals in dit geval woningen, mogelijk zijn in de nabijheid van agrarische bedrijven waar dieren worden gehouden zijn twee vragen van belang:

  • kan ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd, en;
  • worden er geen bedrijven belemmerd in de voortzetting van hun bestaande bedrijfsvoering en kunnen concrete (vergunde/bestemde) uitbreidingsplannen nog worden gerealiseerd?

De Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit kennen verschillende normen voor concentratiegebieden en niet concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (verder: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit kennen ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder. Tot slot is van belang dat de Wet geurhinder en veehouderij (en daarmee ook het Activiteitenbesluit) ruimte biedt voor lokaal maatwerk door binnen een vastgestelde bandbreedte afwijkende geurnormen en afstanden te hanteren.

Voorgrond- en achtergrondbelasting

Bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning Keup 13 zijn twee criteria van belang, te weten de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting kan per veehouderij worden berekend met toepassing van het verspreidingsmodel (V-Stacks) hetgeen vervolgens kan worden gevisualiseerd in een geurcontour.

Ten aanzien van de voorgrondbelasting geldt dat dit slechts de belasting per veehouderij laat zien op bijvoorbeeld een woning, niet de cumulatieve belasting van alle veehouderijen samen. Bij ruimtelijke plannen moet worden gemotiveerd dat er ter plaatse van het ruimtelijke plan (indien het gaat om een geurgevoelig object) sprake is van een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om dit te kunnen bepalen wordt ook gekeken naar de cumulatieve geurbelasting, oftewel de achtergrondbelasting. Deze kan ook worden berekend met een verspreidingsmodel (V-stacks gebied). De uitkomsten van deze berekening kunnen eveneens worden gevisualiseerd in een geurcontour. Anders dan bij voorgrondbelasting geeft de Wgv geen normen voor achtergrondbelasting. Ook geeft de Wgv geen omschrijving van wat onder een goed of aanvaardbaar woon- en leefklimaat verstaan wordt. Daarvoor kan gebruik worden gemaakt van paragraaf 3.4 van de Handreiking Wet geurhinder een veehouderij van de VNG.

Aan de hand van het gestelde in voornoemde handreiking is er door de overheid een tabel opgesteld, welke hierna wordt weergegeven en welke gebruikt kan worden voor de beoordeling van de milieukwaliteit in een gebied. De milieukwaliteit correspondeert in dit geval met de normering van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Middels deze tabel kan aan de hand van de bepaalde achtergrondbelasting worden bezien welke milieukwaliteit er in een bepaald gebied heerst en, gelet op de ligging van het plangebied, wat de milieukwaliteit en dus het woon- en leefklimaat op die locatie is.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0008.png"

Betekenis voor het plangebied

Peel en Maas is gelegen in een concentratiegebied en het perceel Keup 13 is gelegen buiten de bebouwde kom. Dat houdt in dat ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij c.q. het Activiteitenbesluit dat de geurbelasting van Keup 11 op de woning Keup 13 niet meer mag bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht (voorgrondbelasting). In de ontwerp-omgevingsvergunning voor Keup 11 is de belasting berekend op 13,3 odour units per kubieke meter lucht. Uit deze ontwerp-omgevingsvergunning die gelijktijdig met dit ontwerp-bestemmingsplan ter inzage ligt blijkt dat aan de norm van 14 odour wordt voldaan.

Achtergrondbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet aangetoond worden dat er bij een ruimtelijk plan sprake is van een goed dan wel aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om te kunnen oordelen wat de invloed van een ruimtelijk plan op het woon- en leefklimaat is, moet met betrekking tot geur behalve de voorgrondbelasting ook de achtergrondbelasting in beeld worden gebracht.

Als we de wettelijke normen doortrekken naar de achtergrondbelasting kunnen we stellen dat buiten de bebouwde kom bij een norm gelegen in de klasse 20 – 28,3 OUe/m3 (welke correspondeert met de milieukwaliteitsklasse “tamelijk slecht”) gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Externe veiligheid

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.

Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Voor de eerste doelstelling is het begrip 'plaatsgebonden risico' (PR) van belang. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6, die als een contour om een risicovolle inrichting en aan weerszijden langs een transportroute of buisleiding ligt. Binnen die contour zijn ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen milieubeheer (BEVI) geen nieuwe kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het BEVI geldt die norm als richtwaarde. Een soortgelijke normstelling en systematiek geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

Bij de realisatie van de tweede doelstelling staat het begrip 'groepsrisico' (GR) centraal. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting, transportas waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt en van een buisleiding waardoor die stoffen worden vervoerd, is op dat punt onderzoek nodig. Daaruit volgt een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar wel een oriënterende waarde, die als ijkpunt geldt bij het zoeken naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen.

 

Op grond van artikel 13 BEVI dient het bevoegd gezag bij nieuwe ruimtelijke plannen die nieuwe (kwetsbare) objecten mogelijk maken een verantwoording van het groepsrisico uit te voeren. Een soortgelijke regeling geldt voor transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en binnenwateren en via buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0009.png"

Uitsnede Risicokaart IPO

Risicovolle bedrijvigheid rond het plangebied

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting die onder het BEVI valt.

Risicovol transport over de weg of het water

Het plangebied ligt op circa 500 meter afstand van de provinciale weg N562, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt volgens de Risicokaart van het IPO. Het plangebied ligt ruim buiten de PR 10-6 risicocontour (0 meter) en de afstand bedraagt meer dan 200 meter, waardoor geen berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. Blijkens gegevens van de Risicokaart van het IPO bedraagt het groepsrisico voorts minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Bovendien vindt geen wijziging van het groepsrisico plaats, aangezien enkel sprake is van een wijziging van de planologische status van een bestaande woning van bedrijfswoning naar burgerwoning.

Risicovol transport per (buis)leiding

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een transportroute van gevaarlijke stoffen door buisleidingen die onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) vallen.

Betekenis voor het plangebied

Gezien het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit planvoornemen.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Zowel in het kader van een goede ruimtelijke ordening als vanuit milieuwet- en regelgeving wordt gestreefd naar het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten, met als doel het handhaven en waar mogelijk bevorderen van een goede kwaliteit van het leefmilieu. Dit gebeurt onder andere door het fysiek scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten, zoals woningen. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Een algemeen geaccepteerde uitgave om te kunnen beoordelen of een bepaalde functie inpasbaar is op de beoogde locatie is de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (VNG, 2009).

Betekenis voor het plangebied

Keup 11

Direct ten noorden van het plangebied ligt een intensieve veehouderij op het adres Keup 11 (varkenshouderij). Daarvoor geldt op basis van de VNG-brochure een richtafstand van 200 meter voor geur, 50 meter voor geluid en 30 meter voor stof. De bepalende afstand is dus geur. De brochure geeft indicatieve afstanden, uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf. Aangezien niet wordt voldaan aan de richtafstand, dient onderhavige situatie nader te worden onderzocht. Op het aspect geur is hiervoor reeds ingegaan in paragraaf 4.5. Daaruit volgt dat het aspect geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

Het bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de locatie Keup 11 gevoegde akoestisch onderzoek vormt geen aanleiding te veronderstellen dat het aspect geluid een belemmering vormt om de gewenste gebruikswijziging door te voeren. De aspecten gevaar- en lichthinder vormen evenmin een belemmering.

Hoogspanningsstation Helden

Ten zuiden van het plangebied is een hoogspanningsstation dat is voorzien van condensatorbanken voor de beheersing van de spanning tijdens situaties met hoge belasting. De capaciteit van dit station bedraagt volgens informatie van Tennet 33 MVA. Voor dergelijke stations geldt een richtafstand van 50 meter voor geluid en 30 meter voor gevaar. Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan, waardoor er op dit punt geen belemmering bestaat voor onderhavig planvoornemen.

Overige bedrijven

Op grotere afstand van het plangebied liggen nog enkele grondgebonden agrarische bedrijven en een glastuinbouwbedrijf, waarvoor afstanden van respectievelijk 50 en 30 meter gelden. aan al deze afstanden wordt voldaan, waardoor er ook op die punten geen belemmeringen bestaan voor onderhavig planvoornemen.

4.8 Kabels en leidingen

Ten zuiden c.q. zuidoosten van het plangebied lopen een tweetal bovengrondse 150 kV-hoogspanningsleidingen. Volgens de Netkaart van het RIVM kennen beide leidingen een indicatieve zone van 80 meter aan weerszijden van de leiding. Op basis van een aanbeveling van de Europese Commissie is na overleg tussen het toenmalige ministerie van VROM, de VNG, het IPO, het RIVM, de Gezondheidsraad en de brancheorganisatie voor energiebedrijven door de Rijksoverheid in 2005 een beleidsadvies gezonden aan gemeenten, dat nader in verduidelijkt in 2008. Kortgezegd volgt daaruit dat zoveel als redelijkerwijs moet worden voorkomen dat o.a. nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen de zogenoemde specifieke magneetzone die wordt begrensd door het jaargemiddelde magneetveld van 0,4 microtesla. Hoewel dat niet onomstotelijk wetenschappelijk is aangetoond lijkt er wel een statistisch significante associatie te zijn tussen het optreden van leukemie bij kinderen en magneetvelden rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

Wanneer ontwikkelingen plaatsvinden buiten de indicatieve zone als aangegeven op de Netkaart van het RIVM is geen nader onderzoek noodzakelijk. Wanneer een ontwikkeling is gesitueerd binnen die zone en de ontwikkeling betrekking heeft op langdurige aanwezigheid van kinderen op die locatie, is nader onderzoek vereist naar de omvang van de specifieke magneetzone.

Betekenis voor het plangebied

In feite wordt geen nieuwe woning mogelijk gemaakt, maar middels het opnemen van een 'permanente' woonbestemming worden de mogelijkheden om kinderen hier langdurig te laten verblijven wel voortgezet, hetgeen aanleiding geeft om te bezien of het planvoornemen op dit punt voorziet in goede ruimtelijke ordening. Zoals hiervoor aangegeven kennen de nabij het plangebied gelegen hoogspanningsverbindingen (Boekend-Helden en Maasbracht-Helden) allebei een indicatieve zone van 80 meter aan weerszijden van het hart van de leiding. De afstand van het hart van de beide leidingen tot het plangebied bedraagt minimaal 80 meter, waardoor er op dit punt geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

 

4.9 Archeologie

Bij de opstelling en de uitvoering van ruimtelijke plannen moet rekening gehouden worden met bekende archeologische waarden. Het uitgangspunt hierbij is dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente Peel en Maas heeft daaraan invulling gegeven door het opstellen van een eigen archeologiebeleid.

Betekenis voor het plangebied

Aangezien er met het planvoornemen geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd waarvoor bodemingrepen noodzakelijk zijn, hoeft geen archeologisch onderzoek plaats te vinden. Bovendien heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. In dit bestemmingsplan hoeft daarom ook niet te worden voorzien in een dubbelbestemming ter bescherming van eventuele archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0010.png"

4.10 Cultuurhistorie

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg kan worden geconcludeerd dat in of nabij het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig zijn waarop onderhavig planvoornemen van invloed is. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd dorps- of stadgezicht en er zijn geen monumenten aanwezig. Wel is te zien dat de weg Keup, waaraan het plangebied ligt al dateert van voor 1806. Het planvoornemen heeft daarop echter geen invloed, aangezien geen ingrepen aan de betreffende weg plaatsvinden.

Betekenis voor het plangebied

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.11 Flora en fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de gebiedsbescherming en is vanaf 1 oktober 2005 in werking getreden. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Staatsblad 1999, 264, laatstelijk gewijzigd Staatsblad 2009,617). Deze wet is de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn voor wat betreft de soortenbescherming.

In verband met de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en dan met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. In ruimtelijke plannen mogen geen mogelijkheden worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand redelijkerwijs kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet (met name op basis van de verbodsbepalingen van artikelen 8 tot en met 14) geen ontheffing zal worden verleend.

Betekenis voor het plangebied

Het planvoornemen betreft enkel een wijziging van het planologisch toegelaten gebruik van bestaande bebouwing van bedrijfswoning naar burgerwoning. Er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht en het planvoornemen heeft derhalve geen negatieve invloed op Natura 2000-gebieden, beschermde flora en fauna en eventueel beschermde bos- en natuurgebieden in bronsgroene en goudgroene zones.

4.12 Vormvrije m.e.r-beoordeling

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw) dammen. Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Betekenis voor het plangebied

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het wijzigen van het planologisch toegestane gebruik van een bestaande woning. Woningbouwontwikkelingen zijn opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r., nummer 11.2. In geval van woningbouw is een (indicatieve) drempelwaarde opgenomen van >2000 woningen. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in een administratieve gebruikswijziging. Feitelijk blijft sprake van één woning en zelfs wanneer zou worden uitgegaan van het toevoegen van één woning blijft de ontwikkeling ver beneden de genoemde drempelwaarde. Ook gezien de in dit hoofdstuk van de toelichting beschreven aspecten wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van effecten, die een m.e.r.-(beoordelings)plicht noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

5.2 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden.

5.3 Waterhuishoudkundige situatie

Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. De legger van het Waterschap laat zien dat het dichtstbijzijnde oppervlaktewater zich bevind op 120 meter afstand van het plangebied (Hoekspeel). De waterschapsverordening is op dit water volledig van toepassing. Daarnaast bevindt zich grenzend aan de voortuin van de woning een afwateringssloot welke tevens doorloopt langs de omliggende weilanden. Hier staat echter alleen water in ten tijde van regenval.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0147-ON01_0011.png"

Uitsnede legger Waterschap Peel en Maasvallei

5.4 Invloed van het planvoornemen

De bestemmingswijziging binnen dit planvoornemen gaat uit van de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' naar 'Wonen'. Daarmee wordt voorzien in de mogelijkheid de voormalige bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. De waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied zal niet veranderen en er zijn dan ook geen aanvullende maatregelen nodig.

5.5 Riolering

De bestaande woning aan de Keup 13 is reeds aangesloten op het aanwezige gemengde rioolstelsel. Hierin is geen wijziging voorzien.

5.6 Overleg Waterschap en gemeente

Aangezien geen verhard c.q. bebouwd oppervlak wordt toegevoegd is overleg met het waterschap niet vereist.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet

6.1 Wettelijk kader

Het wettelijk kader voor de inhoud en de vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en is verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De Wro, het Bro en de Rsro bevatten regels ten aanzien van de (digitale) vormgeving, inhoud en raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen, met als doel bestemmingsplannen uniform vergelijkbaar en uitwisselbaar te maken.

6.2 Planonderdelen

Een bestemmingsplan bestaat in elk geval uit een verbeelding (kaart) en planregels, die samen het juridisch deel van het bestemmingsplan vormen. Daarnaast gaat het bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, die voorziet in de motivatie en onderbouwing van en de toelichting op de keuzes die zijn gemaakt om te komen tot de verbeelding en regels. Een bestemmingsplan kan ook bijlagen bevatten. Indien de bijlagen een relatie hebben met de regels worden ze opgenomen als bijlage bij de regels, zoals bijvoorbeeld een Staat van bedrijfsactiviteiten. Indien de bijlagen bijdragen aan de onderbouwing c.q. motivatie van het plan worden ze opgenomen als bijlage bij de toelichting, zoals rapporten van onderzoeken die ten behoeve van het plan zijn uitgevoerd.

6.2.1 Inhoud algemeen

Bij het opstellen van de verbeelding en regels van het bestemmingsplan is voldaan aan het bepaalde in de Wro, Bro en de Rsro. Voor het overige is zoveel mogelijk aangesloten bij de gemeentelijke standaarden en plansystematiek. De structuur van het plan is zodanig dat de kaart de primaire informatie geeft over de van toepassing zijnde bestemming. In de regels kan vervolgens worden teruggelezen welke gebruiks- en bouwmogelijkheden voor de betreffende bestemming gelden. Behalve bestemmingen kan de verbeelding onder meer aanduidingen en maatvoeringsvlakken bevatten om binnen een bestemming te kunnen voorzien in maatwerk voor een bepaalde locatie. In dat geval zijn steeds ook regels verbonden aan deze aanduidingen en maatvoeringsvlakken.

6.2.2 Regels

De regels zijn conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), welke als bijlage onderdeel uitmaakt van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) opgebouwd en bevatten allereerst begripsomschrijvingen en meetvoorschriften om respectievelijk interpretatie- en meetverschillen uit te sluiten (hoofdstuk 1). Vervolgens zijn in hoofdstuk 2 de regels voor de afzonderlijke bestemmingen en dubbelbestemmingen opgenomen, waarbij voor elke bestemming is voorzien in een apart artikel. Voor zover behoefte bestaat aan het opnemen van regels die niet zijn gebonden aan een specifieke bestemming, maar gelden voor het gehele dan wel een gedeelte van het plangebied, dan zijn de betreffende regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de regels. Indien de betreffende regels betrekking hebben op slechts een gedeelte van het plangebied, dan wordt dat op de verbeelding aangegeven door middel van een zogenoemde gebiedsaanduiding.

De bestemmingsregels zijn in beginsel steeds op dezelfde manier opgebouwd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving;
  • 2. Bouwregels;
  • 3. Nadere eisen;
  • 4. Afwijken van de bouwregels;
  • 5. Specifieke gebruiksregels;
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. Wijzigingsbevoegdheid.

Hoe gronden met een bepaalde bestemming mogen worden gebruikt is primair beschreven in de bestemmingsomschrijving. Eventuele aanvullingen of uitzonderingen zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels. De bouwregels bevatten de regels ten aanzien van de mogelijkheden om gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde op te richten. Zowel ten aanzien van gebruik als bouwen geldt dat binnen een bepaalde marge kan worden voorzien in mogelijkheden om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Deze mogelijkheden zijn opgenomen onder respectievelijk 'Afwijken van de bouwregels' en 'Afwijken van de gebruiksregels'.

Voor zover gewenst kan in de regels voor een bestemming worden voorzien in een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden. Deze vergunningstelsels dienen dan veelal ter bescherming van binnen de bestemming voorkomende waarden of ter bescherming van bijvoorbeeld ondergrondse leidingen. Indien gewenst kan ook worden voorzien in een bevoegdheid om een bestemming geheel dan wel gedeeltelijk te wijzigingen in een andere bestemming. Dergelijke bevoegdheden worden opgenomen onder het kopje 'Wijzigingsbevoegdheid'.

Naast voornoemde veel voorkomende onderdelen van bestemmingsregels kan worden voorzien in een vergunningstelsel voor het slopen van bebouwing en specifieke procedureregels.

6.3 Artikelsgewijze toelichting bestemmingen

Wonen

De binnen het plangebied aanwezige woning Keup 13 is voorzien van de bestemming Wonen. De daaraan verbonden regels (bouw en gebruiksregels) zijn nagenoeg geheel overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas. Gezien de relatief korte afstand tot de naastgelegen veehouderij Keup 11 is maatwerk geboden, hetgeen onder andere inhoudt dat binnen de 'milieuzone - geurzone' geen geurgevoelige objecten mogen worden gerealiseerd en geen geurgevoelige functies mogen worden uitgeoefend.

Hoofdstuk 7 Haalbaarheid

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden getoetst. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.2 Economische haalbaarheid

De gemeente is verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wro een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Bro aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

De bestemmingswijziging binnen dit planvoornemen gaat uit van de wijziging van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' naar 'Wonen'. Daarmee wordt voorzien in de mogelijkheid de voormalige bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Er is dus geen sprake van een bouwplan, dan wel fysieke ingreep, en derhalve dus geen verplichting om een exploitatieplan vast te stellen. Daarnaast zijn er voor de gemeente Peel en Maas aan het planvoornemen dan ook geen kosten verbonden anders dan de kosten van de planprocedure, welke kosten volledig worden gedekt door de daarvoor te heffen leges. De economische uitvoerbaarheid is hiermee niet in het geding.

7.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Binnen het planvoornemen vinden geen fysieke ruimtelijke ingrepen plaats. Ook het gebruik van de betreffende woning veranderd niet gezien het feit deze reeds bewoond wordt. Daarnaast wordt er middels dit planvoornemen getracht de bestemming te wijzigen zodat de woning in de toekomst ook geschikt blijft voor bewoning. Aangenomen mag worden dat tegen dit planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan.

Onderhavig bestemmingsplan wordt, conform de gebruikelijke procedure, gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 De te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

Ontwerp: 

  • Publicatie en 1e terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig

afdeling 3.4 Awb en de Wro;

  • Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de

gemeenteraad;

Vaststelling:

  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
  • De provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte

waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);

  • Publicatie en 2de terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde

bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn;

Beroep (indien aan de orde):

  • Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;

Inwerkingtreding:

  • Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.2 Het vooroverleg

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

Gezien de aard en omvang van het planvoornemen en hetgeen hiervoor is beschreven in hoofdstuk 2 en 5, is geen vooroverleg aan de orde.

8.3 Vaststelling

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van <PM> gedurende 6 weken ter

inzage gelegen.