direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruimte voor Ruimte woning Dubbroek perceel M 712 Maasbree en wijziging Roggelsedijk 18 Meijel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling van één Ruimte voor Ruimte woning in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas. Het betreft het perceel gelegen aan Dubbroek, tegenover nummer 10a, te Maasbree. Op dit perceel staat momenteel een schuur die gesloopt zal worden.

Conform het geldend bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' zijn ter plaatse van de te bouwen woning de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch' van kracht. Het bestemmingsvlak 'Wonen' is gekoppeld aan het tegenovergelegen perceel Dubbroek 10a, waarop een woning staat. Op basis van het geldend bestemmingsplan is de realisatie van een zelfstandige woning op het betreffende perceel planologisch-juridisch niet toegestaan.

Om de realisatie van de beoogde Ruimte voor Ruimte woning toch mogelijk te maken is een afzonderlijke bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Met de bestemmingsplanherziening en benodigde onderzoeken dient aangetoond en onderbouwd te worden dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van een Ruimte voor Ruimte woning binnen de bestaande ruimtelijke structuur.

De koppeling met het tegenover gelegen perceel Dubbroek 10a wordt in de herziening verwijderd, zodat het twee aparte woonbestemmingen worden waarbij op ieder bouwvlak één woning is toegelaten. De bestemming 'Wonen' op het perceel waar de Ruimte voor Ruimte woning wordt gerealiseerd krijgt een oppervlak van 1000 m2.

De te slopen stallen die worden ingezet voor de Ruimte voor Ruimte regeling staan op het perceel aan de Roggelsedijk 18 te Meijel. Deze locatie heeft momenteel de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' en zal in het kader van het planvoornemen gewijzigd worden in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden', waarbij het bouwvlak verkleind zal worden om te verkomen dat er weer gebouwd kan worden.

Met de Ruimte voor Ruimte regeling wordt aan agrarische bedrijven de mogelijkheid geboden om een woning te bouwen in ruil voor de beëindiging van intensieve veehouderijbedrijven of –takken in combinatie met milieuwinst als gevolg van het intrekken van de milieuverguning en sloop van de opstallen.

Het onderhavige plan maakt deel uit van de Ruimte voor Ruimte regeling tweede tranche. Ten behoeve van de woningbouwontwikkelingen in deze tweede tranche is een publiek-private samenwerking opgericht tussen de provincie Limburg en de Rabo Vastgoedgroep: ‘Ruimte voor Ruimte Limburg Beheer B.V.’.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Dit bestemmingsplan betreft twee locaties. Enerzijds gaat het om de locatie waar de nieuwe Ruimte voor Ruimte woning gerealiseerd zal worden aan Dubbroek te Maasbree. Anderzijds gaat het om de locatie waar ter compensatie stallen van een intensieve veehouderij gesloopt zullen worden aan Roggelsedijk 18 te Meijel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0001.jpg"

Luchtfoto met beide locaties in beeld

1.2.1 Locatie Dubbroek, Maasbree

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0002.png"

Luchtfoto omgeving plangebied Dubbroek - Aerodata International Surveys - Google 2016

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0003.png"

Uitsnede topografische ondergrond met percelen - Ruimtelijke plannen 2016

Dit plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuidoosten van de kern Maasbree in de gemeente Peel en Maas. De locatie is gelegen aan Dubbroek, tegenover nummer 10a. Het plangebied wordt begrensd door landbouwgronden.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Maasbree, sectie M, nummer 712 (gedeeltelijk).

1.2.2 Locatie Roggelsedijk 18, Meijel

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0004.png"

Luchtfoto omgeving plangebied - Aerodata International Surveys - Google 2016

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0005.png"

Uitsnede topografische ondergrond met percelen - Ruimtelijke plannen 2016

Dit plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van de kern Meijel in de gemeente Peel en Maas. De locatie is gelegen aan de Roggelsedijk (N279), nabij kanaal Noordervaart. Het plangebied wordt begrends door landbouwgronden.

Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Meijel, sectie D, nummers 2058, 2059 en 1504.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' van de gemeente Peel en Maas. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 24 december 2014.

1.3.1 Locatie Dubbroek Maasbree

Op grond van dit bestemmingsplan gelden voor dit plangebied:

Op basis van de geldende regeling is ter plaatse van het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen' bebouwing toegestaan. Echter is op deze locatie het bestemmingsvlak 'Wonen' gekoppeld aan het tegenovergelegen perceel, wat betekent dat er geen zelfstandige woning is toegestaan. Daarnaast hebben de gronden van het te realiseren woonperceel deels een agrarische bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0006.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan - Ruimtelijke plannen 2016

1.3.2 Locatie Roggelsedijk 18 Meijel

Op grond van dit bestemmingsplan gelden voor het plangebied:

Op basis van de geldende regeling is binnen de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' een veehouderij toegestaan, waarbij de (bedrijfs)bebouwing binnen het bouwvlak mag worden opgericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0007.png"

Uitsnede vigerende bestemmingsplan - Ruimtelijke plannen 2016

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf en het planvoornemen gegeven (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet (Hoofdstuk 3). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (Hoofdstuk 4). Dan volgt een hoofdstuk met een toelichting op de juridische regeling van het planvoornemen (Hoofdstuk 5). Tenslotte wordt aandacht besteed aan de haalbaarheid (Hoofdstuk 6) en de voor de onderhavige bestemmingsplanherziening te doorlopen procedure (Hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Projectprofiel

2.1 Omgeving plangebied

2.1.1 Locatie Dubbroek Maasbree

De omgeving van de locatie voor de Ruimte voor Ruimte woning is onderdeel van het buitengebied tussen Maasbree en Baarlo. Het ligt ten noordoosten van de Springbeek die van zuidwest naar noordoost door het gebied loopt. Dit deel van het buitengebied kent voornamelijk een agrarische functie.

Naast de locatie aan de Dubbroek is een woonperceel gelegen, evenals verderop aan de Dubbroek, die allemaal omringd worden door agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een recreatieve inrichting en ten zuiden een zorgboerderij aan Dubbroek 12. Ook is er ten oosten van het plangebied een natuurgebied gelegen.

2.1.2 Locatie Roggelsedijk 18 Meijel

De omgeving van de te slopen stallen die worden ingezet voor de Ruimte voor Ruimte regeling is onderdeel van het buitengebied tussen Meijel en Heibloem. De locatie ligt direct aan de N279 en net ten noorden van de kruising met de N275. In de directe omgeving bevinden zich een eetcafé, enkele (agrarische) bedrijven en verder voornamelijk agrarische gronden.

2.2 Plangebied

2.2.1 Locatie Dubbroek Maasbree

Het plangebied voor de Ruimte voor Ruimte woning behoort nu nog bij het tegenover gelegen woonperceel aan Dubbroek 10a. Op het perceel staat momenteel een schuur die gesloopt zal worden.

2.2.2 Locatie Roggelsedijk 18 Meijel

Op de locatie voor sloop van agrarische stallen was een intensieve veehouderij gevestigd. Er staan meerdere stallen op het perceel, welke gebruikt werden voor de intensieve veehouderij. De activiteiten van de huidige intensieve veehouderij zullen beëindigd worden en in de toekomst zal hier een grondgebonden agrarische bedrijfsfunctie uitgevoerd worden.

2.3 Projectbeschrijving

2.3.1 Locatie Dubbroek Maasbree

Het planvoornemen betreft de bouw van een zelfstandige woning op het perceel gelegen tegenover Dubbroek 10a. De bestaande schuur wordt gesloopt om plaats te maken voor deze nieuwe woning. Behalve de woning zal ook een bijgebouw gebouwd worden. Op onderstaande afbeelding wordt de situering weergegeven van de woning en bijbehorende schuur, met de kavelafmetingen. Het totale woonperceel krijgt een oppervlakte van 1.000 m2.

De ontsluiting van het woonperceel vindt plaats op de Dubbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0008.png"

Inrichtingsschets nieuw te bouwen woning

Op de locatie Dubbroek wordt een schuur gesloopt van circa 200 m2. Ongeveer de helft van deze schuur ligt binnen het toekomstige bouwvlak 'Wonen' van de Ruimte voor Ruimte woning. De overige circa 100 m2 liggen op gronden waaraan met onderhavig bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' wordt toegekend.

2.3.2 Stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten locatie Dubbroek Maasbree

De nieuwe woning wordt op een vergelijkbare afstand van de weg gesitueerd als de tegenovergelegen woning, zodat sprake is van een evenwichtig profiel. Door de woning op grotere afstand van de weg te plaatsen dan de bestaande schuur ontstaat een bepaalde openheid. Dit betekent een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en stedenbouwkundige uitstraling ter plaatse.

De nieuwe woning krijgt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 9 meter. Deze maatvoering sluit aan bij de woningen aan de Dubbroek en bij de plaatselijke gebiedstypologie.

Aangezien er reeds burgerwoningen rond de planlocatie aanwezig zijn, past de nieuw te bouwen woning functioneel eveneens in de omgeving.

2.3.3 Locatie Roggelsedijk 18 Meijel

Op de locatie Roggelsedijk 18 Meijel wordt ongeveer 1.100 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en blijft circa 812 m2 staan. Dat betekent dus dat ca. 44% aan bebouwing gehandhaafd wordt.

Verder wordt de bestemming gewijzigd naar Agrarisch - Grondgebonden. Omdat er bebouwing gesloopt wordt als compensatie voor de Ruimte voor Ruimte woning is het niet meer mogelijk hier bebouwing voor terug te plaatsen. Er dient dus een kleiner bouwvlak opgenomen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0009.png"

Luchtfoto Roggelsedijk met aanduiding te slopen gebouwen

2.3.4 Stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten locatie Roggelsedijk 18 Meijel

Door het slopen van deze agrarische bebouwing zijn hier geen negatieve stedenbouwkundige of ruimtelijke effecten voor de omgeving te verwachten. Door de sloop van overtollige agrarische bebouwing verbetert zelfs de ruimtelijke kwaliteit en de stedenbouwkundige uitstraling ter plaatse.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), eveneens een overkoepelend beleidsstuk. In het gemeentelijk beleid worden het Structuurplan Buitengebied Peel en Maas en het vigerende bestemmingsplan behandeld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:

  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “Ladder voor duurzame verstedelijking”):

  • 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
  • 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State woningbouwontwikkelingen vanaf twaalf woningen beschouwt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het bestemmingsplan maakt de realisatie van één woning mogelijk en kan hierdoor niet beschouwd worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is op voorliggend initiatief dan ook niet van toepassing.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in bestemmingsplannen.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

3.2.4 Conclusie

Voor het plangebied geldt uiteraard dat voldaan dient te worden aan de voorwaarden van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Voor het overige is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen direct in het geding zijn.

De milieukwaliteit wordt expliciet beschouwd in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten. Deze toelichting voorziet voorts in een transparante en zorgvuldige belangenafweging ten aanzien van het planvoornemen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014)

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0010.jpg"

Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014

Volgens de zoneringenkaart liggen beide plangebieden (zowel de locatie voor de Ruimte voor Ruimte woning aan Dubbroek te Maasbree als de locatie voor compensatie aan de Roggelsedijk 18 te Meijel) in de zone 'Buitengebied', als onderdeel van de hoofdcategorie 'landelijk gebied'. Het 'Buitengebied' omvat alle overige gronden in het landelijk gebied, vaak met een agrarisch karakter. Ook is er genoeg ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:

  • a. Ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijfslocaties landbouw
  • b. Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
  • c. Kwaliteit en functioneren ondergrond

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0011.png"

Zonering Locatie Dubbroek Maasbree - POL2014

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0012.png"

Zonering Locatie Roggelsedijk 18, Meijel - POL2014

In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren. De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaat en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.

Over Ruimte voor Ruimte woningen (in het buitengebied) worden in het POL2014 geen beleidslijnen aangegeven. Wel wordt opgemerkt dat de in 2011 gemaakte afspraken tussen de provincie, de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg en Ruimte voor Ruimte BV door het POL niet worden gewijzigd. De realisatie van de Ruimte voor Ruimte woning is mogelijk op basis van afspraken die voor het inwerkingtreden van het POL2014 reeds zijn gemaakt en op basis daarvan niet in strijd zijn met het provinciaal beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.

Het plangebied is niet gelegen in een van de kwetsbare gebieden die middels de Omgevingsverordening worden beschermd. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door regelgeving zoals vastgelegd in die verordening.

3.3.3 Conclusie

Zoals aangetoond past de voorgenomen ontwikkeling binnen het provinciaal beleid. Het plangebied is niet gelegen binnen gebieden die extra aandacht vereisen tijdens de realisatie van de woning.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

Eind 2015 hebben de acht gemeenten in regio Noord-Limburg de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' vastgelegd in een Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Deze structuurvisie is op 5 april 2016 vastgesteld en geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Noord-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij is niet uit te sluiten dat binnen de planperiode van de structuurvisie (2030) de in de bestemmingsplannen opgenomen directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen. De structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen; bestemmingsplannen hebben dat wel.

Samen met alle woonpartners zijn vijf belangrijke opgaven geformuleerd die de kern vormen van de woonvisie:

  • 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte
  • 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer
  • 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor onder andere arbeidsmigranten
  • 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal
  • 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één Ruimte voor Ruimte woning naar aanleiding van de vraag naar dergelijke specifieke woningen. Volgens de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is aansluiting op de vraag van de consument noodzakelijk (de marktvraag). Woningen zijn in de huidige woningmarkt alleen af te zetten wanneer deze aansluiten qua prijs, locatie en kwaliteit bij de vraag van de kritische consument. Dit is niet alleen in het voordeel van de consument, maar ook in het belang van de verschillende belanghebbenden op de woningmarkt (gemeente en marktpartijen).

De betrokken gemeenten voegen in principe alleen plannen toe die aansluiten bij de kansrijke segmenten (passend binnen regionale en lokale kwalitatieve woningbehoefte). In de regionale visie wordt niet specifiek ingegaan op Ruimte voor Ruimte woningen. Wel wordt benoemd dat Ruimte voor Ruimte-projecten geen uitzonderingspositie vormen en net als alle andere projecten worden meegenomen in het afwegingskader.

3.4.2 Conclusie

De Ruimte voor ruimte woning past weliswaar niet geheel binnen de uitgangspunten van de regionale structuurvisie wonen (inbreiding gaan voor uitbreiding), maar de Ruimte voor Ruimte plannen zijn nog niet getoetst aan het hiervoor vermelde afwegingskader. Tot die tijd is er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Woonvisie + 2010-2015

Op 25 januari 2011 heeft de gemeente Peel en Maas de Woonvisie + 2010-2015 vastgesteld.

De gemeente heeft de ambitie haar positie als aantrekkelijke woongemeente voor eenieder te behouden en waar mogelijk te versterken in de komende jaren. Om hier invulling aan te geven, heeft de jonge fusiegemeente een actueel beleidskader op het gebied van wonen opgesteld. Daarbij gaat het zowel om beleid voor de gehele gemeente als om een perspectief op het wonen in de elf dorpen.

In het rapport wordt aangegeven dat de gemeente Peel en Maas nog ca. 150 woningen dient te realiseren in het kader van Ruimte voor Ruimte. De regio ziet de nog uitstaande opgave als een ambitie voor de komende jaren die marktafhankelijk wordt opgepakt. Is er geen markt, dan blijven de plannen rusten, is er markt dan wordt er uitgegeven.

3.5.2 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In februari 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

In de Structuurvisie Buitengebied zijn de volgende plannen opgenomen:

  • Structuurplan Buitengebied 2008;
  • Structuurvisie IV en Glastuinbouw;
  • Streefkwaliteiten Geur;
  • Kwaliteitskader;
  • Archeologiebeleid.

Volgens de structuurvisie ligt het plangebied binnen de 'ontwikkelingszone bebouwingslinten'. Deze zones zijn opgenomen voor de mogelijkheid van woningbouw op geschikte locaties in bestaande bebouwingsconcentraties (de linten of clusters), of op locaties waar nieuwbouw tegelijk met sloop plaatsvindt (dat wil zeggen op de kavel). In bebouwingslinten worden extra mogelijkheden geboden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen. De linten zijn op basis van lokale kennis bepaald. Zo kunnen (ruimte- voor-ruimte) woningen toegelaten worden.

Het perceel ligt ook in de gebiedstypologie 'bos en natuurgebied'. Er is een landschapsanalyse uitgevoerd. Uit deze landschapsanalyse blijkt dat de initiatieflocatie feitelijk niet is gelegen op de bolle akker die zich bovenop het terras bevindt. De concentratie van boerderijen aan de Dubbroek, waar de initiatieflocatie onderdeel van is, bevinden zich net onder de terrasrand richting de lager gelegen oude maasmeander. De initiatieflocatie is feitelijk ook niet gelegen in het bos en natuurgebied Dubbroek. De locatie is juist gelegen op de overgang tussen beiden. Juist op deze plek waren de omstandigheden goed om een agrarisch bedrijf te vestigen; met aan de ene kant de droge gronden voor akkerbouw en aan de andere kant de natte gronden voor weilanden. Daarom is hier een concentratie van bebouwing te vinden.

3.5.3 Ruimte voor Ruimte regeling

Met de Ruimte-voor-Ruimte regeling wordt beoogd de kwaliteit van het landelijk gebied te verbeteren. Deze verbetering wordt bereikt door agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en de kosten die dit met zich meebrengt te financieren via de uitgifte van woningbouwlocaties.

In de Beleidsregel woningbouwverzoeken is bepaald dat alle woningbouwverzoeken voor het bouwen van woningen in het Buitengebied worden afgewezen. Uitzondering is gemaakt voor het bouwen van woningen die passen binnen de Ruimte-voor-Ruimte-regeling en die deel uitmaken van de taakstelling Ruimte voor Ruimte, zoals overeengekomen met de provincie en Ruimte voor ruimte Beheer BV’. Hiertoe behoren ook de bouwkavels die in eigen beheer door de gemeente Peel en Maas worden ontwikkeld. De ontwikkeling van deze kavel maakt deel uit van de taakstelling.

De gemeente hanteert de volgende “korting op de grondprijs” in ruil voor sloop van stallen:

  • 1. Grondprijs per saldo van € 180.000,- (verkoop - aankoop)
  • 2. Maximaal € 30.000,- in mindering op grondprijs door sloop
      • € 25,- per m2 gebouw
      • € 4,- per m2 tuinbouwkas
  • 3. Dezelfde voorwaarden als Ruimte voor Ruimte
    • a. Gelegen buiten de rode contour in een lint, cluster of aansluitend aan de bebouwde kom
    • b. Minimaal 1000 m2 
    • c. Frontbreedte van minimaal 25 meter
  • 4. Vaststaat dat de taakstelling voor Ruimte voor Ruimte is volbracht.

Zoals hierboven beschreven wordt er ongeveer 1200 m2 gesloopt, dit is met € 25,- per m2 in totaal € 30.000,- wat gelijk staat aan het maximale bedrag wat in mindering kan worden gebracht op de grondprijs. Bij sloop van 1200 m2 bebouwing blijft een grondprijs per saldo van € 150.000,- over.

3.5.4 Conclusie

De realisatie van deze Ruimte voor Ruimte woning past in het beleid van de gemeente Peel en Maas om Ruimte voor Ruimte woningen te realiseren.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de omgevingsaspecten die een rol kunnen spelen binnen dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals luchtkwaliteit, geluidshinder, bodem- en grondwaterkwaliteit zullen besproken worden en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal indien nodig een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komt zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn.

4.2 Milieu

4.2.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Wettelijk kader

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Relevante aspecten planvoornemen

In dit planvoornemen is er geen sprake van activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

4.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Wettelijk kader

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.

Relevante aspecten planvoornemen

Er is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd aan de Dubbroek in Maasbree. Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie 'onverdacht' (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is.

De bovengrond bestaat uit zwak humeus, matig siltig en matig fijn zand. De ondergrond bestaat voornamelijk uit matig siltig en matig fijn zand en is plaatselijk zwak tot matig gleyhoudend. Bovendien bestaat de ondergrond plaatselijk uit sterk zandige klei.

In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten. In de boven- en ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Het grondwater is licht verontreinigd met cadmium en koper. Deze metaalverontreinigingen zijn hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de lichte verontreinigingen, verworpen. Echter, gelet op de aard en mate van verontreinigingen, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen realisatie van een Ruimte-voor-Ruimte woning op de onderzoekslocatie. Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Het rapport 'Verkennend bodemonderzoek Dubbroek (tegenover nr.10a) te Maasbree, d.d. 26 oktober 2016, nr. 2645.001, Econsultancy, is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Relevante aspecten planvoornemen

Op basis van de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen' en de meest recente juridische inzichten is te onderbouwen dat het planvoornemen niet hoeft te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

Conclusie

Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.

4.2.4 Geluidhinder

Wettelijk kader

Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.

De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.

In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.

Relevante aspecten planvoornemen

De Wet geluidhinder is van toepassing omdat het planvoornemen een geluidgevoelige ontwikkeling betreft die is gelegen binnen de geluidzone van een weg. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is uitgevoerd.

De berekeningen in dit onderzoek zijn verricht aan de hand van de Standaard reken- en meetvoorschrift geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 4.10.

Uit de berekeningen volgt dat de geluidsbelasting na aftrek conform artikel 110g ten hoogste 48 dB bedraagt.

Geconcludeerd kan worden dat op het gebied van wegverkeerslawaai geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Het rapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Dubbroek (tegenover nr.10a) te Maasbree, d.d. 4 november 2016, nr. 2645.002, Econsultancy, is opgenomen in Bijlage 2 bij deze toelichting.

4.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.

Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.

Relevante aspecten planvoornemen

In de nabijheid van de locatie Dubbroek Maasbree, waar de Ruimte voor Ruimte woning wordt gerealiseerd (straal van 200 meter) bevinden zich de volgende bedrijven:

Adres bedrijf   Soort bedrijf   Afstand tot
plangebied  
Afstand
geur
(VNG)  
Afstand
stof
(VNG)  
Afstand
geluid
(VNG  
Dubbroek 12   Agrarisch grondgebonden (akkerbouw en fruitteelt)   80 m   10   10   30  
Dubbroek 13   Agrarisch grondgebonden   130 m   50 (maximaal)   30 (maximaal)   30 (maximaal)  

De omliggende bedrijven liggen op een grotere afstand dan de minimale afstand en vormen derhalve geen belemmering voor de realisatie van de nieuwe woning. Ook vormt de nieuwe woning geen belemmering voor omliggende bedrijven.

Op de locatie voor compensatie aan de Roggelsedijk 18 te Meijel wordt de huidige intensieve veehouderij vervangen door een grondgebonden agrarische bedrijfsfunctie. Dit betekent op zich al een verbetering van het woon- en leefklimaat in de omgeving. De minimale afstanden voor een grondgebonden agrarisch bedrijf, met een paardenhouderij als maximale variant, bedragen 50 meter voor geur, 30 meter voor stof en 30 meter voor geluid. Voor een akkerbouwbedrijf bedragen deze afstanden 10 meter voor geur, 10 meter voor stof en 30 meter voor geluid. Voor een intensieve veehouderij bedragen deze afstanden 200 meter voor geur, 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid.

In de directe omgeving van de locatie Roggelsedijk 18 zijn verschillende woonpercelen aanwezig.

Adres woonperceel   Afstand tot bestaande bouwvlak
plangebied  
Afstand
geur (agrarisch grondgebonden)
(VNG)  
Afstand
stof (agrarisch grondgebonden)
(VNG)  
Afstand
geluid (agrarisch grondgebonden)
(VNG  
Roggelsedijk 13A   32 m   50 (maximaal)   30 (maximaal)   30 (maximaal)  
Roggelsedijk 15   16 m   50 (maximaal)   30 (maximaal)   30 (maximaal)  
Roggelsedijk 16   19 m   50 (maximaal)   30 (maximaal)   30 (maximaal)  
Roggelsedijk 17   70 m   50 (maximaal)   30 (maximaal)   30 (maximaal)  
Roggelsedijk 20   35 m   50 (maximaal)   30 (maximaal)   30 (maximaal)  

Voor het perceel aan de Roggelsedijk 17 wordt voldaan aan de minimale afstand. Omdat het bouwvlak voor Roggelsedijk 18 in dit bestemmingsplan aan de zuidelijke kant verkleind wordt, bedraagt de afstand van Roggelsedijk 20 tot het nieuwe bouwvlak ca. 77 meter. Daarmee wordt ook voldaan aan de minimale afstand.

Voor de percelen aan Roggelsedijk 13a, 15 en 16 wordt niet voldaan aan de minimale afstand. In deze situatie kan de omgeving echter worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. In gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden teruggebracht, waardoor in onderhavige situatie getoetst mag worden aan een afstand van 30 meter voor het aspect geur en 10 meter voor de aspecten stof en geluid. Hiermee kan worden voldaan aan de richtafstanden voor stof en geluid, maar nog niet voor het aspect geur.

Aan deze afstand kan wel worden voldaan door het niet toestaan van geurgevoelige activiteiten binnen deze afstand. Hiervoor wordt een aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Bovendien zijn de bestaande stallen van het agrarisch bedrijf op een afstand van meer dan 50 meter van de woningen gelegen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) moet bij het oprichten van een stal voor vee rekening gehouden worden met een vaste afstand gemeten vanaf het emissiepunt van de stal tot de gevel van de woning op de planlocatie. Binnen deze afstand kan dus (ook al laat het bestemmingsplan dit in eerste instantie toe) nooit een emissiepunt van een nieuwe stal komen te liggen, omdat deze stal dan niet voldoet aan de Wgv. Een vergunning zou dan ook moeten worden geweigerd. Hiermee is voor de planlocatie sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Er wordt immers altijd voldaan aan de te hanteren afstand van 50 meter voor geur die voor een acceptabel woon en leefklimaat wenselijk is.

Conclusie

De overige omliggende bedrijven liggen op een grotere afstand dan de minimale afstand en vormen derhalve geen belemmering voor het planvoornemen. Ook vormt onderhavig plan geen belemmering voor omliggende bedrijven.

4.2.6 Geur

Wettelijk kader

In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.

Relevante aspecten planvoornemen

Er zijn in de omgeving van het plangebied geen bronnen van geurhinder aanwezig. Ter plaatse is dan ook sprake van een goed woon en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.7 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet',. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.

Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

Relevante aspecten planvoornemen

Op de risicokaart Limburg zijn in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen, die vallen onder het Bevi, aanwezig. Er bevinden zich ook geen gevaarlijke transportroutes in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0013.png"

Uitsnede risicokaart Limburg

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

4.3 Water

4.3.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.

4.3.2 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden.

In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering.

4.3.3 Doorlatendheidsonderzoek

Het planvoornemen bevat de vergroting van het woonoppervlak en hierdoor kan het verhard oppervlak toenemen. Het hemelwater ter plaatse dient afgekoppeld te worden. Ten aanzien van het duurzaam waterbeheer dient onderzocht te worden of de bodem geschikt is voor de infiltratie van hemelwater.

Uit het verrichte doorlatendheidsonderzoek m.b.t. infiltratie van hemelwater blijkt dat de humeuze deklaag matig doorlatend is en de matig fijne zandlagen in de ondergrond goed doorlatend zijn. In het onderzoek wordt op basis van de Gemiddelde Voorjaars Grondwaterstand (GVG) aangenomen dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) dieper is gelegen dan 2,0 m -mv,

De verschillende metingen in verschillende bodemlagen zorgen voor het advies om niet te infiltreren direct in of op de humeuze toplaag. Ten aanzien van de omgang met hemelwater zijn meerdere mogelijkheden van toepassing:

  • a. regenwater (deels) opvangen in regenton/regenzuil;
  • b. regenwater bergen in de tuin door de aanleg van een vijver;
  • c. regenwater infiltreren in de tuin:
    • 1. door de regenpijp af te zagen en met een bocht in de tuin (in een laagte) te laten lopen (wadi);
    • 2. door de aanleg van een grindbed;
    • 3. door de aanleg van infiltratiekratten;
    • 4. door de aanleg van een zakgreppel of zaksloot.

Het rapport 'Doorlatendheidsonderzoek Dubbroek (tegenover nr.10a) te Maasbree, d.d. 18 oktober 2016, nr. 2645.003, Econsultancy, is opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.

4.3.4 Invloed van het planvoornemen

Hemelwaterafvoer

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van één ruimte voor ruimte woning aan Dubbroek Maasbree mogelijk. Op deze locatie wordt de bestaande schuur van circa 200 m2 gesloopt. Het geldende bestemmingsvlak 'Wonen' heeft een oppervlak van ongeveer 345 m2, dat op basis van deze bestemming volledig verhard zou kunnen worden.

Het dakoppervlak van de nieuwe woning bedraagt 170 m2. Daarbij wordt 183 m2 aan verharding aangelegd. Dit betekent een totaal van 353 m2 verhard oppervlak in de toekomstige situatie. Met het planvoornemen neemt het verhard oppervlak met 8 m2 toe.

Er wordt een infiltratievoorziening met twee compartimenten gerealiseerd met een diepte van 0,75 m. Hierbij kan worden gewerkt met een bodembreedte van 0,50 meter. De breedte op maaiveldniveau is dan 2,00 meter. Het eerste compartiment vanaf de wegzijde krijgt een lengte op maaiveldniveau van 21 meter. Het tweede compartiment nabij de schuur krijgt een lengte van 17 meter. Tussen de compartimenten wordt een dammetje aangebracht van 3 meter zodat er effectief onderhoud gepleegd kan worden. Door het maaiveld van het dammetje in het midden iets lager te leggen kan het tweede compartiment overlopen naar het compartiment aan de wegzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0153-VG01_0014.png"

Situering infiltratievoorzieningen

Boven de infiltratievoorziening moet een dynamisch buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, van 50 mm (T=10), te kunnen herbergen. Boven het dynamisch buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.

In de te verlenen vergunning voor de bouw van de woning zal als voorwaarde worden opgenomen dat het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en verharding moet worden geïnfiltreerd in de bodem en op eigen terrein.

Het definitieve bouwplan is ten tijde van dit bestemmingsplan nog niet bekend. Voor de nieuwe woning zullen in ieder geval geen uitlogende materialen zoals zink, koper of lood worden verwerkt.

Riolering

Ter hoogte van de nieuw te bouwen woning aan Dubbroek Maasbree is voor het huishoudelijk afvalwater langs de weg drukriolering aanwezig. Hierop kan de nieuwbouw worden aangesloten. Op deze drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten. De maximaal te lozen hoeveelheid afvalwater bedraagt 1 m3 per uur.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.

4.4.1 Archeologie

Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma "Verbinden en Versterken" is onder andere als actiepunt: "Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed" opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie. De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas" vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.

In het kader van het planvoornemen is het aspect archeologie bekeken. Op grond van de beleidskaart archeologie van de gemeente Peel en Maas zijn binnen het plangebied gronden aanwezig met een hoge verwachtingswaarde archeologie. Dit heeft in het geldende bestemmingsplan al geleid tot de toekenning van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Onderzoek is nodig bij bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 40 centimeter. De bodemingreep blijft beperkt tot de locatie van de nieuwe woning, waar in de bestaande situatie reeds bebouwing aanwezig is en de gronden dus al geroerd zijn. Gezien de beperkte uitbreiding t.o.v. de bestaande situatie is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.4.2 Cultuurhistorie

Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.

Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Het plangebied heeft geen cultuurhistorische waarden.

4.4.3 Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormen voor onderhavig planvoornemen.

4.5 Flora en fauna

4.5.1 Gebiedsbescherming

De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195), welke de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen.

4.5.2 Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Flora en Faunawet (verder: Ffw) beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Ffw is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Gezien het aanwezige landschap en de aanwezige bebouwing is op voorhand niet uit te sluiten dat het planvoornemen niet van invloed is op beschermde plant- en diersoorten. Een quickscan flora en fauna dient hiervoor op beide locaties uitgevoerd te worden. Hierna volgen de uitslagen van dit onderzoek.

4.5.3 Quickscan flora en fauna locatie Dubbroek Maasbree

Op 4 oktober 2016 heeft op de locatie tegenover Dubbroek 10A, nader aangeduid perceel, sectie M, nummer 712 een quick scan plaatsgevonden door het IVN Baarlo-Maasbree. Het doel van de quick scan was om na te gaan of flora noch fauna vernield, verstoord en bedreigd worden als gevolg van de sloop, cq. afbraak en verwijdering van een stal/schuur liggend op tegenover bovengenoemd perceel. Dit alles, ten behoeve van de realisatie van een ruimte voor ruimte woning.

Conclusie

Bij het bekijken van de binnen- en buitenzijde van de stal is vastgesteld, dat de diverse elementen van flora en fauna niet bedreigd of aangetast worden.

Mochten er vanwege de nieuwbouw van het woonhuis bomen worden verwijderd, dan adviseren wij om hiervoor een compensatie te realiseren, door middel van herbeplanting.

De 'Quickscan flora en fauna', d.d. 6 oktober 2016, van IVN Baarlo-Maasbree, is opgenomen in Bijlage 4 Quickscan flora en fauna Dubbroek Maasbree.

4.5.4 Quickscan flora en fauna locatie Roggelsedijk 18 Meijel

Planten

Rondom de te slopen stal zijn geen planten aangetroffen die op een lijst van beschermde planten staan. De omgeving bestaat aan de zuid en oostzijde uit een soortenarme paardenwei en aan de west en noordzijde uit een halfverhard terrein met een schaarse begroeiing met kruidachtige planten. Hiervan zijn er geen beschermd.

Bomen

Rond de te slopen stal staan geen bomen die verwijderd moeten worden of kunnen beschadigen.

Vleermuizen

De stal is geen winterverblijf voor vleermuizen. Sloopwerkzaamheden zijn gedurende de winter derhalve geen probleem.

Zoogdieren

Door het gebrek aan toegangen tot het gebouw zijn geen aanwijzingen gevonden dat er beschermde zoogdieren in de betreffende stal aanwezig zijn.

Broedvogels

Tijdens het onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden dat de te slopen stal gebruikt wordt door vogels (m.n steenuil en kerkuil). Wanneer de sloopwerkzaamheden in de winterperiode tot april worden uitgevoerd is er zeer weinig kans op de aanwezigheid van broedvogels.

Vissen

Niet van toepassing.

Amfibieën en reptielen

In de omgeving van de stal zijn geen gegevens bekend van beschermde amfibieën en reptielen.Derhalve hoeft met deze groep ook geen rekening gehouden

Conclusie

Er zijn bij het onderzoek in het kader van de Flora- en Faunawet geen zaken aangetroffen die mitigerende maatregelen tot gevolg zouden moeten hebben of waar rekening mee gehouden zou moeten worden gedurende de sloop.

Het 'Onderzoek Flora en Fauna stal Roggelsedijk 18 Meijel', d.d. 17 oktober 2016, van IVN Meijel, is opgenomen in Bijlage 5 Quickscan flora en fauna Roggelsedijk 18 Meijel.

4.5.5 Conclusie

Vanuit flora en fauna zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte woning Dubbroek perceel M 712 Maasbree en wijziging Roggelsedijk 18 Meijel' vervat in een verbeelding, planregels en toelichting. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012 alsmede de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro), het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor). Als gevolg hiervan wordt in het bestemmingsplan niet meer gesproken over een plankaart, maar analoge of digitale verbeelding. Tevens is de benaming van de planvoorschriften gewijzigd in (plan)regels en vrijstellingen heten afwijkingen.

5.2 Algemeen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:

  • de digitale raadpleegbaarheid;
  • de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012);
  • de Woningwet.

De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.

5.3 Regels

De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:

  • inleidende regels, met de gebruikte 'begrippen' en 'wijze van meten';
  • bestemmingsregels, met de regels voor de binnen het plangebied gelegen bestemmingen en dubbelbestemmingen;
  • algemene regels, met een overzicht van de algemene bouw- en gebruiksregels, de aanduidingsregels en de algemene afwijkings- en wijzigingsregels;
  • overgangs- en slotregels, met de regels over het overgangsrecht en de wijze van aanhalen van het plan.

De in het bestemmingsplan opgenomen regels zijn zoveel mogelijk overeenkomstig de regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' opgesteld.

5.3.1 Inleidende regels

Begrippen (art. 1):

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Een aantal begrippen is standaard voorgeschreven in de SVBP 2012.

Wijze van meten (art. 2):

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden. Bij de wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012.

5.3.2 Bestemmingsregels

Ter verkrijging van een logische opbouw wordt de navolgende volgorde in de bestemmingsregeling aangehouden voor de opgenomen bestemmingen:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Specifieke gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 4. Afwijken van de gebruiksregels (indien noodzakelijk)
  • 5. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden (indien noodzakelijk)
  • 6. Wijzigingsbevoegdheid (indien noodzakelijk)

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Vervolgens worden de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In de specifieke gebruiksregels staat aangegeven welke gebruik in ieder geval strijdig is met de bestemmingsomschrijving. Van de gebruiksregels kan tevens afgeweken worden middels een omgevingsvergunning voor meer gebruiksmogelijkheden (afwijken van de gebruiksregels).

In de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen onder welke voorwaarden een bestemming omgezet kan worden naar een andere bestemming. In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht. Hierbij wordt, conform SVBP2012, een alfabetische volgorde aangehouden.

5.3.3 Algemene regels

In artikel 10, de anti-dubbeltelbepaling wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk. In artikel 11 zijn algemene bouwregels opgenomen, met daarin regels voor ondergrondse bouwwerken en ondergeschikte bouwdelen. In artikel 12, 13, 14 en 15 zijn algemene gebruiksregels, algemene wijzigings-, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels opgenomen. Deze verschaffen Burgemeester en Wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn. In artikel 16 zijn de overige regels opgenomen, met een verwijzing naar de wettelijke regelingen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 17) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel (artikel 18) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

6.1 Inleiding

Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.2 Economische haalbaarheid

De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd;
  • 2. het bepalen van een tijdvak voor de exploitatie of een fasering van de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen niet nodig is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro niet noodzakelijk is.

Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat kostenverhaal verzekerd dient zijn. In dit geval verkoopt de gemeente Peel en Maas de ruimte voor ruimte kavel aan initiatiefnemer en draagt zorg voor de kosten van de planologische kosten.

6.3 Maatschappelijke haalbaarheid

Het planvoornemen betreft de ontkoppeling van het bestemmingsvlak met het tegenover liggende kavel, en de uitbreiding van het bestemmings- en bouwvlak van het bestaande woonkavel.

Op de locatie van de te slopen stallen voor de Ruimte voor Ruimte regeling zal een verandering en verkleining van het bestemmings- en bouwvlak plaatsvinden.

Aangenomen mag worden dat tegen dit planvoornemen, in een duurzaam hergebruik van een thans niet meer te gebruiken agrarische bouwkavel, geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan.

Initiatiefnemer heeft met omwonenden gesproken omtrent de bouw van de ruimte voor ruimte woning en zij hebben aangegeven de bouw van de woning positief tegemoet te zien.

6.4 Conclusie

Gezien het voorgaande is de zowel de economische als maatschappelijke haalbaarheid van het intiatief voldoende is gegarandeerd.

Hoofdstuk 7 Procedure

7.1 Te volgen procedure

Het bestemmingsplan doorloopt als (voor)ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk bestemmingsplan de volgende procedure, te weten:

  • a. Voorbereiding:
    • 1. Vooroverleg met instanties
    • 2. Watertoets
    • 3. Inspraak (niet verplicht)
  • b. Ontwerp:
    • 1. 1e ter inzage legging (ontwerp bestemmingsplan)
  • c. Vaststelling:
    • 1. Vaststelling door de Raad
    • 2. 2e ter inzage legging (vastgesteld bestemmingsplan)
  • d. Beroep:
    • 1. (Gedeeltelijk) onherroepelijk bestemmingsplan
    • 2. Reactieve aanwijzing
    • 3. Beroep bij Raad van State

In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzageligging van het ontwerp bestemmingsplan (fase b) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.

7.2 Kennisgeving

Overeenkomstig artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op ….. kennis gegeven van het voornemen tot het voorbereiden van het bestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte woning Dubbroek perceel M 712 Maasbree en wijziging Roggelsedijk 18 Meijel'. Hierbij is aangegeven dat dit bestemmingsplan een herziening betreft van het geldende bestemmingsplan voor het plangebied in verband met de ontkoppeling en vergroting van het bestemmings- en bouwvlak op de locatie Dubbroek Maasbree, en de verkleining en aanpassing van het bestemmings- en bouwvlak op de locatie Roggelsedijk 18 Meijel.

7.3 Vooroverleg met instanties

Tot de voorbereiding van dit bestemmingsplan behoort het overleg met de daarvoor in aanmerking komende instanties. Instanties die blijkens hun werkterrein, belangen vertegenwoordigen of bevoegdheden krachtens de Wro hebben, bij de totstandkoming van bestemmingsplannen betrokken in het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

7.4 Vaststelling

7.4 Vaststelling

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 23 maart 2017 tot en met 3 mei 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is op 12 september 2017 ongewijzigd vastgesteld.