direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding gemeenschapshuis Koningslust
Status: concept
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

.

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

Aan de Meester Caelersstraat 30 in Koningslust is het dorpshuis 'De Sprunk' gelegen. Ten zuiden daarvan aan de Rector Isidorusstraat 1-3 is basisschool De Springplank gelegen. Het huidige schoolgebouw voldoet niet meer aan de wettelijke eisen. Om onderwijs in Koningslust te kunnen behouden, is het noodzaak om hier een goede huisvesting voor te realiseren. Na beraad is er door Prisma, gemeente Peel en Maas, dorpsoverleg en stichtingsbestuur de Sprunk voor gekozen om onderwijs te verplaatsen naar de Sprunk.

Het huidige dorpshuis is, net als de huidige basisschool, in het bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' bestemd tot 'Maatschappelijk'. Huisvesting van een school past binnen deze bestemming. Binnen het bestaande dorpshuis en binnen het bouwvlak volgens de geldende bestemming is echter te weinig ruimte beschikbaar voor de beoogde verhuizing. Dit betekent dat er een gebouwelijke uitbreiding noodzakelijk is. Om die uitbreiding mogelijk te maken dient het bestemmings- en bouwvlak te worden vergroot, en wel zodanig dat nu ook rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige uitbreidingen voor de dagvoorziening. Bovendien is de beoogde uitbreiding deels gelegen op een perceel met de bestemming 'Groen'. Om de uitbreiding mogelijk te maken dient de bestemming ter plaatse gewijzigd te worden in 'Maatschappelijk'. Middels een nieuw bestemmingsplan voor de uitbreiding van het gemeenschapshuis wordt de vergroting van het bestemmings- en het bouwvlak juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0001.png"  
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied (rood omlijnd) en omgeving  

1.2 Doel

De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:

  • uniformiteit: aansluitend bij de planregels voor de woonkernen in de gemeente;
  • digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;
  • flexibel: zo veel mogelijk vrijheid voor de initiatiefnemers met zo min mogelijk procedures (vermijden van wijzigings- of uitwerkingsplannen).

Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de vraag naar maatschappelijke voorzieningen voor basisonderwijs en voor mogelijke toekomstige uitbreiding van een dagvoorziening.

1.3 Plangebied en begrenzingen

Het plangebied is gelegen in de kern Koningslust in de gemeente Peel en Maas. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen, een parkeerplaats, weilanden, groenvoorzieningen en maatschappelijke functies in de vorm van de huidige basisschool en de kerk met begraafplaats gelegen. Er zijn geen grote vervoersassen (weg, spoor) rond het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0002.png"  
Afbeelding 2. Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rode cirkel)  

Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie A, nrs. 7867 en 8924 en delen van de percelen gemeente Helden, sectie A, nrs. 9067, 8981 en 5785, gelegen aan de Meester Caelersstraat 30.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0003.png"  
Afbeelding 3. Kadastrale situatie plangebied  

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan Meester Caelerstraat en een parkeerplaats en aan de oostzijde aan de Adriaansweg en de Rector Isidorusstraat. Aan de zuidwestzijde is de huidige basisschool gelegen en aan de westzijde ligt een groenvoorziening.

1.4 Overzicht vigerende bestemmingsplan in plangebied

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust'. In dit bestemmingsplan heeft het grootste deel van het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Een klein deel van het plangebied heeft de bestemming 'Groen'. Het huidige dorpshuis is gelegen binnen het bouwvlak. Een gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0004.png"  
Afbeelding 4. Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust', met aanduiding plangebied (rood omlijnd)  

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De dorpsnaam Koningslust is afkomstig van Petrus de Koning, die in 1795 grote stukken grond kocht in dit gebied. Zijn zoon stichtte hier later de Congregatie van Broeders van de derde Regel van de Heilige Franciscus.

Omstreeks 1900 was ter plaatse van de huidige kern Koningslust nog weinig bebouwing aanwezig. Ten zuiden van de huidige woonkern is ‘Klooster Koningslust’ gelegen en er is lintbebouwing gelegen aan de Koningstraat en de Poorterweg. Tussen circa 1950 en 1990 is de woonkern gegroeid tot zijn huidige omvang.

De kern Koningslust behoorde tot 1 januari 2010 tot de gemeente Helden. Vanaf 1 januari 2010 maakt de voormalige gemeente Helden deel uit van de gemeente Peel en Maas.

Koningslust ligt op zandgrond op een hoogte van ongeveer 30 meter. Ten zuiden van Koningslust loopt de Everlose Beek in oostelijke richting.

Het dorpshuis 'De Sprunk' binnen het plangebied komt voor het eerst voor op de topografische kaart van 1988. Dit gemeenschapshuis is gebouwd in 1980 en in 2008 gerenoveerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0006.png"  
Afbeelding 5. Topografische kaarten omstreeks 1900 (links) en 1988 (rechts)  

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in de kern Koningslust aan de Meester Caelersstraat. Het plangebied grenst daarnaast aan de Adriaansweg en de Rector Isidorusstraat. Op het perceel Meester Caelersstraat 30 is het bestaande dorpshuis 'De Sprunk' gelegen. Het dorpshuis kent in de huidige situatie een multifunctioneel gebruik, met onder andere een gymzaal, horeca, een blibliotheek en een dagvoorziening voor ouderen. Diverse verenigingen uit Koningslust maken gebruik van het gebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0007.png"  
Afbeelding 6. Foto dorpshuis 'De Sprunk', gezien vanaf de Meester Caelersstraat (vanuit noordwestelijke richting)  

Het dorpshuis 'De Sprunk' is gelegen in de kern van Koningslust, aan de noordwestzijde van het dorp. Het is een modern gebouw, dat in 2008 is gerenoveerd. De hoofdingang is bereikbaar via een verhard wandel- en fietspad. Rondom het gebouw zijn meerdere groenvoorzieningen aanwezig aan de noordelijke en (zuid)westelijke zijde, en ten noorden van het dorpshuis ligt een landbouwgebied met voornamelijk weilanden. Ten noordoosten en ten oosten van het dorpshuis liggen woningen aan de Adriaansweg en ten westen aan de Meester Caelersstraat. Aan de Meester Caelersstraat is bovendien, ten noordwesten van 'De Sprunk' een parkeerterrein gelegen ten behoeve van dit gemeenschapshuis. Ten zuiden van het dorpshuis liggen de basisschool 'De Springplank' en de kerk van Koningslust met een begraafplaats.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:

  • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 2. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 3. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het initiatief betreft een ontwikkeling die plaatsvindt binnen de bestaande dorpskern van Koningslust, waarbij het bestaande dorpshuis wordt uitgebreid teneinde een goede huisvesting te realiseren voor de basisschool en in de toekomst mogelijk ook voor de uitbreiding van de dagvoorziening voor ouderen. Mede in dat kader spelen er geen nationale belangen in het plangebied. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.

Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Afweging Barro

Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing. Het initiatief is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.

Afweging Rarro

Aangezien het bestemmingsplan echter geen windturbines of andere bouwwerken hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ('ladder duurzame verstedelijking'). Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.

Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking.

In het voorliggende geval wordt het bestaande dorpshuis uitgebreid met een basisschool en mogelijk een dagvoorziening. Het uitbreiden van het ruimtebeslag van een gebouw met een maatschappelijke functie wordt volgens het Bro gezien als een stedelijke ontwikkeling en hierop is de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing.

Er is sprake van een actuele behoefte, gezien het feit dat de huidige basisschool niet meer aan de wettelijke vereisten voldoet en het noodzakelijk is de basisschool in de kern Koningslust te behouden. Deze behoefte wordt middels de voorgenomen uitbreiding van het dorpshuis 'De Sprunk' opgevangen binnen de bestaande dorpskern van Koningslust. Het bestaande dorpshuis is goed ontsloten via meerdere vervoerswijzen en zal ook na de voorgenomen uitbreiding goed ontsloten zijn. Daarmee wordt voldaan aan de drie treden uit de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.6.

3.1.6 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Afweging Nationaal Waterplan

Het voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met nationale waterbelangen uit het Nationaal Waterplan 2016-2021. Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.5 van deze toelichting, geldt duurzaam waterbeheer als uitgangspunt voor de nieuwbouw.

3.1.7 Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw

Bij de beoogde uitbreiding wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem op het perceel zelf. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.

3.1.8 Waterwet 2009

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

Afweging Waterwet 2009

De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het POL 2014 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het POL 2014 in werking getreden.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • stedelijk centrum,
  • bedrijventerrein,
  • overig bebouwd gebied.

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

  • goudgroene natuurzone,
  • zilvergroene natuurzone,
  • bronsgroene landschapszone, en
  • buitengebied.

Het plangebied is gelegen binnen de zone Overig bebouwd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0008.png"  
Afbeelding 7. Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met aanduiding plangebied (rood omlijnd)  

Het Overig bebouwd gebied bestaat uit gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Voor de zone Overig bebouwd gebied gelden de volgende doelstellingen:

  • transformatie regionale woningvoorraad;
  • bereikbaarheid;
  • balans voorzieningen en detailhandel;
  • stedelijk groen en water;
  • kwaliteit leefomgeving.

Afweging POL 2014

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand gebouw met een maatschappelijke functie, waardoor de onderwijsvoorziening in de kern Koningslust behouden kan blijven en de dagvoorziening in de toekomst kan uitbreiden. Met deze ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de doelstellingen 'balans voorzieningen' en 'kwaliteit leefomgeving' uit het POL2014. De beoogde ontwikkeling past hiermee binnen de doelstellingen van het POL2014.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. Op 30 december 2016 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 geeft de situatie weer op basis van de integratie van respectievelijk:

  • 1. Omgevingsverordening Limburg 2014 (PS, 12 december 2014) + Erratum mei 2015;
  • 2. Wijziging bijlage bij artikel 3.1.2, eerste lid (Veehouderijen en Natura 2000);
  • 3. Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (PS, 11 november 2016);
  • 4. Beleidsneutrale Wijzigingsverordening Hoofdstuk 3 Natuur van de Omgevingsverordening Limburg;
  • 5. De aanpassingen in de begrenzing van de goudgroene natuurzone zoals die zijn doorgevoerd in het kader van de vaststelling van het Natuurbeheerplan Limburg 2016 respectievelijk 2017.

De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.

De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.

Het plangebied ligt binnen de zone Overig bebouwd gebied. Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.

Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014

Voorliggend plan maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk in de vorm van een uitbreiding van een gebouw met een maatschappelijke functie. De verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking voor deze ontwikkeling is opgenomen in paragraaf 3.1.4. Er zijn in de kern Koningslust en de nabije omgeving geen leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen gelegen die eventueel herbenut kunnen worden voor de beoogde maatschappelijke functies.

Het plangebied ligt niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3 Regionaal beleid

Er is geen regionaal beleid dat van toepassing is bij de voorgenomen ontwikkeling in onderhavig plangebied.

3.4 Gemeentelijk beleid Peel en Maas

3.4.1 Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas

Op 31 maart 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kom van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4. In de structuurvisie zijn vier ruimtelijke hoofdkeuzes gemaakt, waarmee de gemeente gericht invulling wil geven aan haar identiteit als groene, dynamische plattelandsgemeente en rol binnen de regio.

  • 1. kleinschalige en diverse woonmilieus;
  • 2. herkenbare dorpen met 'eigen' voorzieningen;
  • 3. goede bereikbaarheid;
  • 4. innovatie en gebondenheid.

Op het gebied van maatschappelijke voorzieningen hanteert de gemeente de volgende beleidsuitgangspunten in de structuurvisie:

  • zorgen voor voldoende basisvoorzieningen op het gebied van zorg, welzijn, cultuur en sport. De basis onder deze voorzieningen is de betrokkenheid en draagvlak onder bewoners;
  • bevorderen van multifunctioneel gebruik van (verenigings)accommodaties door o.a. ruimere bestemmingsplanmogelijkheden.

Specifiek voor de kern Koningslust zet de gemeente in op het versterken van het dorpshart en zijn voorzieningen, met onder meer uitbreiding van de dagvoorziening bij dorpshuis 'De Sprunk'.

Afweging structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het behoud en versterken van voorzieningen in de kern Koningslust en in het bevorderen van multificuntioneel gebruik van accommodaties. Bovendien wordt de voorgenomen uitbreiding van de dagvoorziening in dorpshuis 'De Sprunk' expliciet genoemd in de structuurvisie. Het plan past hiermee binnen de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas.

3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied is gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht. Dit zijn gebieden of linten in (de kern van) het dorp die van grote waarde zijn voor het (historisch) karakter van het dorp. Dit kan bijvoorbeeld een dorpsplein of hoofdweg zijn. Deze gebieden zijn erg bepalend in de identiteit van een kern en de inwoners. Hiervoor is het wenselijk om het straatbeeld van deze dorpsgezichten te beschermen. Het aspect welstand zal aan de orde komen bij de behandeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

3.4.3 Beleidsplan archeologie gemeente Peel en Maas

In het archeologiebeleid geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Afweging Beleidsplan archeologie gemeente Peel en Maas

In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

3.4.4 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.

Afweging Evenementenvisie

Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is overeenkomstig de regels van de bestemming 'Maatschappelijk' in het geldende bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Het beleid biedt mogelijkheden om binnen het plangebied evenementen te organiseren. Die evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de maatschappelijke functie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

In het plangebied is het huidige dorpshuis 'De Sprunk' gelegen, welke reeds in gebruik is als multfunctioneel gebouw voor diverse maatschappelijke voorzieningen. De huidige basisschool 'De Springplank' ligt ten zuiden van het plangebied en voldoet niet meer aande wettelijke eisen. Daarom is besloten de onderwijsvoorziening te verplaatsen naar 'De Sprunk'. Deze verplaatsing is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, omdat hiervoor een uitbreiding van het dorpshuis nodig is, welke niet past binnen het huidige bouwvlak. Bovendien is de beoogde uitbreiding deels gelegen op een perceel met de bestemming 'Groen', waardoor de bestemming ter plaatse aangepast moet worden.

Middels een nieuw bestemmingsplan voor de uitbreiding van het dorpshuis wordt de vergroting van het bestemmings- en het bouwvlak juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt niet alleen de verplaatsing van de basisschool mogelijk, maar ook een toekomstige uitbreiding voor de dagvoorziening.

4.2 Toekomstige situatie

De gebouwelijke uitbreidingen van het dorpshuis zullen plaatsvinden aan de westelijke en de oostelijke zijde, aan het bestaande gebouw vast. Aan de zuidzijde van het dorpshuis wordt een speelplaats behorend bij de school gerealiseerd en ten westen van het dorpshuis wordt een tuin aangelegd. Het bouwvlak zal daarnaast ook aan de noordzijde van het bestaande gebouw worden vergroot, met het oog op de toekomstige uitbreiding van de dagvoorziening. Een plattegrond van het dorpshuis met de beoogde uitbreidingen is weergegeven in de onderstaande afbeelding. Er zijn nog geen gevelaanzichten of bouwtekeningen van de beoogde uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0009.png"  
Afbeelding 8. Situatietekening uitbreiding 'De Sprunk'  

Stedenbouwkundig gezien is het gewenst om de bouwhoogte te beperken naar de omgeving. Er wordt aangesloten bij de hoogte van het bestaande gebouw met maximaal één bouwlaag. Functioneel wordt een onderscheid gemaakt tussen de bestaande bebouwing en de uitbreiding ten behoeve van de school en de dagvoorziening, zodat binnen de uitbreiding geen activiteiten kunnen plaatsvinden die van invloed zijn op het woonmilieu.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / resultaten onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Milieu

5.2.1 Geluid
5.2.1.1 Weg- en railverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

In dit bestemmingsplan is sprake van de realisering en/of uitbreiding van geluidgevoelige functies, gezien het feit dat de uitbreiding voorziet in een onderwijsfunctie bij het dorpshuis. Een onderwijsgebouw is een geluidsgevoelig gebouw volgens de Wet geluidhinder (Wgh). In de nabijheid van het plangebied zijn uitsluitend 30 km-wegen gelegen. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van wegen met een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer.

5.2.1.2 Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek in dit kader is derhalve verder niet aan de orde.

5.2.1.3 Conclusie geluid

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitbreiding van het dorpshuis.

5.2.2 Luchtkwaliteit
5.2.2.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
5.2.2.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

5.2.2.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Onderhavig bestemmingsplan kent de planologische mogelijkheid om een bestaand gebouw met een maatschappelijke functie uit te breiden. Het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de beoogde vergroting van de maatschappelijke bestemming is beduidend lager dan de verkeersgeneratie bij 1.500 woningen of 100.000 m2 bvo kantoren. Dit betekent dat binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt. Het project draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de heersende luchtkwaliteit.

5.2.2.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisering van de uitbreiding van het dorpshuis. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2016 circa 11,75 µg/m³ en de concentratie PM10 circa 18,36 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2016 circa 17,52 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de realisatie van een uitbreiding van de maatschappelijke functie. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.2.5 Besluit gevoelige bestemmingen

Conform artikel 5.16a van de 'Wet milieubeheer' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.

Een maatschappelijke bestemming ten behoeve van basisonderwijs wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen. Het plangebied ligt echter niet binnen 300 meter vanaf een Rijksweg en ook niet binnen 50 meter vanaf een provinciale weg.

5.2.2.6 Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functie. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit
5.2.3.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.

Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.

5.2.3.2 Onderzoek

Om inzicht te krijgen in de bodemkwaliteit is in maart 2017 een vooronderzoek1 uitgevoerd om vast te stellen of er aanleiding is om bodemverontreiniging te verwachten binnen het plangebied. Op basis van diverse bronnen en een gebiedsinspectie is het huidig en historisch gebruik van het plangebied onderzocht.

5.2.3.3 Conclusie bodem- en grondwaterkwaliteit

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek wordt geconcludeerd dat het plangebied als onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging te beschouwen is.

5.2.4 Milieu-invloed bedrijvigheid
5.2.4.1 Algemeen

In het kader van ruimtelijke plannen dient volgens de Handreiking Ruimtelijke Plannen van de gemeente beschreven te worden op welke wijze de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is toegepast (editie 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.

De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).

5.2.4.2 Toets plangebied

De te vestigen basisschool is een milieugevoelige functie in de zin van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)'. In de omgeving van het plangebied ligt een pluimveehouderij aan de Poorterweg 109, op circa 175 meter afstand van het plangebied. De richtafstand voor pluimveehouderijen bedraagt 200 meter, als gevolg van mogelijke geurhinder vanwege de veehouderij. Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan MER intensieve veehouderij en glastuinbouw blijkt echter dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied goed is. De veehouderij heeft derhalve geen negatieve invloed op het leefklimaat voor de beoogde uitbreiding van het dorpshuis.

Anderzijds wordt de veehouderij ook niet belemmerd door de uitbreiding van het gemeenschapshuis, aangezien er andere geurgevoelige objecten op kortere afstand van de veehouderij zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0010.png"  
Afbeelding 9. Uitsnede kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan-MER intensieve veehouderij en glastuinbouw Peel en Maas.  

Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt een bestaand dorpshuis met een maatschappelijke functie uitgebreid met ruimte voor een onderwijsvoorziening en de toekomstige uitbreiding van de dagvoorziening. Voor het dorpshuis en specifiek voor een school voor basisonderwijs geldt een richtafstand van 30 meter tot milieugevoelige bestemmingen. Het plangebied ligt in een gemengd gebied, waar meerdere functies zijn gelegen dan alleen wonen, onder meer maatschappelijke voorzieningen, horeca en agrarische bestemmingen. Hierdoor mag uitgegaan worden van een richtafstand van 10 meter, mits er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bovendien is in gemengde gebieden een dorpshuis toelaatbaar indien dit bouwkundig is afgescheiden van woningen. Aangezien dit het geval is, kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding van het dorpshuis geen negatieve invloed heeft op het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen. Bovendien mogen in de uitbreiding uitsluitend activiteiten plaatsvinden ten behoeve van de basisschool en de dagvoorziening, welke geen hinder veroorzaken voor de omgeving.

5.2.4.3 Conclusie milieu-invloed bedrijvigheid

De milieuzonering van nabijgelegen bedrijven en voorzieningen vormen geen belemmering voor de realisering van de uitbreiding van het dorpshuis. De uitbreiding van het dorpshuis vormt evenmin een belemmering voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen.

5.2.5 Externe veiligheid
5.2.5.1 Beleidskader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

5.2.5.2 Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

5.2.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

5.2.5.4 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

5.2.5.5 (Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1.500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Het dorpshuis, met hierin een dagvoorziening voor ouderen en na de uitbreiding ook een school, is een kwetsbaar object en moet derhalve getoetst worden aan het Bevi, het Bevt en het Bevb.

5.2.5.6 Risicovolle activiteiten

Inrichtingen

In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0011.png"  
Afbeelding 10. Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (rood omcirkeld)  

Spoor

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Wegverkeer

De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Basisnetroutes.

Op een afstand van circa 2,2 kilometer van het plangebied loopt de rijksweg A67. Over deze weg vindt volgens de Risicokaart Basisnet transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze transportas.

Transportroutes, niet zijnde basisnetroutes.

Het plangebied ligt op een afstand van circa 870 meter van de provinciale weg N277. Gezien deze afstand en het feit dat over de N277 uitsluitend vervoer van brandbare vloeistoffen plaatsvindt, ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van deze weg. Er hoeft dus geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden op grond van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

Buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Op een afstand van circa 1,4 kilometer ten noordoosten van het plangebied zijn drie aardgastransportleidingen van de NV Gasunie gelegen. Gezien de grote afstand tot het plangebied is het plangebied gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour van deze leidingen en zullen de effecten op het groepsrisico niet significant zijn.

5.2.5.7 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.6 Milieueffectrapportage
5.2.6.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied wordt een bestaand gemeenschapshuis uitgebreid met een basisschool en een toekomstige uitbreiding van de dagvoorziening. Deze functie komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

5.2.6.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

De realisering of uitbreiding van een maatschappelijke functie of onderwijsfunctie komt niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt voor dit plan dus ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.2.6.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. In feite zijn daarmee de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief gemaakt. Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Gemeenten en provincies moeten nu dus ook bij kleinere bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Omdat de beoogde activiteiten niet voorkomen in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2.6.4 Conclusie milieueffectrapportage
  • a. De beoogde uitbreiding komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld;
  • b. De activiteiten komen ook niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt derhalve ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht;
  • c. Omdat de activiteiten niet worden genoemd in een van de categorieën in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. hoeft voor dit plan geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

5.3 Kabels en leidingen

In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.

5.4 Ecologie

5.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

5.4.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 8,5 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel en Mariapeel'. Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zijn over de genoemde afstand en gezien de aard en omvang van de uitbreidingsmogelijkheden die met dit bestemmingsplan worden beoogd, zonder meer uit te sluiten. Negatieve effecten vanuit de Wet natuurbescherming zijn op voorhand uit te sluiten.

5.4.3 Flora en fauna

Blijkens de Natuurgegevens provincie Limburg komen in het plangebied geen beschermde vogelsoorten voor. Bijzondere vegetatie komt ter plaatse ook niet voor. Binnen het plangebied worden geen gebouwen gesloopt. Door middel van een quickscan flora- en fauna 2  is een beoordeling gemaakt van de eventueel in het plangebied aanwezige beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. De conclusies van deze quickscan zijn hieronder weergegeven.

Er zijn geen beschemde plant- en diersoorten aangetroffen. De beplanting in het plangebied betreft slechts aanplant van gecultiveerde planten. Er zijn geen verblijfsplaatsen van vleermuizen of steenuilen aangetroffen. Er bevinden zich mogelijk wel nesten van vogels in de dichte lagere struiken. Deze zijn in het broedseizoen van 15 maart tot en met 15 juli beschermd. Geadviseerd wordt om de eventuele kap en/of snoei van bomen en struiken na 15 juli te laten plaatsvinden.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering in het kader van het voorliggend bestemmingsplan.

5.5 Waterhuishouding

5.5.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

5.5.2 Kenmerken van het watersysteem
5.5.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

5.5.2.2 Bodem en grondwater

De bodemopbouw in de omgeving van het plangebied bestaat tot een diepte van meer dan 50 m-mv uit zandlagen. De waterdoorlatendheid van de bodem is redelijk slecht, met een gemiddelde k-waarde van 0,15 m/d.

Wat betreft geohydrologie is uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.

5.5.2.3 Oppervlaktewater

In en in de nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

5.5.2.4 Hemelwater

Algemeen

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.

Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

Een infiltratie met een overloop op het eigen terrein moet gedimensioneerd worden op een bui die één keer in de honderd jaar (T=100) voorkomt. In de infiltratievoorziening moet het hemelwater van een bui van 84 mm kunnen worden geborgen.

Indien sprake is van een dynamische berging moet een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. In de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.

Het gebruik en het overlopen van de infiltratievoorziening mag niet leiden tot schade aan in de nabijheid liggende percelen, gewassen en opstallen. Schade, direct en/ of indirect, die eventueel zal ontstaan is en blijft voor rekening van de aanvrager.

Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha naar open afvoerend water.

De infiltratievoorziening moet binnen 24 uur zijn geledigd.

Plangebied

Om inzicht te krijgen in de geschiktheid van de bodem voor (hemel)waterinfiltratie ter plaatse van de geplande infiltratievoorzieningen is een oriënterend doorlatendheidonderzoek3 uitgevoerd in maart 2017. Uit het veldonderzoek blijkt dat de bodem tot ongeveer 4 m-mv hoofdzakelijk bestaat uit zwak siltig, matig fijn zand met op een diepte van circa 1,3 tot 1,7 m-mv een sterk zandige leemlaag. De gemiddelde doorlatendheid van het zwak siltig, matig fijn zand ter plaatse van de onderzoekslocatie bedraagt 0,15 m/d, waarbij de doorlatendheid varieert van 0,05 tot 0,23 m/d. Het zwak siltig, matig fijn zand kan als redelijk slecht doorlatend worden aangemerkt.

De actuele grondwaterstand op 27 maart 2017 is 1,62 m-mv. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) kan niet goed worden ingeschat. Echter gelet op de waargenomen roestvlekken in het opgeboorde materiaal, is het aannemelijk dat de hoogste grondwaterstanden minimaal 1 m-mv bedragen / hebben bedragen.

Gelet op de redelijk slechte doorlatendheid van de bodem en de relatief hoge grondwaterstand is infiltratie van (hemel)water slechts (zeer) beperkt mogelijk. Bij de aanleg van infiltratievoorzieningen op de onderzoeklocatie wordt geadviseerd de sterk zandige leemlaag ter plaatse en in de directe omgeving van de infiltratievoorzieningen te verwijderen.

Binnen het plangebied is voorzien in de uitbreiding van het dorpshuis met een oppervlakte van ca. 450 m². Bij een T=10 bui dient daarom 450 m² * 50 mm = 22,5 m³ hemelwater geborgen te kunnen worden. Bij een T=100 bui, waarop een bergingsvoorziening gedimensioneerd dient te worden, dient 450 m2 * 84 mm = 37,8 m3 hemelwater geborgen te kunnen worden.

Om deze hoeveelheid hemelwater te kunnen bergen wordt de bodem van de huidige retentievoorziening tussen de Meester Caelersstraat en het gemeenschapshuis met 0,15 meter verlaagd en wordt het hemelwater van de uitbreiding van het gemeenschapshuis hierop aangesloten. De huidige voorziening wordt hierbij worden voorzien van een slokop die op het hemelwaterriool in de Meester Caelersstraat wordt aangesloten.

Toepassing van duurzame bouwmaterialen

Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.

5.5.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Gezien de beperkte toename van het verhard oppervlak bij onderhavig plan (circa 450 m2), is vooroverleg met het Waterschap Limburg niet nodig.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie
5.6.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.
5.6.1.2 Archeologische beleidskaart Peel en Maas

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.

Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.

De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).

Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.6.1.3 Toets archeologische beleidskaart

Voor het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 5). Het is op deze locatie niet toegestaan om gebouwen en/of bouwwerken te bouwen, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van 2.500 m² of meer en waarbij dieper wordt gegraven dan 40 cm onder het maaiveld of waarbij heiwerkzaamheden plaatsvinden. Omdat de oppervlakte van de uitbreiding kleiner is dan 2500 m² hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het plangebied is daarnaast niet gelegen binnen een Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0160-ON01_0012.png"  
Afbeelding 11. Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  
5.6.1.4 Conclusie archeologie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de uitbreiding van het dorpshuis.

5.6.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de directe nabijheid zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen. Volgens de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn binnen en nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. In onderhavig plan hoeft hiermee dan ook geen rekening gehouden te worden.

5.6.2.1 Conclusie cultuurhistorie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de uitbreiding van het dorpshuis.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Het plangebied is gelegen aan de Meester Caelersstraat en is ook via deze weg bereikbaar. Daarnaast liggen de Adriaansweg en de Rector Isidorusstraat aangrenzend aan het plangebied. Deze wegen hebben alle een functie als woonstraat. Er is geen significante toename voorzien van het aantal verkeersbewegingen, in relatie tot de huidige functie van het dorpshuis, mede omdat in de huidige situatie reeds een basisschool aanwezig is naast het plangebied, welke middels onderhavig plan wordt verplaatst naar het dorpshuis.

5.7.2 Parkeren

In de parkeerbehoefte wordt in de omgeving van het plangebied voorzien. Ten noordwesten van het plangebied is reeds een parkeerplaats aanwezig voor 18 auto's, die in de huidige situatie ook dient als parkeervoorziening voor het dorpshuis. Daarnaast kan de parkeerplaats ten zuiden van het dorpshuis gebruikt worden. Deze ligt met circa 90 meter afstand van de hoofdingang op loopafstand en heeft een capaciteit van circa 25 auto's. Bovendien zijn in de woonstraten rondom het dorpshuis parkeerstroken gelegen en is parkeren langs de weg toegestaan in omliggende straten waar geen parkeerstroken zijn. Kortom zijn er in de directe omgeving van het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de parkeerbehoefte als gevolg van de uitbreiding van het dorpshuis op te vangen.

5.8 Duurzaamheid

Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • 1. Duurzaamheid is een toetssteen voor het gemeentelijk handelen.
  • 2. Duurzaamheid moet worden geïntegreerd in beleid en vervolgens in de praktijk worden gebracht.
  • 3. Duurzaamheid moet in ieder voorstel aan de gemeenteraad en het college meegenomen worden. Hierbij vormen People (mens) - Planet (omgeving) - Profit (economie) gezamenlijk de afweging voor duurzaamheid.
  • 4. Het inspiratiekader ontstaat door dialoog in de samenleving.
  • 5. Een WOW-project is een project wat de samenleving enthousiasmeert en mobiliseert.
  • 6. Een revolverend fonds is een duurzame inzet van middelen.
  • 7. De gemeente beperkt zich niet tot alleen een revolverend fonds
  • 8. Naast de inzet van een revolverend fonds wordt ook inzet gepleegd op het creëren van een kenniscentrum (digitaal en fysiek).
  • 9. Er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid.
  • 10. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de kracht van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid.

Voor de realisatie van de nieuwe bebouwing zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding gemeenschapshuis Koningslust' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding zijn weergegeven:

  • a. de bestemming 'Maatschappelijk' met daarbinnen de aanduiding 'bouwvlak' en maatvoeringsaanduidingen voor de goothoogte en bouwhoogte ter plaatse van de bestaande bebouwing en de uitbreiding. Bij de bestemming ‘Maatschappelijk’ gaat het om het uitoefenen van activiteiten gericht op sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening. Voor de uitbreiding is de functieaanduiding 'basisonderwijs en dagvoorziening' opgenomen, waardoor hier uitsluitend gebruik ten behoeve van basisonderwijs en dagvoorziening is toegestaan.
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' voor gronden die in het eerdere bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' ook al deze bestemming hebben.

6.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust', vastgesteld op 7 februari 2012.

Gekozen is voor de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van de uitbreiding van het dorpshuis, met een aanduiding voor het grotere bouwvlak waarbinnen de uitbreiding kan plaatsvinden.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.1 Inleidende regels
6.3.1.1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig uit de SVBP2012.

6.3.1.2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Maatschappelijk (artikel 3):

De bestemming 'Maatschappelijk' is opgenomen voor het hele plangebied en omvat zowel het bestaande dorspshuis als de beoogde uitbreiding. De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;

met daaraan ondergeschikt:

  • horeca;
  • detailhandel, met een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  • evenementen;
  • tuinen, erven en terreinen;
  • groenvoorzieningen;
  • paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Waarde - Archeologie 5 (artikel 4):

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' ligt over een deel van het plangebied, waar deze in het eerdere bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' ook reeds is gelegen.

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor AMK-terreinen met een middelhoge archeologische waarde.

6.3.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 5) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels (artikel 6) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

In de Algemene gebruiksregels (artikel 7) is het strijdig gebruik benoemd.

De Algemene wijzigingsregels (artikel 8) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 9) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 10) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied wordt geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro gerealiseerd. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.

Met de initiatiefnemer zal wel een overeenkomst planschade worden gesloten, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De plannen voor de verplaatsing van de basisschool en uitbreiding van het dorpshuis zijn besproken tussen Prisma, de gemeente Peel en Maas, het dorpsoverleg en het stichtingsbestuur de Sprunk. Hiermee bestaat er voldoende draagvlak voor de plannen.

PM verslag informatieavond

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, dient het plan ter advies te worden aangeboden aan de diensten van het Rijk en de provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten. Aangezien bij onderhavig plan geen belangen van het Rijk, de provincie, omliggende gemeenten of het waterschap in het geding zijn, hoeft geen vooroverleg met deze instanties plaats te vinden volgens artikel 3.1.1 Bro.

8.2 Inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 Algemeen

De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan 'Uitbreiding gemeenschapshuis Koningslust' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter visie gelegen van PM tot en met PM.

9.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op PM door de gemeenteraad vastgesteld.