direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Neptunus Kessel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

Neptunus BV te Kessel is voornemens om haar bedrijfsterrein aan de Karreweg-Noord in Kessel uit te breiden. Neptunus is gevestigd op het bedrijventerrein De Kruisberg in Kessel, maar de beoogde uitbreiding valt buiten de grens van dit bedrijventerrein. Het voornemen bestaat om ten noordwesten van de Karreweg-Noord, direct aansluitend aan de huidige bedrijfspercelen van Neptunus, een uitbreiding te realiseren met een minimale oppervlakte van 9.000 m².

Volgens bestaande beleidskaders is er in beginsel geen behoefte meer aan uitbreiding van capaciteit bedrijventerrein in de regio. Zowel het provinciaal beleid (Omgevingsverordening Limburg en bijlage Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg) als het gemeentelijk beleid (structuurvisie Buitengebied) bieden echter de mogelijkheid om een kavel op een bedrijventerrein éénmalig beperkt uit te breiden met maximaal 10%. Om de plannen te kunnen realiseren is echter een grotere oppervlakte bedrijfsterrein nodig. Neptunus is om die reden voornemens om een deel van haar gronden, gelegen aan de Haagweg 58, te herinrichten. De op dit perceel aanwezige bedrijfswoning wordt gesloopt en van het perceel wordt een deel bestemd tot 'Wonen' met het doel om hierop –ter vervanging van de huidige bedrijfswoning- een burgerwoning te realiseren die aan de oostzijde direct grenst aan de bestaande woningen ten noorden van de Haagweg binnen de kern Kessel. Per saldo neemt de oppervlakte met de bestemming 'Bedrijventerrein' daarmee toe met maximaal de hiervoor genoemde 10% van de bestaande oppervlakte, waarmee wordt gebleven binnen de maximale uitbreidingsmogelijkheden volgens het geldende beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied met aanduiding uitbreidingslocatie (rode lijn) en locatie Haagweg 58 (gele lijn)  

1.2 Doel

De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:

  • uniformiteit: aansluitend bij de planregels voor de bedrijventerreinen in de gemeente;
  • digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;
  • flexibel: zo veel mogelijk vrijheid voor het bedrijf met zo min mogelijk procedures (vermijden van wijzigings- of uitwerkingsplannen).

Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de vraag naar uitbreidingsruimte voor een bestaand bedrijf op het bedrijventerrein in Kessel.

1.3 Plangebied en begrenzingen

Het plangebied betreft twee deellocaties:

  • a. de locatie voor de uitbreiding van het bedrijf is gelegen in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas, tussen Kessel-Eik en Kessel, direct aansluitend aan de bestaande bedrijfslocatie van Neptunus aan de Karreweg-Noord. De omgeving van het plangebied is voor het overige agrarisch. De rivier de Maas is gelegen op een afstand van circa 520 meter van deze planlocatie;
  • b. de herstructureringslocatie aan de Haagweg 58 is gelegen op het bedrijventerrein 'De Kruisberg'. De woning op dit perceel is in de bestaande situatie een bedrijfswoning, behorende bij de ter plaatse aanwezige bedrijfskavel, die deel uitmaakt van Neptunus. Dit perceel ligt op een kortste afstand van ca. 210 meter van de Maas.
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2. Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rode lijnen)  

Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend gemeente Peel en Maas, sectie K, nr. 757 (ged.), gelegen aan de Karreweg-Noord en sectie K, nrs. 574 en 575, gelegen aan de Haagweg 58 en 56a.

1.4 Overzicht vigerende bestemmingsplan in plangebied

Het plangebied is gelegen in de volgende bestemmingsplannen:

Perceel nrs.   Bestemmingsplan   Bestemmingen/aanduidingen  
574 en 575   'Bedrijventerreinen', vastgesteld bij raadsbesluit van 25 juni 2013   - Bestemming 'Bedrijventerrein - 1'
- Functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3' - - Gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 2' - Gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 4' - Gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'  
757 (ged.)   'Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld bij raadsbesluit van 24 december 2014   - Bestemming 'Agrarisch'
- Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'
- Dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'
- Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'
- Gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone -
verwevingsgebied'
- Gebiedsaanduiding 'wetgevingzone -
wijzigingsgebied 1ob'  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0004.png"  
Afbeelding 3. Uitsnede bestemmingsplannen 'Buitengebied Peel en Maas' en 'Bedrijventerreinen', met aanduiding ligging plangebied (blauwe stippellijnen)  

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Kessel is een oud Maasdorp dat ontstaan is rond een wachttoren uit de 10e eeuw. De oudste geschriften over Kessel stammen mogelijk uit het eind van de elfde eeuw. De graven van Kessel, wonende in het vroegere kasteel Keverberg (sinds 1945 een ruïne en in 2015 gerestaureerd), zijn ook de stichters van de Duitse stad Grevenbroich bij Düsseldorf (omstreeks 1300).

In 1279 kwam Kessel bij het Overkwartier van Gelder en werd daar het ambt Land van Kessel. In 1312 verkreeg Kessel marktrechten.

Na 1648 behoorde het tot Spaans Opper-Gelre. Tijdens de Spaanse Successieoorlog werd het door Staatse troepen bezet, waarna het in 1713 werd overgedragen aan de Pruisische bondgenoot. Zo bleef het als deel van Pruisisch Opper-Gelre ongeveer een eeuw lang Duits (tot 1814).

Kessel wordt vermeld in het oudst bewaarde archiefstuk van Nederland: een akte gedateerd 7 oktober 950, waarin koning Otto I (de latere keizer Otto I de Grote) aan zijn leenman Ansfried het markt- en muntrecht van Cassalum (Kessel) schenkt.

Kessel-Eik ontstond vermoedelijk in de 17e eeuw. Eik was een gehucht onder Kessel totdat het in 1950 een zelfstandige parochie werd. De kern Kessel-Eik behoorde tot 1 januari 2010 tot de gemeente Kessel. Vanaf 1 januari 2010 maakt de voormalige gemeente Kessel deel uit van de gemeente Peel en Maas.

Het tussen de kernen Kessel en Kessel-Eik gelegen bedrijventerrein De Kruisberg is een lokaal bedrijventerrein met een totale bruto oppervlakte van 13 ha. Er zijn geen vrije kavels meer beschikbaar.

Rond 1950 waren de gronden aan weersziijden van de Karreweg nog volledig onbebouwd. Begin jaren vijftig van de vorige eeuw werd in eerste instantie woningbouw gerealiserd aan de zuidzijde van de Karreweg. Vanaf 1958 is gestart met de realisering van bedrijfsgebouwen langs de Karreweg. Het bedrijfsgebouw aan de Haagweg is voor het eerst zichtbaar op een topografische ondergrond van 1979. Op de ondergrond van 1988 is voor het eerst bedrijfsbebouwing van Neptunus aan de Karreweg zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0008.png"  
Afbeelding 4. Topografische kaarten 1950 (linksboven), 1958 (rechtsboven), 1979 (linksonder) en 1988 (rechtsonder)  

In 2009 is voor de laatst gerealiseerde uitbreiding van het bedrijf aan de zuidzijde van de Karreweg-Noord een bestemmingsplan vastgesteld, waarin tevens de verlegging van de Neptunuslaan is geregeld. De nieuwe verbindingsweg tussen de Karreweg en de Haagweg vormt daarmee, samen met de groene inrichting langs die weg, de grens van het bedrijventerrein in zuidwestelijke richting. Met het onderhavige plan wordt die grens in noordwestelijke richting aan de overzijde van de Karreweg doorgetrokken, zodat weer een rechte doorlopende grens ontstaat tussen het landschappelijk ingepaste bedrijventerrein en het agrarisch gebied.

2.2 Bestaande situatie

Neptunus BV is opgericht in 1937. Op dit moment heeft het bedrijf vestigingen in 5 verschillende Europese landen, waaronder Polen.

Met meer dan 75 jaar ervaring is Neptunus dé specialist in het ontwerpen, verhuren en bouwen van tenten voor evenementen en demontabele gebouwen. Van 10m² tot 20.000m² of zelfs meer, van basic tot luxueus: door het uitgebreide productprogramma en de eindeloze mogelijkheden kan de juiste oplossing voor een evenement of huisvestingsvraagstuk worden aangeboden.

Naast tenten/demontabele gebouwen voor evenementen wordt ook (semi-)permanente of tijdelijke huisvesting in iedere denkbare vorm verhuurd. In geval van calamiteit, ter overbrugging van een bepaalde periode of als aanvulling op bestaande faciliteiten in huur, koop of lease. Neptunus biedt totaaloplossingen in huisvesting voor retail, sport, luchtvaart, defensie en vele andere branches.

De bedrijfslocatie op het bedrijventerrein De Kruisberg beslaat de percelen, kadastraal bekend gemeente Kessel, sectie G, nrs.:

  • 466, 467, 607, 736, 817, 820 en 828, gelegen aan de Neptunuslaan 2 (ten zuiden van de Karreweg-Noord);
  • 637, gelegen aan de Karreweg-Noord 34;
  • 574 en 575, gelegen aan de Haagweg 56a en 58.

Op het perceel Haagweg 58 is onder andere een bedrijfswoning gelegen.

Direct ten noorden van het bestaande en uit te breiden bedrijfsterrein is de 150.000 V- bovengrondse hoogspanningsverbinding Buggenum - Baarlo Schafelt gelegen. Daarnaast loopt door zowel het bestaande bedrijfsterrein als het perceelsgedeelte waarop de uitbreiding is gepland de hogedruk aardgasleiding Z -513-01.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:

  • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 2. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 3. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het plangebied waar het nieuwe bedrijfsterrein is gepland is weliswaar gelegen in het buitengebied, maar het betreft een ontwikkeling die direct aansluit aan het bestaande bedrijventerrein, waardoor een logische en landschappelijke goede afronding wordt gerealiseerd van het bedrijventerrein ten opzichte van het aangrenzende open agrarisch gebied. Mede in dat kader spelen er geen nationale belangen in het plangebied. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.

Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Afweging Barro

Het plangebied is voor wat betreft het perceel aan de Haagweg 58 voor een deel gelegen binnen het rivierbed van de Maas. De nieuwe woning zal echter worden opgericht buiten het rivierbed, waardoor er vanwege het beleid voor de grote rivieren geen belemmeringen meer zijn voor dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0009.png"  
Afbeelding 5. Uitsnede kaart Grote Rivieren Besluit algemene regels ruimtelijke ordening met aanduiding locatie nieuwe burgerwoning (rode lijn)  

Voor het rivierbed geldt op basis van artikel 2.4.3 van het Barro dat een bestemmingsplan alleen een nieuwe bestemming kan aanwijzen als er:

  • a. sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
  • b. geen sprake is van feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
  • c. sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is, en
  • d. sprake is van een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.

In het onderhavige plan wordt het bouwvlak voor de nieuwe woning aan de Haagweg zodanig gesitueerd dat er geen bebouwing zal plaatsvinden op het deel van het perceel dat is gelegen binnen het rivierbed. Voor het overige zijn op dit bestemmingsplan geen van de belangen uit het Barro van toepassing.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.

Afweging Rarro

Aangezien het bestemmingsplan geen bebouwing hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Artikel 3.1.6 van het Bro bevat een motiveringsplicht voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied

Onder een stedelijke ontwikkeling wordt onder andere verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein.

Op de eerste plaats moet worden aangetoond dat de uitbreiding voorziet in een behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten.

De beoogde ontwikkeling voorziet in een verplaatsing van de huidige werkplaats aan de Haagweg naar de beoogde uitbreidingslocatie. In de huidige werkplaats vindt reparatie en productie van kleinere onderdelen en lage aantallen plaats.

Op dit moment word 75% van de materialen in de vestiging in Polen gemaakt. De bedoeling is om dit meer naar Kessel te halen vanwege de stijgende kosten in Polen en de snelheid om te leveren wat de markt vraagt. In het nieuwe plan is dan ook rekening gehouden met verplaatsing van de productie vanuit Polen naar Kessel.

Om slagvaardig te zijn is het noodzaak om alle disciplines dicht bij elkaar en in eigen beheer te hebben. Daarmee is aangetoond dat er sprake is van een behoefte aan uitbreiding van het bedrijfsterrein ter plaatse. Omdat er in de directe nabijheid van de bestaande bedrijfslocatie geen bedrijfskavels meer beschikbaar zijn kan in de behoefte alleen worden voorzien middels de met dit plan beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein. Uitbreiding van de bedrijfslocatie elders op een bedrijventerrein in de regio lost immers het probleem van dislocatie niet op. Het plan voorziet echter nou juist in opheffing van bestaande en voorkomen van nieuwe dislocaties, waardoor veel efficiënter kan worden gewerkt en het aantal verkeersbewegingen kan worden beperkt. Daarmee kan worden gesteld dat er kwantitatief gezien elders binnen de regio in bestaand stedelijk gebied weliswaar fysiek ruimte is voor uitbreiding, maar kwalitatief gezien is die ruimte er alleen op een locatie die direct aansluit op de bestaande bedrijfslocatie.

Op de nu gekozen locatie kan wel worden voorzien in de behoefte. Het perceelsgedeelte sluit direct aan aan de bestaande bedrijfslocatie waardoor de interne werkprocessen efficient kunnen worden uitgevoerd. De locatie is bovendien goed ontsloten vanaf de N273 (Napoleonsweg) via de kernen Kessel en Kessel-Eik.

Hiermee wordt voldaan aan de Ladder duurzame verstedelijking als opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.6.

3.1.6 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Afweging Nationaal Waterplan

Het plangebied ligt deels in het stroomgebied van de Maas, zoals aangegeven in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten.

Nederland heeft voor de vier stroomgebieden de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems een overstromingsrisicobeheerplan opgesteld. Deze beheerplannen geven een overzicht van de risico's, de doelen voor het verminderen van de risico's en de maatregelen in de periode 2016-2021.

Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.6 van deze toelichting, geldt duurzaam waterbeheer als uitgangspunt voor de nieuwbouw.

3.1.7 Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw

Voor de wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater zie par. 5.6. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.

3.1.8 Waterwet 2009

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

Afweging Waterwet 2009

De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

3.1.9 Beleidsregels Grote Rivieren

Op 14 juli 2006 zijn de herziene Beleidsregels Grote Rivieren vastgesteld. Met de herziening van de beleidsregels wordt meer ruimte geboden aan ontwikkelingsgerichte initiatieven. Zo ontstaan meer mogelijkheden voor ontwikkelingen die de ruimtelijke en economische kwaliteit van het betreffende gebied kunnen verbeteren. Doelstelling van de Beleidslijn grote rivieren is om de beschikbare bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden, ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken en het waarborgen van de afvoercapaciteit in het stroomvoerend rivierbed.

Het plangebied is deels gelegen binnen een gedeelte van het rivierbed waar paragraaf 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is. Waterstaatkundig worden deze gebieden van ondergeschikt belang geacht Op basis van rivierkundige gronden en via een algemene maatregel van bestuur is het vergunningenregime van de Waterwet hier niet van toepassing. Deze aanduiding betekent dat de betreffende gebieden vanuit rivierkundig oogpunt (vanuit het rivier- en stroombelang) minder van belang worden geacht. Bescherming van dat belang door middel van een vergunningenstelsel in het kader van de Waterwet is daarmee niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0010.png"  
Afbeelding 6. Uitsnede kaart bij Beleidsregels Grote Rivieren met aanduiding ligging besluitgebied (zwarte lijn)  

Deze gebieden blijven wel deel uit maken van het rivierbed. Dit betekent dat sommige van deze gebieden bij hoogwatersituaties onder water kunnen staan. Bouwen in deze, in het rivierbed gelegen gebieden, geschiedt net als elders in het rivierbed op eigen risico. Ingeval van hoogwaterschade, wordt door zowel het rijk als de gemeente, geen recht op schadevergoeding erkend.

Afweging Beleidsregels Grote Rivieren

De Beleidsregels Grote Rivieren vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, aangezien de uitbreidingslocatie volledig is gelegen buiten het rivierbed en de locatie waar de nieuwe woning is beoogd weliswaar is gelegen binnen het rivierbed, maar ook binnen het aangewezen gebied waar paragraaf 6 van het Waterbesluit niet van toepassing is en derhalve geen vergunning is vereist op grond van de Waterwet. Bovendien neemt de oppervlakte bebouwing aan de Haagweg per saldo af, aangezien de bestaande bedrijfswoning wordt gesloopt en de nieuwe woning wordt gerealiseerd in een te verbouwen deel van een bestaand bedrijfsgebouw.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het POL 2014 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het POL 2014 in werking getreden.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • Stedelijk centrum,
  • Bedrijventerrein,
  • Overig bebouwd gebied

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

  • Goudgroene natuurzone,
  • Zilvergroene natuurzone,
  • Bronsgroene landschapszone en
  • Buitengebied

Het plangebied is deels gelegen binnen de zone bedrijventerrein (Haagweg 58) en deels binnen de zone buitengebied (uitbreiding aan de Karreweg-Noord).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0011.png"  
Afbeelding 7. Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met globale aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  

Voor de zone Buitengebied gelden de volgende doelstellingen:

  • Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
  • Faciliteren landschap en cultuurhistorie
  • Ontwikkeling landbouw

De zone Bedrijventerreinen betreft specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid. Hier ligt het accent op:

  • Ruimte voor bedrijvigheid
  • Optimale bereikbaarheid
  • Duurzame inrichting en gebruik

De ambitie is te zorgen voor voldoende ruimte om de dynamiek van het gevestigde bedrijfsleven te faciliteren. En om de komst van nieuwe bedrijven naar Limburg mogelijk te maken. De kwaliteit van de bedrijventerreinen moet aansluiten bij de wensen van het bedrijfsleven.

Limburg heeft ruim voldoende bedrijventerreinen. De centrale opgave is dan ook: een groei in kwaliteit zonder dat de kwantiteit toeneemt, daarbij meer schaarste creërend, met ruimte voor maatwerk.De opgave moet per regio verder geconcretiseerd worden in een regionaal visie/programma werklocaties. Daarin komen de opgaven voor alle bedrijventerreinen aan bod.

Centraal in de aanpak staat dynamisch voorraadbeheer per regio. Dit principe krijgt vorm en inhoud in regionale bedrijventerreinenvisies. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situaties) en een gezamenlijke werkwijze. De visies zijn stevig en niet vrijblijvend, maar wel realistisch (rekening houdend met de markt) en flexibel (met ruimte om in overleg in te spelen op nieuwe ontwikkelingen). Aan de visies wordt een programma gekoppeld. Bijzondere aandacht is nodig voor financiële aspecten, transformatie en herstructurering. Ook een eventuele aanpak van leegstaande bedrijfsgebouwen kan onderdeel uitmaken van de afspraken. Belangrijke marktpartijen en stakeholders worden in dit traject betrokken. De basisprincipes uit dit POL vormen vertrekpunt voor de regionale visies.

Afweging POL 2014.

Omdat ten opzichte van de bestaande situatie sprake is van een beperkte uitbreiding en omdat met de herstructurering van het perceel aan de Haagweg 58 een betere overgang wordt gecreëerd tussen de bestaande woonbebouwing en het bedrijventerreinen, waarmee ruimte wordt geboden aan de uitbreidingsbehoefte van een bestaand grootschalig bedrijf, past dit plan binnen de uitgangspunten voor bedrijventerreinen binnen POL 2014.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. Op 30 december 2016 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.

De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.

Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.

Een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg van april 2016. De toelichting bij het ruimtelijke plan bevat een verantwoording van de wijze waarop hier invulling aan is gegeven.

De toelichting bij een ruimtelijk plan dient verder een beschrijving te bevatten van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

In de bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg zijn onder andere de uitgangspunten voor de bedrijventerreinen vastgelegd. Daarin is onder andere aangegeven dat een bestaand bedrijf altijd gefaciliteerd moet kunnen worden in de regio en bij voorkeur op een bedrijventerreinenlocatie in de eigen gemeente. Als het nodig is om een kavel eenmalig beperkt uit te breiden (bijvoorbeeld met maximaal 10%) om de verplaatsing van een lokaal gebonden bedrijf te voorkomen (en daarmee mogelijk leegstand) zou dat in goede regionale afstemming mogelijk moeten zijn, zonder dat dit verrekend hoeft te worden in het kader van dynamisch voorraadbeheer. Indien bij lokale uitbreidingsbehoefte van grootschalige bedrijven de ruimtevraag niet binnen de bestaande lokale voorraad gefaciliteerd kan worden, zullen de gemeente en de provincie gezamenlijk bezien of er een maatwerkoplossing gevonden kan worden.

Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014.

Neptunus is een grootschalig, internationaal opererend bedrijf. In het belang van een efficiënte bedrijfsvoering is het van belang dat een op dit moment elders gevestigd bedrijfsonderdeel wordt verplaatst naar de hoofdvestiging in Kessel. Binnen het bedrijventerrein is hier echter geen ruimte meer voor. Om die reden is gekozen voor een beperkte uitbreiding van de bedrijfskavel en van het bedrijventerrein. Daarbij is gebruik gemaakt van het '10%-criterium' zoals aangegeven in de regionale bestuursafspraken.

Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.

Aan het hiervoor genoemde 10%-criterium wordt voldaan. Het plandeel aan de Karreweg-Noord heeft een totale oppervlakte van 10.374 m². Daarvan wordt 1.246 m² bestemd tot 'Natuur' en 9.128 m² tot 'Bedrijventerrein'. De totale oppervlakte van het bestaande bedrijf bedraagt 62.768 m². Dit resulteert in een maximale uitbreiding van 6.276,8 m² (10%). De uitbreiding bedraagt 9.128 m². Dit betekent dat het 10%-criterium daarmee wordt overschreden met 9.128 m² - 6.276,8 m² = 2.852 m². Aan de Haagweg wordt echter een oppervlakte van 3.804 m² met de bestemming 'Bedrijventerrein' omgezet in de bestemming 'Wonen'. Per saldo bedraagt de uitbreiding van de bestemming 'Bedrijventerrein' daarmee 9.128 m² - 3.804 m² = 5.324 m², derhalve minder dan 10% van de totale bestaande oppervlakte van het bedrijf.

Het plangebied ligt niet binnen overige milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. Doel van het LKM is om ontwikkelingen in het buitengebied die een inbreuk op de waarden van het buitengebied betekenen te compenseren met een kwaliteitsverbetering die ten goede komt aan hetzelfde buitengebied, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt verhoogd.

Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het functies zijn die met bebouwing gepaard gaan en extra ruimtebeslag leggen op het buitengebied. Het LKM is derhalve op deze ontwikkeling van toepassing. De gemeente Peel en Maas heeft het LKM 'vertaald' naar eigen beleid door in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas een gemeentelijk kwaliteitskader op te nemen. Voor een nadere afweging hieromtrent zie paragraaf 3.4.1.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale visie bedrijventerreinen Noord-Limburg

Op juni/juli 2017 is de Visie bedrijventerreinen Noord Limburg ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraden in Noord Limburg.

Samenwerking tussen gemeenten in de regio is de sleutel tot een effectievere bedrijventerreinen aanpak. Belangrijk in de samenwerking is dat er nog steeds een lokale rol en verantwoordelijkheid aanwezig is en opgepakt wordt maar er ook regionaal wordt gehandeld en gedacht. Alle gemeenten willen ondernemers een goede omgeving bieden om te ondernemen en zo werkgelegenheid verschaffen aan hun inwoners. Daarvoor is het echter niet nodig om buurgemeenten te beconcurreren voor nieuwe bedrijvigheid. Het lukt juist eerder om nieuwe bedrijvigheid aan te trekken als de regio zich als een geheel presenteert.

Iedere gemeente is verantwoordelijk voor de eigen bestaande bedrijventerreinen en gevestigde bedrijven maar op regionaal vlak kunnen we kennis ontwikkelen en informatie uitwisselen, planning en programmering van bedrijventerreinen afstemmen, marktbenadering gezamenlijk vormgeven en lobby en subsidieaanvragen coördineren.

Tijdens het traject van het POL2014 zijn door de provincie nieuwe richtingen aangegeven die de regio graag willen overnemen. De provincie zet in op dynamisch voorraad beheer en vraagt de regio's een visie vast te stellen waarbij rekening wordt gehouden met dynamisch voorraad beheer.

In de visie wordt beschreven welke ambities, opgaven en principes de regiogemeenten nastreven, rekening houdend met het door de provincie voorgestelde dynamisch voorraad beheer. Ook worden de werkwijze en spelregels beschreven die worden gehanteerd. Er wordt een beschrijving gegeven van de huidige bedrijventerreinvoorraad (vertrekpunt) en hoe de regio wil omgaan met de bestaande bedrijventerrein (herstructurering en uitgifte) en nieuwe bedrijventerreinen (planvorming en acquisitie).

Indien het nodig is een kavel op het bestaande terrein beperkt uit te breiden om het bedrijf op de huidige plek te kunnen laten voortbestaan wil de regio dit niet verrekenen in het dynamisch voorraad beheer. Het moet dan wel om een zeer beperkte uitbreiding gaan die nodig is om bedrijfsprocessen, stromen op het terrein of parkeren te verbeteren. (bv. max 10% van de bestaande kavelomvang). Hier kan eenmalig gebruik van worden gemaakt. Het Regionaal Plannings Overleg wordt geconsulteerd over de beperkte uitbreiding. Deze 10% regeling biedt individuele gemeente de mogelijkheid om zaken zelf te regelen zodat lokaal gebonden bedrijven niet hoeven te verplaatsen.

Om uitbreiding van bestaande bedrijvigheid te faciliteren en nieuwe herstructureringsopgaven te voorkomen kan het wenselijk zijn om lokaal gerichte bedrijventerrein zeer beperkt uit te breiden. Daarbij wordt de 10% uitbreidingsregel gebruikt. Dergelijke uitbreidingen moeten ook altijd een meerwaarde voor de omgeving opleveren door bijvoorbeeld een betere inpassing en afronding van het bedrijventerrein tot stand te brengen.

In alle gevallen van nieuwe ontwikkeling van bedrijventerrein worden hoge duurzaamheidsdoelstellingen nagestreefd. Nadrukkelijk wordt de koppeling gezocht naar het thema Energie. De nieuwe locaties kunnen bijdragen aan het terugdringen van energiegebruik en ingezet worden voor het produceren van energie. Energiebesparende maatregelen zoals bijvoorbeeld isolatie of energie opwekking via zonnecellen of windmolens moeten een onderdeel vormen van nieuwe planontwikkelingen.

Afweging regionale visie bedrijventerreinen.

De beoogde ontwikkelingen zijn getoetst aan de regionale visie bedrijventerreinen:

  • Intensiveringsmogelijkheden zijn onderzocht maar blijken niet haalbaar / uitvoerbaar. Verhoging van het bebouwingspercentage zou mogelijk zijn maar dit levert niet de totale gewenste ruimte op. Het verhogen van de bouwhoogte biedt niet direct een oplossing voor het gewenste productieproces.
  • Een nieuwe locatie op het bestaande terrein is niet beschikbaar. Daarnaast is een solitaire gelegen ontwikkeling van enkel de uitbreiding niet gewenst.
  • Inzet van 10% uitbreidingmogelijkheid: Deze regeling wordt ingezet maar wordt daarbij ruimer geïnterpreteerd dan in de visie is opgenomen. De visie gaat uit van enkel één kavel die aan de rand van een terrein gelegen is en gaat niet uit van een optelling van alle kavels die verspreid over een terrein liggen.
  • Het voorstel voorkomt leegstand en een grote herstructureringsopgave doordat het bedrijf gevestigd kan blijven op de huidige locatie.
  • Een klein deel van de bedrijfskavels wordt omgezet in een woning die daarmee aansluit op een bestaand woonlint. Terwijl een bedrijfswoning die nu midden tussen bedrijfskavels ligt wordt verwijderd en wordt getransformeerd in een nieuwe bedrijfshal.
  • Vanwege de mogelijke omzetting van een bedrijfswoning naar een woning is tevens gekeken naar het POL thema wonen. Daarbij is aangegeven dat de omzetting geen belemmering vormt. Bedrijfswoningen worden al opgenomen in de totale regionale woningvoorraad daardoor is er geen sprake van een toevoeging.
  • De combinatie van de 10% regel en de transformatie richting een woning is vrijwel gelijk aan de nieuw uit te geven en toe te voegen locatie van 9.000 m2 en zou daarmee voldoen aan het principe van 1 op 1 salderen.

De behoefte aan de uitbreiding is in par. 3.1.4 reeds onderbouwd. De onderhavige plannen passen binnen het vastgelegde '10%-criterium' (zie par. 3.2.2). Aan de duurzaamheidsdoelstellingen wordt invulling gegeven door gebruik te maken van zonnepanelen en het energieneutraal uitvoeren van het kantoor. De overige dichte gebouwgedeeltes worden isolatie-technisch in hoogwaardige materialen uitgevoerd.

De uitbreiding van het bedrijf geeft daarnaast de mogelijkheid om niet alleen de kavel op zich maar het gehele bedrijventerrein aan de westzijde landschappelijk zodanig in te passen dat dit aansluit op de landschappelijke inpassing ten zuiden van de Karreweg-Noord.

De voorgenomen ontwikkelingen passen daarmee binnen de beleidsdoelen uit de Visie bedrijventerreinen Noord Limburg.

3.4 Gemeentelijk beleid Peel en Maas

3.4.1 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:

  • Structuurplan Buitengebied Peel en Maas, inclusief aanvullingen;
  • Beleidsnotitie nieuwe denkrichting Vrijkomende (Agrarische) Bebouwing in het buitengebied;
  • Reparatie beleid huisvesting tijdelijke arbeidskrachten gemeente Peel en Maas;
  • Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw. Inclusief bijhorend MER en zienswijzennota;
  • Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas;
  • Beleidsplan archeologie Gemeente Peel en Maas, inclusief archeologische waarden- en beleidskaart.
3.4.1.1 Structuurplan Buitengebied Peel en Maas

Op 17 december 2008 is het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas vastgesteld door de vier gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel. Het Structuurplan geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het op te stellen gezamenlijke nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' weer.

In het Structuurplan is de uitbreidingslocatie aangewezen als gebiedstypologie ‘oude verdichte bouwlanden’ en tevens als 'zoekrichting stedelijke ontwikkeling'. Voor het gebiedstype 'oude verdichte bouwlanden' zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:

Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:

  • versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open akkers met verdichte randen (clusters en linten van bebouwing) en doorzichten;
  • behoud van cultuurhistorisch waardevolle, open, bolle akkers en behoud van voldoende brede doorzichten vanuit de verdichte clusters en linten naar deze relatief open akkers;
  • behoud van de relatief open (bolle) akkers vanwege de aanwezige archeologische en/of cultuurhistorische waarden;
  • realisatie van een verdere landschappelijke verdichting door weg- en erfbeplantingen in de clusters en linten;
  • realisatie van een landschappelijk raamwerk t.b.v. een zorgvuldige inpassing van (nieuwe) economische activiteiten.

Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel:

  • ruime toelating van verschillende economische functies;
  • verdere menging van de functies wonen (ruimte-voorruimte), werken (nieuwe economische dragers, recreatie en toerisme) en (verbrede) landbouw met name in de linten;
  • binnen de landbouw een ruime toelating van teeltondersteunende voorzieningen m.u.v. de open, bolle akkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0012.png"  
Afbeelding 8. Uitsnede kaart Structuurplan Buitengebied Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied uitbreiding bedrijfsterrein (rode lijn)  

De zoekrichting stedelijke ontwikkeling geeft aan waar in de toekomst stedelijke functies beoogd worden. De zone is nog relatief open. Nadere invulling naar begrenzing is nog nodig.

Afweging structuurplan

De beoogde uitbreiding van het bedrijf/bedrijventerrein is gelegen binnen gebied waarvan is aangegeven dat hier uitbreiding van stedelijke functies mogelijk kan worden gemaakt. De ontwikkeling past binnen de beleidsdoelen voor de zone 'oude verdichte bouwlanden', aangezien er geen sprake is van een bolle akker en met de uitbreiding een zorgvuldige landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd van de bedrijfslocatie en daarmee ook van het bedrijventerrein als zodanig.

3.4.1.2 Kwaliteitskader buitengebied

Als onderdeel van de 'Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas' is ook het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. Met het kwaliteitskader en het daarin opgenomen vereveningsbeleid streeft de gemeente naar een ontwikkelingsgerichte aanpak van het buitengebied. Aan ondernemers kan ruimte op maat worden geboden waardoor de kwaliteit van de ruimte mee profiteert.

In het kwaliteitskader is geen specifieke normstelling opgenomen voor (uitbreiding van) bedrijventerreinen. Om die reden wordt voor het bepalen van de te leveren kwaliteitsbijdrage aansluiting gezocht bij het Limburgs Kwaliteitsmenu. Hierin is aangegeven dat voor (uitbreiding van) bedrijventerreinen naast een goede landschappelijke inpassing, een kwaliteitsbijdrage (drempelwaarde) dient te worden voldaan van € 5 per m2 bedrijventerrein (exploitatiegebied). De goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het terrein maakt geen onderdeel uit van de kwaliteitsbijdrage. Deze dient aan additionele kwaliteitsverbeterende maatregelen te worden besteed.

Voor de nadere uitwerking hiervan zie paragraaf 4.3.

3.4.1.3 Archeologiebeleid

In het archeologiebeleid, dat als onderdeel van de structuurvisie is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Afweging archeologiebeleid Peel en Maas

In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

3.4.2 Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen

Het perceel aan de Haagweg 58 is gelegen binnen het plangebied van de op 31 maart 2015 door de gemeenteraad van Peel en Maas vastgestelde structuurvisie 'Kernen en bedrijventerreinen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0013.png"  
Afbeelding 9. Uitsnede verbeelding structuurvisie 'Kernen en bedrijventerreinen' met aanduiding ligging plangebied (rode lijnen).  

In de structuurvisie wordt aangegeven dat het van oudsher gevestigde bedrijf Neptunus het boegbeeld is van het bedrijventerrein De Kruisberg.

Het is belangrijk om ruimte te blijven bieden aan de huidige verscheidenheid aan werkgelegenheid in Kessel. Het bedrijventerrein De Kruisberg blijft een lokaal bedrijventerrein en blijft gericht op een verscheidenheid aan functies. De in de visie genoemde en op de verbeelding aangegeven uitbreiding aan de zuidoostkant is inmiddels gerealiseerd.

Als een lokaal bedrijf wordt onder andere beschouwd een bedrijf dat van oudsher voorkomt in het dorp en er sterke banden mee heeft. Dat is in dit geval aan de orde.

Randvoorwaarde voor uitbreiding is dat de bedrijven een maximale bedrijfskavel van 5.000 m² nodig hebben en dat ze mee investeren in de kwaliteit van de omgeving. Uitbreiding van bedrijventerreinen is incidenteel mogelijk als het gaat om de uitbreiding van bestaande bedrijven, onder de voorwaarde van een kwaliteitsbijdrage en als uitbreiding op het bestaande bedrijventerrein niet mogelijk is. Hierbij wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking en het dynamisch voorraadbeheer uit het POL 2014 gehanteerd.

Verder wordt aangegeven dat een ontsluiting van het zuidelijke deel van het bedrijventerrein naar de Napoleonsbaan wenselijk is.

Afweging structuurvisie Kern en bedrijventerreinen.

De uitbreiding van het bedrijventerrein is niet opgenomen in de structuurvisie, maar sluit wel aan op de hiervoor genoemde beleidsdoelstellingen.

3.4.3 Nota Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandsnota)

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Het vaststellen van het welstandsvrij beleid kan leiden tot ontwikkelingen die niet passen in de gemeentelijk visie of wensbeelden betreffende dit bedrijventerrein. Een bedrijventerrein met hoogwaardige bedrijfsbebouwing kan worden verstoord door laagwaardige bebouwing. Dit gaat ten koste van de uitstraling van een bedrijventerrein.

Het beeldkwaliteitplan heeft tot doel een kader te bieden waarbinnen de gewenste stedenbouwkundige en architectonische uitwerking en planbeoordeling kan plaatsvinden. Het gaat hier met name om de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitplan geeft richtlijnen om de ruimtelijke en esthetische kwaliteit te bevorderen. Hierbij gaat het om richtlijnen ten aanzien van stedenbouw, landschap, architectuur en de inrichting van het openbaar gebied.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht en er is ook geen sprake van een in- of uitbreidingslocatie. De Nota ruimtelijke Kwaliteit is echter toch van invloed op de voorgenomen ontwikkeling, aangezien voor de bedrijventerreinen een beeldkwaliteitsplan geldt (zie par. 3.4.4).

3.4.4 Beeldkwaliteitsplan bedrijventerreinen Peel en Maas

In 2012 is de gemeente gestart met de herziening van alle bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen in Peel en Maas. Parallel aan dat bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Op basis van de volgende uitgangspunten is het beeldkwaliteitsplan uitgewerkt tot een beknopt en beeldend plan:

  • Nieuwe bedrijfsgebouwen dienen qua ruimtelijke kwaliteit te passen in de omgeving
  • Op zichtlocaties en entreegebieden is extra sturing op ruimtelijke kwaliteit wenselijk
  • De overgang tussen openbare ruimte en bedrijfskavel bepaalt in grote mate de ruimtelijke kwaliteit en verdient extra aandacht
  • De openbare ruimte bepaalt mede de ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen en ook hiervoor gelden kwaliteitseisen

Er is nadrukkelijk gekozen voor een globaal beeldkwaliteitsplan om de dialoog met de initiatiefnemer te kunnen aangaan om een kwaliteitsniveau te realiseren dat aansluit bij de omgeving.

De ruimtelijke kwaliteit in een gebied is een optelsom van gebouwen en openbare ruimte. Op alle bedrijventerreinen zijn gebouwen aanwezig en is de openbare ruimte (grotendeels) ingericht. De ruimtelijke kwaliteit is dus al grotendeels bepaald. Onderstaande kwaliteitsregels nemen dit gegeven dan ook als uitgangspunt:

  • a. Nieuwe bedrijfsgebouwen moeten qua ruimtelijke kwaliteit passen in de omgeving.
  • b. Op zichtlocaties en entreegebieden is extra sturing op ruimtelijke kwaliteit wenselijk.
  • c. De overgang tussen openbare ruimte en de bebouwing op de bedrijfskavel verdient extra aandacht.
  • d. De inrichting van de openbare ruimte dient aan te sluiten bij de kwaliteit van het bedrijventerrein.
  • e. Opslag dient zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg plaats te vinden, dan wel zo goed mogelijk ingepast.
  • f. Bebouwing in de zijdelingse perceelsgrens is alleen mogelijk als er visueel geen aaneengesloten bebouwing ontstaat.
  • g. Hoge objecten dienen zo ver mogelijk op het achterste gedeelte van de bebouwing of het perceel gesitueerd te worden. Dit betreft o.a. schoorstenen en installaties.
  • h. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt dienen karakteristieke panden behouden te blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0014.png"  
Afbeelding 10. Uitsnede uit bijlage bij beeldkwaliteitsplan bedrijventerreinen  

Neptunus is gelegen aan de westzijde van het bedrijventerrein De Kruisberg en daarmee op een zichtlocatie.

Op het moment dat de uitbreiding van het bedrijfsperceel wordt gerealiseerd en hiervoor een omgevingsvergunning voor het bouwen (omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 onder a Wabo) wordt aangevraagd, wordt het beeldkwaliteitsbeleid betrokken in de welstandsbeoordeling, die nodig is ten behoeve van het verlenen van die vergunning. Voorts wordt het beeldkwaliteitsplan betrokken in de besluitvorming over aanvragen voor (binnenplanse en buitenplanse) omgevingsvergunningen, waarmee nadere invulling wordt gegeven aan het bestemmingsplan of daarvan wordt afgeweken (omgevingsvergunning ex artikel 2.1 lid 1 onder c jo art. 2.12 Wabo). Voor deze situaties werkt het beeldkwaliteitsplan als beleidsregel.

3.4.5 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.

Afweging Evenementenvisie

Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is -overeenkomstig de regels van de bestemming 'Bedrijventerrein' in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Hoewel daarvoor geen concrete plannen bestaan biedt het beleid mogelijkheden om binnen het plangebied evenementen te organiseren. Die evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de bedrijfsfunctie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Doel van dit bestemmingsplan is om een adequaat juridisch-planologisch kader te bieden voor de uitbreiding van het bedrijventerrein De Kruisberg in het algemeen en van de bedrijfslocatie van Neptunus in het bijzonder, een en ander in combinatie met de herstructurering van de bedrijfslocatie aan de Haagweg 58.

Voor de inrichting van de percelen en de toekomstige bebouwing gelden de volgende uitgangspunten:

Locatie Karreweg Noord:

  • a. De uitbreiding ligt aan de entree van het bedrijventerrein, komende vanuit Kessel-Eik. Mede hierom dient het perceel te worden voorzien van een goede landschappelijke inpassing.
  • b. Er dient rekening te worden gehouden met de over het perceel lopende gasleiding en met de direct ten noorden van het perceel gelegen hoogspanningsverbinding.
  • c. De uitbreiding is uitsluitend mogelijk indien gelijktijdig de oppervlakte bedrijventerrein op de locatie aan de Haagweg 58 zodanig wordt verminderd dat de uitbreiding aan de Karreweg-Noord niet meer bedraagt dan 10% van de totale oppervlakte van het bestaande bedrijf:

Locatie Haagweg 58:

  • a. De bestaande bedrijfswoning dient te worden gesloopt en wordt juridisch-planologisch ook niet meer mogelijk gemaakt.
  • b. Op het perceel kan een burgerwoning worden gebouwd, mits deze direct aansluit op het bestaande bebouwingslint met burgerwoningen.
  • c. In de te bouwen woning dient sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat.
  • d. Er dient rekening te worden gehouden met de ligging van een deel van het perceel binnen het rivierbed van de Maas.

4.2 Toekomstige situatie

Op het uitbreidingsperceel wordt -rekening houdend met de aan te houden afstand tot de hoogspanningsverbinging en met de over het perceel lopende gasleiding- het volgende gerealiseerd:

  • een bedrijfsgebouw met twee werkplaatsen, magazijn, kantoor, techniekruimte en kantine;
  • een open overkapping (overdekte opslag);
  • parkeer voorzieningen;
  • landschappelijke inpassing (zie par.4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0015.png"  
Afbeelding 11. Concept terreininrichting locatie Karreweg-Noord  

Op het perceel aan de Haagweg 58 wordt een deel van het perceel bestemd tot 'Wonen', waar de bouw van één burgerwoning mogelijk wordt gemaakt, binnen een bouwvlak dat is gelegen buiten het rivierbed van de Maas en op voldoende afstand tot de aangrenzende bebouwing op het bedrijventerrein (zie hiervoor par. 5.2.4). De woning wordt gerealiseerd middels het verbouwen van een bestaand bedrijfsgebouw. Een deel van de daarachter gelegen bedrijfsloods wordt gesloopt en het resterende deel wordt verbouwd tot hobbyruimte (stalruimte / opslag hooi). Een impressie van de bouwmassa in de nieuwe situatie is weergegeven in afbeelding 13. Referentiebeelden van de 'schuurwoning' zijn weergegeven in bijlage 17 bij deze toelichting.

In het bestemmingsplan 'Kernen Kessel en Kessel-Eik' dat geldt voor de ten oosten van het plangebied gelegen woonbebouwing is geen maximale oppervlakte- en/of inhoudsmaat opgenomen voor woningen/hoofdgebouwen. De beoogde oppervlakte (357,5 m²) en inhoud (1.644,5 m³) passen derhalve binnen de bouwmogelijkheden zoals die gelden voor de woonbebouwing waarop het perceel aansluit. Voor bijbehorende bouwwerken geldt in genoemd bestemmingsplan een maximale oppervlakte van 200 m². De te handhaven stal/hooiopslag van 148,5 m². De nieuwe c.q. te handhaven bebouwing voldoet daarmee aan de regels zoals die gelden voor de woonpercelen ten oosten van het plangebied.

De huidige bedrijfswoning en een deel van de overige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Binnen het te handhaven deel met de bestemming 'Bedrijventerrein' zijn uitsluitend nog activiteiten toegestaan in maximaal de milieucategorie 2. Ter plaatse vindt in de nieuwe situatie opslag plaats van materialen die slechts sporadisch nodig zijn. Er vinden geen productieactiviteiten meer plaats en er zullen ook geen machines worden gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0016.png"  
Afbeelding 12. Perceelsindeling locatie Haagweg 58 met in groene kleur het vlak dat wordt bestemd tot 'Wonen'  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0017.png"  
Afbeelding 13. Impressie bouwmassa woonperceel Haagweg  

4.3 Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering

Voor de gewenste ontwikkelingen op de locatie geldt dat er kwaliteitsverbetering zal moeten plaatsvinden, volgens het gemeentelijk Kwaliteitsmenu. Dit betekent dat de ontwikkeling dient te voorzien in kwaliteitverbeterende maatregelen en dat de nieuwe bebouwing landschappelijk dient te worden ingepast.

4.3.1 Landschappelijke inrichting en -inpassing
4.3.1.1 Landschapsinpassingsplan

Voor de beoogde ontwikkeling is een landschapsinpassingsplan opgesteld1 , dat als bijlagen 1 en 2 bij deze toelichting is gevoegd. Concreet zijn de volgende ingrepen voorgesteld:

Plandeel Karreweg- Noord:

  • A. Aanplant groensingel ter inpassing;
  • B. Kwalitatieve verbetering/verbijzondering noordwestgevel;
  • C. Verbeteren entree Karreweg- Noord.

Plandeel Haagweg 58:

  • 1. Aanplant lage haag voorzijde woonperceel;
  • 2. Aanplant hoge haag westzijde;
  • 3. Aanplant solitaire boom.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0018.png"  
Afbeelding 14. Verbeelding landschappelijke inpassing en terreininrichting deelgebied Karreweg-Noord  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0019.png"  
Afbeelding 15. Verbeelding lanschappelijke inpassing en terreininrichting deelgebied Haagweg 58  
4.3.1.2 Plannen architect

Naar aanleiding van het advies van de Kwaliteitscommissie Peel en Maas (zie par. 4.3.3) is gekozen voor een gewijzigde gevelinvulling en landschappelijke inpassing aan de noordzijde van het te realiseren bedrijfsgebouw. Deze gevelinvulling en landschappelijke inpassing is weergegeven in bijlage 3 bij deze toelichting, alsmede in de afbeeldingen 18 en 19.

Daarnaast zal het bedrijf de bestaande hekwerken rondom het hoofdkantoor verwijderen en het gebied tussen bestaand en nieuw aan beide zijden van de weg voorzien van extra bomen en groen. Tevens wordt een aanzienlijke oppervlakte groen toegevoegd in de groenstroken om het beeld vanuit Kessel Eik 'zacht' te kleuren.

Het beeld vanuit de Napoleonsweg wordt ter plaatse van de nieuwbouw op de erfgrens middels een nog verder uit te werken 'Landscreen' een afschermend, minder industrieel geheel.

Het aanzicht van de bedrijfslocatie in de nieuwe situatie is in de volgende afbeeldingen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0020.png"  
Afbeelding 16. Straatbeeld Karreweg-Noord, komende vanaf Kessel-Eik  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0021.png"  
Afbeelding 17. Straatbeeld Karreweg-Noord, komende vanaf Kessel  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0022.png"  
Afbeelding 18. Aanzicht bedrijfslocatie vanaf de N273  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0023.png"  
Afbeelding 19. Impressie nader uit te werken 'Landscreen'  
4.3.2 Toetsing aan kwaliteitskader

Uitbreiding van bedrijventerrein in het buitengebied is alleen mogelijk indien een kwaliteitsbijdrage wordt geleverd. Deze kwaliteitsbijdrage komt bovenop de goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing. Voor de uitbreiding van van bedrijventerrein geldt als drempelwaarde voor de kwaliteitsbijdrage een bedrag van € 5,- per m² exploitatiegebied. In dit geval betreft het een uitbreiding van de bestemming 'Bedrijventerrein' met 9.128 m², hetgeen resulteert in een kwantitatieve kwaliteitsbijdrage van
€ 45.640,-.

De globale schatting is dat de voorgestelde maatregelen een kwaliteitsbijdrage van ca. € 45.000,- vertegenwoordigen. Hiermee kan aan de vereiste kwaliteitsbijdrage (€ 45.640,-) worden voldaan. De kosten voor de uitvoering van de maatregelen voor landschappelijke inpassing (maatregelen A, B en C en 1, 2 en 3) vallen hier buiten.

4.3.3 Advies gemeentelijke kwaliteitscommissie

Op 11 oktober 2017 heeft de Kwaliteitscommissie Peel en Maas een eerdere versie van het landschapsinpassingsplan beoordeeld. Aangegeven wordt dat de maatregelen zoals die zijn besproken in een voorafgaand terreinbezoek en verwoord in een paletadvies van de commissie, goed zijn opgepakt, maar duidelijker moeten worden beschreven en gevisualiserd in tekeningen. Samen met de keuzes van de architect kan op die manier een prima totaalplan ontstaan.

Op 14 mei 2018 heeft de Kwaliteitscommissie ingestemd met de gekozen gevelinvulling, zoals weergegeven in bijlage 3 bij deze toelichting.

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / resultaten onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Voor diverse milieuaspecten zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Die onderzoeken zijn uitgevoerd op basis van de op het moment van uitvoering bekende informatie. Dit kan betekenen dat in de rapportages nog afbeeldingen voorkomen die inmiddels zijn achterhaald, zoals afbeeldingen van het stedenbouwkundig plan. Latere wijzigingen in het stedenbouwkundig plan hebben echter geen consequenties voor de conclusies in de diverse onderzoeksrapportages.

5.2 Milieu

5.2.1 Geluid
5.2.1.1 Wet geluidhinder

Volgens artikel 57, 76 en 77 van de Wet geluidhinder dient bij het nieuwe planologische regime, waarin woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de zones van gezoneerde industrieterreinen en/of wegen, een akoestisch onderzoek worden verricht.

De planlocatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van de Karreweg-Noord en het gezoneerde industrieterrein Kuypers Kessel.

Verder is de planlocatie gelegen binnen de invloedssfeer van de Haagweg (30 km/h). Deze weg is niet-zoneplichtig. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege deze weg.

5.2.1.2 Weg- en railverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

Binnen het uitbreidingsperceel worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. de nieuw te bouwen woning aan de Haagweg 58 is wél een geluidgevoelige functie. Deze locatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Karreweg-Noord. Om die reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd2 .

De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km/uur-wegen (i.c. de Haagweg) in de directe nabijheid van het plan meegenomen

De planlocatie, Haagweg 56 A, is gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Kuypers Kessel.

De berekeningen van de te verwachten geluidbelastingen vanwege het industrieterrein zijn uitgevoerd door de gemeente Peel en Maas. Hierbij is gebruik gemaakt van het actuele zonemodel voor het industrieterrein Kuypers Kessel. De berekeningen zijn gevoerd met behulp van de “Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai 1999”. Hiertoe is gebruik gemaakt van het computerprogramma Geomilieu, versie 4.30., module industrielawaai.

Als gevolg van de Karreweg-Noord bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wgh legt verder geen belemmeringen op voor de realisatie van de woning ten aanzien van het wegverkeerslawaai.

Cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder niet van toepassing. Als gevolg van de Haagweg (30 km/uur-weg) bedraagt de geluidbelasting niet meer dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Geconcludeerd wordt dat vanwege de 30 km/hwegen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.2.1.3 Industrielawaai

De locatie van de te realiseren woning is gelegen binnen de 'geluidzone – industrie 1' volgens het geldende bestemmingsplan. Binnen deze zone mogen geen geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd (zoals woningen). Het bevoegd gezag kan hiervan afwijken. Dan dient echter wel te worden aangetoond dat de geluidbelasting vanwege industrielawaai op de gevels van het te realiseren geluidgevoelig object (de woning) niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

Uit het onderzoek 'Bedrijven en milieuzonering' (zie par. 5.2.4) blijkt dat het plan is gelegen binnen de richtafstand van het bedrijf gelegen aan de Karreweg-Noord 47-51. In het kader hiervan is een akoestisch onderzoek noodzakelijk, waarbij wordt onderzocht of de bedrijfsmatige activiteiten van de inrichting niet worden beperkt en of ter plaatse van de nieuw te realiseren woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Om vorenstaande redenen is door Windmill Milieu I Management I Advies een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd3.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de omliggende bestaande woningen wordt voldaan aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit voor zowel het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau als het maximaal geluidniveau. Ter plaatse van het bouwvlak van de nieuwe woning worden de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en de richtwaarden uit stap 2 uit de VNG-publicatie voor het maximaal geluidniveau (LAmax) gerespecteerd.

Ten aanzien van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) worden de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit wel overschreden. Tevens wordt niet voldaan aan de richtwaarde uit stap 2 uit de VNG-publicatie. Maatregelen kunnen worden overwogen om de geluidbelastingen te reduceren. Maatregelen die getroffen kunnen worden, zijn maatregelen ter plaatse van de ontvanger (woning). Opgemerkt wordt dat niet binnen het gehele bouwvlak sprake is van een overschrijding van de normstelling. Indien de woning binnen de 50 dB(A)-contour wordt gerealiseerd zijn geen verdere maatregelen noodzakelijk. Binnen de 55 dB(A)-contour zijn alleen maatregelen ter plaatse van de bovenverdieping aan de noordgevel noodzakelijk. Hier kunnen bouwkundige maatregelen getroffen worden in de vorm van een dove gevel. Ter plaatse van de begane grond en de overige gevels vindt geen overschrijding plaats van de normstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0024.png"  
Afbeelding 20. Geluidcontouren ter plaatse van perceel Haagweg 58 (Bron: Akoestisch onderzoek industrielawaai)  
5.2.1.4 Conclusie geluid

Als gevolg van de Karreweg-Noord bedraagt de geluidbelasting ter plaatse van de nieuwe woning niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De Wgh legt verder geen belemmeringen op voor de realisatie van de woning ten aanzien van het wegverkeerslawaai.

Als gevolg van het gezoneerde industrieterrein Kuypers wordt de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) wordt niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat het niet mogelijk of wenselijk is om maatregelen te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Bij de gemeente Peel en Maas is een hogere waarde voor de woning worden aangevraagd. Het besluit tot vaststelling van een hogere waarde is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder is niet van toepassing.

Als gevolg van de Haagweg (30 km/h-weg) bedraagt de geluidbelasting niet meer dan de voorkeursgrenswaarde uit de Wgh. Geconcludeerd wordt dat vanwege de 30 km/hwegen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de realisering van de uitbreiding van het bedrijf en van een nieuwe woning aan de Haagweg 58, mits:

  • a. de gevel ter plaatse van een eventuele bovenverdieping aan de noordzijde van de woning wordt uitgevoerd als een dove gevel. Deze voorwaarde is vastgelegd in de bouwregels van de bestemming 'Wonen' in dit bestemmingsplan;
  • b. Door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde wordt vastgesteld.
5.2.2 Luchtkwaliteit
5.2.2.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • c. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • d. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • e. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • f. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
5.2.2.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

5.2.2.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Onderhavig bestemmingsplan kent de planologische mogelijkheid om een bedrijf uit te breiden en om een burgerwoning te bouwen, ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning. Met de te bouwen woning wordt binnen het 3% criterium van de NIBM-grens gebleven wordt.

Volgens de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' van het CROW (publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie bij een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf maximaal 5,7 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bvo. De oppervlakte bvo van de beoogde uitbreiding bedraagt -uitgaande van de voorlopige plannen- circa 4.305 m². Dit is inclusief 2.070 m² opslagruimte. De extra verkeersgeneratie als gevolg van de uitbreiding bedraagt volgens dit kengetal dus 43 x 5,7 is 245 verkeersbewegingen per etmaal per gemiddelde weekdag en 325 voertuigbewegingen per etmaal per gemiddelde werkdag. In paragraaf 5.8 is aangegeven dat dit aantal in werkelijkheid nog beduidend lager zal zijn.

Middels de NIBM-tool kan de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit worden vastgesteld. Het doel van de NIBM-tool is:

  • Eenvoudig en snel bepalen of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
  • Het beperken van de onderzoekslast bij kleinere projecten.
  • Het vaststellen van grenzen voor het aantal extra voertuigbewegingen, dat niet zal leiden tot een concentratietoename die groter is dan de NIBM-grens.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0025.png"  
Afbeelding 21. NIBM-Tool uitbreiding bedrijfsterrein Neptunus  

Uit de tabel NIBM-Tool blijkt dat zelfs in een worst-case scenario het project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit.

5.2.2.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van het bedrijfsgebouw en va de woning. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2015 11-12 µg/m³ en de concentratie PM10 19-20 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2015 16-18 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de realisatie van de beoogde ontwikkelingen. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.2.5 Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functies. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit
5.2.3.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.

Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.

5.2.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Aeres Milieu BV zowel voor het deelgebied Karreweg-Noord 4 , als voor het deelgebied Haagweg 5 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Voor beide deelgebieden zijn dezelfde conclusies getrokken:

Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als 'onverdacht' beschouwd. Het onderzoek is dan ook uitgevoerd conform de NEN 5740 norm voor onverdachte locaties. De aanwezigheid van asbestverdacht materiaal in de bodem wordt niet verwacht (niet verdacht).

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond en in de ondergrond geen gehalten zijn gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde.

De resultaten van het bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek.

De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

5.2.3.3 Conclusie bodem- en grondwaterkwaliteit

Voor wat betreft de bodem- en grondwaterkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de realisering van de beoogde functies binnen het plangebied.

5.2.4 Milieu-invloed bedrijvigheid
5.2.4.1 Algemeen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien onder andere de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

5.2.4.2 Toets plangebied

Door Windmill Milieu I Management I Advies is een beoordeling uitgevoerd waarin inzichtelijk is gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden6.

Op basis van de functies in de omgeving is sprake van een gemengd gebied. De richtafstanden in de VNG-brochure kunnen met eén afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied.

Effecten op omgeving

Voor verhuurbedrijven voor roerende goederen geldt een aan te houden richtafstand van 30 meter voor geluid. Binnen die afstand van het uitbreidingsdeel zijn geen woningen of andere milieugevoelige functies gelegen.

Effecten vanuit omgeving

De nieuw te bouwen woning is een milieugevoelige functie die beschermd dient te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende (agrarische) bedrijven of instellingen.

Voor wat betreft het deel van het perceel dat de bedrijfsbestemming behoudt is een passende bestemmingsregeling opgenomen voor opslag ten behoeve van het verhuurbedrijf (milieucategorie 2). Op deze locatie vindt in de nieuwe situatie alleen nog opslag plaats van materialen die zelden nodig zijn. Er is geen sprake van productieactiviteiten en er worden geen machines gebruikt. De voor milieucategorie 2 geldende richtafstand van 30 meter kan in verband met de ligging binnen gemengd gebied met één afstandsstap worden verlaagd voor de factor geluid en bedraagt daarmee 10 meter. De ruimtelijke scheiding tussen het bedrijf en dit deelgebied is dan afdoende, zodat aanvullend onderzoek in relatie tot dit bedrijf niet noodzakelijk is.

Voor het bedrijf aangrenzend aan de percelen 574 en 575 geldt dat de richtafstand tot over het bouwblok van het beoogde woonperceel reikt. Er is derhalve niet zonder meer sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning. Door middel van een akoestisch onderzoek is om die reden de invloed van het bedrijf op de woning binnen dit deelgebied inzichtelijk worden gemaakt (zie par. 5.2.1.3).

5.2.4.3 Conclusie milieu-invloed bedrijvigheid

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor realisering van de uitbreiding van het bedrijf, noch voor de realisering van een nieuwe burgerwoning ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning.

5.2.5 Externe veiligheid
5.2.5.1 Achtergrond

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevi is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.2.5.2 Toetsing

Inrichtingen.

Door de provincie Limburg is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz. In de omgeving van het plangebied komen geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.

Buisleidingen.

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Zowel het bestaande bedrijfsterrein als het perceelsgedeelte waarop de uitbreiding is gepland loopt de hogedruk aardgasleiding Z-513-01. Om die reden is ten behoeve van dit bestemmingsplan een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd7.

Voor de locatie Haagweg 58 geldt dat geen sprake is van een toename van het aantal personen binnen de 1% letaliteitsafstand. De planvorming ter plaatse van dit deelgebied heeft derhalve geen invloed op de hoogte van het groepsrisico van e buisleiding. Een berekening van de hoogte van het groepsrisico van deze buisleiding is derhalve niet noodzakelijk.

De uitbreidingslocatie een de Karreweg Noord is gelegen in de directe nabijheid van buisleiding A-520-01-deel-1 waarvoor het aspect externe veiligheid onderzocht dient te worden. Onderzocht is of de buisleiding een belemmering vormt voor de planontwikkeling. Tevens is bepaald welke effecten de plannen hebben op de hoogte van het groepsrisico van de betreffende buisleiding. De berekeningen hebben overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA.

Uit de berekening volgt dat dit deelgebied niet is gelegen binnen een plaatsgebonden 10-6-risicocontour van een buisleiding. Het plangebied ligt wel binnen de 1% letaliteitsafstand van buisleiding A-520-01-deel-1 zodat de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleiding is bepaald. Het plangebied is niet gelegen binnen de 1% letaliteitsafstand van andere buisleidingen.

Voor de buisleiding geldt dat de oriëntatiewaarde en de 0,1 x de oriëntatiewaarde van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie niet wordt overschreden. Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie blijkt dat de planrealisatie van deelgebied 2 leidt tot een lichte verhoging van de hoogte van het groepsrisico voor deze buisleiding. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleiding vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie.

In artikel 12 lid 3 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen juncto artikel 8 van de Regeling externe veiligheid buisleidingen is opgenomen wanneer sprake is van het verantwoorden van het groepsrisico. In onderhavige situatie is sprake van een beperkte verantwoordingsplicht. Voor een verantwoording van het groepsrisico moet door het bevoegd gezag advies worden gevraagd bij de regionale brandweer / Veiligheidsregio.

Bij de beperkte verantwoording groepsrisico moet worden gekeken naar:

  • 1. De aanwezige en de op grond van het besluit te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken;
  • 2. Het groepsrisico per kilometer buisleiding op het tijdstip waarop het besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de lijn die de kans weergeeft op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-4 per jaar en de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-6 per jaar;
  • 3. De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • 4. De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Ad 1: Het plan omvat nieuwe bedrijfsbebouwing waar circa 30 personen werkzaam zullen zijn.

Ad 2: Uit het uitgevoerde rapport externe veiligheid blijkt dat sprake is van een lichte verhoging van het groepsrisico die geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen.

Ad 3: Het plangebied bevindt zich op circa 1,7 km van de brandweerpost aan de Schijfweg.

Ad 4: De werknemers die ter plaatse werkzaam zijn binnen het invloedsgebied van de buisleiding kunnen zich zelf, mits tijdig gewaarschuwd, in veiligheid brengen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtsgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Vervoer over de weg.

Het plangebied is gelegen op ca. 260 meter vanaf de provinciale weg N273. Volgens de Revt is dit geen basisnetroute. Volgens de provinciale Risicokaart is dit echter wel een transportroute, niet zijnde een basisnetroute. Blijkens de risicokaart bedraagt de PR10-6 contour 0 meter. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de PR10-6 contour van deze weg.

Binnen 200 meter rondom de infrastructuur (weg, water, spoor) dient het bevoegd gezag bij ruimtelijke relevante besluiten een groepsrisico afweging te maken. Het plangebied is buiten dit invloedsgebied gelegen. Een nadere afweging omtrent het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Vervoer per spoor.

Volgens de 'Risicokaart Basisnet' en volgens de provinciale Risicokaart vindt over de spoorlijn Nijmegen – Venlo geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze spoorlijn heeft derhalve geen invloed op het plaats- of groepsgebonden risico in het plangebied.

Over de spoorlijn Eindhoven – Venlo vindt wel vervoer plaats van gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied van de spoorlijn bedraagt circa 1,7 km. Het plangebied ligt echter op circa 5,8 kilometer km van deze spoorlijn. Dit betekent dat deze spoorlijn geen invloed heeft op het plangebied.

5.2.5.3 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.6 Milieueffectrapportage
5.2.6.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied wordt een burgerwoning gebouwd en wordt een bestaand verhuurbedrijf uitgebreid. Deze functies komen niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

5.2.6.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

Voor wat betreft het uitbreiden van het bedrijf wordt onder categorie D11.3 aangegeven dat een m.e.r. beoordelingsplicht noodzakelijk is bij: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein', in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer. De uitbreiding beslaat een oppervlakte van bruto 9.127 m² nieuw bedrijfsterrein en -rekening houdend met de verkleining van het bedrijfsperceel aan de Haagweg- per saldo is sprake van een uitbreiding van de oppervlakte bedrijfterrein van 5.324 m². Het plan blijft daarmee ruimschoots onder de drempelwaarde van 75 ha. (zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.).

5.2.6.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omvang van een project zoals aangegeven in kolom 2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. De gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) zijn daarmee indicatief. Dit betekent dat het bevoegd gezag gemotiveerd moet aangeven of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee te delen aan het bevoegd gezag. Bij de mededeling dient in ieder geval de informatie te worden verstrekt zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm.

Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Middels deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de vereisten van artikel 7.16 Wm, op basis waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17 Wm een beslissing kan nemen.

Het bestemmingsplan is alsnog m.e.r.-beoordelingsplichtig als op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (zie tabel hierna) niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

Tabel : Criteria bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling

Kenmerken van het project

  • Omvang van het project
  • Cumulatie met andere projecten
  • Gebruik van natuurlijke grondstoffen
  • Productie van afvalstoffen
  • Verontreiniging en hinder
  • Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën

Plaats van het project

  • Bestaand grondgebruik
  • Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
  • Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

Kenmerken van het potentiële effect

  • Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)
  • Grensoverschrijdende karakter van het effect
  • Waarschijnlijkheid van het effect
  • Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect

Omdat het plan wel voorziet in de uitbreiding en wijziging van een industrieterrein, maar ónder de drempelwaarde valt zoals aangegeven in categorie D.11.3 van het Besluit m.e.r., volgt hierna een toets of op basis van de hiervoor genoemde criteria een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Deze paragraaf is mede opgesteld op basis van de onderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan.

Kenmerken van het project

Criteria   Toets  
Omvang van het project   Het project heeft betrekking op het uitbreiden van een bestaand verhuurbedrijf. De oppervlakte met de bestemming bedrijf neemt per saldo toe met ca. 5.324 m².  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke grondstoffen   Nee  
Productie van afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   N.v.t. Er is geen sprake van een activiteit die leidt tot verontreiniging of hinder voor het milieu  
Risico van ongevallen   Nee, het plangebied bevindt zich buiten plaatsgebonden risicocontouren 10-6 en er is sprake van een zeer geringe stijging van het groepsrisico.  

Conclusie: Vanuit de kenmerken van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Plaats van het object

Criteria   Toets  
Bestaand grondgebruik   Agrarisch grondgebruik  
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het
regeneratievermogen van de natuurlijke
hulpbronnen van het gebied  
n.v.t.
 
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder dacht voor:    
- gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden)   Nee  
- gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden   Nee  
gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid   Nee  
landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang   Nee  

Conclusie: Vanuit de plaats van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)

Gevoelig gebied   Toets  
Beschermd natuurmonument   Nee  
Habitat en vogelrichtlijngebieden   Nee  
Watergebied van internationale
betekenis  
Nee  
EHS   Nee  
Landschappelijk waardevol gebied   Nee  
Waterwinlocaties. water- wingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden   Nee  
Beschermd monument   Nee  
Belvédère-gebied   Nee  

Conclusie: Het plangebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied en op een zodanige afstand van gevoelige gebieden dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Kenmerken van het potentiele effect

Criteria   Toets  
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking.  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee
 
Waarschijnlijkheid van het effect   Geen effecten te verwachten  
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid
van het effect  
Geen effecten te verwachten  
5.2.6.4 Conclusie milieueffectrapportage
  • a. De beoogde functiewijziging komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld;
  • b. De activiteit valt wel onder categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt echter geen m.e.r.-beoordelingsplicht omdat de in kolom 2 bij categorie D11.2 genoemde 'drempelwaarden' bij lange na niet worden overschreden;
  • c. Omdat de activiteiten wel worden genoemd in een van de categorieën in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarden niet worden overschreden, is voor dit plan wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn en dat een m.e.r.-beoordeling derhalve niet noodzakelijk is.

5.3 Kabels en leidingen

In (of in de directe omgeving van) het plangebied komen de volgende leidingen voor met een planologisch-juridische beschermingszone die van invloed is op het onderhavige plan:

  • hogedruk aardgasleiding Z-513-01, met een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding;
  • 150.000 V- bovengrondse hoogspanningsverbinding Buggenum - Baarlo Schafelt, met een belemmeringsstrook aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbindingen van 20 meter (totale breedte 40,00 meter).

Voor de gronden binnen de belemmerde strook van de hoogspanningsverbinding gelden de volgende voorwaarden:

  • a. De belemmerde strook langs de hoogspanningsverbinding dient vrij te blijven van bebouwing en hoog opgroeiende beplanting (bomen).
  • b. Er wordt, ten tijde van het verlenen van een toestemming, een maximale vrije werkhoogte afgegeven voor de werkzaamheden binnen de belemmerde strook voor het gebruik van (hulp-) werktuigen, gereedschappen en voertuigen en dergelijke.
  • c. De aanleg van parkeergelegenheid voor personenauto's en de inrichting van een groenstrook is toegestaan.
  • d. Het plaatsen van straatmeubilair e.d. binnen de belemmerde strook, zoals lichtmasten en vlaggenmasten, is alleen toegestaan met toestemming van TenneT.
  • e. De inrichting van het perceel binnen de belemmerde strook dient altijd in overleg met TenneT te gebeuren.
  • f. Buiten de belemmerde strook zullen materialen en/of werktuigen zodanig worden gebruikt dat bij eventueel omvallen de geleiders (spanning voerende draden) niet dichter genaderd worden dan een afstand van 4,00 meter bij de 150 kV- hoogspanningsverbinding. Indien dit niet kan worden gegarandeerd dient men maatregelen ter stabilisatie aan te brengen, bijvoorbeeld door het tuien van het werktuig.

Met de genoemde belemmeringenstroken is rekening gehouden bij de opstelling van het bestemmingsplan. Bij de uitwerking van de bouw- en inrichtingsplannen zal hier eveneens rekening mee worden gehouden.

Magnetische velden

Langs een hoogspanningsverbinding ligt een magnetisch veld. De sterkte van een magneetveld wordt uitgedrukt in microtesla. Op grond van het voorzorgbeginsel, heeft het ministerie van VROM in oktober 2005 (kenmerk SAS/2005183118) gemeenten, provincies en netbeheerders geadviseerd om nieuwe situaties waarbij kinderen worden blootgesteld aan een magneetveld hoger dan 0,4 microTesla (jaargemiddelde) zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden. De gevoelige bestemmingen die hieronder vallen zijn woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Het advies heeft in beginsel betrekking op:

  • a. nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen of wijzigingen aan bestaande lijnen;
  • b. nieuwe gevoelige bestemmingen bij bestaande bovengronde hoogspanningslijnen.

Afweging hoogspanningverbinding

De belemmerde strook is dit bestemmingsplan opgenomen binnen de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' (artikel 7). Het magneetveld van de hoogspanningsverbinding vormt geen belemmering voor het plan, aangezien er geen gevoelige functies mogelijk worden gemaakt middels dit bestemmingsplan.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De gemeente Peel en Maas heeft geen geurverordening vastgesteld. Dit betekent dat de gemeente aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening toetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.4.2 Toets

Uit de vastgestelde Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw buitengebied gemeente Peel en Maas (d.d. 7 december 2011) en uit het vigerende bestemmingsplan buitengebied blijkt dat in de nabijheid van het plangebied één veehouderijen is gelegen aan de Rijksweg 22a. Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder' blijkt dat ter plaatse van de uitbreidingslocatie in de bestaande situatie sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het worst-case scenario is voor een deel van het perceel sprake van een goed- en voor een ander deel een redelijk goed woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de te bouwen woning is zowel in de bestaande situatie als in het worst-case scenario sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat.

Er is dan ook binnen het plangebied sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur veehouderij en.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0026.png"  
Afbeelding 22. Uitsnede uit kaart 'Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw - Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder' (Arcadis d.d. 5 juli 2011)  
5.4.3 Conclusie geurhinder veehouderijen

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen belemmering voor de realisering van het plan.

5.5 Ecologie

5.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden8. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

In de quickscan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Wet Natuurbescherming en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de brochure 'Soortenbescherming bij ruimtelijke ingrepen' van het Ministerie van Economische Zaken van december 2016.

In de volgende paragrafen is een overzicht weergegeven van de (potentiele) aanwezigheid van beschermde soorten/gebieden en te nemen vervolgstappen.

In de quickscan is in een tweetal tabellen samengevat of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde soorten en/of gebieden, en wat de eventuele vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabellen is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

De beide tabellen zijn in de navolgende paragrafen 5.5.2 en 5.5.3 weergegeven. De volledige rapportage is als bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd.

5.5.2 Gebiedsbescherming
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0027.png"  
Tabel Overzicht (potentiele) aanwezigheid beschermde gebieden en te nemen vervolgstappen  

Conclusie gebiedsbescherming:

Gezien de afstand tot een Natura 2000-gebied (circa 3 km) en de aard van de ingreep, (verplaatsing bedrijfsbebouwing binnen bedrijventerrein en sloop/nieuwbouw van één woning), zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten. Aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Limburg, gelegen op minimaal 350 m, is eveneens niet aan de orde.

5.5.3 Flora en fauna
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0028.png"  
Tabel Overzicht (potentiele) aanwezigheid beschermde soorten en te nemen vervolgstappen  

Conclusie flora en fauna:

  • a. Gelet op de potentiele ecologische waarden zijn de voorgenomen plannen uitvoerbaar, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de (sloop)werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen.
  • b. Vanwege de sloop van de woning zijn negatieve effecten op vaste nest- en/of verblijfplaats voor de huismus en/of een vleermuizensoort niet uitgesloten. Nader onderzoek naar de functionaliteit van de woning voor huismus en/of vleermuizen wordt noodzakelijk geacht. Indien van toepassing kan, middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing, de sloop en vervolgens nieuwbouw alsnog worden uitgevoerd. De beoogde nieuwbouw heeft geen ecologisch effect op de eventuele aanwezigheid van de huismus of een vleermuissoort, omdat deze niet ter plaatse van de te slopen woning staat gepland
  • c. Het verwijderen van tuinbeplanting en sloop van bebouwing dient buiten het broedseizoen in verband met eventuele broedvogels te worden uitgevoerd en daarnaast dient de zorgplicht in acht te worden genomen ten behoeve van mogelijk (incidenteel) aanwezige algemene soorten.

Het onder b. genoemde aanvullende onderzoek is als voorwaarde opgenomen aan een in de regels opgenomen vergunningsplicht voor het slopen van bouwwerken. Als voorwaarde is opgenomen dat de vergunning pas kan worden verleend nadat uit nader onderzoek is gebleken dat er geen sprake is van vaste nest- en/of verblijfplaatsen voor huismus en/of vleermuizen, danwel nadat verzekerd is dat tijdig adequate mitigerende maatregelen zijn getroffen.

Een soortgelijke bepaling is opgenomen binnen de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de sloop van het deel van het te slopen bedrijfsgebouw dat binnen deze bestemming is opgenomen. Ten tijde van de uitvoering van de quickscan flora en fauna bestond het plan eruit om dit bedrijfsgebouw volledig te handhaven en te bestemmen tot 'Bedrijventerrein'. Om die reden is dit niet specifiek meegenomen in het rapport quickscan.

5.6 Waterhuishouding

5.6.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

5.6.2 Kenmerken van het watersysteem
5.6.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

5.6.2.2 Bodem en grondwater

Bodemopbouw

Blijkens de Ecohydrologische atlas Limburg ligt het plangebied op een relatief hooggelegen en vlak terras. De bodem is voornamelijk opgebouwd uit kleigrond. Het gebied valt binnen de grondwatertrap VI of VII en is een inzijgingsgebied. Bij grondwatertrap VI of VII bevindt het grondwater zich op redelijke diepte:

Grondwatertrap   VI   VII  
- Gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld   40 - 80   > 80  
- Gemiddeld laagste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld   > 120   > 120  

In het uitgevoerde infiltratieonderzoek voor de locatie Haagweg 56A (zie hierna par. 5.6.2.6) is aangegeven dat de GHG ruw is ingeschat. Blijkens nadere informatie van Aeres Milieu BV, is het grondwater volgens gegevens uit “Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO)”, Bodemdata Nederland, te verwachten op ca. 15,5 meter +NAP (ca. 6 m-mv). De optredende grondwaterstand is onder invloed van de nabijgelegen Maas.

De verwachte Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) ligt naar verwachting lager dan 140 centimeter beneden maaiveld en een Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) onder 120 centimeter beneden maaiveld. Voor het plangebied is de geldende grondwatertrap VII.

Bij de uitvoering van het veldwerk op 21 juni 2017 is geen grondwater aangetroffen op 5 meter beneden maaiveld. Gebaseerd op deze grondwatergegevens is ter plaatse geen grondwateroverlast te verwachten gezien de diepte beneden maaiveld.

Uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, is af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.

5.6.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Buiten de rivier de Maas is er in de nabijheid van het plangebied geen oppervlaktewater gelegen. Wel ligt er een infiltratiesloot ten noorden van de bestaande bedrijfspercelen aan de Karreweg-Noord. Om deze bereikbaar te houden vanaf de Karreweg is in het plan voorzien in realisering van een grindpad tussen de geplande wadi en het nieuwe bedrijfsgebouw.

5.6.2.4 Waterkeringen

Het deel van het plangebied aan de Haagweg is deels gelegen binnen een buitenbeschermingszone van een waterkering. De beschermingszone en de buitenbeschermingszone is een aan een waterstaatswerk grenzende zone, die als zodanig in de legger is opgenomen, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de keur van toepassing zijn.

Nieuwbouw binnen de kern- en (buiten)beschermingszone wordt niet toegestaan, tenzij een zwaarwegend maatschappelijk belang dit rechtvaardigt en er geen reële alternatieven voorhanden zijn (nee, tenzij). Om een toekomstige dijkversterking niet onnodig te hinderen moet nieuwbouw in ieder geval buiten het profiel van vrije ruimte blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0029.png"  
Afbeelding 23. Uitsnede Leggerkaart Waterschap Limburg met aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  

In dit bestemmingsplan wordt voor de buitenbeschermingszone van de waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' (artikel 9 van de regels) opgenomen, waarin is geregeld dat ter plaatse van die aanduiding niet mag worden gebouwd en werken en werkzaamheden uitsluitend zijn toegestaan na verlening van een omgevingsvergunning, welke uitsluitend kan worden verleend na overleg met het waterschap Limburg.

5.6.2.5 Afvalwater

Voor wat betreft het afvalwater (DWA) zal worden aangesloten op de bestaande voorzieningen op het aangrenzende perceel (zie bijlage 15).

5.6.2.6 Hemelwater

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren. Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

Deelgebied Karreweg.

De voorgenomen uitbreiding van het bestemmings- en bouwvlak zorgt ervoor dat onbebouwde agrarische gronden in de toekomst bebouwd kunnen worden. Het exacte tijdstip en de omvang van de te realiseren bebouwing zijn op dit moment nog niet bekend. Door de toekomstige bebouwing en verharding van een deel van de gronden nemen de infiltratiemogelijkheden op de gronden af. Bij de oprichting van nieuwe bebouwing worden dan ook voorzieningen getroffen om een goede afkoppeling van het hemelwater mogelijk te maken, zodat (vrijwel) geen hemelwater terecht komt in de riolering.

Ter plaatse is geen infiltratie onderzoek uitgevoerd. Wel is voor dit deelgebied een verkennend bodemonderzoek en een archeologisch verkennend booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de boorprofielen is een matige tot goede infiltratie te verwachten. Het perceel ligt ca. 3 meter hoger als de Haagweg. Het grondwater is gemiddeld op 16,5 m +NAP te verwachten (ca. 8 m/-mv). De verwachte GHG op het kaartmateriaal is ook VII maar gezien de diepte van de grondwaterstand is ter plaatse geen grondwateroverlast te verwachten.

In een infiltratievoorziening zonder een overloop op het oppervlaktewater moet boven de infiltratievoorziening een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui van die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. Boven de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn. Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit.

In een infiltratievoorziening met een overloop op het oppervlaktewater moet boven de infiltratievoorziening een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui van die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen herbergen. Boven de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 63 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn. De leegloop van de infiltratievoorziening naar het oppervlaktewater, in beheer en eigendom van het waterschap, mag geschieden met een capaciteit van maximaal 1 l/s/ha verhard oppervlak. Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit.

Het onderhavige bestemmingsplan leidt op de locatie aan de Karreweg tot een toename van verhard oppervlak met 7.730 m². In afbeelding 25 is een berekening opgenomen van de benodigde bergingscapaciteit van de te realiseren wadi aan de westzijde van het uitbreidingsperceel en afbeelding 25 is het dwarsprofiel van de wadi. Als bijlage 15 is een tekening opgenomen waarin is aangegeven op welke wijze de hemelwaterafvoer en droogweerafvoer worden geregeld. Het water dat via de overstort wordt afgevoerd gaat via de bestaande afvoer naar de Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0030.png"  
Afbeelding 24. Berekening bergingscapaciteit Wadi deelgebied Karreweg-Noord  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0031.png"  
Afbeelding 25. Dwarsprofiel wadi en grindpad langs het nieuwe bedrijfsgebouw  

De infiltratievoorziening binnen dit deelgebied is inmiddels gerealiseerd. Door de aannemer zijn twee opvangputten voor (hergebruik van) schoon water geplaatst, waarvan de bodem op 3m -/mv is gelegen. Tijdens het plaatsen is geen grondwater aangetroffen binnen deze diepte.

Deelgebied Haagweg

Voor de wijze waarop met hemelwater wordt omgegaan op de deellocatie locatie Haagweg is een infiltratieonderzoek uitgevoerd9. Op basis van de gekende gegevens is voor het planvoornemen geen directe grondwateroverlast te verwachten (grondwater op ca. 15,5 m +NAP) en een GHG dieper dan 1,4 m-mv (zie ook par. 5.6.2.2).

Uit het uitgevoerd onderzoek blijkt dat infiltratie ter plaatse beperkt mogelijk is. Noordelijk is infiltratie mogelijk (gemiddeld 0,8 m/dag). Zuidelijker (ter plaatse van meetpunt 11) is een slechte infiltratiesnelheid vastgesteld. Dit komt door de aanwezige sterk siltige bodemlaag op ca. 1,5-2 m-mv. Bij toepassing van infiltratie dient de doorstroming naar de ondergrond verbeterd te worden middels grindpalen en is een bovengrondse noodoverloop geadviseerd. Ter plaatse zullen bij de herinrichting van het terrein infiltratiekoffers worden aangebracht.

Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plangebied plaatselijk slechter doorlatende bodemlagen aanwezig zijn. De diepere ondergrond (> 2m-mv) is op basis van samenstelling goed doorlatend. Gezien de verwachte grondwaterstand ter plaatse kan een ondergronds waterberging gerealiseerd te worden. Opgemerkt wordt dat door de ligging nabij de Maas hiermee rekening gehouden moet worden. Bij hoge waterstanden zal dit ook effect hebben op de grondwaterstand. Gezien de verwachte maximale waterstand op 19,43 m +NAP is geadviseerd een eventuele voorziening hierboven aan te leggen.

De planontwikkeling dient hemelwaterneutraal plaats te vinden. Gezien de bestaande verharding ter plaatse is geen aanvullende voorziening verplicht. Het afgekoppelde hemelwater kan rechtstreeks afgevoerd worden via bovengrondse lijnafwatering, infiltratieriolen of traditioneel afvoermateriaal Bij afkoppelen van verhard oppervlak kan de gemeente aanvullende eisen stellen zoals retentie op eigen terrein.

Door het voldoen aan de milieuhygiënische randvoorwaarden zal het hemelwater van de daken en overige verharding schoon of maximaal licht verontreinigd zijn. Voor een hemelwaterpositieve ontwikkeling dient ter plaatse 50 mm berging gerealiseerd te worden. Een bui van 84 mm per toename verhard oppervlak mag geen wateroverlast op eigen terrein of de omgeving veroorzaken. Gezien de hoogteligging tegenover de weg zal excessief water net als in de huidige situatie afstromen naar de Haagweg. De oppervlakte bebouwing en verharding bedraagt ca. 1.775 m². Dit betekent dat een bergingscapaciteit is vereist van 1.775 x 0,084 = 149,1 m³. Hiervoor wordt op het perceel een lava-buffer gerealiseerd met een capaciteit van 300 m³. Daarbij is sprake van een hydrologisch positieve ontwikkeling, aangezien de oppervlakte bebouwing in de nieuwe situatie binnen dit deelgebied substantieel zal afnemen (zie afbeelding 26.)

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0032.png"  
Afbeelding 26. Weergave te handhaven en te slopen oppervlakte bebouwing deelgebied Haagweg.  

Bij het stedenbouwkundig ontwerp dient rekening gehouden te worden met de afstroming van het hemelwater van de gebouwen weg. Gezien de verwachte afname aan verhard oppervlak ter plaatse is sprake van een hydrologisch positieve ontwikkeling en is geen wateroverlast te verwachten.

Toepassing van duurzame bouwmaterialen

Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.

5.6.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Het concept ontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Limburg voorgelegd.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.
5.7.1.2 Archeologische beleidskaart Peel en Maas

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.

Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.

De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).

Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.7.1.3 Toets archeologische beleidskaart

Voor het plangebied ter plaatse van de uitbreiding van het bedrijfsperceel geldt een hoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 4). De ondergrens voor archeologisch onderzoek bedraagt 250 m². Bovendien is dit deel van het plangebied gelegen binnen Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0033.png"  
Afbeelding 27. Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  

Omdat de oppervlakte van de nieuwe bebouwing/bodemverstoring groter is dan 250 m² en vanwege de ligging binnen Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied, is archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Het perceel aan de Haagweg is aangeduid als gebied zonder verwachting en voor een klein deel als gebied met een lage of onbekende verwachting. Hiervoor is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.7.1.4 Onderzoek

Het vereiste archeologisch onderzoek is uitgevoerd door Aeres Milieu BV10 . Op basis van de aangetroffen boorprofielen wordt verwacht dat er binnen het plangebied geen intacte resten meer zullen worden aangetroffen. De meeste boringen tonen een A/C-profiel. De bovengrond is door jarenlang gebruik van het terrein als bouwland reeds verstoord. De witte kleur van de natuurlijke ondergrond duidt er op dat er alleen een dieper niveau is aangesneden. De bovenliggende lagen zijn vermoedelijk reeds opgenomen in de bovengrond. In boring 3 en 5 is vermoedelijk het restant van een B/C- en verbruiningshorizont aanwezig. Deze boringen worden echter omringd door de overige boringen, waardoor het belang van deze boringen teniet wordt gedaan.

Deze bevinding leiden tot het advies dat verder archeologisch onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De rapportage van het archeologisch onderzoek is als bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd.

Het bevoegd gezag is echter van mening dat er onvoldoende informatie beschikbaar is gekomen tijdens het booronderzoek om het terrein volledig vrij te kunnen geven voor de voorgenomen ontwikkelingen. Het argument hiervoor is de plaatselijke aanwezigheid van een B-horizont in enkele boringen. De C-horizont kan daarom niet diep verstoord zijn, waardoor archeologische resten nog aanwezig zouden kunnen zijn. Een proefsleuvenonderzoek is daarom op zijn plaats is, om zodoende de aanwezigheid van archeologische resten te kunnen testen. De beoordeling door de gemeente en de argumenten zouden in de rapportage verwerkt worden. Er hebben in de tussentijd echter ontwikkelingen plaats gevonden waardoor de verwerking van deze beoordeling nog maar weinig relevantie heeft. Er zijn namelijk werkzaamheden uitgevoerd waardoor het archeologisch niveau (verwacht op basis van de boringen vanaf circa 40 cm –maaiveld) ruimschoots vergraven is.

Door de uitvoerder van de graafwerkzaamheden is schriftelijk verklaard dat de ontgravingswerkzaamheden voor de uitbreiding gefaseerd zijn uitgevoerd. Als eerste is de bovengrond ontgraven waarna de zand/leemlaag zichtbaar was. Hierop is door het bedrijf gecontroleerd op archeologische sporen/resten, maar deze zij n n¡et aangetroffen. Aansluitend is deze laag ontgraven tot op het vaste zandpakket. Op dit pakket zijn eveneens geen archeologische sporen/resten aangetroffen

De verklaring is als bijlage 14 bij deze toelichting opgenomen.

5.7.1.5 Conclusie archeologie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van het woongebied.

5.7.2 Cultuurhistorie

Blijkens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is de Karreweg-Noord een 'andere weg, ouder dan 1806'. Tevens is op die kaart in noordelijke richting over het bestaande bedrijfsterrein
aan de Karreweg-Noord 34 een weg aangegeven met dezelfde aanduiding. Deze weg is feitelijk echter
niet meer aanwezig in het landschap en kan ook niet meer worden hersteld zolang ter plaatse sprake is van bedrijventerrein.

Voor het overige is er in of nabij het plangebied geen sprake van cultuurhistorische waarden.

5.7.2.1 Conclusie cultuurhistorie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor realisering van het woongebied.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

Hoewel een rechtstreekse ontsluiting vanaf het bedrijventerrein naar de N273 (Napoleonsweg) wellicht de voorkeur verdient is de bereikbaarheid van het bedrijventerrein goed. Vanaf de Napoleonsweg is het terrein zowel via de kern Kessel als via de kern Kessel-Eik bereikbaar.

Volgens de CROW-publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (publicatie 317) bedraagt de verkeersgeneratie voor een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf in niet stedelijk gebied maximaal 5,7 verkeersbewegingen per etmaal per 100 m² bvo. De oppervlakte bvo van de beoogde uitbreiding bedraagt -uitgaande van de voorlopige plannen- circa 4.305 m². Dit is inclusief 2.070 m² opslagruimte. Dit resulteert in een worst-case scenario van 245 voertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Ervan uitgaande dat de meeste voertuigbewegingen plaatsvinden tussen 6.00 en 20.00 uur betekent dit 17,5 verkeersbewegingen per uur. Dit zijn minder dan 1,5 verkeersbewegingen per 5 minuten.

In werkelijkheid zal de toename van de verkeersgeneratie aanzienlijk beperkter zijn. Uitgaande van de circa 30 medewerkers die ter plaatse werkzaam zijn en twee keer per dag aankomen en vertrekken, en rekening houdend met maximaal tien extra bezoekers als gevolg van de uitbreiding, zal maximaal sprake zijn van circa 140 extra verkeersbewegingen per gemiddelde werkdag, d.w.z. 105 extra verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag per etmaal. Dit is inclusief 10 verkeersbewegingen per gemiddelde werkdag voor vrachtwagens.

De huidige verkeersstructuur is voldoende om deze beperkte toename van verkeersbewegingen te kunnen opvangen.

Er zal geen sprake zijn van een toename van overstekende bewegingen tussen de bedrijfslocaties aan de noordzijde en de zuidzijde van de Karreweg; eerder van een afname. Het vrachtverkeer dat nu naar de locatie aan de Haagweg gaat zal nu direct naar de uitbreidingslocatie gaan. Er vinden dus geen verkeersbewegingen meer plaats van de locatie Haagweg naar de locatie Karreweg-Noord. Er zal hoogstens sprake zijn van voetgangers (personeel) dat de weg zal oversteken.

Op de locatie aan de Haagweg zal sprake zijn van een afname van verkeersbewegingen, aangezien de oppervlakte bvo bedrijfsbebouwing hier wordt verkleind. De verkeersbewegingen van en naar de te bouwen woningen zijn gelijk aan de verkeersbewegingen van en naar de bestaande woning.

5.8.2 Parkeren

Voor de toe te passen parkeernorm kan uit worden gegaan van de parkeernorm voor een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf. De parkeernorm bedraagt op grond van de in par. 5.8.1 genoemde CROW publicatie 0,8 tot 1,3 parkeerplaats per 100 m² bvo. Uitgaande van een bvo van 4.305 m² zou dit een extra parkeerbehoefte betekenen van 34,4 - 55,9 parkeerplaatsen. Omdat er maximaal circa 30 mensen werkzaam zullen zijn ter plaatse en een aantal daarvan per fiets of met busjes naar het werk komt, kan worden uitgegaan van de minimale norm van 0,8 parkeerplaatsen en derhalve van een extra parkeerbehoefte van 35 parkeerplaatsen. In de bestaande situatie zijn 108 parkeerplaatsen aanwezig. Door een herinrichting van het terrein direct aansluitend ten noordoosten van de uitbreidingslocatie en door realisering van parkeerplaatsen langs de zuidoostzijde van de Karreweg, worden er 32 extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Die capaciteit is voldoende om de extra parkeerbehoefte voor de beoogde uitbreiding op te vangen, temeer daar bezoekers hier geen gebruik van maken. Bezoekers parkeren bij het kantoor aan de Neptunuslaan 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0169-VG01_0034.png"  
Afbeelding 28. Uitsnede situatietekening Neptunus met weergave van het heringerichte parkeerterrein aan de noordwestzijde en de parkeerplaatsen langs de zuidoostzijde van de Karreweg.  

Voor wat betreft de woning geldt een parkeernorm van twee parkeerplaatsen. Op eigen terrein is voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerbehoefte te kunnen opvangen.

5.8.3 Conclusie verkeer en parkeren

Vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde uitbreiding van het bedrijf.

5.9 Duurzaamheid

Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • 1. Duurzaamheid is een toetssteen voor het gemeentelijk handelen.
  • 2. Duurzaamheid moet worden geïntegreerd in beleid en vervolgens in de praktijk worden gebracht.
  • 3. Duurzaamheid moet in ieder voorstel aan de gemeenteraad en het college meegenomen worden. Hierbij vormen People (mens) - Planet (omgeving) - Profit (economie) gezamenlijk de afweging voor duurzaamheid.
  • 4. Het inspiratiekader ontstaat door dialoog in de samenleving.
  • 5. Een WOW-project is een project wat de samenleving enthousiasmeert en mobiliseert.
  • 6. Een revolverend fonds is een duurzame inzet van middelen.
  • 7. De gemeente beperkt zich niet tot alleen een revolverend fonds
  • 8. Naast de inzet van een revolverend fonds wordt ook inzet gepleegd op het creëren van een kenniscentrum (digitaal en fysiek).
  • 9. Er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid.
  • 10. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de kracht van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid.

Voor de realisatie van de nieuwe bebouwing zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding Neptunus Kessel' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding is het plangebied weergegeven.

6.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de regels van de bestemmingsplannen 'Bedrijventerreinen Peel en Maas' en '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas'.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.1 Inleidende regels
6.3.1.1 Begrippen

In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

6.3.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

6.3.2.1 Bestemming 'Bedrijventerrein - 1'

De gronden in het plangebied waar bedrijfsterrein aanwezig is (Haagweg 58) of wordt toegevoegd, zijn bestemd tot 'Bedrijventerrein - 1' (artikel 3). Op het uitbreidingsterrein zijn overeenkomstig de bestemmingsregeling voor de aangrenzende percelen bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 tot en met 3. Op het deel van het perceel aan de Haagweg waar de bedrijfsbestemming gehandhaafd blijft, zijn alleen nog bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan.

Deze bestemming is opgenomen voor het gehele uitbreidingsterrein aan de noordwestzijde, behoudens de strook aan de westzijde waar de landschappelijke inpassing is voorzien.

6.3.2.2 Bestemming 'Natuur'

Een strook aan de westzijde langs het uitbreidingsterrein is bestemd tot 'Natuur' (artikel 4). Binnen dit deel van het plangebied wordt de landschappelijke inpassing van het terrein gerealiseerd (zie ook par. 4.3).

6.3.2.3 Bestemming 'Wonen'

De bestemming 'Wonen' (artikel 5) is opgenomen voor de nieuw te bouwen woning, ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning aan de Haagweg 58. De nieuwe woning zal als burgerwoning worden losgekoppeld van de bedrijfsbestemming. Binnen deze laatste bestemming is het niet meer mogelijk om opnieuw een bedrijfswoning te bouwen.

6.3.2.4 Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'

De dubbelbestemming 'Leiding - Gas' (artikel 6) is opgenomen ten behoeve van de hogedruk aardgasleiding Z-513-01, met een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Een klein deel van deze leiding loopt over het uitbreidingsterrein (zie ook par. 5.3).

6.3.2.5 Dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'

de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' (artikel 7) is opgenomen ten behoeve van de direct ten noorden van het uitbreidingsterrein gelegen 150.000 V- bovengrondse hoogspanningsverbinding Buggenum - Baarlo Schafelt, met een belemmeringsstrook aan weerszijden van de hartlijn van de hoogspanningsverbindingen van 20 meter. De hoogspanningsverbinding zélf is buiten het plangebied gelegen, maar de belemmerde strook is wel voor een deel over het plangebied gelegen (zie ook par. 5.3).

6.3.2.6 Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6'

Overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 6' (artikel 8) opgenomen voor het uitbreidingsterrein. Het perceel aan de Haagweg is niet gelegen binnen een archeolgisch waardevol gebied (zie ook par. 5.7.1).

6.3.2.7 Dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering'

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' (artikel 9) is opgenomen ten behoeve van de direct ten zuiden van het perceal aan de Haagweg gelegen waterkering. De waterkering zélf is buiten het plangebied gelegen, maar een deel van het perceel is wel gelegen binnen de buitenbeschermingszone van de waterkering. Hierop is de Keur van het waterschap van toepassing (zie ook par. 5.6.2.4)

6.3.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 10) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels (artikel 11) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

In de Algemene gebruiksregels (artikel 12) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.

In de Algemene aanduidingsregels (artikel 13)

In de Algemene afwijkingsregels (artikel 14) is een mogelijkheid opgenomen om af te kunnen wijken van het plan om voor geringe overschrijdingen, alsmede voor het vergroten van de maximaal toegestane inhoud van de bedrijfswoning.

De Algemene wijzigingsregels (artikel 15) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de Overige regels (artikel 16) is bepaald dat, indien wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., deze regelingen dienen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 17) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 18) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied wordt geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro gerealiseerd. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.

Met de initiatiefnemer zal wel een overeenkomst planschade worden gesloten, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op 11 december 2017 heeft Neptunus haar uitbreidingsplannen tijdens een informatiebijeenkomst gepresenteerd aan veertien belanghebbenden, welke waren geselecteerd door de dorpsraad uit Kessel-Eik. Het overgrote deel van de aanwezigen heeft vanaf de woning zicht op het bedrijf van Neptunus. Alle aanwezigen waren betrokken en belangstellend.

Tijdens de bijeenkomts is door de directie van Neptunus een beeld gegeven van het waarom en hoe van de uitbreiding. Tevens is antwoord gegeven op een aantal vragen/opmerkingen van de zijde van de omwonenden:

De verwachting is dat het aantal overstekende bewegingen ter plaatse van de Karreweg slechts minimaal zal toenemen, aangezien nu ook al bedrijfsonderdelen, inclusief opslag, parkeercapaciteit en toegang tot de bestaande garageboxen en de bouwerskantine, zijn gesitueerd aan de noordzijde van de weg

Het profiel van de Karreweg blijft ongewijzigd, met dien verstande dat het beeld tussen de bestaande gebouwen en de nieuwbouw een ruimer en groener beeld krijgt (zie ook afbeeldingen 18. en 19. in par. 4.3.1.2).

Het parkeren van wachtende vrachtwagens is in de bestaande situatie prima opgelost. In de nieuwe situatie is hiervoor ook aandacht. Net zoals langs de nieuwe Anton Eilerslaan is gebeurd zullen ook langs de Karreweg namelijk oprijblokkades worden aangebracht. Verder is er reeds beduidend meer parkeerplaats voor vrachtwagens gecreëerd op het eigen terrein.

Gezien het terrein en de bedrijfsfilosofie voor de toekomst lijkt een volgende uitbreiding van het bedrijfsterrein niet waarschijnlijk, hoewel dit op voorhand niet uit te sluiten is.

Omdat een gedeelte van de nieuwbouw uit een werkplaats bestaat is de vraag of daar geluidsoverlast uit kan ontstaan, mogelijk in combinatie met het werken in meer ploegen. Het van Kessel-Eik afgekeerde deel van de werkplaats, dus richting bestaand industrieterrein, zal dienstdoen als aluminium- en staalwerkplaats. De gebouwen zijn goed geïsoleerd en voor werken in ploegendienst wordt geen noodzaak gezien .

Naar aanleiding van de beelden waarop de WADI zichtbaar is waarop het hemelwater wordt geloosd, is aangegeven dat het hemelwater wordt opgevangen in putten en wordt gebruikt voor het wassen van panelen e.d.. Het resterende hemelwater wordt dan op de WADI afgevoerd waarin het in de bodem verzinkt. De WADI is middels een overstort aangesloten op de bestaande afvoeren naar de Maas.

Voor wat betreft de planning heeft Neptunus de hoop uitgesproken dat eind oktober 2018 de uitbreiding opgeleverd kan worden, mits de bestemmingsplanwijziging en daarna de omgevingsvergunning in lijn verloopt met de positieve verwachtingen.

De bijeenkomst werd afgesloten met complimenten uit de totale groep, zowel voor de plannen zelf als voor de wijze waarop gepresenteerd en geïnformeerd is.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure is gebracht, is het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden.

8.1.1 Algemeen

De resultaten van het overleg zijn in onderstaande paragraaf opgenomen.

8.1.2 Uitkomsten vooroverleg

Het concept bestemmingsplan is ten behoeve van het overleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie Limburg, aan Rijkswaterstaat en aan het waterschap Limburg.

Door de provincie Limburg is meegedeeld dat het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. De beoordeling van het plan geeft geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Rijkswaterstaat heeft meegedeeld dat het plan is beoordeeld op de beheersaspecten, zoals deze door Rijkswaterstaat Zuid-Nederland worden behartigd. Het bestemmingsplan geeft Rijkswaterstaat geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

8.2 Inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Wel is initiatiefnemer een omgevingsdialoog aangegaan in het kader van de voorbereiding van de plannen. Een verslag van deze omgevingsdialoog is opgenomen in par. 7.2 (Maatschappelijke uitvoerbaarheid).

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 Algemeen

De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening iet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan 'Uitbreiding Neptunus Kessel' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter visie gelegen van 12 juli tot en met 22 augustus 2018. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

9.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op 13 november 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.