Plan: | Oude Heldenseweg 3b te Maasbree |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0181-VG01 |
Groentemakers BV is voornemens om op de bestaande bedrijfslocatie aan de Oude Heldenseweg 3b te Maasbree:
Binnen en buiten het bouwvlak dient verder voldoende ruimte te zijn voor een goede landschappelijke inpassing en voor parkeren en manoeuvreren.
Daarnaast is gebleken dat een deel van het bestaande bedrijfsgebouw aan de achterzijde is gelegen buiten het bouwvlak volgens de bestemming 'Agrarisch-Grondgebonden'.
![]() |
Afbeelding 1. Luchtfoto met globale aanduiding plangebied (rode lijn) |
De onder a. en b. genoemde beoogde ontwikkelingen zijn niet mogelijk volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een vergroting van het bestemmings- en bouwvlak en in een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, waarmee de beoogde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt.
De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:
Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de vraag naar voorzieningen voor begeleid wonen enerzijds en naar voorzieningen voor dagbesteding voor mensen met een beperking anderzijds.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas, ten zuiden van de kern Maasbree en de provinciale weg N275, in een bebouwingsconcentratie van woningen en agrarische en niet-agrarische bedrijven.
![]() |
Afbeelding 2. Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (paarse stippellijn) |
Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie U, nrs. 146 en 372 (ged.), gelegen aan de Oude Heldenseweg 3b te Maasbree.
![]() |
Afbeelding 3. Kadastrale situatie plangebied |
Het plangebied grenst aan de oostzijde aan de Oude Heldenseweg en aan de zuidzijde aan de naburige percelen Oude Heldenseweg 11a en 11b. Aan de overige zijden is het plangebied omgeven door voor agrarische doeleinden gebruikte percelen.
Het plangebied is volledig gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 24 december 2014. De gronden zijn daarin bestemd tot:
Tevens geldt voor het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko'. Voor een deel van het plangebied geldt daarnaast de gebiedsaanduiding 'overige zone - ontwikkelingszone bebouwingslinten' en voor een ander deel de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'.
![]() |
Afbeelding 4. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' met globale aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn) |
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Peel en Maas is in april 2018 het ontwerp bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeernota Peel en Maas' ter inzage gelegd. Het paraplubestemmingsplan heeft tot doel om de ‘Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018’ van toepassing te laten zijn op alle geldende ruimtelijke plannen. De regeling in het parapluplan is in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen (zie artikel 11.2).
(Bron: Wikipedia)
In de Middeleeuwen behoorde Maasbree tot het graafschap Kessel, dat weer deel uitmaakte van het Overkwartier van Gelre of Spaans Opper-Gelre. Zoals overal in die tijd was ook in Maasbree landbouw en veeteelt het hoofdmiddel van bestaan. Tijdens de Spaanse Successieoorlog rond 1702 werd het gebied door Pruisische troepen bezet, en zo bleef het als deel van Pruisisch Opper-Gelre ongeveer een eeuw lang Duits.
Het dorp Bree wordt voor de eerste keer genoemd in een akte uit het jaar 1240 waaruit blijkt, dat Bree in 1240 bestond als gemeenschap en dat er een kerk was. Bijna alle bewoners voorzagen in hun levensonderhoud door te werken in de landbouw en veeteelt. Er lagen enkele grotere boerderijen in Bree, onder andere de Kerckenhof, hof Tongerlo, de hof aengen Eijnde, Baelshof, de grote en de kleine Westeringsehof en Haenenhof. Deze hoeven waren eigendom van adellijke heren of welgestelde burgers uit andere plaatsen en soms van kerken of kloosters. Ook hadden sommige inwoners een klein boerderijtje in eigendom, terwijl anderen als dagloner de kost moesten zien te verdienen. Natuurlijk waren er ambachtslieden, maar die hadden toch meestal ook een boerenbedrijfje.
Op 16 september 1786 (Sint Cornelisdag) werd Bree getroffen door een felle brand. Uit een schatrekening van het jaar 1787 blijkt, dat 17 huizen door het vuur verloren gingen. De straatnaam Brand 1786 herinnert aan deze gebeurtenis;
Na 1794 bezette het Franse leger het gebied en een nieuwe bestuursorganisatie kwam tot stand. Gemeenten met minder dan 5000 inwoners werden bij elkaar gevoegd en zo vormden Blerick, Baarlo en Bree samen 'Mairie de Bree', later Maasbree genoemd.
Maasbree ligt op het middenterras van de Maas, op een hoogte van ongeveer 30 meter. De weg van Panningen naar Blerick (N275), die direct ten zuiden van de kom loopt, volgt het tracé van de ooit geprojecteerde Noordervaart. Ook de Everlose Beek doet dat hier.
Maasbree ligt op zandgrond en wordt omringd door landbouwgebied.
Tot de voormalige gemeente Maasbree behoorden Baarlo en tot 1940 ook Blerick. In dat jaar werd Blerick bij Venlo gevoegd. Per 1 januari 2010 maakt Maasbree deel uit van de gemeente Peel en Maas.
De huidige verbinding tussen Maasbree en Helden en Panningen (de N275) komt voor het eerst voor op een topografische kaart van 1936. Tot aan de gereedkoming van die weg vormde de Oude Heldenseweg (destijds aangeduid als 'weg van Helden naar Maasbree') de enige directe verbinding van Maasbree richting Helden en Panningen. Met de realisering van de Midden Peelweg (N277) begin jaren '70 van de vorige eeuw kwam de doorgaande verbinding tussen de genoemde kernen via de Oude Heldenseweg te vervallen.
![]() |
|
Afbeelding 5. Topografische kaart 1900 |
Op de topografische kaart van 1936 is voor het eerst bebouwing te zien binnen het plangebied.
Het plangebied is gelegen aan de Oude Heldenseweg 3b. Op het perceel is bebouwing aanwezig in de vorm van een bedrijfsgebouw en een daar direct tegenaan gebouwde bedrijfswoning ten behoeve van een vollegrondsteeltebedrijf (Groentemakers BV). Op het bedrijf wordt op grote schaal bloemkool geproduceerd voor de versmarkt. Andere gewassen die geteeld worden zijn romanesco, ijsbergsla en prei. Het totale areaal omvat ongeveer 250 hectare. De oogst loopt globaal van half mei tot november.
![]() |
Afbeelding 6. Foto Oude Heldenseweg 3b (Bron: Google Maps) |
Het plangebied maakt deel uit van het bebouwingslint Oude Heldenseweg. Binnen dit deel van de gronden aan weerszijden van de weg zijn diverse burgerwoningen gelegen, alsmede agrarische en niet-agrarische bedrijven. Aan de overzijde van de weg ten zuiden van het plangebied is een agrarisch loonbedrijf gelegen. Ten oosten van het plangebied is een hoveniersbedrijf gelegen en op enige afstand ten noorden van het plangebied is een maatschappelijke bestemming gelegen met daarbinnen ook het rijksmonument St. Antoniuskapel. Direct ten noorden daarvan is een garagebedrijf gelegen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:
Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het plan bestaat uit het uitbreiden van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf binnen een bebouwingslint in agrarisch gebied. Mede in dat kader spelen er geen nationale belangen in het plangebied. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.
Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Afweging Barro
Het plangebied is niet gelegen binnen het (stroomvoerend deel van) het rivierbed van de Maas of binnen reserveringszones voor rijkswegen. Ook overigens zijn op dit bestemmingsplan geen van de belangen uit het Barro van toepassing.
De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.
Afweging Rarro
Aangezien het bestemmingsplan geen windturbines of overige bouwwerken hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ('ladder duurzame verstedelijking'). Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Per 1 juli 2017 is een wijziging van het Bro in werking getreden, waarin de regels voor toepassing van de Ladder zijn aangepast. Indien sprake is van een stedelijke ontwikkeling moet de behoefte daaraan worden aangetoond. Als die stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland dient te worden gemotiveerd waarom realisering binnen bestaand stedelijk gebied niet mogelijk is.
Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is niet van toepassing op de uitbreiding van het agrarisch bedrijfsgebouw. Dit is namelijk geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten in een nieuw gebouw is wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Dit betekent dat moet worden aangetoond dat er een behoefte is aan deze ontwikkeling.
Net als in andere plattelandsgemeenten in Noord- en Midden-Limburg is er ook binnen de gemeente Peel en Maas een grote behoefte aan arbeidsmigranten, die voor een groot deel werkzaam zijn in de agrarische sector. Daarbij is er een groot tekort aan huisvestingsmogelijkheden, mede omdat ook andere sectoren (bijv. logistiek) in de regio op grote schaal terugvallen op arbeidsmigranten waarvoor ook huisvesting nodig is. Als seizoenbedrijf maakt dit het verkrijgen van huisvesting momenteel onmogelijk. Initiatiefnemer heeft de laatste maanden veel aanbieders van huisvesting gesproken, ook andere agrarische bedrijven. Echter zonder resultaat. Het lukt niet om elders nog huisvesting te vinden. Het is een probleem wat overal wordt gehoord. Dit baart grote zorgen. Binnen de gemeente Peel en Maas zijn er geen reguliere woningen beschikbaar voor huisvesting van short-stay arbeidsmigranten. In Maasbree en omgeving zijn ook geen bestaande gebouwen aanwezig die geschikt kunnen worden gemaakt voor de huisvesting. Er zijn weliswaar mogelijkheden voor huisvesting op twee recreatieterreinen (Breebronne in Maasbree en de Berckt in Baarlo), maar deze plekken zijn allemaal bezet. Dit betekent dat er een behoefte is aan additionele huisvestingsvoorzieningen. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet voor het betreffende bedrijf in een deel van deze behoefte.
Groentemakers heeft met haar huidige bouwplan in de zomer zo'n 90 seizoenmedewerkers nodig. Met het wijzigen van het bouwplan kan dit aantal seizoenmedewerkers de komende jaren nog oplopen. Het betreft dan het oogsten en verwerken van diverse kool en bladgewassen. In de wintermaanden valt dit terug naar ongeveer 30 seizoenmedewerkers. In deze periode wordt met name prei geteeld en verwerkt. De werkzaamheden zijn op locatie Oude Heldenseweg 3b of op percelen hoofdzakelijk in de gemeente Peel en Maas en dus in de nabijheid van de bedrijfslocatie.
De huisvesting wil Groentemakers regelen op de eigen bedrijfslocatie en op de locatie Korte Heide 15 te Maasbree. Binnen het onderhavige plangebied wil initiatiefnemer een permanent gebouw realiseren voor huisvesting van 20 arbeidsmigranten 20 jaarrond en en van 20 arbeidsmigranten voor 6 maanden rondom de zomer. Totaal dus 40. Op de locatie aan de Korte Heide 15 wil het bedrijf het aantal huisvestingsmogelijkheden uitbreiden naar 40.
Met deze twee huisvestingslocaties tezamen komt het totaal op 80 bedden. Dit is nog steeds onvoldoende voor het hele bedrijf. Er zijn nog minimaal 10 bedden extra nodig.
Het plan leidt niet tot onnodig nieuw ruimtebeslag, aangezien het beoogde gebouw reeds is toegestaan binnen de geldende agrarische bestemming, zij het dat het gebouw in dit plan deels wel is gesitueerd buiten het geldende bouwvlak. Dit is echter landschappelijk gezien de beste oplossing, aangezien de gebouwen binnen het bouwvlak daarmee geconcentreerd binnen het bouwvlak op korte afstand van elkaar worden gerealiseerd, waardoor de ruimtelijke impact zo beperkt mogelijk is.
Zoals hiervoor reeds aangegeven zijn er binnen bestaand stedelijk gebied geen alternatieve mogelijkheden voor de huisvesting beschikbaar.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat voor wat betreft de huisvestingsvoorziening sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waaraan behoefte is en die niet kan worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.
De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.6.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Afweging Nationaal Waterplan
Het plangebied ligt niet in het stroomgebied van de Maas, zoals aangegeven in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.6 van deze toelichting, geldt duurzaam waterbeheer als uitgangspunt voor de nieuwbouw.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw
Bij de beoogde nieuwbouw wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem op het perceel zelf (zie par. 5.6). Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).
Afweging Waterwet 2009
De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het POL 2014 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het POL 2014 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
Het plangebied is deels gelegen binnen de bronsgroene landschapszone en deels binnen de zone buitengebied.
![]() |
Afbeelding 7. Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met globale aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn) |
Voor de zone buitengebied gelden de volgende doelstellingen:
De bronsgroene landschapszone omvat de landschappelijk waardevolle beekdalen en bufferzones rond bestaande natuurgebieden met de daarin aanwezige (extensievere) landbouwgebieden, monumenten, kleinere landschapselementen, waterlopen e.d. Een kwart van de bronsgroene landschapszone wordt gevormd door het winterbed van de Maas. Het beleid is gericht op:
Voor een nadere beschrijving van de in het gebied aanwezige kernkwaliteiten en van de wijze waarop deze in acht worden genomen in dit plan zie paragraaf 3.2.2.
Afweging POL 2014.
Dit bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw en realisering van een nieuw gebouw voor huisvesting van arbeidsmigranten. Laatstgenoemd gebouw is voor een klein deel weliswaar gelegen binnen de bronsgroene landschapszone, maar voor het deel dat is gelegen binnen die zone, ook binnen het bestaande bestemmingsvlak. De uitbreiding aan de achterzijde is gelegen binnen de zone buitengebied. De uitbreiding zal daarnaast worden gerealiseerd in combinatie met een landschappelijke inpassing. Daarmee wordt invulling gegeven aan de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en als gevolg van de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering wordt daarmee ook de landschappelijke kwaliteit niet onevenredig aangetast. Daarmee passen de beoogde ontwikkelingen binnen de doelstellingen van het POL 2014.
Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. Op 30 december 2016 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 geeft de situatie weer op basis van de integratie van respectievelijk:
De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.
De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.
Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.
Het plangebied ligt voor een deel binnen de Bronsgroene landschapszone. Op grond van artikel 2.7.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 dient de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in de Bronsgroene landschapszone, een beschrijving te bevatten van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. De kernkwaliteiten binnen de Bronsgroene landschapszone zijn het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, het cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf. Voor de kernkwaliteiten in de regio Noord-Limburg wordt in de omgevingsverordening verwezen naar het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg. In het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg valt het deel van het plangebied, dat binnen de Bronsgroene landschapszone ligt, binnen het landschapstype 'Kampen en oude graslanden'.
![]() |
Afbeelding 8. Uitsnede kaart 4 Landschapskader Noord- en Midden-Limburg, met globale aanduiding plangebied |
Kernkwaliteiten Kampen en oude graslanden
Natuurlijk
Gelegen op zowel terrassen en dekzandruggen als ook op dekzandvlakten danken de kampen en oude graslanden hun oorsprong aan de mens. Het landschap bestaat uit een ensemble van akkers en graslanden afgewisseld met kleinschalige landschapselementen als houtwallen met hier en daar meer opgaande begroeiing (geriefhoutbosjes) en poelen. Dit landschapstype is dan ook, meer dan de velden, erg structuurrijk en gradiëntrijk en herbergt om die reden ook meer natuurwaarden.
Cultuur(historie)
Dit landschapstype dankt haar karakter aan haar ontginningsgeschiedenis en kent een lange bewonings-/gebruikgeschiedenis met bijbehorende hoge archeologische verwachtingswaarde. Ook nu zijn deze gronden nog intensief in gebruik als bouwland of grasland. Sommige kampen zijn inmiddels in gebruik genomen als woon of werkgebied. De oude graslanden die onder dit type vallen, zijn lager gelegen en natter dan de aangrenzende kampen, maar grenzen niet aan een beek. De oude graslanden die wel aan een beek grenzen vallen onder het beekdalenlandschap.
Visueel-ruimtelijk
Een typisch kampen- en oude graslandenlandschap wordt gekenmerkt door een besloten of halfopen door bos en opgaande beplanting omgeven ruimtes en is bebouwingsarm. Daar waar de karakteristieke kleinschaligheid bewaard is gebleven, is het landschap visueel-ruimtelijk aantrekkelijk en waardevol. Helaas is deze kleinschaligheid voor een groot deel verloren gegaan bij de ruilverkavelingen van de 20e eeuw. De oude bebouwingslinten zijn kleinschaliger, kronkeliger en meer verdicht dan de jongere bebouwingslinten van de jonge ontginningslandschappen.
Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014.
Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4.
In het kader van de ligging binnen de Bronsgroene landschapszone dient te worden aangegeven op welke wijze met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd. Het deel van de ontwikkelingen dat is beoogd binnen de bronsgroene landschapszone leidt niet tot een aantasting van de hiervoor genoemde kernkwaliteiten. De tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten wordt volledig gerealiseerd op gronden die in de bestaande situatie in gebruik zijn als tuin bij de bedrijfswoning. De uitbreiding van het bedrijfsgebouw wordt volledig gerealiseerd buiten de bronsgroene landschapszone. Er worden dan ook geen kernkwaliteiten zoals beschreven in het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg aangetast.
Het plangebied ligt niet binnen overige milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Een klein deel van het plangebied ligt wel binnen extensiveringsgebied voor intensieve veehouderij. Deze zone is als 'overige zone - extensiveringsgebied intensieve veehouderij' in dit plan opgenomen. Voor dit bestemmingsplan vormt deze aanduiding geen belemmering, aangezien er binnen het plangebied geen sprake is van intensieve veehouderij.
Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er voor het overige geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten 2016 betreft een beleidskader voor de huisvesting van arbeidsmigranten waarbinnen gemeenten hun eigen beleid moeten formuleren. Gezien de grote onderlinge verschillen tussen gemeenten in de aard en omvang van de huisvestingsproblematiek voor de arbeidsmigranten dient er per gemeente afgestemd beleid voor dit onderwerp geformuleerd te worden. Het één op één overnemen van het provinciaal beleid zou te veel ruimte bieden voor allerlei mogelijke ontwikkelingen.
Als uitgangspunt geldt dat naast deze regeling het reguliere provinciale beleid van toepassing is.
Voor huisvesting op agrarische bedrijven bevat de beleidsnotitie de volgende uitgangspunten:
De provinciale beleidsregels zijn doorvertaald naar een gemeentelijk beleidskader. Daarin is in afwijking van het provinciaal beleid bepaald dat nieuwbouw wél mogelijk is. In paragraaf 3.4.4 wordt nader ingegaan op de relatie met het provinciaal- en gemeentelijk beleidskader voor huisvesting van arbeidsmigranten.
Op 5 april 2016 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld. In deze eerste regionale structuurvisie Wonen van de regio Noord-Limburg geven de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Peel en Maas, Venlo en Venray en de provincie Limburg sturing aan de regionale woningmarkt.
Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van de visie:
Het beleid in de structuurvisie is gericht op permanente woonvoorzieningen, met speciale aandact voor arbeidsmigranten, statushouders en asielzoekers en studenten.
De regio gaat voor een uitnodigende en bindende strategie van de arbeidsmigranten. Daar is alle reden toe. Ze zijn nodig voor de verdere economische groei van onze regio én wanneer een deel zich definitief vestigt heeft dat een uitwerking op de demografische ontwikkeling (minder ontgroening op korte termijn). De eerste focus is dat arbeidsmigranten recht hebben op fatsoenlijke (veilig en adequaat) huisvesting die voldoet aan Nederlandse normen. Voor zowel de kort (short stay) als lang verblijvende arbeidsmigranten. De regio wil zich onderscheiden door verblijfsaccommodatie waar de arbeidsmigrant niet afhankelijk is van de werkgever.
Huisvesting bij de boer of op een recreatieterrein is uitsluitend mogelijk voor de short stay, De daarbij behorende termijn van maximaal verblijf is afhankelijk van het lokale beleid. Huisvesting bij de boer vraagt aandacht voor een afhankelijkheidsrelatie en mogelijk daaruit voortvloeiende onachtzaamheid voor de kwaliteitscriteria waaraan de huisvesting moet voldoen. In beginsel is huisvesting bij de boer daarom ongewenst.
In het gemeentelijk beleid voor huisvesting van arbidsmigranten worden wel mogelijkheden geboden voor gebruik van bedrijfsgebouwen voor short-stay huisvesting. Voor de nadere afweging hieromtrent zie par. 3.4.4.
In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.
In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:
Op 17 december 2008 is het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas vastgesteld door de vier gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel. Het Structuurplan geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het op te stellen gezamenlijke nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' weer.
In het Structuurplan is de planlocatie aangewezen als gebiedstypologie ‘Kleinschalig, half open ontginningslandschap’ met de nadere aanduiding ‘ontwikkeling bebouwingslinten’. Voor dit gebiedstype zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:
Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:
Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel:
Uitbreiding van bestaande grondgebonden bedrijven is toegestaan tot maximaal 1,5 ha. bouwvlak. daarboven is uitbreiding mogelijk mits hier een aanvullende kwaliteitsverbetering tegenover staat.
In bebouwingslinten zijn extra mogelijkheden gaan bieden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen. Zo kunnen hier buiten de contour (ruimte- voor-ruimte) woningen toegelaten worden.
![]() |
Afbeelding 9. Uitsnede kaart Structuurplan Buitengebied Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode lijn) |
Afweging Structuurplan’
Voor wat betreft de ruimtelijke-landschappelijke doelen wordt verwezen naar par. 4.3. Omdat het bouwvlak in de nieuwe situatie kleiner is dan 1,5 ha. past de beoogde ontwikkeling binnen de beleidsuitgangspunten van het structuurplan.
Als onderdeel van de 'Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas' is ook het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. Met het kwaliteitskader en het daarin opgenomen vereveningsbeleid streeft de gemeente naar een ontwikkelingsgerichte aanpak van het buitengebied. Aan ondernemers kan ruimte op maat worden geboden waardoor de kwaliteit van de ruimte mee profiteert.
Voor uitbreiding van een grondgebonden agrarisch bedrijf geldt dat dit zonder aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen is toegestaan indien de oppervlakte bouwvlak niet groter is dan de referentiemaat van 1,5 ha. Wel is basiskwaliteit vereist in de vorm van een landschappelijke inpassing Voor de nadere uitwerking hiervan zie paragraaf 4.3.
In het archeologiebeleid, dat als onderdeel van de structuurvisie is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.
Afweging archeologiebeleid Peel en Maas
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.
Basisprincipe: welstandsvrij
De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.
Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden
De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.
Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.
In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.
Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht en er is ook geen sprake van een in- of uitbreidingslocatie. de Nota ruimtelijke Kwaliteit is derhalve niet van invloed op de voorgenomen ontwikkeling.
De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:
De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.
Afweging Evenementenvisie
Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is -overeenkomstig de regels van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'- opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Hoewel daarvoor geen concrete plannen bestaan biedt het beleid mogelijkheden om binnen het plangebied evenementen te organiseren. Die evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de agrarische functie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
Op 12 maart 2013 heeft de gemeenteraad de 'algemene beleidsuitgangspunten huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas' vastgesteld. Daarin is aan burgemeester en wethouders opgedragen om de algemene beleidsuitgangspunten uit te werken in nadere beleidsregels. Naar aanleiding daarvan hebben burgemeester en wethouders op 21 mei 2013 de 'Beleidsregels huisvesting (tijdelijke) arbeidskrachten Peel en Maas' vastgesteld. Bij besluit van 11 februari 2014, nr. 7-6.2 zijn deze beleidsregels ingetrokken en zijn nieuwe beleidsregels vastgesteld. Bij besluit van 22 april 2014, nr. 17-7.2 zijn deze beleidsregels op een aantal onderdelen naar aanleiding van praktische uitvoerbaarheid van het legalisatieproject gewijzigd vastgesteld.
Het beleid is gericht op de seizoensarbeiders die:
Een derde groep arbeidsmigranten die zich hier permanent wil vestigen (long stay), is aangewezen op de reguliere woningvoorraad. Hiervoor gelden dezelfde spelregels als voor reguliere woningzoekenden. Voor deze groep zijn dan ook geen aanvullende regels opgenomen in het beleid
Onder de volgende voorwaarden kan medewerking worden verleend om bestande agrarische bebouwing geschikt te maken dan wel nieuwbouw te realiseren en deze in gebruik te nemen voor de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten:
Afweging beleid huisvesting buitenlandse werknemers regio Peel en Maas
Aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan. Er is in de bestaande situatie een bedrijfswoning aanwezig die wordt bewoond door de ondernemer. Daarmee is sprake van adequaat beheer van en toezicht op de huisvestingsvoorziening. Daarnaast heeft een van de voorwerkers (ook woonachtig op de bedrijfslocatie in de te realiseren huisvestingsvoorziening) als taak het houden van toezicht. Hij of zij kan gemakkelijk communiceren met de medewerkers aangezien hij/zij de taal van de medewerkers spreekt. Dit is belangrijk bij een eventuele calamiteit. De voorwerker kan dus zelf de nodige actie ondernemen maar ook hulp inroepen van de eigenaar. Aanvullend daarop is er een 24/7 bereikbaarheid geregeld bij Begeleiders Buitenlandse Medewerkers. Voor alle seizoenmedewerkers heeft Groentemakers samen met Van Dijck Groenteproducties twee van deze begeleidsters in dienst. Op deze manier is er -naast de bewoner van de bedrijfswoning- altijd iemand bereikbaar voor de seizoenmedewerkers met iemand in eigen taal.
Het doel van dit bestemmingsplan is het vaststellen van een juridisch-planologische regeling voor de uitbreiding van een bestaand vollegrondsteeltbedrijf. de uitbreiding bestaat uit:
Er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening en er moet worden voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk kwaliteitskader. Ter compensatie van het door de beoogde ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit dient de ontwikkeling gepaard te gaan met landschappelijke inpassing/kwaliteitsverbetering. Daarbij wordt uitgegaan van een ruime benadering van ruimtelijke kwaliteit, namelijk gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van het gebied. De tegenprestatie is ook van belang in verband met de gedragenheid van de omgeving voor de ontwikkeling.
In de nieuwe situatie wordt het bestaande agrarisch bouwvlak gewijzigd. Een deel van het bouwvlak aan de noordzijde komt te vervallen. Daarvoor in de plaats is met name aan de westzijde (van de weg af gezien achter het bestaande bedrijfsgebouw) een uitbreiding van het bouwvlak gepland. In afbeelding 10 is met een rode lijn het geldende bouwvlak weergegeven. Het nieuwe bouwvlak is middels een gele lijn weergegeven.
De bestaande bedrijfswoning blijft als zodanig behouden, maar kan -naasst het gebruik als bedrijfswoning- tevens worden gebruikt als kantoor, berging en opslag. Het bestaande bedrijfsgebouw wordt aan de westzijde uitgebreid met een nieuwe bedrijfsloods. Voor de huisvesting van 40 tijdelijke arbeidsmigranten, die tijdens de oogstwerkzaamheden werkzaam zijn op het bedrijf, wordt aan de noordzijde van het bestaande bedrijfsgebouw een nieuwe permanente voorziening gerealiseerd. Het bestaande infiltratiebassin wordt verplaatst naar de noordwestzijde van het nieuwe bouwvlak. De nieuwe situatie is weergegeven in afbeelding 10, alsmede op de als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegde tekening van de terreinirichting.
![]() |
Afbeelding 10. Situatietekening nieuwe situatie |
Voor de gewenste ontwikkelingen op de locatie geldt dat er kwaliteitsverbetering zal moeten plaatsvinden, volgens het gemeentelijk Kwaliteitsmenu. Dit betekent dat de ontwikkeling dient te voorzien in kwaliteitverbeterende maatregelen en dat de nieuwe bebouwing landschappelijk dient te worden ingepast. In verband met de ligging binnen het gebiedstype 'kleinschalig halfopen ontginningslandschappen' dient op grond van het kwaliteitskader 'basiskwaliteit' te worden gerealiseerd. Als basis voor de inpassing geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte landschappelijke inpassing of ander groen/natuur, die overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het deel van het bouwvlak waar de nieuwe bebouwing nen erf is geprojecteerd.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een landschapsinpassingsplan opgesteld1. Het advies geeft inzicht in welke inrichtingsmaatregelen er genomen moeten worden opdat de beoogde ontwikkeling kan worden gerealiseerd. Voor het inpassingplan is gebruik gemaakt van de terreintekening met de nieuwe ontwikkeling, opgesteld door Novares 25 april 2018. Hierin is het bestaande bouwvlak (0,84ha.) aangevuld tot ca. 1,5 ha. en geoptimaliseerd in vorm (A en B op de verbeelding in afbeelding 11). In totaal zal het huidige bouwvlak met 0,66 ha. worden vergroot. De nieuwe loods en waterbassin zijn achter de huidige voorgevel gepositioneerd.
De inpassing en vormgeving van het perceel aan de Oude Heldenseweg 3b richt zich op de overgang van het nieuwe bouwvlak en bebouwing naar het omliggende landschap en de openbare weg. Om de planontwikkeling mogelijk te maken zijn een aantal inrichtingsmaatregelen voorgesteld, welke op basis van de gestelde kaders en kennis van het landschap en de betreffende locatie zijn vormgegeven. Met de maatregelen wordt ruimschoots aan de hiervoor genoemde 10% (660m²) voldaan.
Concreet zijn de volgende ingrepen voorgesteld:
![]() |
Afbeelding 12. verbeelding landschappelijke inpassing en terreininrichting |
Met de voorgestelde maatregelen voor het initiatief aan de Oude Heldenseweg 3b wordt de overgang naar het omliggende landschap vormgegeven en een bijdrage geleverd aan de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden. Het uitbreiden van het huidige bouwvlak en de legalisering van de bestaande loods en verhardingen in combinatie met de inpassingsmaatregelen zorgt voor de versterking van de landschappelijke karakteristiek (halfopen ontginningenlandschap) en sluit daarmee aan op het gedachtegoed van het Kwaliteitskader van de gemeente Peel en Maas.
Het inpassingsplan is tot stand gekomen in overleg met de gemeentelijke kwaliteitscommissie. Door de commissie is op voorhand een paletadvies gegeven, op basis waarvan het inpassingsplan is uitgewerkt. De commissie heeft dan ook ingestemd met het inpassingsplan zoals hiervoor beschreven en als bijlage 2 bij de toelichting is gevoegd.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Bij een aantal onderzoeksaspecten wordt verwezen naar bijgevoegde onderzoeksrapportages. Deze rrapportages zijn nog gebaseerd op een eerdere versie van het inrichtingsplan. De uiteindelijke terreininrichting, zoals weergegeven in bijlage 1, wijkt op onderdelen af van de eerdere versie. Deze afwijkingen zijn echter niet van invloed op de conclusies van de verschillende onderzoeken.
Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorlijnen gelegen. Het plangebied is wel gelegen binnen de geluidzone van 200 meter van onder andere de Oude Heldenseweg. In dit bestemmingsplan is echter geen sprake van de realisering en/of uitbreiding van geluidgevoelige functies. Dit bestemmingsplan maakt mogelijk dat een nieuw permanent gebouw wordt gerealiseerd voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. Een dergelijke huisvestingsvoorziening is geen geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder. Ook een kantoorruimte in de bedrijfswoning en het nieuwe bedrijfsgebouw aan de achterzijde zijn geen geluidgevoelige objecten.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek in dit kader is derhalve om die reden niet noodzakelijk.
De gemeente Peel en Maas heeft als randvoorwaarde gesteld dat middels een akoestisch onderzoek wordt aangetoond of de wijziging van de bestemming (i.c. de verlening van de omgevingsvergunning) toelaatbaar is in relatie tot de (te verwachten) geluidbelasting op nabijgelegen milieugevoelige functies.
Ter onderbouwing hiervan is door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd2.
Uit de resultaten van de berekeningen die in het kader van het akoestisch onderzoek zijn uitgevoerd, kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
De rapportage van het uitgevoerde onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
De geluidsuitstraling van het bedrijf vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan en voor de realisering van de beoogde uitbreiding.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
De Regeling NIBM geeft daarnaast aan, wanneer een nieuwe inrichting of een uitbreiding van een bestaande inrichting NIBM is. In de Regeling NIBM zijn voor twee categorieën inrichtingen (getalsmatige) grenzen opgesteld:
De Regeling NIBM noemt de volgende subcategorieën van landbouwinrichtingen:
* Al deze inrichtingen zijn NIBM, ongeacht de omvang van het bedrijf.
In dit geval is sprake van een akkerbouwbedrijf met open grondteelt. Het project draagt dan ook 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de heersende luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de met name de huisvestingsvoorziening voor arbeidsmigranten. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2015 circa 11,9 µg/m³ en de concentratie PM10 circa 20 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2015 circa 24,2 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor realisering van de plannen. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.
Conform artikel 5.16a van de 'Wet milieubeheer' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.
Een huisvestingsvoorziening voor tijdelijke arbeidsmigranten wordt niet aangemerkt als een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen.
Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functie. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.
Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Door Aeres Milieu BV is een historisch bodemonderzoek (vooronderzoek bodem conform de NEN 5725) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek kan de onderzoekslocatie grotendeels als “onverdacht” worden beschouwd. De bodem ter plaatse van de voormalige tuinbouwkas dient formeel als ‘verdacht’ te worden beschouwd op aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen en asbest. De locatie ter plaatse van de aanwezige bovengrondse brandstoftank met brandstofpomp (gelegen binnen het bestaande agrarisch bouwblok) dient formeel als ‘verdacht’ te worden beschouwd op aanwezigheid op aanwezigheid van minerale olie.
Indien ter plaatse van beide genoemde ‘verdachte’ deellocaties een bestemmingswijziging plaatsvindt of bouwactiviteiten worden uitgevoerd dan wordt geadviseerd om ter plaatse een verkennend bodem- en/of asbestonderzoek uit te voeren.
Voor het overige ‘onverdachte’ deel van de onderzoekslocatie kan het vooronderzoek en de bodemkwaliteitskaart van de gemeente als bewijsmiddel dienen voor de te doorlopen procedure. Als bij de realisatie van het plan zaken worden aangetroffen waarvoor alsnog onderzoek noodzakelijk is, kan het noodzakelijk zijn dat alsnog een bodemonderzoek uitgevoerd dient te worden.
Het op de locatie toegepaste puingranulaat is circa 3 jaar geleden aangebracht. Hierdoor is het niet aannemelijk dat er asbest in het puingranulaat aanwezig is. Een kwaliteitscertificaat van de leverancier kan hier uitsluitsel over geven.
Ter plaatse van de voormalige tuinbouwkas wordt geen bebouwing gerealiseerd. Op een groot deel van dit deel van het nieuwe bouwvlak is in het verleden reeds verharding gerealiseerd, onder andere in de vorm van een verdiept gelegen toegang naar een dockshelter in het bedrijfsgebouw. Voor de bovengrondse brandstoftank is geen herziening van het bestemmingsplan vereist. Deze is reeds toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan en ook daadwerkelijk aanwezig.
De kwaliteit van de bodem en/of het grondwater vormen derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In het kader van ruimtelijke plannen dient volgens de Handreiking Ruimtelijke Plannen van de gemeente beschreven te worden op welke wijze de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is toegepast (editie 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.
De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied. Indien de aard van de omngeving dit rechtvaardigt, kunnen gemtiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. Indien sprake is van gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
De te vestigen functie is voor wat betreft de huisvestingsvoorziening voor arbeidsmigranten een gevoelig object in de zin van de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)'. Het kantoor (in de voormalige bedrijfswoning) en het nieuwe bedrijfsgebouw zijn géén gevoelige objecten.
Omdat de Oude Heldenseweg een weg is waaraan naast woningen ook diverse agrarische- en niet agratrische bedrijven zijn gelegen, is sprake van een gemengd gebied en kunnen de aan te houden richtafstanden met één aftandsstap worden verlaagd.
In de omgeving van het plangebied is een aantal bedrijven gelegen. De dichtstbij gelegen bedrijven zijn hieronder weergegeven met de daarbij behorende aan te houden richtafstand en de feitelijke afstand van de geplande huisvestingsvoorziening tot aan de perceelsgrens van die bedrijven.
Adres |
Soort bedrijf |
Richtafstand VNG-brochure gemengd gebied |
Werkelijke afstand |
Oude Heldenseweg 8b | Agrarisch loonbedrijf | 30 m | 55 m |
Oude Heldenseweg 8c | Grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een rundveehouderij | 10 m | 68 m |
Oude Heldenseweg 8a - Hoorslagweg 1-1a | Hoveniersbedrijf met een bvo >500 m² | 30 m | 115 m |
De genoemde bedrijven worden niet belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden door de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied, temeer daar binnen het plangebied reeds een milieugevoelige functie aanwezig is (de bedrijfswoning) en deze functie niet op kortere afstand van de bedrijven komt te liggen dan in de bestaande situatie.
Omdat wordt voldaan aan de in de tabel genoemde aan te houden richtafstanden kan tevens worden gesteld dat in de te realiseren huisvestingsvoorziening sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De milieuzonering van nabijgelegen bedrijven en voorzieningen vormen geen belemmering voor de realisering van de plannen. Anderzijds heeft de uitbreiding van het bedrijfsgebouw en de realisering van het kantoor en van de huisvestingsvoorziening, geen nadelige consequenties voor het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.
In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1.500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants.
De te realiseren voorzieningen zijn (beperkt) kwetsbare objecten en moeten getoetst worden aan het Bevi, het Bevt en het Bevb.
Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied komen geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. Het dichtstbij gelegen object is het LPG-tankstation ten noordoosten van het plangebied aan de N275, op een afstand van meer dan 430 meter van het plangebied. Gezien deze afstand kan worden aangenomen dat de realisering van de (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.
![]() |
Afbeelding 13. uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (blauwe lijn) |
Spoor
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Wegverkeer
De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Basisnetroutes.
Op een afstand van meer dan 5,7 kilometer ten oosten van het plangebied, loopt de rijksweg A73. Over deze weg vindt volgens de Risicokaart Basisnet transport van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied is gelegen buiten het invloedsgebied van deze transportas.
Transportroutes, niet zijnde basisnetroutes.
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 340 meter ten zuiden van de N275 en op een afstand van meer dan 1,5 km ten oosten van de N277. In het Besluit externe veiligheid transportroutes is aangegeven dat indien een ontwikkeling geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen 200 meter van een (niet-basisnet) transportroute in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan dient te worden op de effecten op het groepsrisico. De ontwikkeling vindt plaats op grotere afstand van de beide transportassen.
Buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
De dichtstbij gelegen transportleidingen zijn de op meer dan 830 meter ten westen van het plangebied gelegen aardgastransportleiding A0578 en A-665 van de NV Gasunie. Gezien de grote afstand tot het plangebied is het plangebied gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour en zullen de effecten op het groepsrisico niet significant zijn.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.
In het plangebied wordt de bestaande bedrijfsbebouwing ten behoeve van een vollegondsteeltbedrijf uitgebreid. Deze functie komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Dat geldt ook voor het realiseren van een huisvestingsvoorziening voor tijdelijke arbeidskrachten. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.
De realisering van de beoogde bebouwing en het beoogde gebruik komen niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er geldt voor dit plan dus ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht.
Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. In feite zijn daarmee de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief gemaakt. Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Gemeenten en provincies moeten nu dus ook bij kleinere bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Omdat de beoogde activiteiten niet voorkomen in de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De gemeente Peel en Maas heeft geen geurverordening vastgesteld. Dit betekent dat de gemeente aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening toetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Uit de vastgestelde Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw buitengebied gemeente Peel en Maas (d.d. 7 december 2011) blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen veehouderijen zijn gelegen waarvan de geurcontour over het plangebied ligt. Er is dan ook binnen het plangebied sprake van een zeer goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect geur veehouderijen.
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen belemmering voor de realisering van het woongebied.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatige gebiedsbescherming plaats door middel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Gebiedsbescherming vanuit de Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming heeft voor wat betreft gebiedsbescherming betrekking op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied zijn vergunning plichtig.
Gebiedsbescherming vanuit provinciaal beleid
De provinciale groenstructuur bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones) zijn ruimtelijk vastgelegd in het op 12 december 2014 vastgestelde POL2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de Zilvergroene natuurzone. In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming vanuit de Wet natuurbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, een aantal vissen, libellen en vlinders, enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dierensoorten en een aantal vaatplanten. Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die niet onder de aangewezen bescherming vallen, of die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt de zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 1.10 Wnb). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aanwezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.
Vanaf 1 januari 2017 moet, onder de Wet natuurbescherming, bij ruimtelijke ontwikkelingen naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met juridisch zwaarder beschermde soorten vanuit nationaal en Europees oogpunt. Beschermde soorten vanuit nationaal oogpunt betreffen soorten uit 'bijlage A en B' van de Wet natuurbescherming. Beschermde soorten vanuit Europees oogpunt betreffen soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, de soorten uit Bijlage 1 en 2 Verdrag van Bern, en Bijlage 1 verdrag van Bonn, en alle in Europa inheemse vogels (Vogelrichtlijn).
Op de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten ('categorie 1-4 soorten') zijn de nesten en de functionele leefomgeving jaarrond beschermend. Ten slotte is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen ('categorie 5-soorten'). Vooralsnog is het uitgangspunt dat deze indeling gehandhaafd blijft, totdat de provincies deze hebben aangepast en vastgesteld.
Ten behoeve van het plan is een natuuronderzoek uitgevoerd3, dat als bijlage 6 bij deze toelichting is opgenomen. Hierin wordt het volgende geconcludeerd.
Conclusies gebiedsbescherming
Conclusies soortbescherming
Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.
Bodemopbouw
De bodem bestaat uit lemig fijn zand en behoort grotendeels tot de Hoge zwarte enkeerdgronden (zEZ23). De grootste oppervlakten van deze kaarteenheid liggen in de omgeving van Maasbree. Verder zijn er nog een aantal kleinere vlakken bij Baarlo. Het reliëf van deze gronden is zeer zwak golvend; de begrenzing bestaat op veel plaatsen uit een steilrandje. Soms vormt een houtwal de begrenzing.
Het bodemgebruik is hoofdzakelijk bouwland, waarop rogge, haver, aardappelen en bieten worden verbouwd. Op sommige percelen is fruit aangeplant. Ook komen veel asperges voor. De gronden zijn in het algemeen zeer droog, de gemiddelde hoogste grondwaterstand is lager dan 80 cm beneden maaiveld (grondwatertrap VII).
![]() |
Afbeelding 14. Uitsnede Bodemkaart van Nederland (bron: Stichting voor Bodemkartering Wageningen / Rijk Geologische Dienst, Haarlem 1977) met aanduiding ligging plangebied (rode ster) |
Uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, is af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Op een afstand van ca. 140 ten oosten van het plangebied is de primaire watergang 'Leeuwerik' gelegen. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn niet van invloed op het verloop van de watergang, noch op de waterkwanititeit en waterkwaliteit.
![]() |
Afbeelding 15. Uitsnede Legger Noord-Limburg Waterschap Limburg met aanduiding ligging plangebied (rode lijn) |
Algemeen
Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.
Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Door praktijkervaringen en gegevens uit andere landen is vastgesteld dat een infiltratiesnelheid (kf) van ca. 0,09 - 0,43 m/d vereist is voor het succesvol toepassen van regenwaterinfiltratie. Bij een lagere doorlatendheid kunnen reducerende omstandigheden optreden in de onverzadigde zone, die een ongunstige invloed kunnen hebben op het retentie- en omzettingsvermogen ervan. Daarnaast is er bij een lagere doorlatendheid veel ruimte nodig voor het aanleggen van infiltratievoorzieningen. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat deze langer (dagen achtereen) water blijven voeren, wat onwenselijk kan zijn in een woonomgeving.
Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.
Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.
Een infiltratie met een overloop op het eigen terrein moet gedimensioneerd worden op een bui die één keer in de honderd jaar (T=100) voorkomt. In de infiltratievoorziening moet het hemelwater van een bui van 84 mm kunnen worden geborgen.
Indien sprake is van een dynamische berging moet een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. In de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 63 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.
Het gebruik en het overlopen van de infiltratievoorziening mag niet leiden tot schade aan in de nabijheid liggende percelen, gewassen en opstallen. Schade, direct en/ of indirect, die eventueel zal ontstaan is en blijft voor rekening van de aanvrager.
Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha naar open afvoerend water.
De infiltratievoorziening moet binnen 24 uur zijn geledigd.
Plangebied
Binnen het plangebied is voorzien in de realisering van bedrijfsbebouwing en daarbij behorende verhardingen. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de oppervlakte van het bouwvlak toe met ca. 6.600 m². De feitelijke toename van de oppervlaktes van gebouwen en verharding bedraagt:
Bestaand | Nieuw | Toename | |
Gebouwen | 1.651 m² | 4.123 m² | 2.472 m² |
Verharding | 4.100 m² | 8.218 m² | 4.118 m² |
Totaal | 5.751 m² | 12.341 m² | 6.590 m² |
Volgens de kaart bodemdoorlatendheid van het Waterschap Limburg bedraagt de doorlatendheid ter plaatse 0,45 - 1,5 m/dag.
![]() |
Afbeelding 18. Uitsnede Kaart bodemdoorlatendheid Waterschap Limburg met globale aanduiding plangebied (rode lijn) |
Ten behoeve van dit plan is een indicatief infiltratieonderzoek uitgevoerd4. Dit onderzoek is als bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Het grondwaterpeil binnen de locatie is tijdens het veldonderzoek in april 2017 aangetroffen op ca. 1,6 m-mv. Volgens de gekende gegevens is de GHG ter plaatse op 40-80 cm-mv te verwachten (ca. 26,6 m +NAP). Bij nieuwbouw is het geadviseerd om een eenzelfde vloerniveau als bestaand aan te houden (minimaal 27,4 m +NAP). Vanuit het beleid is voor bebouwing de gewenste drooglegging 0,8 meter. Door het aanhouden van minimaal een gelijkwaardig vloerpeil als bestaand is ter plaatse geen grondwateroverlast te verwachten.
Uit de meetresultaten en boorprofielen blijkt dat ter plaatse een matige infiltratiesnelheid aanwezig is. De verticale infiltratiesnelheid in het zeer fijne, zwak tot sterk siltige zand is als onvoldoende beschouwd voor infiltratie. Derhalve dient voldoende ruimte voorzien te worden voor een toekomstige hemelwatervoorziening. De gemeten waarden in de meetpunten komen overeen met de literatuurwaarden voor dit type bodemtype/samenstelling. Rekening houdend met een veiligheidsfactor van 2 betekent dat gerekend kan worden met een k-waarde van 0,35 m/d.
Bij een T=10 bui dient derhalve 6.590 m² * 50 mm = 330 m³ hemelwater geborgen te kunnen worden. In het kader van het vooroverleg met het Waterschap Limburg is door het waterschap geadviseerd om in verband met de klimaatverandering en een aankomende normverhoging, uit te gaan van een minimale berging van 61 mm per 48 uur. Hiervan uit gaande is een bergingsvoorziening nodig van 6.590 m³ * 61 mm = 402 m³.
Een bui van T=100 mag geen overlast veroorzaken. Voor die situatie dient ca. 659 m3 hemelwater te kunnen worden geborgen. Voor de uitbreiding aan verhard oppervlak is aanvankelijk uitgegaan van een voorziening van minimaal 300 m2 grondoppervlak. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig binnen het plangebied (zie afbeelding 10 in par. 4.2). Dat zou echter betekenen dat deze voorziening een gemiddelde diepte moet hebben van 2,19 m1. Dit is echter niet mogelijk, aangezien de voorziening moet worden gerealiseerd bóven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, welke is gelegen op 26,6 +NAP (40-80 cm/-mv). Indien de voorziening niet dieper mag zijn dan 40 cm/-mv dient de opvangvoorziening een oppervlakte te hebben van minimaal 1.648 m². Aan de achterzijde van het te realiseren bedrijfsgebouw is hiervoor voldoende ruimte beschikbaar.
Gezien de matige infiltratiesnelheid binnen het plangebied is het gebruik van een leegloopvoorziening naar het oppervlaktewater nabij de weg geadviseerd. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de voorziening binnen 24 uur weer beschikbaar voor een volgende bui. Door de voorziening uit te breiden voor een bui van T=100 of een bovengrondse overloop naar het nabijgelegen oppervlaktewater te voorzien, is voor het plangebied en omgeving geen wateroverlast te verwachten. Instroom dient voorkomen te worden door maaiveldprofilering en een voldoende hoog vloerpeil.
Toepassing van duurzame bouwmaterialen
Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.
Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.
Het concept ontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Limburg voorgelegd.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.
Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.
De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).
Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 4). Omdat de verstoringsdiepte naar verwachting groter zal zijn dan 40 cm/-mv én de oppervlakte van de verstoring groter dan 250 m², is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
![]() |
Afbeelding 16. Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode ster) |
Door Aeres Milieu BV is ten behoeve van dit bestemmingsplan een archeologisch onderzoek uitgevoerd5. Dit rapport is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.
In het rapport wordt geconcludeerd dat er bodemkundig gezien sprake is van een geroerd humeus dek (Ap-horizont) direct op weinig veranderd en afgetopt uitgangsmateriaal (C-horizont). Ook de top van de C-horizont is geroerd, want in veel boringen is materiaal uit dit pakket opgewerkt en vermengd met de bovenliggende A-horizont. De verstoring reikt minimaal tot 65 cm –mv en maximaal tot 105 cm –mv. In de boringen is de top van de Chorizont reeds opgenomen in het verstoorde pakket. In boring 4 en 6, welke op het hoogste deel van het plangebied zijn gezet, reikt de verstoring van de C-horizont nog circa 15 cm dieper dan in de overige boringen.
Door de mate van bodemverstoring kan de archeologische verwachting uit het verwachtingsmodel voor alle perioden naar laag worden bijgesteld. Men zou nog eventueel de restanten van dieper ingegraven sporen kunnen aantreffen, maar het is de vraag hoeveel informatiewinst uit dit soort solitaire sporen kan worden verkregen. Ze blijven namelijk zonder context, aangezien het archeologisch relevante niveau reeds is omgezet.
Gezien de beperkte intactheid van de bodem binnen het plangebied wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te voeren.
Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van het woongebied. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' die in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is opgenomen voor het onderhavige plangebied, kan daarmee komen te vervallen.
Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen. Op een afstand van circa 170 ten noorden van het plangebied is het rijksmonument St. Antoniuskapelletje gelegen. De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn niet van invloed op het behoud van de monumentale waarde van deze kapel.
De Oude Heldenseweg is op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg aangeduid als een 'andere weg, ouder dan 1806'. Het verloop en de inrichting van deze weg worden niet gewijzigd als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan.
Tenslotte is blijkens de provinciale cultuurhistorische waardenkaart ten noorden van het plangebied een oude akkergrens steilrand gelegen. Deze is in het veld echter niet meer zichtbaar.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor realisering van het woongebied.
Het plangebied is direct gelegen aan de Oude Heldenseweg. Het perceel is vanaf deze weg vanuit noordelijke richting bereikbaar via de provinciale weg N275. Deze weg vormt in oostelijke richting de verbinding met de provinciale weg N273 (Napoleonsbaan) en met de rijksweg A73. In westelijke richting vormt de Oude Heldenseweg de verbinding met de provinciale weg N277 en via de N562 met de kernen Panningen en Helden. Dit zijn allemaal wegen met een met regionaal doorgaande functie. De Oude Heldenseweg zelf is een gebiedsontsluitingsweg voor de bedrijven en woningen ten zuiden van de kern Maasbree en de N275. De oude functie verbindingsweg naar Helden via de Maasbreeseweg/N562 is sinds de realisering van de Middenpeelweg/N277 komen te vervallen.
Er is geen of een te verwaarlozen toename voorzien van het aantal verkeersbewegingen van personenauto's, mede omdat de meeste arbeidsmigranten niet in bezit zijn van een eigen auto en dagelijks met busjes worden opgehaald en thuisgebracht, danwel werkzaam zijn op de bedrijfslocatie zelf. Het aantal verkeersbewegingen van vrachtwagens en landbouwmachines/trekkers zal beperkt toenemen, maar de wegenstructuur ter plaatse en de op korte afstand gelegen provinciale weg N273 kunnen deze toename goed opvangen.
Volgens het gemeentelijke beleidskader voor huisvesting van arbeidsmigranten geldt een parkeernorm van een halve parkeerplaats per 2 bewoners bij short-stay en mid-stay huisvesting. Bij 40 te huisvesten personen betekent dit dus een vereiste parkeercapaciteit van 10 parkeerplaatsen.
Voor deze bewoners en voor overige werknemers en bezoekers is in ruime mate parkeercapaciteit op eigen terrein aanwezig.
Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:
Voor de realisatie van de nieuwe bebouwing zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het bestemmingsplan 'Oude Heldenseweg 3b te Maasbree' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding zijn weergegeven:
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplan '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld op 15 december 2015.
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: | Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; |
Hoofdstuk 2: | Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven; |
Hoofdstuk 3: | Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels; |
Hoofdstuk 4: | Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. |
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.
Bestemmingen
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Bestemming 'Agrarisch (artikel 3 ).
De gebiedsbestemming 'Agrarisch' is opgenomen voor de gronden binnen het plangebied die niet zijn bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden'. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
Bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' (artikel 4 )
De bedrijfslocatie is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden'. Het gehele bestemmingsvlak is tevens bouwvlak. Dit bouwvlak mag volledig worden bebouwd. De voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
In de Anti-dubbeltelregel (artikel 5) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels (artikel 6) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.
In de Algemene gebruiksregels (artikel 7) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.
In de Algemene aanduidingsregels (artikel 8) zijn de gebiedsaanduidingen opgenomen. Het betreft in dit bestemmingsplan overeenkomstig het geldende bestemmingsplan buitengebied, de aanduidingen 'overige zone - ontwikkelingszone bebouwingslinten', 'overige zone - extensiveringsgebied intensieve veehouderij' en wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 ko'.
In de Algemene afwijkingsregels (artikel 9) is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het vergroten van de bestaande bedrijfswoning.
De Algemene wijzigingsregels (artikel 10) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Overige regels (artikel 11) zijn de parkeerregels opgenomen, alsmede een regel over op welke wetten/wettelijke regels moeten worden gelezen indien daarnaar in de regels wordt verwezen..
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel (artikel 13) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Binnen het plangebied wordt een bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro gerealiseerd.
Met de initiatiefnemer zal een anterieure overeenkomst worden gesloten. Daarin worden ook afspraken vastgelegd, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.
Omdat sprake is van de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf in een gemengd gebied zal er naar verwachting bij omwonenden en nabijgelegen bedrijven voldoende draagvlak bestaan voor de plannen.
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure is gebracht, is het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden.
De resultaten van het overleg zijn in onderstaande paragraaf opgenomen.
Het concept bestemmingsplan is ten behoeve van het overleg volgens artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de provincie Limburg en aan het waterschap Peel en Maasvallei. Van deze instanties zijn geen reacties ontvangen.
De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening iet er als volgt uit:
Het ontwerp bestemmingsplan 'Oude Heldenseweg 3b te Maasbree' is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro vanaf 15 november 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan is op 7 mei 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.