Plan: | Herbouw horecazaak met 7 woningen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0186-ON01 |
Het voornemen bestaat om de locatie op de hoek Roomweg – Helenaveenseweg in Grashoek te herontwikkelen. De voorheen aanwezige bebouwing is in februari 2017 door brand verwoest. De herontwikkeling bestaat uit het herbouwen van de door brand verloren gegane bebouwing van een restaurant met bedrijfswoning, alsmede uitbreiding met commerciële ruimten en zes appartementen. Voor de herbouw is een plan ontwikkeld dat -behoudens geringe afwijkingen- de contouren van het eerder door brand verwoeste gebouw volgt.
De locatie is in het bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' bestemd tot 'Detailhandel' met de functieaanduiding 'horeca'. Detailhandel en het restaurant met terrasfunctie zijn binnen deze bestemming rechtstreeks toegestaan. Het aanwezige bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Voor wat betreft woningen is bepaald dat uitsluitend bestaande bovenwoningen en/of een bestaande bedrijfswoning zijn toegestaan.
Het nieuwe bouwplan voor deze locatie bevat een aantal elementen die niet passen binnen de geldende bestemmingsregeling. Het betreft:
Middels een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie wordt de voorgenomen herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
![]() |
Luchtfoto plangebied (rood omlijnd) en omgeving |
De belangrijkste algemene uitgangspunten die gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:
Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de beeogde herontwikkeling van een restaurant met bedrijfswoning, alsmede uitbreiding met commerciële ruimten en zes appartementen.
Het plangebied is gelegen in de kern Grashoek in de gemeente Peel en Maas. In de omgeving van het plangebied zijn onder andere woningen, maatschappelijke voorzieningen, enkele horecagelegenheden, groenvoorzieningen en agrarische percelen gelegen.
![]() |
Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rode cirkel) |
Het plangebied omvat het perceel, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie L, nr. 302, gelegen aan de Helenaveenseweg 2.
![]() |
Kadastrale situatie plangebied |
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan een agrarisch perceel. Ten oosten van het plangebied ligt de Roomweg, met aan de overzijde het dorpsplein. Aan dit plein zijn enkele woningen, groenvoorzieningen, de kerk en het gemeenschapshuis 'De Ankerplaats' gelegen. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Helenaveenseweg, met aan de overzijde voornamelijk woningen en enkele horecagelegenheden. Ten westen van het plangebied ligt een showroom ten behoeve van opslag en verkoop van meubels.
Het plangebied is gelegen in het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust'. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Detailhandel' met de functieaanduiding 'horeca'. Voor het plangebied is een groot bouwvlak opgenomen, waarbinnen het oorspronkelijke, door brand verloren gegane gebouw was gelegen, en waarbinnen het nieuwe gebouw is geprojecteerd. Binnen het bouwvlak zijn gebouwen met een maximale goothoogte van 6,5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter toegestaan. Het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.
![]() |
Uitsnede bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust', met aanduiding plangebied (rood omlijnd) |
De kern Grashoek is gelegen in het noordwesten van de gemeente, temidden van velden en bossen. Omstreeks 1900 bestond het grondgebied van het latere Grashoek nog grotendeels uit hei, bossen en moerassen. Tevens waren er enkele weilanden die dienden als hooiland voor de maatschappij Helenaveen.
Het dorp Grashoek is ontstaan door ontginning. Dit was mogelijk doordat pastoor Kengen 60 ha grond pachtte en die deze grond vervolgens weer uitgaf aan ontginningsboeren. In 1912 werd in Grashoek de eerste school gesticht en in 1918 ontstond de parochie Grashoek rond een eenvoudige stenen noodkerk met als eerste pastoor H.J. Vullinghs. Door verdere ontginningen van de heidegebieden ontstonden uitgebreide land- en tuinbouwgronden rond Grashoek.
De bebouwing aan de Helenaveenseweg 2 in het plangebied komt voor het eerst voor op de topografische kaart van 1936. Dit gebouw is als gevolg van een brand in februari 2017 verloren gegaan.
![]() |
![]() |
Topografische kaarten omstreeks 1900 (links) en 1936 (rechts) |
Het plangebied is gelegen in de kern Grashoek aan de Helenaveenseweg 2. Het plangebied grenst daarnaast aan de Roomweg. Het plangebied is tot voor kort bebouwd geweest met een café-restaurant met terrasfunctie. Deze bebouwing is echter in februari 2017 door een brand verwoest.
![]() |
Foto voormalige bebouwing Helenaveenseweg 2, gezien vanaf de kruising Helenaveenseweg / Roomweg (vanuit zuidoostelijke richting) |
Het plangebied is gelegen aan het plein in de kern van Grashoek, aan de noordzijde van het dorp. De hoofdingang ligt aan de kruising Helenaveenseweg / Roomweg. Het perceel is ontsloten op de Roomweg, aan de oostzijde van het plangebied. Langs de Roomweg is laanbeplanting (bomen) aanwezig. Ten oosten van het plangebied ligt het dorpsplein, waaraan enkele woningen, groenvoorzieningen, de kerk, de begraafplaats en het gemeenschapshuis 'De Ankerplaats' zijn gelegen. Ten noorden van het plangebied liggen voornamelijk agrarische percelen, aan de westzijde ligt een showroom ten behoeve van opslag en verkoop van meubels en aan de zuidzijde liggen voornamelijk woningen en enkele horecagelegenheden.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:
Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het initiatief betreft een ontwikkeling die plaatsvindt binnen de bestaande dorpskern van Grashoek, waarbij de door brand verloren gegane bebouwing in het plangebied wordt herontwikkeld en de functie van de bebouwing wordt verbreed met wonen in appartementen en eventueel dienstverlening of praktijkruimte. Mede in dat kader spelen er geen nationale belangen in het plangebied. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.
Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Afweging Barro
Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing. Het initiatief is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.
Afweging Rarro
Aangezien het bestemmingsplan geen windturbines of andere bouwwerken hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (o.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319)).
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking.
In het voorliggende geval vindt herontwikkeling plaats van het plangebied, waarbij het door brand verwoeste horecagebouw met bedrijfswoning en commerciële ruimte wordt teruggebouwd. Dit betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat dit functies betreffen die reeds aanwezig waren in het plangebied en ter plaatse zijn toegelaten op basis van het geldende bestemmingsplan. Voor dit deel van het planvoornemen is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet noodzakelijk.
Daarnaast bestaat het voornemen om in het plangebied zes appartementen te ontwikkelen, waarvan er mogelijk één kan worden omgezet naar een winkel, praktijkruimte of dienstverleningsfunctie. Daarnaast bestaat nog de mogelijkheid om een deel van de bedrijfswoning om te zetten naar een extra appartment. Het toevoegen van maximaal 11 woningen is in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 (uitspraak 201608869/1/R3, ECLI:NL:RVS:2017:1724) een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Voor wat betreft de appartementen is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking hierdoor niet noodzakelijk.
De beoogde winkelruimte is reeds rechtstreeks toegestaan op basis van de geldende bestemming 'Detailhandel'. Eventueel gebruik als praktijkruimte of voor dienstverlening is volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 (uitspraak 201608869/1/R3, ECLI:NL:RVS:2017:1724) geen nieuwe stedelijke ontwikkeling indien dit een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 betreft. In dit geval gaat het om een beduidend kleinere oppervlakte, namelijk circa 80 m2. Hierdoor is voor dit planonderdeel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking dus niet vereist.
In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.
De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.7.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Afweging Nationaal Waterplan
Het voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met nationale waterbelangen uit het Nationaal Waterplan 2016-2021. Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.5 van deze toelichting, geldt duurzaam waterbeheer als uitgangspunt voor de nieuwbouw.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw
Bij de beoogde ontwikkeling wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater geïnfiltreerd wordt in de bodem op het perceel zelf. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).
Afweging Waterwet 2009
De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
Het plangebied is gelegen binnen de zone Overig bebouwd gebied.
![]() |
Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met aanduiding plangebied (rood omlijnd) |
Het Overig bebouwd gebied bestaat uit gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Voor de zone Overig bebouwd gebied gelden de volgende doelstellingen:
Afweging POL 2014
Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een door brand verloren gegaan restaurant. Naast de reeds toegestane detailhandels- en horecafunctie met bedrijfswoning wordt het plan uitgebreid met zes appartementen en een eventuele praktijkruimte/dienstverleningsfunctie. Daarbij wordt aangesloten bij de behoefte aan kleine huurappartementen voor jongeren, ouderen, alleenstaanden of arbeidsmigranten in de kern Grashoek. Ook de mogelijke dienstverlening of praktijkruimte sluit aan bij de behoefte aan dergelijke functies in de kern Grashoek, zoals in de navolgende paragrafen wordt toegelicht. Met deze ontwikkeling wordt invulling gegeven aan de doelstellingen 'transformatie regionale woningvoorraad', 'balans voorzieningen' en 'kwaliteit leefomgeving' uit het POL2014. De beoogde ontwikkeling past hiermee binnen de doelstellingen van het POL2014.
Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.
Het plangebied ligt binnen de zone Overig bebouwd gebied. Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.
Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014
De verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking voor deze ontwikkeling is reeds opgenomen in paragraaf 3.1.4. Er zijn in de kern Grashoek en de nabije omgeving geen leegstaande monumentale of beeldbepalende gebouwen gelegen die eventueel herbenut kunnen worden voor de beoogde functies. De voorheen aanwezige bebouwing is geïnventariseerd in het kader van het 'Monumenten Inventarisatie Project' (MIP). De nieuwbouw volgt behoudens geringe afwijkingen de contouren van dit eerder door brand verwoeste gebouw. In feite is hiermee sprake van herbenutting, er vindt immers vervangende nieuwbouw plaats van een beeldbepalend pand dat is verwoest door brand.
Het plangebied ligt niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, vastgesteld op 20 april 2016, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De structuurvisie heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.
Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. De inhoudelijke pijlers zijn:
Afweging Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg
De voorgenomen ontwikkeling omvat onder andere de realisatie van zes appartementen en de mogelijkheid om een zevende appartement te realiseren. Deze wooneenheden zijn niet opgenomen in de plancapaciteit voor de gemeente Peel en Maas. Wel voorziet de ontwikkeling in de behoefte aan kleinere huurappartementen in Grashoek. Dit type woningen ontbreekt vooralsnog in de kern Grashoek. Doelgroep voor deze woningen zijn met name jongeren, alleenstaanden, arbeidsmigranten, ouderen en/of hulpbehoevenden, die hierdoor in Grashoek kunnen (blijven) wonen in geschikte woonruimte. Dit draagt tevens bij aan de leefbaarheid in het dorp. Het initiatief draagt hiermee bij aan de inhoudelijke pijlers 'een gezonde woningmarkt in balans' en 'goed wonen voor iedereen'. Voor wat betreft de bedrijfswoning geldt dat deze in de situatie voor de brand reeds aanwezig was en weer wordt teruggebracht in het nieuwe gebouw. Hierbij is dus geen sprake van de toevoeging van een woning. Vanuit de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg zijn er hiermee geen belemmeringen voor dit initiatief.
Op 31 maart 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kom van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4. In de structuurvisie zijn vier ruimtelijke hoofdkeuzes gemaakt, waarmee de gemeente gericht invulling wil geven aan haar identiteit als groene, dynamische plattelandsgemeente en rol binnen de regio.
Grashoek is in de structuurvisie aangemerkt als woondorp. Dit betekent dat in Grashoek woningbouw mag plaatsvinden voor de eigen behoefte. Deze bestaat uit een extra woningbehoefte van 32 woningen voor de periode 2013 tot 2020. Er is met name behoefte aan woningen voor kleine huishoudens (als gevolg van de lagere woningbezetting) en senioren (als gevolg van de vergrijzing). Uitgangspunten vanuit de structuurvisie hierbij zijn dat woningbouw primair in de kern plaatsvindt, waarbij levensloopbestendig en duurzaam bouwen wordt gestimuleerd.
Wat betreft detailhandel, dienstverlening en horeca is het uitgangspunt dat deze functies worden geclusterd in de dorpscentra, bij voorkeur in combinatie met elkaar. De gemeente wil alleen medewerking verlenen aan nieuwe ontwikkelingen binnen de centra als deze structuurversterkend zijn.
Specifiek voor de kern Grashoek zet de gemeente in op verdere versterking van het centrum. Het centrumplan is inmiddels afgerond. De gemeente staat positief tegenover woningbouw die bijdraagt aan de verdere centrumvorming in noordoostelijke richting. Een kleinschalige, organische ontwikkeling van Grashoek is passend en biedt ruimte aan bijzondere woonvormen.
Afweging structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas
Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een door brand verloren gegaan restaurant. Naast de reeds toegestane detailhandels- en horecafunctie met bedrijfswoning wordt het plan uitgebreid met zes appartementen (met de mogelijkheid voor een zevende appartement) en een eventuele praktijkruimte/dienstverleningsfunctie. Hiermee wordt invulling gegeven aan een deel van de extra woningbehoefte in Grashoek. De beoogde appartementen sluiten aan bij de doelgroepen. De appartementen op de begane grond zijn met name geschikt voor ouderen en hulpbehoevenden. Deze worden rolstoelbestendig uitgevoerd en parkeervoorzieningen liggen dichtbij. De appartementen op de verdieping zijn met name geschikt voor verhuur aan jongeren, alleenstaanden en arbeidsmigranten en bieden elk ruimte aan één of twee personen.
De nieuwe praktijkruimte of ruimte voor dienstverlening is passend binnen de uitgangspunten van de structuurvisie, aangezien deze direct aan het dorpsplein, en hiermee in het dorpscentrum van Grashoek zijn gelegen. Bovendien zijn deze voorzieningen slechts zeer kleinschalig (circa 80 m2) en hiermee passend binnen de schaal en behoefte van Grashoek.
Ten slotte zorgt de voorliggende herontwikkeling voor een passende afronding aan de noordzijde van de reeds gerealiseerde herinrichting van de dorpskern.
Samengevat is de voorgenomen herontwikkeling hiermee passend hiermee binnen de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas.
Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.
Basisprincipe: welstandsvrij
De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.
Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden
De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.
Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.
In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.
Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Het plangebied is gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht. Dit zijn gebieden of linten in (de kern van) het dorp die van grote waarde zijn voor het (historisch) karakter van het dorp. Dit kan bijvoorbeeld een dorpsplein of hoofdweg zijn. Deze gebieden zijn erg bepalend voor de identiteit van een kern en de inwoners. Hiervoor is het wenselijk om het straatbeeld van deze dorpsgezichten te beschermen. De nieuwbouw volgt -behoudens enkele geringe afwijkingen- de contouren van het eerdere, door brand verwoeste gebouw. Het straatbeeld zoals dit was voor de brand, blijft hierdoor behouden. Het bouwplan is op 23 maart 2018 besproken met de dorpsbouwmeester en akkoord bevonden. Het bouwplan is gelegen binnen het beeldbepalende dorpsgezicht van Grashoek. Het bouwplan voldoet, gezien het advies van de adviescommissie ruimtelijke kwaliteit, aan de criteria gesteld in de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'. In Bijlage 4 zijn de ontwerpschetsen opgenomen, zoals deze ter toetsing zijn voorgelegd aan de dorpsbouwmeester.
In het archeologiebeleid geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.
Afweging Beleidsplan archeologie gemeente Peel en Maas
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:
De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.
Afweging Evenementenvisie
Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is overeenkomstig de bestemmingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Het beleid biedt mogelijkheden om binnen het plangebied evenementen te organiseren. Die evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de maatschappelijke functie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
In overleg tussen de gemeente en de inwoners van Grashoek is in 2008 de Dorpsontwikkelingsvisie Grashoek opgesteld. De doelstelling van deze dorpsontwikkelingsvisie is om samen met bewoners en andere betrokken partijen een beeld te schetsen van de kansen en bedreigingen voor Grashoek en het gezamenlijk aandragen van initiatieven voor de korte en lange termijn. Daarbij wordt het antwoord gegeven op de kernvraag: Het leven is goed in Grashoek, hoe kunnen we dat zo houden?
Afweging Dorpsontwikkelingsvisie Grashoek
Wat betreft wonen zijn de huidige mogelijkheden voor starters om een huis te kopen of huren gering, waardoor er weinig geschikte woonruimte is voor jongeren in Grashoek. Daarnaast is er sprake van een tekort aan geschikte woningen voor ouderen (levensloopbestendig en/of met zorg). Binnen Grashoek is volgens de dorpsvisie behoefte aan winkelruimte (basisaanbod winkels) en praktijk/dienstverlening (bijv. huisarts of tandarts). Tegelijkertijd wordt de vraag gesteld of er in het dorp voldoende draagvlak is voor een dergelijke voorziening. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in huurappartementen voor onder andere jongeren en ouderen en draagt hierdoor bij aan het realiseren van geschikte woonmogelijkheden voor deze doelgroepen in Grashoek. Daarnaast wordt invulling gegeven aan de behoefte in Grashoek aan ruimte voor winkels, praktijkruimte of dienstverlening. Door de kleine schaal waarop het voorliggende bestemmingsplan deze functies mogelijk maakt en de flexibele regeling in het bestemmingsplan kan maximaal worden ingespeeld op de werkelijke behoefte en draagvlak voor dergelijke voorzieningen.
Daarnaast is het creëren van een dorpshart een belangrijk uitgangspunt in de dorpsontwikkelingsvisie. Dit project is reeds afgerond. Het plangebied maakt deel uit van het gebied rond het dorpscentrum. Met de voorliggende herontwikkeling wordt het door brand verwoeste gebouw herbouwd, waardoor ook deze kant van het dorpscentrum op een passende manier wordt afgerond. Het plan is hiermee passend binnen de Dorpsontwikkelingsvisie Grashoek.
In het plangebied was voorheen een café-restaurant met terrasfunctie en bedrijfswoning aanwezig. Deze bebouwing is als gevolg van een brand in februari 2017 verloren gegaan. Het voornemen bestaat om deze locatie te herontwikkelen. Hiervoor is een plan opgesteld dat -behoudens geringe afwijkingen- de contouren van het voormalige gebouw volgt. De functie van dit gebouw wordt verbreed. Het restaurant met terrasfunctie en bedrijfswoning en reeds toegestane (en voorheen aanwezige) detailhandel komen terug in de nieuwbouw. Daarnaast vindt uitbreiding plaats met commerciële ruimten en zes appartementen. Hierbij wordt de mogelijkheid geboden om één van de appartementen op de begane grond om te zetten in een commerciële ruimte, praktijkruimte of dienstverlening. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de bedrijfswoning om te zetten naar een extra appartement. De beoogde appartementen betreffen kleine huurappartementen. De drie appartementen op de verdieping zijn met name geschikt voor jongeren, alleenstaanden en arbeidsmigranten en bieden ruimte aan één of twee personen. De drie appartementen op de begane grond zijn met name geschikt voor ouderen en hulpbehoevenden, aangezien deze rolstoelbestendig worden uitgevoerd. Daarnaast beschikt het gebouw over een lift, waardoor ook de eerste verdieping toegangelijk is voor mindervaliden.
De commerciële ruimte in het gebouw zal worden gebruikt als showroom voor antieke meubels en goederen. De mogelijke extra commerciële ruimte zou bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden voor een kapsalon, studio voor handenarbeid, bakkerswinkel, of een combinatie bank / postkantoor met pinautomaat. Deze genoemde functies ontbreken momenteel in de kern Grashoek, terwijl hier wel behoefte aan is.
Het nieuwbouwplan wijkt op een aantal punten af van het geldende bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust'. Het betreft:
Middels een nieuw bestemmingsplan wordt de voorgenomen herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Dit plan biedt voldoende flexibiliteit om één appartement op de begane grond te kunnen gebruiken als commerciële ruimte of voor dienstverlening en een deel van de bedrijfswoning te kunnen omzetten naar een appartement.
Het nieuwe gebouw zal -behoudens geringe afwijkingen- de contouren van het eerdere, door brand verwoest gebouw volgen. Het straatbeeld zal hierdoor niet, of slechts zeer gering, wijzigen als gevolg van de nieuwbouw. Van negatieve ruimtelijke of stedenbouwkundige effecten is dan ook geen sprake. Het perceel wordt ontsloten op de Roomweg middels een inrit. Aan de noordoostzijde van het plangebied zijn 10 parkeerplaatsen geprojecteerd, voornamelijk ten behoeve van de toekomstige bewoners van de appartementen. Aan de voorzijde van het restaurant zal, net als in de situatie vóór de brand, worden voorzien in een terras.
De bouwhoogte van het nieuwe gebouw wordt circa 9,44 meter en de goothoogte wordt circa 6,36 meter. In de exacte uitwerking van het bouwplan kunnen deze maten enigszins afwijken. Om hiervoor voldoende ontwerpruimte te houden, is in het voorliggende bestemmingsplan een maximale goothoogte van 7 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter opgenomen.
![]() |
Situatietekening |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() ![]() |
Gevelbeelden |
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.
In dit bestemmingsplan is sprake van de realisering van geluidgevoelige functies, gezien het feit dat de herontwikkeling onder andere voorziet in woningbouw. Woningen zijn geluidgevoelige objecten volgens de Wet geluidhinder (Wgh). In de nabijheid van het plangebied zijn uitsluitend 30 km/uur-wegen gelegen. Het plangebied ligt niet binnen de onderzoekszone van wegen met een maximumsnelheid van 50 km/uur of meer. Daarnaast zijn er in de wijde omgeving van het plangebied geen spoorwegen gelegen.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geen negatieve effecten verwacht als gevolg van de omliggende 30 km/uur-wegen. De wegen in de omgeving rond het plangebied kennen namelijk geen hoge verkeersintensiteiten, waardoor een onderzoek naar geluidhinder als gevolg van deze wegen niet noodzakelijk wordt geacht. De woningen worden bovendien uitgevoerd met tweezijdig gelaagd thermopane glas van het type HR++ 3.1.3-15-3.1.3, dat zorgt voor een goede geluidisolatie. Het is, gezien de verkeersintensiteiten van de omliggende wegen en de voorziene geluidisolatie van de woningen, niet aannemelijk dat de toekomstige bewoners onaanvaardbare geluidhinder zullen ondervinden van wegverkeer. In de woningen zal hiermee sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Bovendien moet in het kader van de omgevingsvergunningaanvraag voor de bouw van de woningen worden aangetoond dat wordt voldaan aan het binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit. Ook hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen de woonbestemmingen. In het Bouwbesluit zijn grenswaarden opgenomen waaraan het binnenniveau in geluidgevoelige objecten moet voldoen. De woonbestemmingen binnen de planlocatie zijn geluidgevoelig. Als binnen de geluidgevoelige bestemmingen voldaan wordt aan deze grenswaarde van 35 dB(A) is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat en daarmee een goede ruimtelijke ordening. De grenswaarde uit het Bouwbesluit wordt in acht genomen door bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen een akoestisch onderzoek horeca/industrielawaai te voegen. Uit dit onderzoek blijkt wat de geluidbelasting op de geluidgevoelige bestemmingen is. Daarnaast wordt bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen een voorzieningenrapport gevoegd waaruit blijkt wat de isolatiewaarde voor geluid is van de scheidingswanden tussen het horecagedeelte en de woonbestemmingen. De resultaten uit deze onderzoeken bepalen of en welke voorzieningen nodig zijn om de maximale binnenwaarde van 35 dB(A) uit het Bouwbesluit en daarmee een acceptabel woon,- en leefklimaat te kunnen garanderen.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:
minimaal 1 ontsluitingsweg | minimaal 2 ontsluitingswegen | |
3%-norm | 3%-norm | |
Woningen (maximaal) | 1500 | 3000 |
Kantoren (maximaal) | 100.000 m2 bvo | 200.000 m2 bvo |
Het voorliggend bestemmingsplan ziet op de herontwikkeling van een voormalig restaurant met terrasfunctie en bedrijfswoning. Deze functies worden teruggebracht in de nieuwbouw. Daarnaast wordt de functie van het gebouw verbreed met wonen in de vorm van zes appartementen, detailhandel en eventueel dienstverlening of praktijkruimte. Op basis van het huidige bestemmingsplan is gebruik van het plangebied voor detailhandel en horeca reeds toegestaan. Vergeleken met dit huidige toegestane gebruik zal de ontwikkeling niet leiden tot een signifcante toename van het aantal verkeersbewegingen. Hierdoor, en gezien de bovengenoemde getalsmatige grenzen, zal het project niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreining.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisering van de uitbreiding van het dorpshuis. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving lag de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2017 tussen 10 en 12 µg/m³ en de concentratie PM10 tussen 18 en 20 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse lag in 2017 tussen 15 en 20 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de voorgenomen herontwikkeling. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.
Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functies. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Aeres Milieu heeft in april 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.
Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond licht verhoogd is met nikkel. In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium. Ter plaatse van boring 7 is in het dieptetraject 0 – 0,5 m-mv. een zwakke bijmenging van sintels aangetroffen. Geadviseerd wordt om ter plaatse van boring 7 een aanvullend onderzoek te verrichten. Verspreid over het terrein zijn enkele stukjes asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Het is onbekend of deze stukjes plaatmateriaal asbesthoudend zijn. Door het aantreffen van deze stukjes asbestverdacht plaatmateriaal, de aanwezigheid van puinresten in de bodem en een brand die op het perceel heeft plaatsgevonden waarbij ook asbestmaterialen zijn verbrand wordt geadviseerd om een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN 5707 uit te voeren. De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond kunnen bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.
Na de brand, waarbij het voormalige gebouw is verwoest, zijn de resten van dit gebouw opgeruimd en is de bodem opgeschoond. Het aanwezige puin, waaronder asbesthoudend materiaal, is opgeruimd en afgevoerd. Hierop hebben inspecties plaatsgevonden volgens de geldende normen (NEN 2990). De inspectierapporten zijn als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Er is geen asbest of andere verontreining in de bodem meer aanwezig. De gemeente heeft toezicht gehouden op de opruimwerkzaamheden en het resultaat hiervan akkoord bevonden. Een nader onderzoek naar de eventuele aanwezigheid van asbest wordt daarom ook niet noodzakelijk geacht.
Vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling.
In het kader van ruimtelijke plannen dient volgens de Handreiking Ruimtelijke Plannen van de gemeente beschreven te worden op welke wijze de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is toegepast (editie 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.
De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het voorliggende bestemmingsplan maakt zowel milieubelastende functies (o.a. een restaurant en detailhandel) als milieugevoelige functies (wonen) mogelijk in het plangebied. Toetsing aan de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' is dan ook vereist.
Wat betreft het restaurant met terrasfunctie en de detailhandel geldt dat deze reeds zijn toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan en reeds ter plaatse aanwezig waren vóór de brand. Toetsing aan milieuzonering is voor deze functies hiermee dus niet nodig. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de toegestane detailhandel een activiteit van milieucategorie 1 betreft, waarvoor een richtafstand van 10 meter wordt geadviseerd. Deze richtafstand is gebaseerd op een ligging in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. Aangezien in de omgeving van het plangebied diverse functies zijn gelegen, waaronder horeca, een kerk, het gemeenschapshuis en woningen, mag de omgeving van het plangebied worden gekenmerkt als een gemengd gebied. Op basis van de ligging in gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd naar 0 meter. Hetzelfde geldt voor de horecafunctie in de vorm van een restaurant met terras. Dit betreft eveneens een activiteit van milieucategorie 1, waarvoor op basis van de ligging in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter kan worden aangehouden ten opzichte van gevoelige functies.
De nieuw toegestane ruimte voor dienstverlening of praktijkruimte dient wel te worden getoetst aan het aspect milieuzonering. Deze hier beoogde functies zijn allen activiteiten van milieucategorie 1. Hiervoor wordt op basis van de ligging in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter geadviseerd, waaraan wordt voldaan.
De bedrijfswoning en appartementen die in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn milieugevoelige objecten. Voor de bedrijfswoning geldt dat deze reeds is toegestaan op basis van het geldende bestemmingsplan en ook ter plaatse aanwezig was vóór de brand. Volledigheidshalve is deze wel meegenomen in de onderstaande toetsing. In de omgeving van het plangebied zijn diverse bedrijven gelegen. In de onderstaande tabel zijn deze opgesomd, inclusief milieucategorie en bijbehorende richtafstand (gebaseerd op de ligging in gemengd gebied).
Bedrijf | Adres | Afstand tot plangebied |
Milieu- categorie |
Richt- afstand |
Voldoet? ja/nee |
café | Roomweg 47 | 12 m | 1 | 0 m | ja |
kerk | Pastoor Vullinghsstraat 2 | 45 m | 2 | 10 m | ja |
gemeenschapshuis | Pastoor Vullinghsstraat 3 | 83 m | 2 | 10 m | ja |
begraafplaats | naast Pastoor Vullinghsstraat 3 | 65 m | 1 | 0 m | ja |
opslag en verkoop van meubels (showroom) | Helenaveenseweg 2 | 0 m | 1 | 0 m | ja |
cafetaria | Helenaveenseweg 5 | 53 m | 1 | 0 m | ja |
caravanstalling | Helenaveenseweg 6 | 70 m | 2 | 10 m | ja |
landbouwmechanisatie- bedrijf | Helenaveenseweg 14 | 160 m | 3.1 | 30 m | ja |
Zoals uit de bovenstaande tabel is af te leiden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen bedrijven gelegen waarvan de hinderzone over het plangebied ligt.
Voor wat betreft de ligging van het plangebied ten opzichte van de direct naastgelegen showroom voor de opslag en verkoop van meubels aan de Helenaveenseweg 2 wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de activiteiten die hier plaatsvinden geen negatieve invloed uitoefenen op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen. Dit pand is in het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' bestemd tot 'Detailhandel'.
De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
De toegestane functies zijn activiteiten van milieucategorie 1, en zijn hierdoor prima toelaatbaar in de directe omgeving van de nieuwe woningen. Op basis van de ligging in gemengd gebied wordt voor activiteiten van milieucategorie 1 namelijk een richtafstand van 0 meter geadviseerd, waaraan wordt voldaan. De huidige activiteiten (zijnde opslag en verkoop van meubels, showroom uitsluitend geopend op afspraak) zijn binnen de detailhandelsbestemming rechtstreeks toegelaten en leiden niet tot een dusdanige milieubelasting dat een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen niet gegarandeerd kan worden.
Het plangebied zelf kan worden beschouwd als een gebied met functiemenging, aangezien binnen één gebouw horeca, detailhandel en woningen zijn toegestaan. Op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging wordt de beoogde horeca aangemerkt als een functie van categorie A. Een activiteit van categorie A is zodanig weinig milieubelastend voor zijn omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kan worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woningen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Hetzelfde geldt voor de toegestane detailhandel en dienstverlening. De horecagelegenheid en de woningen worden van elkaar gescheiden door middel van een gang met spouwmuren en isolatie. Hiermee wordt voldaan aan de bovenstaande eisen, waardoor de aanwezigheid van woningen en horeca, detailhandel en dienstverlening in hetzelfde pand vanuit milieuzonering geen belemmeringen oplevert.
De milieuzonering van nabijgelegen bedrijven en voorzieningen vormen geen belemmering voor de herontwikkeling op de voorliggende locatie. Het initiatief vormt evenmin een belemmering voor het woon- en leefklimaat van omliggende woningen. Bovendien is de functiemenging in het plangebied zelf ook niet bezwaarlijk vanuit milieuzonering.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (gebouwen voor menselijk wonen en menselijk verblijf). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende veehouderijen mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Daarnaast dient bij de vestiging van een veehouderij rekening te worden gehouden met aan te houden afstanden tot bestaande geurgevoelige objecten.
Gemeenten hebben onder de Wgv de bevoegdheid gekregen om binnen de kaders die deze wet stelt eigen normen te stellen. Deze kunnen worden vastgelegd in een geurverordening. De normstelling in de geurverordening dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij. De gemeente Peel en Maas beschikt niet over een geurverordening.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten (o.a. de beoogde appartementen). Toetsing aan het aspect geurhinder is dan ook vereist. De meest dichtbij gelegen intensieve veehouderij ligt op circa 350 meter afstand van het plangebied. Ook in de verdere omgeving is een aantal intensieve veehouderijen gelegen. Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan MER intensieve veehouderij en glastuinbouw blijkt dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied goed is. De omliggende veehouderijen hebben hiermee geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Gezien de afstand tot de omliggende intensieve veehouderijen, het feit dat andere woningen dichter bij de veehouderijen liggen en het eerdere gebruik van het plangebied, leidt de herontwikkeling bovendien niet tot beperkingen van de mogelijkheden van deze veehouderijen.
![]() |
Uitsnede kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan-MER intensieve veehouderij en glastuinbouw Peel en Maas. |
Vanuit het aspect geurhinder zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief. Er zal in de toekomstige bebouwing sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en de omliggende intensieve veehouderijen worden niet in hun mogelijkheden beperkt.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.
In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1.500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants.
De appartementen die middels dit bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, zijn kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Bevi. Het restaurant en de detailhandels- en dienstverleningsfuncties zijn beperkt kwetsbare objecten. Toetsing aan het Bevi, het Bevt en het Bevb is dan ook vereist.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.
![]() |
Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (blauwe pijl) |
Risicovol transport
In de omgeving van het plangebied vindt geen risicovol transport plaats over wegen, spoorwegen, vaarwegen of door buisleidingen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.
In het plangebied wordt een door brand verwoest restaurant met terrasfunctie en bedrijfswoning herontwikkeld. De genoemde functies worden teruggebracht en daarnaast worden zes appartementen en commerciële ruimten toegevoegd. Tevens bestaat de mogelijkheid om één van de appartementen op de begane grond om te zetten in een commerciële ruimte, praktijkruimte of dienstverlening. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om een deel van de bedrijfswoning om te zetten naar een extra appartement. Deze functie komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.
De voorgenomen herontwikkeling van het restaurant, commerciële ruimte en zes appartementen valt onder onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. onder de categorie D11.2: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.” Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien sprake is van een oppervlakte van 100 hectare of meer, de ontwikkeling een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer omvat, of een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. Deze drempelwaarden worden bij de voorliggende ontwikkeling bij lange na niet overschreden. Er geldt voor dit plan dus ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht.
Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. In feite zijn daarmee de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) indicatief gemaakt. Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Gemeenten en provincies moeten nu dus ook bij kleinere bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.
Het voorliggende initiatief betreft de herontwikkeling van een door brand verloren gegaan restaurant. In de situatie vóór de brand waren in het plangebied reeds een restaurant met terrasfunctie, commerciële ruimte en een bedrijfswoning aanwezig. De voorliggende functieverbreding betreft hiermee uitsluitend het toevoegen van zes appartementen en eventueel een extra commerciële ruimte van circa 80 m2 en/of één extra appartement. Dit alles zal plaatsvinden binnen de contouren van het eerdere gebouw, waardoor het beslag op de ruimte niet groter wordt. Gezien de kleinschaligheid van het project en het feit dat geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de herontwikkeling en ook geen sprake is van ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie hoofdstuk 5), kan worden beargumenteerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 3,5 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel en Mariapeel'. Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zijn over de genoemde afstand en gezien de aard en omvang van de herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zonder meer uit te sluiten. Negatieve effecten vanuit de Wet natuurbescherming zijn op voorhand uit te sluiten.
Vanuit provinciaal beleid vindt daarnaast ook gebiedsbescherming plaats. De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de Zilvergroene natuurzone. In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen provinciaal beschermde natuurgebieden gelegen. Het meest dichtbij gelegen provinciaal beschermde gebied ligt op circa 370 meter ten noordwesten van het plangebied. Deze natuur maakt deel uit van de Goudgroene natuurzone. Gezien deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling in het plangebied zijn negatieve effecten op dit natuurgebied uitgesloten. Vanuit provinciaal natuurbeleid zijn er hiermee geen belemmeringen voor de herontwikkeling.
Blijkens de Natuurgegevens provincie Limburg komen in het plangebied geen beschermde vogelsoorten voor. Bijzondere vegetatie komt ter plaatse ook niet voor. Aangezien het perceel in het verleden grotendeels bebouwd is geweest en de eventueel aanwezige flora en fauna door de brand in februari 2017 verwoest zijn, worden geen bijzondere natuurwaarden verwacht in het plangebied. Een nader onderzoek naar flora en fauna wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering in het kader van het voorliggend bestemmingsplan.
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, afval- en hemelwater.
De bodemopbouw in de omgeving van het plangebied bestaat uit gooreerdgronden van lemig fijn zand (bron: bodemkaart op www.pdokviewer.pdok.nl). Wat betreft geohydrologie is uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet ook niet in de aanleg van oppervlaktewater. Op circa 160 meter ten noorden van het plangebied ligt de primaire waterloop 'Groote Molenbeek', die in het beheer is bij het Waterschap Limburg. In het POL2014 wordt deze beek aangeduid als een 'beek met een algemene ecologische functie'. De directe omgeving rond de beek is aangeduid als 'beekdal'. Het plangebied ligt niet in dit beekdal. Gezien de afstand tot het plangebied en de aard van de beoogde herontwikkeling, wordt geen invloed uitgeoefend op de Groote Molenbeek.
Algemeen
Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.
Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.
Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.
Een infiltratie met een overloop op het eigen terrein moet gedimensioneerd worden op een bui die één keer in de honderd jaar (T=100) voorkomt. In de infiltratievoorziening moet het hemelwater van een bui van 84 mm kunnen worden geborgen.
Indien sprake is van een dynamische berging moet een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. In de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.
Het gebruik en het overlopen van de infiltratievoorziening mag niet leiden tot schade aan in de nabijheid liggende percelen, gewassen en opstallen. Schade, direct en/ of indirect, die eventueel zal ontstaan is en blijft voor rekening van de aanvrager.
Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha naar open afvoerend water.
De infiltratievoorziening moet binnen 24 uur zijn geledigd.
Plangebied
Om te kunnen bepalen of de bodem in het plangebied geschikt is voor hemelwaterinfiltratie, heeft Aeres Milieu een infiltratieonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport, dat als Bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd.
Algemeen is binnen het plangebied een goede infiltratiesnelheid aanwezig en leent de bodem zich voor het realiseren van een infiltratievoorziening. Bij een ondergrondse voorziening dient rekening gehouden te worden met de verwachte GHG op ca. 33,2 meter +NAP (ca. 1,6 m-mv). Tevens is in de ondergrond op ca. 2-2,5 m-mv. een matig tot sterk siltige zandlaag aangetroffen die naar verwachting een stagnerende werking heeft. De bodem boven en onder deze siltige bodemlaag is goed doorlatend. Voor een infiltratievoorziening is inclusief veiligheidsfactor een k-waarde van 1 meter per dag aanwezig. Bij de aanleg van een (absolute) infiltratievoorziening is het doorboren van deze bodemlaag of plaatselijke grondverbetering geadviseerd. Hierop dient een bovengrondse (nood)overloop aangelegd te worden. Een bui van 84 mm zal bovengronds overlopen en wordt bij voorkeur naar het noordelijk gelegen oppervlaktewater afgevoerd.
De nieuwbouw heeft een dakoppervlakte van 294 m2. De terreinverharding bedraagt ca. 385 m2. In het plangebied wordt in totaal dus 679 m2 verhard oppervlak gerealiseerd. Een infiltratievoorziening dient een bui van 50 mm te kunnen opvangen en verwerken. Na deze bui dient de voorziening binnen 24 uur weer leeg te zijn (of binnen 24 uur wéér een 35-mm regenbui te kunnen verwerken). Tevens mag een bui van 84 mm niet tot wateroverlast leiden. De benodigde retentie bedraagt voor een bui van 50 mm ca. 34 m3.
In het ontwerp is uitgegaan van 4 infiltratieputten van 2 meter hoog, die zijn voorzien aan de noordoostzijde van het plangebied onder de te realiseren parkeerplaatsen. De totale capaciteit van de putten bedraagt 40.000 liter. De waterberging dient boven de GHG aangelegd te worden. Opgemerkt wordt dat ook rekening gehouden dient te worden met een gronddekking op de voorziening. Als de onderzijde van de betonput niet dieper als 0,5 meter onder de GHG wordt geplaatst, is er voldoende berging aanwezig om een bui van 50 mm op te vangen. De gemeten waardes laten een voldoende snelle lediging van de voorziening mogelijk. Alleen excessieve buien zullen nog overlopen. De putten worden voorzien van een overstort op maaiveldniveau op eigen terrein. Bovendien loopt de terreinverharding af naar onverharde delen van het plangebied, waardoor er geen overlast zal ontstaan bij zware neerslag.
![]() |
Ligging infiltratieputten |
Toepassing van duurzame bouwmaterialen
Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.
Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.
Aangezien het plangebied vóór de brand reeds vrijwel volledig was verhard en bij de herontwikkeling eveneens vrijwel volledig zal worden verhard, is er per saldo geen sprake van een toename van het verhard oppervlak en is derhalve sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Hierdoor, en doordat het plangebied niet is gelegen in een aandachtsgebied, is vooroverleg met het Waterschap Limburg niet nodig.
In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:
Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.
Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.
De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).
Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Voor het plangebied geldt een middelhoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 5). Het is op deze locatie niet toegestaan om gebouwen en/of bouwwerken te bouwen, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van 2.500 m² of meer en waarbij dieper wordt gegraven dan 40 cm onder het maaiveld of waarbij heiwerkzaamheden plaatsvinden. Omdat de oppervlakte van het plangebied, en daarmee de beoogde herontwikkeling, kleiner is dan 2.500 m² hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het plangebied is daarnaast niet gelegen binnen een Provinciaal Archeologisch Aandachtsgebied.
![]() |
Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode lijn) |
Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde herontwikkeling.
Binnen het plangebied en in de directe nabijheid zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen. De voorheen aanwezige bebouwing is geïnventariseerd in het kader van het 'Monumenten Inventarisatie Project' (MIP). Aangezien de beoogde nieuwbouw -behoudens geringe afwijkingen- de contouren van de voormalige bebouwing volgt, zijn er vanuit dit aspect geen belemmeringen. Volgens de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn binnen en nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De Helenaveenseweg en de Roomweg zijn ter hoogte van het plangebied aangeduid als 'weg uit de periode 1806-1890'. De voorgenomen herontwikkeling heeft geen invloed op het verloop en profiel van deze wegen.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de herontwikkeling van het restaurant met terrasfunctie, de bedrijfswoning, commerciële ruimte en appartementen.
Het plangebied is gelegen op de kruising van de Helenaveenseweg en de Roomweg. De hoofdingang van de horecagelegenheid (te voet bereikbaar) ligt aan deze kruising. Voor autoverkeer wordt het plangebied via een inrit aan de Roomweg ontsloten. Deze zal voornamelijk gebruik worden door de bewoners van de appartementen en de bedrijfswoning. Er is slechts een beperkte toename voorzien van het aantal verkeersbewegingen, in relatie tot de voorheen aanwezige functies. Vóór de brand waren er namelijk al een café-restaurant met terrasfunctie, commerciële ruimte en een bedrijfswoning aanwezig. De enige extra verkeersbewegingen zijn te verwachten als gevolg van de ontwikkeling van de zes appartementen. Op basis van de CROW-rekentool 'Verkeersgeneratie en parkeren' zijn hierdoor op een maatgevende dag 26 extra motorvoertuigbewegingen te verwachten. Hierbij is uitgegaan van het woningtype 'huur, etage, midden/goedkoop' in de rest bebouwde kom van Peel en Maas. De omliggende wegen rond het plangebied kunnen deze geringe verkeerstoename zonder problemen verwerken.
Uitsluitend het toevoegen van de zes appartementen leidt tot een toename van de parkeerbehoefte. Op basis van de Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018 zijn voor een appartement/studio in de rest van de bebouwde kom 1,8 parkeerplaatsen per appartement benodigd. Voor een seniorenwoning hanteert de gemeente een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. In totaal leiden de zes appartementen (waarvan drie appartementen en drie seniorenwoningen) hiermee tot een extra parkeerbehoefte van (3 x 1,8 + 3 x 1,5 = 9,9) 10 parkeerplaatsen. Aan de noordoostzijde zijn op eigen terrein 10 parkeerplaatsen geprojecteerd. In de navolgende afbeelding is de ligging van deze parkeerplaatsen weergegeven. Dit aantal is voldoende om te kunnen voorzien in de benodigde extra parkeerruimte voor de appartementen.
![]() |
Situering parkeerplaatsen in plangebied |
Voor de overige functies geldt dat deze reeds aanwezig waren in het voormalige gebouw en middels de herontwikkeling worden teruggebracht. Voorheen was sprake van een café en zaal met een bvo van circa 580 m2. Dit horecabedrijf maakte destijds gebruik van parkeervoorzieningen op het aanliggende terrein van het bedrijf aan de Helenaveenseweg en de nabij gelegen openbare ruimte. Volgens de CROW-rekentool 'Verkeersgeneratie en Parkeren' zijn voor een café 5 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo benodigd. Dit betekent dat voorheen 29 parkeerplaatsen in de openbare ruimte waren voorzien voor het café. In de toekomstige situatie is sprake van een restaurant met een bvo van circa 230 m2. Volgens de CROW-rekentool zijn voor een restaurantfunctie 11 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo benodigd. Dat maakt dat er in de toekomstige situatie 25 parkeerplaatsen benodigd zijn. Aangezien voorheen 29 parkeerplaatsen in de openbare ruimte waren voorzien, kan de parkeerbehoefte van de toekomstige situatie dus voldoende worden opgevangen.
Samengevat zijn er binnen en in de directe omgeving van het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de parkeerbehoefte als gevolg van de voorliggende herontwikkeling op te kunnen vangen.
Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:
De nieuwbouw zal in ieder geval voldoen aan de wettelijke duurzaamheidseisen conform het Bouwbesluit. Voor de realisatie van de nieuwe bebouwing zal bovendien gebruik worden gemaakt van duurzame en onderhoudsarme materialen. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink. Voor de woningen en de commerciële ruimten wordt gestreefd naar een zo laag mogelijk energieverbruik. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten voor duurzaamheid zoals die worden nagestreefd in de gemeente Peel en Maas.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het bestemmingsplan 'Herbouw horecazaak met 7 woningen' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding zijn weergegeven:
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust', vastgesteld op 7 februari 2012.
Gekozen is voor de bestemming 'Gemengd' ten behoeve van de herontwikkeling en functieverruiming, waarbinnen de beoogde functies horeca tot en met categorie 2, wonen, detailhandel en dienstverlening zijn toegestaan.
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: | Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; |
Hoofdstuk 2: | Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven; |
Hoofdstuk 3: | Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels; |
Hoofdstuk 4: | Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. |
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig uit de SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.
Bestemmingen
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor het gehele plangebied. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
Middels deze bestemmingsregeling wordt voorzien in een flexibele regeling waarbinnen de beoogde functies (horeca, detailhandel, dienstverlening en wonen) mogelijk worden gemaakt. Hierbij is het maximum aantal wooneenheden vastgelegd.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 5
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' ligt over het gehele plangebied, overeenkomstig het eerdere bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust'.
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor AMK-terreinen met een middelhoge archeologische waarde.
In de Anti-dubbeltelregel (artikel 5) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels (artikel 6) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.
In de Algemene gebruiksregels (artikel 7) is het strijdig gebruik benoemd.
De Algemene wijzigingsregels (artikel 8) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 10) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel (artikel 11) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
De herontwikkeling binnen het plangebied betreft een bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro. Hierdoor geldt een verplichting tot kostenverhaal. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt hiertoe een anterieure overeenkomst gesloten. Met de initiatiefnemer zal tevens een overeenkomst planschade worden gesloten, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.
De plannen voor de herontwikkeling van het door brand verloren gegane restaurant, commerciële ruimte, bedrijfswoning en appartementen zijn besproken met de Dorpsraad. Het bouwplan is hier goed ontvangen. Na goedkeuring van het bouwplan is dit plan toegelicht in een openbare bijeenkomst, waarbij buurtgenoten en de inwoners van de kern Grashoek aanwezig waren. Deze informatiebijeenkomst heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Het verslag van de bijeenkomst is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. De informatiebijeenkomst is als zeer positief ervaren. Vanuit de inwoners was er veel belangstelling voor de huurappartementen. Er zijn geen bezwaren geuit tegen de voorgenomen herbouw van het restaurant en de bouw van de appartementen.
Hiermee zal er naar verwachting voldoende draagvlak zijn voor de plannen.
De naastgelegen showroom van de interieurbouwer aan de Helenaveenseweg 2 is in het bestemmingsplan 'Kernen Beringe, Egchel, Grashoek en Koningslust' in hetzelfde bestemmingsvlak gelegen als het voorliggende initiatief. De initiatiefnemer heeft dit pand in eigendom. Het naastgelegen pand is niet meegenomen in de voorliggende bestemmingsplanwijziging. De volgens het geldende bestemmingsplan toegestane activiteiten op deze locatie hebben geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen, zoals is toegelicht in paragraaf 5.2.4 van deze toelichting. Vanuit milieukundig opzicht is hiermee dus geen noodzaak dit naastgelegen pand mee te nemen in het voorliggende bestemmingsplan. Voor dit pand blijft de regeling conform het vigerende bestemmingsplan van kracht. Omdat dit pand in eigendom is van de initiatiefnemer is het niet noodzakelijk hier nadere afpraken over te maken.
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, dient het plan ter advies te worden aangeboden aan de diensten van het Rijk en de provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten. Aangezien bij onderhavig plan geen belangen van het Rijk, de provincie, omliggende gemeenten of het waterschap in het geding zijn, hoeft geen vooroverleg met deze instanties plaats te vinden volgens artikel 3.1.1 Bro.
De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit:
Het ontwerp bestemmingsplan 'Herbouw horecazaak met 7 woningen' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen van PM tot en met PM.
Het bestemmingsplan is op PM door de gemeenteraad vastgesteld.