Plan: | Tongerlose Pad 6 te Maasbree |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0190-VG01 |
Het voornemen bestaat om de bestaande agrarische bedrijfswoning aan het Tongerlose Pad 6 in Maasbree om te zetten naar een burgerwoning. Bij deze functiewijziging blijft de bestaande bebouwing behouden en vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats.
De locatie is in de geldende beheersverordening 'Buitengebied Klavertje 4' bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden'. Op basis van deze bestemming mag de woning uitsluitend worden gebruikt als bedrijfswoning bij een ter plaatse gevestigd grondgebonden agrarisch bedrijf. Gebruik van de woning als burgerwoning is niet toegestaan. Een beheersverordening kent geen wijzigingsbevoegdheden, waardoor een wijziging naar de bestemming 'Wonen' uitsluitend mogelijk kan worden gemaakt middels het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie.
![]() |
Luchtfoto plangebied (rood omlijnd) en omgeving |
De belangrijkste algemene uitgangspunten die gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:
Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de beoogde functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noordwesten van de kern Maasbree in de gemeente Peel en Maas. De omgeving heeft een hoofdzakelijk agrarisch karakter, bestaande uit agrarische percelen en -bedrijven. Daarnaast zijn verspreid gelegen agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen aanwezig.
![]() |
Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rode cirkel) |
Het plangebied omvat het perceel, kadastraal bekend gemeente Maasbree, sectie Y, nr. 95 gelegen aan het Tongerlose Pad 6.
![]() |
Kadastrale situatie plangebied |
Het plangebied grenst aan de noordzijde aan een agrarisch perceel en de agrarische bedrijfswoning aan het Tongerlose Pad 7. Deze behoort bij het glastuinbouwbedrijf dat verder ten noorden van het plangebied ligt. Ten zuidoosten van het plangebied ligt de waterloop Lange Heide, met aan de overzijde een agrarisch perceel. Direct ten westen van het plangebied ligt de weg Tongerlose Pad. Aan de overzijde hiervan zijn eveneens agrarische percelen gelegen. Verder ten zuiden, westen en noordwesten liggen enkele burgerwoningen.
Het plangebied is gelegen in het plangebied van de vigerende beheersverordening 'Buitengebied Klavertje 4', die op 25 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas. In deze beheersverordening heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden', met een bouwvlak waarbinnen de bestaande bebouwing is gelegen. De voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf, al dan niet met als nevenactiviteit een niet-grondgebonden bedrijfstak. Daarnaast is wonen in een bedrijfswoning toegestaan. De bestaande woning is gelegen binnen het bouwvlak en passend binnen de geldende bouwregels.
Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor het gehele plangebied. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte vanaf 40 centimeter en een oppervlakte van minimaal 250 m2. In paragraaf 5.6.1 wordt verder ingegaan op het aspect archeologie.
Tot slot zijn de gebiedsaanduidingen 'bebouwingsconcentratie' en agrarisch landschap' van toepassing op het gehele plangebied. Ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingsconcentratie' zijn de gronden tevens bestemd voor concentratie van gebouwen. Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch landschap' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud van agrarische productiegebonden gronden en ontwikkeling van grondgebonden agrarisch gebruik, extensieve dagrecreatie, verbetering van landschapskwaliteiten en verbetering van de milieusituatie.
![]() |
Uitsnede beheersverordening 'Buitengebied Klavertje 4', met aanduiding plangebied (rood omlijnd) |
(Bron: Wikipedia)
In de Middeleeuwen behoorde Maasbree tot het graafschap Kessel, dat weer deel uitmaakte van het Overkwartier van Gelre of Spaans Opper-Gelre. Zoals overal in die tijd was ook in Maasbree landbouw en veeteelt het hoofdmiddel van bestaan. Tijdens de Spaanse Successieoorlog rond 1702 werd het gebied door Pruisische troepen bezet, en zo bleef het als deel van Pruisisch Opper-Gelre ongeveer een eeuw lang Duits.
Het dorp Bree wordt voor de eerste keer genoemd in een akte uit het jaar 1240 waaruit blijkt, dat Bree in 1240 bestond als gemeenschap en dat er een kerk was. Bijna alle bewoners voorzagen in hun levensonderhoud door te werken in de landbouw en veeteelt. Er lagen enkele grotere boerderijen in Bree, onder andere de Kerckenhof, hof Tongerlo, de hof aengen Eijnde, Baelshof, de grote en de kleine Westeringsehof en Haenenhof. Deze hoeven waren eigendom van adellijke heren of welgestelde burgers uit andere plaatsen en soms van kerken of kloosters. Ook hadden sommige inwoners een klein boerderijtje in eigendom, terwijl anderen als dagloner de kost moesten zien te verdienen. Natuurlijk waren er ambachtslieden, maar die hadden toch meestal ook een boerenbedrijfje.
Op 16 september 1786 (Sint Cornelisdag) werd Bree getroffen door een felle brand. Uit een schatrekening van het jaar 1787 blijkt, dat 17 huizen door het vuur verloren gingen. De straatnaam Brand 1786 herinnert aan deze gebeurtenis.
Na 1794 bezette het Franse leger het gebied en een nieuwe bestuursorganisatie kwam tot stand. Gemeenten met minder dan 5000 inwoners werden bij elkaar gevoegd en zo vormden Blerick, Baarlo en Bree samen 'Mairie de Bree', later Maasbree genoemd.
Maasbree ligt op het middenterras van de Maas, op een hoogte van ongeveer 30 meter. De weg van Panningen naar Blerick (N275), die direct ten zuiden van de kom loopt, volgt het tracé van de ooit geprojecteerde Noordervaart. Ook de Everlose Beek doet dat hier.
Maasbree ligt op zandgrond en wordt omringd door landbouwgebied.
Tot de voormalige gemeente Maasbree behoorden Baarlo en tot 1940 ook Blerick. In dat jaar werd Blerick bij Venlo gevoegd. Per 1 januari 2010 maakt Maasbree deel uit van de gemeente Peel en Maas.
De omgeving van het plangebied is tot het eind van de 19e eeuw grotendeels onbebouwd geweest en kende voornamelijk een gebruik als agrarisch gebied met enkele bosgebieden. Het merendeel van de bebouwde percelen in de omgeving is tussen de jaren '30 en de jaren '60 van de vorige eeuw voor het eerst bebouwd. Het plangebied zelf is vanaf circa 1967 bebouwd met een agrarisch bedrijf inclusief bedrijfswoning.
![]() |
![]() |
Topografische kaarten omstreeks 1900 (links) en 1967 (rechts) |
Het plangebied is gelegen ten noordwesten van de kern Maasbree aan het Tongerlose Pad 6. Het plangebied is bebouwd met een agrarische bedrijfswoning en een schuur/stal (voormalig bedrijfsgebouw). Daarnaast is bij de woning een tuin aanwezig. Het perceel is ontsloten via de weg Tongerlose Pad. Het noordelijk en zuidelijk deel van het perceel is in gebruik als akkerland.
![]() |
Foto bestaande woning Tongerlose Pad 6 |
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:
Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Voor het plangebied geldt dat er, gezien de kleinschaligheid en bestaande woonsituatie, geen nationale belangen uit de Structuurvisie in het geding zijn. Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Afweging Barro
Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing. Het initiatief is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.
Afweging Rarro
Aangezien het bestemmingsplan geen windturbines of andere bouwwerken hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (o.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319)).
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking.
Aangezien het initiatief uitsluitend de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning behelst, waarbij geen sprake is van een toename van het aantal woningen ter plaatse, voorziet het plan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op dit initiatief.
In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.
De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.7.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Afweging Nationaal Waterplan
Het voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met nationale waterbelangen uit het Nationaal Waterplan 2016-2021. Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.5 van deze toelichting, is bij de functiewijziging sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw
De voorgenomen functiewijziging betreft een hydrologisch neutrale ontwikkeling en is daarom niet in strijd met de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).
Afweging Waterwet 2009
De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
Het plangebied is gelegen binnen de zone Buitengebied.
![]() |
Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met aanduiding plangebied (rood omlijnd) |
Het buitengebied omvat alle gronden in het landelijk gebied die niet behoren tot de goudgroene en zilvergroene natuurzone of de bronsgroene landschapszone. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing. Het beleid is gericht op:
Afweging POL 2014
Dit bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning met bijgebouw en tuin naar een burgerwoning. Er is geen sprake van bouw- of sloopwerkzaamheden en er wordt geen woning toegevoegd. De functiewijziging is hiermee passend binnen de zone buitengebied volgens het POL2014.
Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.
Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014
Het plangebied ligt niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, vastgesteld op 20 april 2016, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De structuurvisie heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.
Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. De inhoudelijke pijlers zijn:
Afweging Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hiermee wordt er geen woning toegevoegd aan de bestaande voorraad. Verdere toetsing aan de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is dan ook niet nodig. Vanuit het regionaal beleid bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 26 juni 2012 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de Structuurvisie Klavertje 4-gebied vastgesteld. De gemeenten Horst aan de Maas, Peel en Maas en Venlo en de provincie Limburg willen in het Klavertje 4-gebied een duurzaam werklandschap ontwikkelen, om de kansen voor een verdere economische ontwikkeling optimaal te benutten en verbetering van het landschap (tegengaan versnippering) te bereiken. In de structuurvisie staan de volgende doelen centraal:
Volgens de bij de structuurvisie behorende kaart ligt het plangebied aan een bebouwingslint aan het Tongelose Pad. Daarnaast maakt de locatie deel uit van de verwevingszone 'linten Tongerlo'. Verwevingzones zijn overgangsgebieden in het landschap. Het buurtschap Tongerlo bestaat uit verschillende linten waarin woningen en diverse soorten bedrijvigheid voorkomen.
De structuurvisie zet in op het beperkt uitbouwen van de gemengde functie in de verwevingzones, bij voorkeur in vrijkomende (agrarische) bebouwing. Daarom biedt de visie ruimte aan ontwikkelingen in de volgende functionele categorieën:
Afweging Structuurvisie Klavertje 4-gebied
Het voorliggende bestemmingsplan ziet op de functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning in het plangebied naar een burgerwoning. Er is geen sprake van bouw- of sloopwerkzaamheden en er wordt geen woning toegevoegd. De functiewijziging is passend binnen de verwevingszone, aangezien hierbij een verblijfsfunctie (burgerwoning) wordt mogelijk wordt gemaakt in een bestaande agrarische bedrijfswoning.
Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.
Basisprincipe: welstandsvrij
De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.
Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden
De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.
Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.
In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.
Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied. Bovendien is uitsluitend sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hierbij vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Vanuit het aspect welstand zijn er hierdoor geen belemmeringen.
In het archeologiebeleid geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.
Afweging Beleidsplan archeologie gemeente Peel en Maas
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:
De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.
Afweging Evenementenvisie
Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Het beleid biedt mogelijkheden om binnen het plangebied evenementen te organiseren. Die evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
In 2014/2015 heeft een groep inwoners van Maasbree een nieuwe toekomstvisie voor het dorp opgesteld aan de hand van een negental thema's:
Het plangebied ligt in het buitengebied van Maasbree. Het thema 4. Buitengebied is dan ook van toepassing op dit plan. Het buitengebied van Maasbree wordt gekenmerkt door een combinatie van ondernemende agrarische en tuinbouwbedrijven en schitterende natuurgebieden. Het Maasbreese landschap is uniek vanwege de afwisseling van natuur en landschapsgebieden met een afwisselend open landbouwgebied. Twee punten verdienen extra aandacht: het onderhoud van wegbermen, inclusief de begroeiing die veel overlast veroorzaakt voor de landbouw (distels, brandnetels, berenklauw enz.), en leegstaande bedrijfsgebouwen die het landschap ontsieren.
Afweging Toekomstvisie Maasbree - Brits op eigen kracht
Dit bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning met bijgebouw en tuin naar een burgerwoning. Het plan voorziet hiermee in een nieuwe invulling voor de bestaande woning en voorkomt leegstand van voormalige agrarische bebouwing. Het plan wordt hierdoor passend geacht binnen de Toekomstvisie Maasbree - Brits op eigen kracht.
Op het plangebied is de vigerende beheersverordening 'Buitengebied Klavertje 4' van toepassing, zoals in paragraaf 1.4 reeds is toegelicht. Een beheersverordening kent geen afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden waarmee de beoogde functiewijziging mogelijk gemaakt zou kunnen worden.
Het bestemmingsplan '1e Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas' kent wél een wijzigingsbevoegdheid voor het college om onder andere de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hoewel dit bestemmingsplan, en daarmee deze wijzigingsbevoegdheid, niet van toepassing is op dit plangebied, geeft deze wel inzicht in de voorwaarden die de gemeente stelt om medewerking te verlenen aan een wijziging naar de bestemming 'Wonen'.
In de algemene wijzigingsregels van dit bestemmingsplan zijn hiervoor de volgende voorwaarden opgenomen:
Wat betreft de voorwaarden onder a. en b. wordt opgemerkt dat het plangebied niet binnen deze aanduidingen is gelegen. De woonfunctie vindt plaats in het hoofdgebouw (woning), waardoor aan de voorwaarde onder c. wordt voldaan. Het voormalige grondgebonden agrarische bedrijf is reeds beëindigd, en gezien de omvang van de locatie (ca. 1 hectare) wordt niet verwacht dat zich hier een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf zal vestigen. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden onder d. en e. Er is en blijft sprake van één woning, aan de voorwaarde onder f. wordt dus ook voldaan.
Ten behoeve van de landschappelijke inpassing (voorwaarden onder g. en i.) is een erfbeplantingsplan opgesteld, dat als bijlage 2 bij deze regels is gevoegd. de gronden met de bestemming 'Wonen' in dit bestemmingsplan, zijn tevens aangeduid als 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing Tongerlose Pad 6'. In de gebruiksregels van de bestemming 'Wonen' is vastgelegd dat het gebruik van de woning ter plaatse van die aanduiding conform de bestemming 'Wonen', alleen is toegestaan als de landschappelijke inpassing conform het erfbeplantingsplan is uitgevoerd en/of in stand wordt gehouden.
![]() |
![]() |
![]() |
Bestaande landschappelijke inpassing woning Tongerlose Pad 6 |
Wat betreft de voorwaarde onder h. is niet nader gedefinieerd wat verstaan dient te worden onder 'overtollige bedrijfsbebouwing'. In het verleden heeft reeds de sloop van bedrijfsbebouwing in het plangebied plaatsgevonden. Nu is er nog één schuur aanwezig, naast het bestaande hoofdgebouw met aanbouw en overkapping. De gezamenlijke inhoud van deze gebouwen bedraagt globaal circa 1.080 m3. Volgens de regels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan '1e Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas' mag de gezamenlijke inhoud van de woning en bijgebouwen maximaal 1.000 m3 bedragen. In de algemene afwijkingsregels is bepaald dat vergunning kan worden verleend om die inhoud éénmalig te vergroten met 100 m³, mits wordt voldaan aan dezelfde voorwaarden als in het bovenstaande genoemd onder i. en j. Hiermee kan worden beargumenteerd dat de bestaande inhoud van de woning inclusief bijgebouwen passend is binnen de woonbestemming en er geen sprake is van 'overtollige bedrijfsbebouwing'.
In hoofdstuk 5 van deze toelichting is onderbouwd dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, de milieusituatie, de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden en de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing. Aan de voorwaarde onder j. wordt hiermee voldaan. Daarnaast is in 5.4 onderzocht dat er geen effecten zijn op Natura 2000-gebieden, waarmee wordt voldaan aan de voorwaarde onder k.
Tot slot is voor de regels van de bestemming 'Wonen' van dit bestemmingsplan aangesloten bij de regeling voor 'Wonen' in het bestemmingsplan '1e Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas', waarmee aan de voorwaarde onder l. is voldaan.
Samengevat wordt met dit plan aan alle voorwaarden voldaan die de gemeente stelt om medewerking te verlenen aan een wijziging naar de bestemming 'Wonen'.
Het voorliggende plan betreft de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning aan het Tongerlose Pad 6 in Maasbree naar een burgerwoning. De bestaande bebouwing wordt hierbij niet gewijzigd. Ook de bestaande tuin bij de woning en het bijgebouw blijven gehandhaafd. De bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' komt in dit bestemmingsplan te vervallen en wordt vervangen door de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch'. De perceelsgedeelten ten noorden en ten zuiden van het geldende agrarisch bouwvlak blijven hun huidige agrarische functie behouden en worden dan ook bestemd tot 'Agrarisch'.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. De bestaande bouwvlakken en bouwhoogtes worden hierbij niet gewijzigd, behoudens een verkleining van het bouwvlak aan de noordzijde. Dit deel van het bouwvlak is niet in gebruik als tuin bij de woning. Hiervoor wordt in dit plan dan ook de -net als voor de overige gronden binnen het plangebied die niet worden bestemd tot 'Wonen'- de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Doordat de bestaande bebouwing niet wordt gewijzigd, is er geen sprake van negatieve ruimtelijke of stedenbouwkundige effecten.
Functioneel gezien past de functiewijziging bij de omliggende functies, aangezien hier naast agrarische bedrijfswoningen ook reeds meerdere burgerwoningen zijn gelegen. Uit een oogpunt van milieu bestaan er geen belemmeringen en met de verkleining van het bouwvlak wordt de afstand tot het noordelijk gelegen glastuinbouwbedrijf vergroot. Bovendien is er in de huidige situatie geen sprake (meer) van een agrarisch bedrijf in het plangebied, waardoor een gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning meer voor de hand ligt.
Samengevat treden er geen negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten op voor de omgeving als gevolg van de voorgenomen functiewijziging.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.
Een woning is volgens de Wet geluidhinder een geluidsgevoelig object. In het voorliggende geval vindt uitsluitend een functiewijziging plaats van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij geen uitbreiding van het pand plaatsvindt. Volgens de Wet geluidhinder geldt voor een dergelijke functiewijziging geen onderzoeksverplichting en is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Bovendien kennen de omliggende wegen een lage verkeersintensiteit, waardoor geluidhinder als gevolg van wegverkeer geen belemmering oplevert. In de omgeving van het plangebied zijn daarnaast geen spoorwegen gelegen. Geluidhinder van railverkeer is dan ook niet aan de orde.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek in dit kader is derhalve verder niet aan de orde.
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:
minimaal 1 ontsluitingsweg | minimaal 2 ontsluitingswegen | |
3%-norm | 3%-norm | |
Woningen (maximaal) | 1500 | 3000 |
In het voorliggende geval is sprake van een functiewijzing van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het aantal verkeersbewegingen zal hierbij niet wijzigen. Deze ontwikkeling is dan ook niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de beoogde functiewijziging. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving lag de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2017 tussen 10 en 12 µg/m³ en de concentratie PM10 beneden 18 µg/m³. De concentratie NO2 lag in 2017 tussen 15 en 20 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de voorgenomen functiewijziging. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.
Onderhavige functiewijziging draagt niet in betekenende mate bij aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor het beoogde gebruik van het plangebied. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een bestemmingswijziging, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Econsultancy heeft in september 2018 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport, dat als bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.
Uit het vooronderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting ter plaatse van het akker, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de bijmenging van baksteen, beton en dakpan. Verwacht wordt, dat er verspreid over de gehele locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn zware metalen, PAK en/of asbest.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Tevens wordt vastgesteld of de vermoede verontreinigende stof de achtergrondwaarde of het geldend achtergrondgehalte overschrijdt.
De waargenomen stukken beton, dakpan en baksteen zijn echter gelegen ter plaatse van de huidige akker. Deze heeft reeds een agrarische bestemming en wordt in het voorliggende bestemmingsplan eveneens bestemd tot 'Agrarisch'. Ter plaatse zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waarbij ingrepen in de bodem worden uitgevoerd. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek naar deze mogelijke bodemverontreiniging wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Gezien de bovenstaande onderzoeksresultaten en gezien het feit dat er in het plangebied geen ontwikkelingen zijn voorzien waarbij ingrepen in de bodem plaatsvinden, is het uitvoeren van een aanvullend verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect bodemkwaliteit vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde functiewijziging.
In het kader van ruimtelijke plannen dient volgens de Handreiking Ruimtelijke Plannen van de gemeente beschreven te worden op welke wijze de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is toegepast (editie 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.
De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning mogelijk in het plangebied. Een woning is een milieugevoelige functie. Daarom dient bekeken te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied plaatsvinden die het woon- en leefklimaat in de woning kunnen beïnvloeden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat slechts sprake is van de functiewijziging van een reeds bestaande woning. Er wordt geen woning toegevoegd en de woning komt ook niet dichter bij milieubelastende functies te liggen.
Op circa 50 meter ten noorden van het plangebied is een glastuinbouwbedrijf gelegen. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 2. Hiervoor wordt een richtafstand van 30 meter geadviseerd voor het aspect geluid en 10 meter voor de aspecten stof, gevaar en geur. Aan deze richtafstanden wordt ruimschoots voldaan.
Op circa 135 meter ten noordwesten van het plangebied ligt een dierenpension. Deze activiteit is qua milieubelasting vergelijkbaar met het fokken en houden van huisdieren. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand van 50 meter wordt geadviseerd voor geluid, 30 meter voor geur en 10 meter voor gevaar. Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan.
Ten zuiden en zuidwesten zijn enkele grondgebonden agrarische bedrijven gelegen, waarvan de dichtstbijzijnde op circa 150 meter van het plangebied ligt. Onder een grondgebonden bedrijf wordt onder andere verstaan een akkerbouwbedrijf, boomkwekerij, melkveehouderij en productiegebonden paardenhouderij. De maximale milieucategorie van dergelijke bedrijvigheid is milieucategorie 3.2 (voor een melkveehouderij). Hiervoor wordt een richtafstand van 100 meter geadviseerd, waaraan ruimschoots wordt voldaan.
Binnen het plangebied zijn, direct aansluitend aan de woning, agrarische percelen gelegen die in gebruik zijn voor akkerbouw. Bij de functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning moet daarom rekening worden gehouden met effecten als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht wordt gekweekt en nabijgelegen gevoelige functies, waaronder woningen. Aangezien de direct naast de woning gelegen akkerlanden deel uitmaken van hetzelfde perceel als de woning, zijn risico's ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op deze akkers uitgesloten.
Voor het overige vinden er in de omgeving van het plangebied geen activiteiten plaats die een nadelige invloed zouden kunnen uitoefenen op het woon- en leefklimaat in de woning.
De milieuzonering van nabijgelegen bedrijven en voorzieningen vormen geen belemmering voor de functiewijziging op de voorliggende locatie.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (gebouwen voor menselijk wonen en menselijk verblijf). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende veehouderijen mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Daarnaast dient bij de vestiging van een veehouderij rekening te worden gehouden met aan te houden afstanden tot bestaande geurgevoelige objecten.
Gemeenten hebben onder de Wgv de bevoegdheid gekregen om binnen de kaders die deze wet stelt eigen normen te stellen. Deze kunnen worden vastgelegd in een geurverordening. De normstelling in de geurverordening dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij. De gemeente Peel en Maas beschikt niet over een geurverordening.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten. Er is immers al sprake van een bestaande woning. Hiervan wijzigt uitsluitend de functie van agrarische bedrijfswoning naar burgerwonig. Er wordt geen woning toegevoegd en de woning komt niet dichter bij omliggende intensieve veehouderijen te liggen. Volgens de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan MER intensieve veehouderij en glastuinbouw is in het plangebied een veehouderijbedrijf aanwezig. Dit is feitelijk echter niet (meer) het geval. Daarnaast blijkt dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied goed is. De omliggende veehouderijen, waarvan de dichtstbijzijnde op ruim 180 meter ten zuiden van het plangebied ligt, hebben hiermee geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Gezien de afstand tot de omliggende intensieve veehouderijen, het feit dat andere woningen dichter bij de veehouderijen liggen en het eerdere gebruik van het plangebied, leidt de functiewijziging bovendien niet tot beperkingen van de mogelijkheden van deze veehouderijen.
![]() |
Uitsnede kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan-MER intensieve veehouderij en glastuinbouw Peel en Maas. |
Vanuit het aspect geurhinder zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief. In de woning zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en de omliggende intensieve veehouderijen worden niet in hun mogelijkheden beperkt.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.
In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1.500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Een woning valt te kenmerken als een kwetsbaar object. Verdere toetsing aan de externe veiligheid is dan ook vereist. In het voorliggende geval is echter reeds sprake van een woning, waarvan uitsluitend de functie wijzigt van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning. Hierbij verandert de personendichtheid niet en komt de bebouwing ook niet dichter bij risicovolle inrichtingen of transportroutes te liggen. Volledigheidshalve zijn onderstaand wel de risicovolle inrichtingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht.
Inrichtingen
In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.
![]() |
Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (blauw omcirkeld) |
Risicovol transport
In de omgeving van het plangebied vindt geen risicovol transport plaats over wegen, spoorwegen, vaarwegen. Wel vindt op circa 970 meter ten zuidwesten van het plangebied risicovol transport van aardgas plaats door buisleidingen. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van de drie aardgasleidingen bedraagt ter hoogte van het plangebied 160 meter, en reikt hiermee niet tot het plangebied. De gasleidingen hebben een 1% letaliteitscontour van 580 meter. Deze reikt ook niet tot het plangebied. De ligging ten opzichte van de aardgasleidingen vormt hierdoor geen belemmering.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.
In het plangebied wordt een bestaande agrarische bedrijfswoning met bijgebouw en tuin omgezet naar een burgerwoning. Hierbij is geen sprake van bouw- of sloopwerkzaamheden en er wordt geen woning toegevoegd. Deze activiteit komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.
De voorgenomen functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning komt niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt voor dit plan dus ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht.
Binnen of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.
Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 7,2 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel en Mariapeel'. Gezien deze grote afstand, en gezien het feit dat uitsluitend sprake is van een functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, zijn eventuele negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied uitgesloten.
Vanuit provinciaal beleid vindt daarnaast ook gebiedsbescherming plaats. De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de Zilvergroene natuurzone. In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen provinciaal beschermde natuurgebieden gelegen. Het meest dichtbij gelegen provinciaal beschermde gebied ligt op circa 440 meter ten noorden van het plangebied. Deze natuur maakt deel uit van de Zilvergroene natuurzone. Gezien deze afstand, en gezien het feit dat uitsluitend sprake is van een functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, zijn negatieve effecten op dit natuurgebied uitgesloten. Vanuit provinciaal natuurbeleid zijn er hiermee geen belemmeringen voor de functiewijziging.
In het plangebied is uitsluitend sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning met bijgebouw en tuin naar burgerwoning. Hierbij vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Er zal dan ook geen sprake zijn van verstoring van flora en fauna als gevolg van de functiewijziging. Een nader onderzoek naar flora en fauna wordt niet noodzakelijk geacht. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering in het kader van het voorliggend bestemmingsplan.
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, afval- en hemelwater.
De bodemopbouw in de omgeving van het plangebied bestaat uit gooreerdgronden van lemig fijn zand (bron: bodemkaart op www.pdokviewer.pdok.nl). Wat betreft geohydrologie is uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.
In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet ook niet in de aanleg van oppervlaktewater. Direct ten zuidoosten van het plangebied ligt de primaire waterloop 'Lange Heide', die in het beheer is bij het Waterschap Limburg. In het POL2014 wordt deze beek aangeduid als een 'beek met een algemene ecologische functie'. Aangezien uitsluitend sprake is van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, wordt geen invloed uitgeoefend op de Lange Heide.
Algemeen
Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.
Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.
Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.
Een infiltratie met een overloop op het eigen terrein moet gedimensioneerd worden op een bui die één keer in de honderd jaar (T=100) voorkomt. In de infiltratievoorziening moet het hemelwater van een bui van 84 mm kunnen worden geborgen.
Indien sprake is van een dynamische berging moet een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. In de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.
Het gebruik en het overlopen van de infiltratievoorziening mag niet leiden tot schade aan in de nabijheid liggende percelen, gewassen en opstallen. Schade, direct en/ of indirect, die eventueel zal ontstaan is en blijft voor rekening van de aanvrager.
Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha naar open afvoerend water.
De infiltratievoorziening moet binnen 24 uur zijn geledigd.
Plangebied
In het plangebied is uitsluitend sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing en/of verharding mogelijk die nu niet ook al is toegestaan. Daarmee is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing en/of verharding mogelijk maakt in het plangebied die in de huidige situatie niet ook al is toegestaan, is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Hierdoor, en doordat het plangebied niet is gelegen in een aandachtsgebied, is vooroverleg met het Waterschap Limburg niet nodig.
In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:
Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.
Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.
De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).
Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het plangebied en zijn omgeving is in het POL2014 aangewezen als archeologisch aandachtsgebied. De provinciale archeologische aandachtsgebieden betreffen representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een groot potentieel aan archeologische waarden. De provincie zet zich in voor onderzoek naar en behoud van de archeologische waarden in deze aandachtsgebieden. Dit gebeurt door toe te zien dat de aandachtsgebieden geborgd worden bij ruimtelijke ontwikkelingen, in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het provinciale aandachtsgebied is als zodanig opgenomen op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 4). Het is op deze locatie niet toegestaan om gebouwen en/of bouwwerken te bouwen, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van 250 m² of meer en waarbij dieper wordt gegraven dan 40 cm onder het maaiveld of waarbij heiwerkzaamheden plaatsvinden. In het plangebied is uitsluitend sprake van de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning. Hierbij vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden of andere bodemverstoringen plaats. Omdat middels het voorliggende bestemmingsplan geen bodemverstoringen mogelijk worden gemaakt die niet ook al mogelijk zijn in de bestaande situatie, hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen overeenkomstig de archeologische beleidskaart en de vigerende beheersverordening. Hiermee is de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden gewaarborgd.
![]() |
Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode lijn) |
Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor de beoogde functiewijziging.
Binnen het plangebied en in de directe nabijheid zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen. Volgens de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn binnen en nabij het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De weg Tongerlose Pad en een naamloos zandpad direct ten noorden van het plangebied zijn aangeduid als 'andere weg ouder dan 1806'. De voorgenomen functiewijziging heeft geen invloed op het verloop en profiel van deze wegen.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning.
Het plangebied is en blijft ontsloten via een in- en uitrit op het Tongerlose Pad. Er is uitsluitend sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het aantal verkeersbewegingen blijft hierbij gelijk ten opzichte van de huidige situatie. De omliggende wegen rond het plangebied kunnen dit beperkte aantal verkeersbewegingen zonder problemen verwerken.
Er is geen sprake van een wijziging in de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Parkeren vindt reeds op eigen terrein plaats. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.
Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:
In het plangebied vindt uitsluitend de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning plaats. Hierbij wordt geen bebouwing gesloopt of opgericht. Maatregelen in relatie tot duurzaamheid zijn hierbij niet aan de orde.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het bestemmingsplan 'Tongerlose Pad 6 te Maasbree' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding zijn weergegeven:
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld op 24 december 2014.
Gekozen is voor de bestemming 'Wonen' voor het bouwvlak van de bestaande agrarische bedrijfwoning en bijgebouwen. Aan het overige deel van het plangebied, dat in gebruik is als akkerbouwgrond, is de bestemming 'Agrarisch' toegekend.
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: | Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; |
Hoofdstuk 2: | Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven; |
Hoofdstuk 3: | Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels; |
Hoofdstuk 4: | Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. |
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig uit de SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.
Bestemmingen
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan de gronden binnen het plangebied die buiten het bestaande bouwvlak voor de agrarische bedrijfswoning en bijgebouwen liggen, alsmede aan het deel van het bouwvlak volgens de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' in het geldende bestemmingsplan dat niet in gebruik is als tuin bij de woning. De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig en hobbymatig gebruik met daaraan ondergeschikt extensief dagrecreatief medegebruik, groenvoorzieningen, paden- en ontsluitingsvoorzieningen en boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen met een open constructie.
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het in de geldende beheersverordening opgenomen bouwvlak van de bestaande agrarische bedrijfwoning en bijgebouwen. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Binnen de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen. De woning en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen dit bouwvlak worden gebouwd.
Waarde - Archeologie 4 (artikel 5)
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen voor het gehele plangebied, overeenkomstig de vigerende beheersverordening 'Buitengebied Klavertje 4' en het gemeentelijk archeologiebeleid. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis van de dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 40 cm en een oppervlakte van meer dan 250 m2.
In de Anti-dubbeltelregel (artikel 6) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels (artikel 7) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.
In de Algemene gebruiksregels (artikel 8) is het strijdig gebruik benoemd.
In de Algemene aanduidingsregels (artikel 9) is de regeling omtrent de gebiedsaanduidingen 'overige zone - agrarisch landschap' en 'overige zone - bebouwingsconcentratie' opgenomen.
De Algemene afwijkingsregels (artikel 10) en Algemene wijzigingsregels (artikel 11) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Overige regels (artikel 12) is tot slot een verwijziging naar de geldende wet- en regelgeving opgenomen.
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 13) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel (artikel 14) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
De functiewijziging binnen het plangebied betreft geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro. Hierdoor geldt geen verplichting tot kostenverhaal.
Met de initiatiefnemer zal wel een overeenkomst planschade worden gesloten, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt uitsluitend de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning mogelijk. Hierbij vinden geen bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Voor het overige blijven de (bouw)mogelijkheden in dit bestemmingsplan gelijk ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor worden geen problemen verwacht met betrekking tot het draagvlak zijn voor dit plan.
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, dient het plan ter advies te worden aangeboden aan de diensten van het Rijk en de provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten. Aangezien bij onderhavig plan geen belangen van het Rijk, de provincie, omliggende gemeenten of het waterschap in het geding zijn, hoeft geen vooroverleg met deze instanties plaats te vinden volgens artikel 3.1.1 Bro.
De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit:
Het ontwerp bestemmingsplan 'Tongerlose Pad 6 te Maasbree' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen van 11 december 2018 tot en met 22 januari 2019.
Het bestemmingsplan is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad vastgesteld.