Plan: | Bloemencamping de Hazenakker |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0193-ON01 |
Aan de Hazenakkerweg 12 in Kessel is de bloemencamping De Hazenakker gelegen. De camping is in 1999 gestart als minicamping bij een destijds bestaande plantenkwekerij en in de loop van de tijd uitgebreid met diverse voorzieningen, zoals een eigen visvijver, jeu-de-boule banen, midgetgolf en terrassen en -naast de standplaatsen voor kampeermiddelen- drie vakantieappartementen. Een aantal voorzieningen is niet op het campingterrein zelf, maar op enige afstand gelegen.
![]() |
Afbeelding 1.1 Luchtfoto camping aan de Hazenakkerweg 12 |
De camping wil het bestaande voorzieningniveau uitbreiden. Het gaat daarbij om drie verschillende deelgebieden:
De beoogde ontwikkelingen zijn volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' niet toegestaan (zie par. 1.4)
![]() |
Afbeelding 1.2. Kadastrale situatie met aanduiding drie deelgebieden |
Middels het onderhavige bestemmingsplan worden de hiervoor onder 1 tot en met 3 genoemde ontwikkelingen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:
Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de vraag naar een uitbreiding van het voorzieningenniveau op een bestaande camping met dagrecreatieve mogelijkheden en daarmee aan een kwaliteitsverbetering van het bestaande product in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Kessel van de gemeente Peel en Maas. De locatie is gelegen aan de Hazenakkerweg 12 en op twee nabijgelegen percelen aan de Hazenakkerweg, op een afstand van ca. 410 meter vanaf deelgebied 1 tot de ten zuiden van het plangebied gelegen N273 (Rijksweg) en op een afstand van ca. 155 meter vanaf deelgebied 3 tot de ten noorden gelegen Keizersbaan.
In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich veel akkers en weilanden, alsmede een aantal bosschages. Direct aansluitend ten noorden van deelgebied 1 is een gebied gelegen dat in het geldende bestemmingsplan mede is bestemd tot 'Waarde - Cultuurhistorie'. Hier is sprake van een archeologisch monument ('overige AMK-terrein' volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart (zie par. 5.7) alsmede provinciaal archeologisch aandachtsgebied).
Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend gemeente Kessel:
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas.
![]() |
Afbeelding 1.3. Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rood gearceerd) |
Het plangebied is gelegen in het op 24 december 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' (NL.IMRO.1894.BPL0048-VG03).
![]() |
Afbeelding 1.4 Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'. |
Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan bestemd tot:
Deelgebied 1:
Deelgebied 2:
Bestemming 'Recreatie' voor dagrecreatie en -omdat voor het gehele bestemmingsvlak tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 21'- is opgenomen, specifiek óók voor een midgetgolf en jeu de boulesvoorziening. Tevens is de maatvoeringsaanduiding maximum bebouwd oppervlak is 0 m² opgenomen.
Deelgebied 3:
Bestemming 'Recreatie' voor dagrecreatie en -omdat voor het gehele bestemmingsvlak de functieaanduiding 'vijver' is opgenomen- specifiek óók voor een visvijver, al dan niet in combinatie met een hengelsportvereniging. Binnen het bestemmingsvlak is een bouwvlak opgenomen. Voor het gehele bestemmingsvlak geldt de maatvoeringsaanduiding maximum bebouwd oppervlak is 50 m².
Gebouwen, een bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Binnen deelgebied 1 is reeds een bedrijfswoning gelegen binnen het bouwvlak. Omdat binnen deelgebied 2 geen bouwvlak is opgenomen zijn hier geen gebouwen toegestaan. Binnen deelgebied 3 zijn bedrijfsgebouwen toegestaan binnen het bouwvlak met een maximale oppervlakte van 50 m².
Binnen alle drie de deelgebieden zijn daarnaast bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximale bouwhoogte van 12 meter.
Daarnaast gelden binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 4' (deelgebied 2 en een deel van deelgebied 1), 'Waarde - Archeologie - 5' (deelgebied 3) en 'Waarde - Archeologie - 6' (een deel van deelgebied 1), alsmede de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', 'wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd' (deelgebied 1 en een deel van deelgebied 2) en 'wro-zone - wijzigingsgebied 4 go' (een deel van deelgebied 2 en deelgebied 3).
Conclusie bestemmingsplan:
Kessel is een oud Maasdorp dat ontstaan is rond een wachttoren uit de 10e eeuw. De oudste geschriften over Kessel stammen mogelijk uit het eind van de elfde eeuw. De graven van Kessel, wonende in het vroegere kasteel Keverberg (sinds 1945 een ruïne en in 2015 gerestaureerd), zijn ook de stichters van de Duitse stad Grevenbroich bij Düsseldorf (omstreeks 1300). In 1279 kwam Kessel bij het Overkwartier van Gelder en werd daar het ambt Land van Kessel. In 1312 verkreeg Kessel marktrechten. Na 1648 behoorde het tot Spaans Opper-Gelre. Tijdens de Spaanse Successieoorlog werd het door Staatse troepen bezet, waarna het in 1713 werd overgedragen aan de Pruisische bondgenoot. Zo bleef het als deel van Pruisisch Opper-Gelre ongeveer een eeuw lang Duits (tot 1814).
Kessel wordt vermeld in het oudst bewaarde archiefstuk van Nederland: een akte gedateerd 7 oktober 950, waarin koning Otto I (de latere keizer Otto I de Grote) aan zijn leenman Ansfried het markt- en muntrecht van Cassalum (Kessel) schenkt.
Tot en met 2009 maakte de kern Kessel deel uit van de voormalige gemeente Kessel, die per 1 januari 2010 samen met de voormalige gemeenten Helden, Maasbree en Meijel is opgegaan in de gemeente Peel en Maas.
Op een topografische kaart van 1979 is voor het eerst bebouwing te zien binnen deelgebied 1.
![]() |
![]() |
|
![]() |
![]() |
|
Afbeelding 2.1. Topografische kaarten 1890 (linksboven), 1900 (rechtsboven), 1950 (linksonder) en 1979 (rechtsonder) |
Bloemencamping 'De Hazenakker' is een kleinschalig kampeerterrein waar volgens het geldende bestemmingsplan maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan. Feitelijk zijn er echter slechts 19 standplaatsen gerealiseerd. Binnen de inrichting zijn ook drie recreatieappartementen gelegen (twee 2-4 persoons- en één 2-persoons), alsmede een 'kantine'/ruimte voor workshops e.d.. De zone ten noorden van de bestaande camping (deelgebied 1) is ingericht als bos/natuur. De camping is gelegen aan de Hazenakkerweg 12 - hoek Heikampweg.
Op het tegenover gelegen perceel (deelgebied 2) is een jeu de boulesbaan, alsmede een midgetgolfbaan gelegen. Deze voorzieningen zijn zowel voor campinggasten als voor dagrecreatieve activiteiten beschikbaar.
Binnen deelgebied 3 is een forellenvisvijver gelegen, eveneens voor campinggasten én voor dagrecreatieve activiteiten.
(Bron: Paletadvies Kwaliteitscommissie gemeente Peel en Maas d.d. 24 juni 2018)
De bestaande locaties inclusief beide uitbreidingsrichtingen zijn gelegen ten noordoosten van de Heldenseweg. De bestaande locatie is op basis van de gebiedsindelingen zoals geformuleerd in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas gelegen in de gebiedstypologie halfopen ontginningslandschap.
De initiatieflocatie ligt op een hoger gelegen rivierterras, ontstaan in de tijd dat de Maas nog ongestoord een vlechtend systeem van rivierarmen was. Nadat de Maas zich steeds verder had ingesneden in het landschap zorgde de wind hier voor een zandpakket, die uiteindelijk leidde tot het licht glooiende landschap in de directe omgeving van het initiatief. In dit landschap stroomden beken richting de lager gelegen Maas en er ontstonden lage natte moerasjes op plekken waar het water niet wegkwam. De locatie van de visvijver is een plek waar van oudsher moeras voorkwam. Ook in de huidige situatie trekt het water, ondanks het veel lagere peil van het grondwater, niet weg.
Het gebied rondom de initiatieflocatie heeft lange tijd bestaan uit bos- en heidegebieden en is stapsgewijs ontgonnen. De initiatieflocatie ligt zelfs in een (noord – zuid gerichte) strook waarin nog veel bosjes zijn overgebleven. De camping, het dagrecreatieterrein en de visvijver liggen allen in een gebied met veel opgaande beplanting en natuurlijk reliëf. De bestaande camping ligt zelfs in zijn geheel onder een steilrand van enkele meters hoog. Deze steilrand wordt nog eens versterkt door de boomsingel. De uitbreiding van de huidige camping ligt op een bijzonder plek, juist bovenop de steilrand met uitzicht op een open akker, welke omringd is door bos en boomsingels.
Afweging landschap
Als de bestaande kwaliteiten zoveel mogelijk worden gebruikt, zichtbaarder gemaakt en vernieuwd, kunnen alle onderdelen van het initiatief bijna moeiteloos worden opgenomen in het bestaande landschap.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:
Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Met de genoemde nationale belangen is rekening gehouden in dit plan. Er is geen sprake van grootschalige nieuwe bebouwing maar van een ontwikkeling die leidt tot kwaliteitsverbetering van een bestaande toeristisch/recreatieve voorziening. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden, behoudens het aangrenzend gelegen AMK-terrein. de ontwikkeling is echter niet van invloed op behoude van de archeologische waarden binnen dat terrein.
Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Afweging Barro
Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing.
De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.
Afweging Rarro
Aangezien het bestemmingsplan geen bebouwing hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Artikel 3.1.6 van het Bro bevat een motiveringsplicht voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling
De AbRS heeft een aantal uitgangspunten benoemd, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden.
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de in het Bro genoemde stedelijke voorzieningen (anders dan woningen) in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 of van een gebouw met een bruto vloeroppervlakte van minder dan 500 m², kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.
Een kampeerterrein van beperkte omvang (3 ha), waar ruimte wordt geboden aan uitsluitend tenten, tentwagens, kampeerauto’s, caravans of stacaravans, dan wel andere daarmee vergelijkbare voertuigen of onderkomens, wordt in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De realisering van een natuurcamping binnen deelgebied 3 is niet Ladderplichtig, aangezien deze beduidend kleiner is dan 3 hectare. Het totale deelgebied heeft namelijk een oppervlakte circa 8.000 m2.
In de uitspraak van de AbRS 17-09-2014, nr. 201308656, ECLI:NL:RVS:2014:33981, overwoog de Afdeling dat de oprichting van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie, geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking betreft. De 'enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie' die het bestemmingsplan mogelijk maakten waren:
In dit geval is binnen deelgebied 1. sprake van het toevoegen van 10 trekkershutten en/of pipowagens met een oppervlakte die minder is dan de genoemde ondergrens van 600 m². Dit betekent dat de ontwikkeling binnen deelgebied 1 niet Ladderplichtig is.
Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt
De ontwikkeling binnen deelgebied 2 leidt tot een beperkt nieuw ruimtebeslag en/of nieuw bebouwing in de vorm van een schuilhut voor de handboogschietbaan. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een stedelijke voorziening (niet zijnde woningen) en in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Deze ontwikkeling is derhalve eveneens niet Ladderplichtig.
Conclusie Ladder voor duurzame verstedelijking.
De te realiseren voorzieningen zijn geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Hiermee wordt voldaan aan de Ladder duurzame verstedelijking als opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.
In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.
De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.6.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Afweging Nationaal Waterplan
Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.6 van deze toelichting, geldt duurzaam waterbeheer als uitgangspunt voor de gewenste voorzieningen.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw
Voor de wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater zie par. 5.6. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).
Afweging Waterwet 2009
De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het POL 2014 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het POL 2014 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het landelijk gebied worden de volgende zones onderscheiden:
Het plangebied is geheel gelegen binnen de zone buitengebied.
![]() |
Afbeelding 3.1. Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met globale aanduiding ligging plangebied (rode lijnen) |
Voor de zone Buitengebied gelden de volgende doelstellingen:
Voor wat betreft verblijfsaccommodaties wordt aangegeven dat het aanbod aan vrijetijdsparken en campings in Limburg ruim is, dat de behoefte aan groei beperkt is en dat de markt verzadigd is en het karakter heeft van een verdringingsmarkt. Wel is er een forse kwaliteitsslag nodig om in te spelen in de sterke veranderingen in de vraag, zoals de toenemende vraag naar luxe en ruimte, en om terreinen beter te profileren. Kortom: het nieuwe groeien. Leisure/vrijetijdseconomie wordt als topsector aangewezen en het in stand houden en bevorderen van de werkgelegenheid in de vrijetijdssector als belangrijke werkgever wordt als provinciaal belang aangemerkt.
POL 2014 staat een aanpak voor waarmee wordt gewerkt aan vernieuwing van vakantieparken en kampeerterreinen, met aandacht voor nieuwe doelgroepen, de vraag naar ruime en luxe accommodaties, ruimere opzet van terreinen en goede landschappelijke inpassing. Uitbreiding van het bestaande aanbod is alleen mogelijk als het kwalitatief echt goed is en extra vraag genereert. Meer van hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Initiatieven die niet het gewenste kwaliteitsniveau hebben, die een bedreiging voor landschappelijke kwaliteiten vormen of versnippering vergroten,worden niet ondersteund. Gelet op de teruglopende vraag en het overaanbod op met name huisjesterreinen wordt een saneringsslag verwacht bij verouderde accommodaties, met een verkleuring van functies tot gevolg.
Afweging POL 2014.
Aan het buitengebied gerelateerde toeristisch-recreatieve voorzieningen passen binnen de doelstelingen voor de zone buitengebied in het POL.
De beoogde ontwikkelingen passen bovendien binnen de doelstellingen voor verblijfsaccommodaties, aangezien met deze ontwikkelingen het bestaande aanbod wordt vergroot, waarmee tevens plaats wordt geboden aan een nieuwe doelgroep (gebruik van de trekkershutten en natuurcamping) en het bestaande aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen wordt vergroot. Dit leidt tot een kwaliteitsverbetering van het bestaande product en daarmee tot een versterking van de economische positie van het bedrijf.
De ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van POL 2014.
Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. Op 30 december 2016 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.
De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.
Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.
Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014.
Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er ook overigens geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied ligt niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.
De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.
In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:
Op 17 december 2008 is het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel. Het Structuurplan geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid weer voor het op te stellen gezamenlijke nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'.
In het Structuurplan zijn deelgebied 1 en een deel van deelgebied 2 aangewezen als gebiedstypologie ‘oude verdichte bouwlanden’. Voor dit gebiedstype zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:
Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:
Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel:
![]() |
Afbeelding 3.2. Uitsnede kaart Structuurplan Buitengebied Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn) |
De rest van het plangebied (deelgebied 3 en een deel van deelgebied 2) is aangewezen als gebiedstype 'grootschalige open ontginningslandschappen'. Voor dit gebiedstype zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:
Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:
Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel:
Beleid voor verblijfs- en dagrecreatie.
In principe wordt gestreefd naar behoud en verbetering van de kwaliteit van de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen. Bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen worden in principe bestemd conform de huidige situatie. Uitbreiding is hiermee niet uitgesloten maar vergt maatwerk. De toelaatbaarheid hangt af van de aard, omvang en samenstelling van activiteiten aan de ene kant en de kwaliteiten van de locatie aan de andere kant. Om toch een doorkijk te bieden wordt verbaal aangegeven welke criteria meegenomen worden om in eerste aanleg de aanvaardbaarheid van een initiatief te beoordelen:
De criteria bepalen de aanvaardbaarheid van een initiatief op een gegeven locatie.
Voor dagrecreatieve voorzieningen is het beleidsuitgangspunt dat wordt gestreefd naar behoud en versterking van de bestaande voorzieningen. De criteria voor beoordeling van verzoeken om medewerking voor uitbreiding zijn gelijk aan de hiervoor genoemde criteria voor uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen.
Afweging structuurplan
Een groot deel van de nieuwe voorzieningen vindt plaats op gronden die reeds zijn bestemd voor recreatie, behoudens de uitbreiding van de bestaande inrichting aan de Hazenakkerweg 12. De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve consequenties voor de ruimtelijk-landschappelijke doelen van de hiervoor genoemde gebiedstypologieën.
De uitbreiding ter plaatse van deelgebied 1 vindt plaats op gronden binnen de bestemming 'Natuur'. Uit de uitgevoerde quickscan flora en fauna blijkt echter dat dit niet leidt tot aantasting van bestaande landschappelijke- of natuurwaarden.
De handboogschietbaan binnen deelgebied 2 is reeds toegestaan op grond van de geldende bestemming 'Recreatie'. Volgens het geldende bestemmingsplan is weliswaar per bouwvlak maximaal één recreatieve voorziening toegestaan, maar omdat binnen deelgebied 2 geen bouwvlak is opgenomen is deze regel op deelgebied 2 niet van toepassing. Bovendien is hier reeds méér dan één recreatieve voorziening aanwezig, namelijk een midgetgolfbaan en een jeu de boulesbaan.
De natuurcamping binnen deelgebied 3 is niet passend binnen de geldende bestemming 'Recreatie', aangezien deze bestemming uitsluitend ziet op dagrecreatieve functies en niet op verblijfsrecreatie. Dit deelgebied kent wel al een recreatieve functie in de vorm van een forellenvisvijver. Het beoogde natuurkampeerterrein sluit hierop aan en heeft geen negatieve consequenties voor de ruimtelijk-landschappelijke doelen van het grootschalige open ontginningslandschap.
Bovendien wordt voor het gehele plangebied voorzien in een passende landschappelijke inpassing, die aansluit bij de genoemde gebiedstypen zoals deze aanwezig zijn in het plangebied. Voor een nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 4.3.
Als onderdeel van de 'Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas' is ook het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. Met het kwaliteitskader en het daarin opgenomen vereveningsbeleid streeft de gemeente naar een ontwikkelingsgerichte aanpak van het buitengebied. Aan ondernemers kan ruimte op maat worden geboden waardoor de kwaliteit van de ruimte mee profiteert.
Per gebiedstype zijn wensen voor landschapsversterking aangegeven. Voor de beekdalen zijn de volgende wensen aangegeven:
In dit geval is sprake van een uitbreiding van een bestaand dag- en verblijfsrecreatief bedrijf, Een groot deel van de ontwikkelingen vindt plaats binnen de geldende bestemmingsvlakken voor dagrecreatie. Voor wat betreft deelgebied 1 is sprake van uitbreiding van een verblijfsrecreatieve inrichting. Hiervoor geldt volgens het kwaliteitskader de module voor uitbreiding van gebiedseigen recreatie.
Op grond van het Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas, welke onderdeel is van de Structuurvisie Buitengebied, dient er voor een ontwikkeling in het buitengebied een compensatie plaats te vinden. In dit geval gaat het om uitbreiding van Recreatie. Dit betekent dat er sprake is van Basiskwaliteit Plus; er moet een omvang van 10% van de oppervlakte van de gehele ontwikkeling ingepast worden. Dat wil zeggen 10% van de oppervlakte van de bestemmingsvlakken van de locaties Boezeven (deelgebied 3), midgetgolfterrein (deelgebied 2) en de bestaande camping (deelgebied 1) samen.
Daarnaast is er aanvullende kwaliteit (AK) van toepassing. Deze aanvullende kwaliteit kan op diverse manieren ingevuld worden. Voor gebiedseigen recreatie geldt een bijdrage van 80% van het bebouwd oppervlak dat wordt uitgebreid of dat een functiewijziging ondergaat. Er moet een bijdrage van 80% van de oppervlakte aan nieuwe bebouwing en verharding en van bebouwing waar een functieverandering plaatsvindt worden gecompenseerd. Dat betekent dat er een omvang van 80% van de oppervlakte van de trekkershutten/ pipowagens, parkeerplaatsen (locatie Hazenakkerweg), schuilhut (locatie Jeu de Boulesbaan), kampeerplaatsen en toilet/ doucheruimte (locatie Boezeven) moet worden gecompenseerd bovenop de 10% Basiskwaliteit Plus.
Basiskwaliteit Plus:
Op dit moment is er een oppervlakte van 17.271 m2 en daar komt 1.955 m2 uitbreiding bij (locatie Hazenakker)
Totaal Basiskwaliteit plus: 19.226 m2 x 10% = 1.922 m2
Aanvullende kwaliteit:
Er moet een bijdrage van 80 % van de oppervlakte aan nieuwe bebouwing en verharding en van bebouwing waar een functieverandering plaatsvindt worden gecompenseerd.
Nieuwe bebouwing en verharding/ gebruikswijziging:
Totaal aanvullende kwaliteit: 195 m2 x 80% = 156 m2
Totale Basiskwaliteit en aanvullende kwaliteit: 1.922 m2 + 156 m2 = 2.078 m2.
Voor een nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing zie paragraaf 4.3.
In het archeologiebeleid, dat als onderdeel van de structuurvisie is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.
Afweging archeologiebeleid Peel en Maas
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.
Basisprincipe: welstandsvrij
De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.
Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden
De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.
Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.
In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.
Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht en er is ook geen sprake van een in- of uitbreidingslocatie. Aangezien bovendien geen beeldkwaliteitsplan geldt voor het gebied waarin het plangebied is gelegen, is de Nota ruimtelijke Kwaliteit niet van toepassing op het onderhavige plan.
De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:
De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.
Afweging Evenementenvisie
Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is -overeenkomstig de regels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' in het geldende bestemmingsplan '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de bedrijfsfunctie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
Doel van dit bestemmingsplan is om een adequaat juridisch-planologisch kader te bieden voor:
Binnen de drie deelgebieden (zie afbeelding 1.2), worden de volgende ontwikkelingen gerealiseerd:
Voor de gewenste ontwikkelingen op de locatie geldt dat er kwaliteitsverbetering zal moeten plaatsvinden, volgens het gemeentelijk Kwaliteitsmenu. Dit betekent dat de ontwikkeling landschappelijk dient te worden ingepast.
Bij het toestaan van een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang dat alle ruimtelijke waarden worden meegewogen. Een bouwplan kan immers afbreuk doen aan bestaande landschappelijke of cultuurhistorische waarden. Elke ontwikkeling dient bij te dragen aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. In de landschappelijke inpassing wordt de omgeving bestudeerd en aan de hand daarvan worden ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan de voorgestelde ontwikkeling op een natuurlijke en verzorgde wijze worden ingepast en aansluiten op de aanwezige landschapsstructuren.
Op 18 juni 2018 heeft de gemeentelijke kwaliteitscommissie het plangebied bezocht. Op basis van dit bezoek heeft de commissie 24 juni 2018 een paletadvies uitgebracht. Dit paletadvies schetst een 'palet' aan mogelijkheden hoe de voorgenomen ontwikkeling op een passende wijze in het landschap ingepast kan worden. Het advies op hoofdlijnen is om de bestaande kwaliteiten zoveel mogelijk te gebruiken, zichtbaarder te maken en te vernieuwen.
Op basis van het paletadvies, kennis van het landschap en van de betreffende locatie, is door BRO een plan voor landschappelijke inpassing opgesteld1. Dit plan is als bijlagen 1 en 2 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.
De inpassing en vormgeving van de percelen van camping de Hazenakker richt zich op de overgang van het perceel naar het omliggende landschap en de openbare weg. Om de planontwikkeling mogelijk te maken is een aantal inrichtingsmaatregelen voorgesteld. Onderstaande schets illustreert de voorgestelde maatregelen. Voor de argumentatie en tekeningen op schaal wordt verwezen naar de bijlagen 1 en 2 bij de regels van dit bestemmingsplan.
Concreet zijn de volgende ingrepen voorgesteld:
![]() |
![]() |
Afbeelding 4.1. Tekeningen landschappelijke inpassing deelgebieden 1 en 2 (boven) en deelgebied 3 (onder) |
In de gebruiksregels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (artikel 3.5.2) zijn voorwaardelijke regels opgenomen, waarmee juridisch is geborgd dat de inrichtings-/inpassingsmaatregelen ook daadwerkelijk gerealiseerd zullen worden.
Op grond van het Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas, welke onderdeel is van de Structuurvisie Buitengebied, dient er voor een ontwikkeling in het buitengebied een compensatie plaats te vinden. In dit geval gaat het om uitbreiding van Recreatie. In dit geval betekent dit dat er sprake is van Basiskwaliteit Plus; er moet een omvang van 10% van de oppervlakte van de gehele ontwikkeling ingepast worden. Dat wil zeggen 10% van de oppervlakte van de bestemmingsvlakken van de locaties Boezeven, midgetgolfterrein en de bestaande camping samen.
Daarnaast is er aanvullende kwaliteit (AK) van toepassing. Deze aanvullende kwaliteit kan op diverse manieren ingevuld worden. Voor gebiedseigen recreatie geldt een bijdrage van 80% van het bebouwd oppervlak dat wordt uitgebreid of dat een functiewijziging ondergaat. Er moet een bijdrage van 80 % van de oppervlakte aan nieuwe bebouwing en verharding en van bebouwing waar een functieverandering plaatsvindt worden gecompenseerd. Dat betekent dat er een omvang van 80% van de oppervlakte van de trekkershutten/ pipowagens, parkeerplaatsen (locatie Hazenakkerweg), schuilhut (locatie Jeu de Boulesbaan), kampeerplaatsen en toilet/ doucheruimte (locatie Boezeven) moet worden gecompenseerd bovenop de 10% Basiskwaliteit Plus. Dit resulteert in:
Basiskwaliteit Plus:
Op dit moment is er een oppervlakte van 17.271 m² en daar komt 1955 m² uitbreiding bij (locatie Hazenakker). Totaal Basiskwaliteit plus: 19.226 m² x 10% = 1.922 m²
Aanvullende kwaliteit:
Er moet een bijdrage van 80 % van de oppervlakte aan nieuwe bebouwing en verharding en van bebouwing waar een functieverandering plaatsvindt worden gecompenseerd.
Nieuwe bebouwing en verharding/ gebruikswijziging:
Totaal aanvullende kwaliteit: 195 m2 x 80% = 156 m²
Totale Basiskwaliteit en aanvullende kwaliteit: 1.922 m² + 156 m² = 2.078 m²
Met de voorgestelde inrichtingsmaatregelen wordt aangesloten bij het advies van de kwaliteitscommissie voor dit initiatief. Daarnaast wordt ook ruim voldaan aan de minimale oppervlakte van 2.078 m², die landschappelijk ingericht moet worden op basis van het voorziene initiatief en het kwaliteitskader. Met de voorgestelde inrichtingsmaatregelen wordt namelijk een oppervlakte van 2.402 m² ingericht. Op deze wijze wordt het initiatief op een goede manier in het landschap ingepast en worden de landschapskarakteristieken rond het plangebied versterkt.
De Kwaliteitscommissie Buitengebied Peel en Maas heeft op 20 november 2018 geadviseerd om in te stemmen met het landschapsinpassingsplan.
De commissie is van mening dat met de uitvoering van het landschapsplan een goede inpassing en kwaliteitsbijdrage in het landschap ter plaatse bewerkstelligd wordt. De ontwikkeling wordt ingepast door het nemen van de volgende maatregelen: bestaand hekwerk en doek verwijderen, aanplanten haag met verschillende hoogtes, parkeren op gras, omringd door haag, aanplanten haag rond schietbaan, loofbomen aanplanten in dennenbos, nieuwe schuilhut bouwen met nieuwe materialen, aanleg twee trappen naar bovenzijde steilrand, bestaande bomenrand met onderbeplanting behouden, oevers van vijver natuurlijker maken, overbodige bebouwing slopen en uitheemse beplanting uit bos verwijderen. Door het nemen van de maatregelen wordt ruim voldaan aan de eisen voor een landschappelijke inpassing en worden de landschapskarakteristieken rond het plangebied versterkt.
De commissie is onder de indruk van het mooi gebalanceerd palet aan investeringen over het hele terrein en heeft er alle vertrouwen in dat er voldoende kwaliteit wordt geleverd passend bij het landschap ter plaatse. Het plan voldoet daarmee naar mening van de Kwaliteitscommissie aan het gemeentelijk Kwaliteitskader Buitengebied. Een punt van aandacht is nog, om de benodigde parkeercapaciteit waar te kunnen maken, het op een subtiele manier aanduiden van de parkeervakken op het trapeziumvormig parkeerterrein.
Het advies van de commissie is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Voor diverse milieuaspecten zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Die onderzoeken zijn uitgevoerd op basis van de op het moment van uitvoering bekende informatie. Dit kan betekenen dat in de rapportages nog afbeeldingen voorkomen die inmiddels zijn achterhaald, zoals afbeeldingen van het stedenbouwkundig plan. Latere wijzigingen in het stedenbouwkundig plan hebben echter geen consequenties voor de conclusies in de diverse onderzoeksrapportages.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.
Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Aeres Milieu BV een historisch bodemonderzoek uitgevoerd2.
Uit de verzamelde (historische) informatie en het uitgevoerde locatiebezoek is gebleken dat ter plaatse van de drie deellocaties geen potentieel bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden.
Gebaseerd op de verzamelde gegevens kan de onderzoekslocatie als “onverdacht” worden beschouwd. Als de bodem van de locatie op basis van de verkregen informatie uit het vooronderzoek “onverdacht” lijkt, dan kan in principe een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 achterwege blijven. In plaats van een bodemonderzoek uit te moeten voeren kan dan gebruik gemaakt worden van de gegevens zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart van de gemeente. Het is nadrukkelijk de keuze van de initiatiefnemer of hij gebruik maakt van de bodemkwaliteitskaart of dat hij toch een bodemonderzoek laat uitvoeren. Voordat hij deze keuze maakt zal hij zich moeten vergewissen van de voor- en nadelen en de eventuele risico’s.
Op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Peel en Maas (rapport Bodemkwaliteitskaart gemeente Peel en Maas, Marmos Bodemmanagement, 23 mei 2011) ligt de onderzoekslocatie in zone A: Buitengebied. Voor de zone buitengebied geldt voor zowel de bovengrond als de ondergrond de ontgravingsklasse 'Achtergrondwaarde'. De Achtergrondwaarden voor grond zijn vastgesteld op basis van gehalten aan stoffen, zoals die voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden in Nederland die niet zijn belast door lokale verontreinigingbronnen. Grond die voldoet aan de Achtergrondwaarde is duurzaam geschikt voor elk bodemgebruik en wordt aangeduid als schone of niet verontreinigde grond.
De aanwezigheid van asbest verdacht materiaal in de bodem wordt niet verwacht (niet verdacht).
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
![]() |
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (blauwe lijnen) |
Inrichtingen.
Door de provincie Limburg is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz.
De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting is gelegen op meer dan 800 meter ten zuidoosten van deelgebied 1. Het betreft de locatie aan de Baarloseweg 42, waar een bovengrondse propaangastank aanwezig is. De PR 10-6 contour bedraagt 20 meter. Gelet op de grote afstand tot deze inrichting, vormt deze geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.
In de omgeving van het plangebied komen verder geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.
Buisleidingen.
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
In nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen. De dichtstbij gelegen buisleiding is de gastransportleiding A-520-01 op een afstand van ca. 450 m ten zuidoosten van het plangebied (deelgebied 1). Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen.
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.
In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtsgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Vervoer over de weg.
Het plangebied is gelegen op ca. 430 meter vanaf de provinciale weg N273 (Napoleonsweg). Volgens de Revt is dit geen basisnetroute. Volgens de provinciale Risicokaart is dit echter wel een transportroute, niet zijnde een basisnetroute. Blijkens de risicokaart bedraagt de PR10-6 contour 0 meter. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de PR10-6 contour van deze weg.
Binnen 200 meter rondom de infrastructuur (weg, water, spoor) dient het bevoegd gezag bij ruimtelijke relevante besluiten een groepsrisico afweging te maken. Het plangebied is buiten dit invloedsgebied gelegen. Een nadere afweging omtrent het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.
Vervoer per spoor.
In de nabijheid van het langebied is geen spoorlijn gelegen.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.
Volgens artikel 57, 76 en 77 van de Wet geluidhinder dient bij het nieuwe planologische regime, waarin woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de zones van gezoneerde industrieterreinen en/of wegen, een akoestisch onderzoek worden verricht.
Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.
Middels dit bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Geluid vanwege wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:
minimaal 1 ontsluitingsweg | minimaal 2 ontsluitingswegen | ||
3%-norm | 3%-norm | ||
Woningen (maximaal) | 1500 | 3000 | |
Kantoren (maximaal) | 100.000 m2 bvo | 200.000 m2 bvo |
Dit bestemmingsplan voorziet in aanvullende dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve mogelijkheden binnen een bestaand recreatief bedrijf, alsmede in een uitbreiding van het gebied met de bestemming verblijfsrecreatie, waarbinnen ruimte is voor parkeren en voor 10 pipowagens voor kortdurend recreatief verblijf. Het aantal verkeersbewegingen dat hierdoor zal worden gegenereerd is in vergelijking met het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van 1500 woningen (circa 7500 mvt/etmaal), zeer beperkt. Deze ontwikkeling draagt dan ook zeker niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van het bedrijfsgebouw en va de woning. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2016 11,9 µg/m³ en de concentratie PM10 19 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2016 17,18 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de realisatie van de beoogde ontwikkelingen. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.
Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functies. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.
De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien onder andere de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
Hoewel in de omgeving van het plangebied, met name ten zuiden ervan richting de Napoleonsweg, naast woningen ook diverse andere functiesvoorkomen, waaronder diverse agrarische bedrijven, wordt er in het kader van dit bestemmingsplan toch vanuit gegaan dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een rustig buitengebied, waarvoor de reguliere richtafstanden uit de VNG-brochure moeten worden aangehouden.
Effecten op omgeving
Voor een camping gelden richtafstanden tot woningen van 30 meter voor geur, 0 meter voor stof, 30 meter voor gevaar en 50 meter voor geluid.
Binnen de genoemde richtafstanden is één woning van derden gelegen, namelijk de woning aan de Hazenakkerweg 10. Voor wat betreft de richtafstanden voor geur en gevaar is van belang dat het deel van de inrichting dat is gelegen op minder dan 30 meter vanaf de woning aan de Hazenakkerweg 10, niet is en/of wordt ingericht als kampeerterrein. Binnen deze afstand zijn aan de Hazenakkerweg 12 de bestaande bedrijfswoning gelegen met de daarbij behorende tuin. Daarnaast zijn 3 standplaatsen gelegen binnen de genoemde afstand. Dit zijn echter bestaande standplaatsen. Voor wat betreft de aspecten geur en gevaar is er dan ook ten opzichte van de bestaande situatie geen sprake van een wijziging.
Voor wat beteft het aspect geluid is een akoestisch onderzoek3 uitgevoerd, aangezien de woning aan de Hazenakkerweg 10 is gelegen binnen de richtafstand voor geluid vanaf de camping.
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting ter plaatse van woningen van derden (Hazenakkerweg 10) maximaal 36 dB(A) zal bedragen en daarmee ruim beneden de richtwaarde van 45 dB(A) van stap 2 van de VNG zal blijven.
Wat betreft de maximale geluidniveaus is gebleken dat de gevelbelasting maximaal 55 db(A) zal bedragen Deze waarde voldoet aan de richtwaarde van maximaal 65 dB(A) van stap 2 van de VNG.
Uit het onderzoek naar de verkeersaantrekkende werking is gebleken dat de geluidbelasting maximaal 45 dB(A) zal bedragen. De richtwaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden.
Alle geluidbelastingen voldoen aan stap 2 van de VNG. Vanuit geluid is aangetoond dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat bij woningen van derden en dat dit aspect geen belemmering vormt voor het onderhavige bestemmingsplan.
Aanvankelijk bestond het voornemen om binnen deelgebied 2 een luchtbuksschietbaan te realiseren. Omndat de akoestische consequenties daarvan naar de omgeving niet nader onderbouwd konden worden, is ervoor gekozen om dit plan te laten vervallen. In de plaats daarvan wordt binnen deelgebied 2 een handboogschietbaan gerealiseerd. De akoestische consequenties daarvan zijn nagenhoeg nihil.
Effecten vanuit omgeving
De nieuw te realiseren voorzieningen zijn geen milieugevoelige functies die beschermd dienen te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende (agrarische) bedrijven of instellingen. In de nabijheid gelegen (agrarische) bedrijven worden derhalve niet belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden door realisering van de plannen.
Voor wat betreft de aspecten geurhinder veehouderijen en externe veiligheid wordt verwezen naar de paragrafen 5.4 respectievelijk 5.2.2.
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor realisering/uitbreiding van de recreatieve voorzieningen ter plaatse.
In het plangebied wordt een nieuwe verblijfsrecreatieve inrichting gerealiseerd (natuurcamping) en wordt een bestaande verblijfsrecreatieve inrichting uitgebreid (parkeren en 10 pipowagens). Deze functies komen niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.
De beoogde activiteiten/functies vallen onder de categorie 'aanleg, wijziging of uitbreiding van (o.a.) permanente kampeer- en caravanterreinen' (categorie D10). Er is echter pas sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte 25 ha. of meer, danwel een oppervlakte van 10 ha. of meer in een gevoelig gebied (drempelwaarden).
Deelgebied 3 (natuurcamping) heeft een oppervlakte van 8.161 m² en deelgebied 1 (bestaand én nieuw samen) heeft een oppervlakte van in totaal 5.931 m². Dit betekent dat de beoogde ontwikkelingen beneden de hiervoor genoemde drempelwaarden blijven en dat een m.e.r.-beoordeling derhalve niet noodzakelijk is.
Dagrecreatie komt niet voor in categorie D, behoudens een themapark. Hiervan is in dit geval geen sprake.
De omvang van een project zoals aangegeven in kolom 2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. De gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) zijn daarmee indicatief. Dit betekent dat het bevoegd gezag gemotiveerd moet aangeven of een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Op basis van paragraaf 7.6 van de Wet milieubeheer (Wm), dient degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee te delen aan het bevoegd gezag. Bij de mededeling dient in ieder geval de informatie te worden verstrekt zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm.
Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Middels deze paragraaf wordt invulling gegeven aan de vereisten van artikel 7.16 Wm, op basis waarvan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.17 Wm een beslissing kan nemen.
Het bestemmingsplan is alsnog m.e.r.-plichtig als op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (zie tabel hierna) niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Tabel : Criteria bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling
Kenmerken van het project
Plaats van het project
Kenmerken van het potentiële effect
Omdat het plan wel voorziet in de uitbreiding en wijziging van een industrieterrein, maar ónder de drempelwaarde valt zoals aangegeven in categorie D.11.3 van het Besluit m.e.r., volgt hierna een toets of op basis van de hiervoor genoemde criteria een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Deze paragraaf is mede opgesteld op basis van de onderzoeken die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan.
Kenmerken van het project
Criteria | Toets | |
Omvang van het project | Het project heeft betrekking op: | |
a. | het uitbreiden van een bestaande verblijfsrecreatieve inrichting met een oppervlakte van 1.955 m². | |
b. | het realiseren van een natuurkampeerterrein binnen een bestaand dagrecreatief terrein met een oppervlakte van 8.161 m² | |
Cumulatie met andere projecten | Nee | |
Gebruik van natuurlijke grondstoffen | Nee | |
Productie van afvalstoffen | Nee | |
Verontreiniging en hinder | N.v.t. Er is geen sprake van een activiteit die leidt tot verontreiniging of hinder voor het milieu | |
Risico van ongevallen | Nee, het plangebied bevindt zich buiten plaatsgebonden risicocontouren 10-6 en er is geen sprake van een stijging van het groepsrisico. |
Conclusie: Vanuit de kenmerken van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.
Plaats van het object
Criteria | Toets |
Bestaand grondgebruik | Dagrecreatie (deelgebied 3) en Natuur (uitbreiding deelgebied 1) |
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied |
n.v.t. |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder dacht voor: | |
- gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) | Nee |
- gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden | Nee |
gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid | Nee |
landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang | Nee |
Conclusie: Vanuit de plaats van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.
Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)
Gevoelig gebied | Toets |
Beschermd natuurmonument | Nee |
Habitat en vogelrichtlijngebieden | Nee |
Watergebied van internationale betekenis |
Nee |
EHS | Nee |
Landschappelijk waardevol gebied | Ja. Op het perceel waarmee deelgebied 1 wordt uitgebreid is sprake van een landschappelijke waardevolle steilrand met bossingel rondom de bestaande verblijfsrecreatieve inrichting, die daarmeen tevens een afscherming van de inrichting vormt naar het achtergelegen agrarisch gebied. De betreffende steilrand met bosstrook blijft echter in de nieuwe situatie behouden en zal in het kader van de landschappelijke inpassing worden opgewaardeerd. |
Waterwinlocaties. water- wingebieden, en grondwaterbeschermingsgebieden | Nee |
Beschermd monument | Nee |
Belvédère-gebied | Nee |
Conclusie: Het plangebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied en op een zodanige afstand van gevoelige gebieden dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn. Wel is sprake van een landschappelijk waardevol gebied, dat echter door dit plan middels de realisering van kwaliteitsverbeterende maatregelen een kwaliteitsimpuls krijgt.
Kenmerken van het potentiele effect
Criteria | Toets |
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking) | Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking. |
Grensoverschrijdende karakter van het effect | Nee |
Waarschijnlijkheid van het effect | Geen effecten te verwachten |
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect |
Geen effecten te verwachten |
In (of in de directe omgeving van) het plangebied komen geen leidingen voor met een planologisch-juridische beschermingszone die van invloed zijn op het onderhavige plan.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De gemeente Peel en Maas heeft geen geurverordening vastgesteld. Dit betekent dat de gemeente aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening toetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:
Uit de vastgestelde Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw buitengebied gemeente Peel en Maas (d.d. 7 december 2011) en uit het vigerende bestemmingsplan buitengebied blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied een veehouderij is gelegen aan de aan de Hazenakkerweg 10.
Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder', behorende bij de voornoemde structuurvisie, blijkt dat ter plaatse van het plangebied (deelgebied 1), sprake is van een matig tot redelijk goed woon- en leefklimaat. Voor de veehouderij zelf levert de ontwikkeling geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering, aangezien het plan niet voorziet in nieuwe geurgevoelige objecten.
Voor deelgebied 2 geldt dat volgens voornoemde kaart sprake is van een redelijk goed leefklimaat en voor deelgebied 3 is zelfs sprake van een goed leefklimaat. Ook voor deze twee deelgebieden geldt overigens dat hier geen nieuwe geurgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt.
![]() |
Afbeelding 5.2. Uitsnede uit kaart 'Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw - Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder' (Arcadis d.d. 5 juli 2011) |
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen belemmering voor de realisering van het plan.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden4. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
In onderstaande tabel is samengevat of de voorgenomen ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde soorten en/of gebieden, en wat de eventuele vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is tevens weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.
![]() |
Overzicht (potentiele) aanwezigheid beschermde soorten/gebieden en te nemen vervolgstappen |
Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen of effecten op beschermde gebieden niet noodzakelijk geacht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van soorten dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming. Het onderdeel houtopstanden is bij dit plan niet aan de orde.
Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand aan en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht te worden genomen:
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.
Bodemopbouw
Blijkens de Bodemkaart van Nederland liggen de deelgebieden 1 en 2 binnen de legenda-eenheid pZg23 (Beekeerdgronden; lemig fijn zand) met gronsdwatertrap III. Deelgebied 3 (Boezeven) ligt binnen de legenda-eenheid Hn23 (Veldpodzolgronden; fijn, lemig zand), met grondwatertrap V.
Grondwatertrap | III | V |
- Gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld | <40 | <40 |
- Gemiddeld laagste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld | 80 - 120 | >120 |
Uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, is af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.
In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig, behoudens de visvijver in het Boezeven (deelgebied 3). Ten zuiden van het plangebied (deelgebieden 1 en 2) is wel de primaire waterloop Tasbeek gelegen. De kernzone met onderhoudspad en het profiel van vrije ruimte van deze waterloop zijn echter buiten het plangebied gelegen.
Door middel van de vergunningchecker van het Waterschap Limburg is onderzocht of de beoogde activiteiten in het plangebied mogelijk vergunningplichtig zijn vanwege de ligging ten opzichte van de Tasbeek. De resultaten hiervan zijn bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Uit de vergunningchecker is geconcludeerd dat de beoogde recreatieve activiteiten, de bouw van de schuilhut en het toilet- en douchegebouw, de plaatsing van de pipowagens en het aanbrengen van diverse beplantingen in het plangebied niet vergunningplichtig zijn. Vanwege de ligging ten opzichte van de Tasbeek zijn er hiermee geen belemmeringen.
![]() |
Afbeelding 5.3. Uitsnede Legger Waterschap Limburg |
Ter hoogte van het plangebied is voor het huishoudelijk afvalwater langs deelgebied 1 drukriolering aanwezig. Hierop is de bestaande bebouwing aangesloten. Op deze drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten. De maximaal te lozen hoeveelheid afvalwater bedraagt 1 m3 per uur.
Van de te plaatsen pipowagens komt geen afvalwater. De gebruikers van deze voorzieningen dienen gebruik te meken van de sanitaire voorzieningen binnen de bestaande inrichting.
Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren. Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.
Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.
In een infiltratievoorziening zonder een overloop op het oppervlaktewater moet boven de infiltratievoorziening een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui van die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. Boven de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn. Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit.
In een infiltratievoorziening met een overloop op het oppervlaktewater moet boven de infiltratievoorziening een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui van die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen herbergen. Boven de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 63 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn. De leegloop van de infiltratievoorziening naar het oppervlaktewater, in beheer en eigendom van het waterschap, mag geschieden met een capaciteit van maximaal 1 l/s/ha verhard oppervlak. Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit.
Binnen het plangebied is sprake van een zeer beperkte toename van oppervlakte bebouwing en verharding:
De pipowagens in deelgebied 1 en de schulhut in deelgebied 2 worden geplaatst in bestaand bosgebied in een ruime setting. De oppervlakte van deze gebieden is ruim voldoende om een dergelijke beperkte hoeveelheid hemelwater te kunnen verwerken. Er zijn dan ook geen aparte voorzieningen nodig om problemen met hemelwater te voorkomen.
Toepassing van duurzame bouwmaterialen
Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.
Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.
Het concept ontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Limburg voorgelegd.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.
Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2021 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:
Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.
Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.
De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).
Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Peel en Maas is het plangebied gelegen binnen diverse categorieën. Dit is doorvertaald in het geldende bestemmingsplan buitengebied, waarin de volgende dubbelbestemmingen zijn opgenomen:
Zolang er geen sprake is van bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 250 m² (in deelgebied 1 en 2), danwel van meer dan 2.500 m² (in deelgebied 3), is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
In deelgebied 1 is geen sprake van bodemverstoringen. De 10 pipowagens worden op de grond geplaatst. Het parkeerterreintje is reeds aanwezig binnen dit deelgebied.
Binnen deelgebied 2. blijft bodemverstoring beperkt tot 45 m² en in deelgebied 3. is er sprake van ene oppervlakte bodemverstoring van maximaal 50 m². De te plaatsen kampeermiddelen worden ook hier op de grond geplaatst.
Nader archeologisch onderzoek is derhalve in dit stadium niet noodzakelijk. De dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' worden één op één in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen.
Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde voorzieningen.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn zowel de Hazenakkerweg als de Heikampweg aangeduid als een 'weg ouder dan 1806'. Het onderhavige plan is echter niet van invloed op het tracé en/of de inrichting van deze weg.
Verder zijn de gronden die ten noorden direct aansluiten aan deelgebied 1 ('Hoeve St. Jan, Hazenakkerweg'), aangeduid als terrein van hoge archeologische waarde (monument nr. 8669).
![]() |
Afbeelding 5.4. Uitsnede uit cultuurhistorische waardenkaart provincie Limburg, met aanduiding gebieden met hoge archeologische waarde. |
Het terrein is aangeduid is als complex aangeduid met 'urnenveld' en 'nederzetting, onbepaald'. Hier is sprake van een terrein met sporen van bewoning (vuursteenvindplaats) uit het Mesolithicum en Neolithicum en sporen van begraving (aangeploegd urnenveld) uit de Late Bronstijd en IJzertijd. Het terrein maakt deel uit van een rijtje min of meer aaneen sluitende monumenten (mon.nrs 8670, 8671; in het verlengde ligt 8668). Volgens waarneming 29240 zou er in 1971 sprake zijn geweest van aspergevelden, waardoor de archeologische waarde van het terrein mogelijk is verstoord. De beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied leiden niet tot een verstoring van archeologische waarden op het aangrenzende perceel.
Voor het overige is er in of nabij het plangebied geen sprake van cultuurhistorische waarden.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde recreatieve voorzieningen.
De drie deelgebieden zijn vanuit zuidelijke richting vanaf de rijksweg N273 (Napoleonsweg) bereikbaar. In noordelijke richting gaat de Hazenakkerweg over in een zand-/grindweg, die aansluit op de Heldenseweg tussen Kessel en Helden. Daarmee is de locatie vanuit noordelijke richting ook bereikbaar voor fietsers en wandelaars.
Er wordt een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen voorzien. De doelgroep voor de pipowagens bestaat voornamelijk uit fietsers.
De huidige verkeersstructuur is voldoende om deze beperkte toename van verkeersbewegingen te kunnen opvangen.
Voor de toe te passen parkeernorm dient te worden uitgegaan van de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018'. Indien een parkeernorm niet voorkomt in de parkeernormennota wordt aansluiting gezocht bij de CROW-kengetallen. Wanneer een parkeernorm ook niet voorkomt in de CROW-kengetallen moet de parkeerbehoefte door initiatiefnemer nader onderbouwd worden.
In de 'Nota parkeernormen Peel en Maas 2018' is bepaald dat voor een camping/kampeerterrein buiten de bebouwde kom een parkeernorm geldt van 1,2 parkeerplaatsen per standplaats. Binnen deelgebied 1 worden 10 pipowagens voor verblijfsrecreatief gebruik geplaatst. De doelgroep voor deze pipowagens bestaat grotendeels uit fietsers/wandelaars. Voor de incidentele bezoeker die tóch met de auto komt worden in de noordoosthoek van het plangebied 10 - 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarmee is voor deze doelgroep voldoende parkeercapaciteit besachikbaar.
De bezoekers aan het natuurkampeerterrein kunnen hun auto op de standplaats parkeren. Met de parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per standplaats betekent dit dat er -naast één parkeerplaats op de standplaats- in totaal nog 25x0,2=5 parkeerplaatsen extra gerealiseerd moeten worden. Deze worden gerealiseerd direct bij de ingang naar het terrein en zullen onverhard worden uitgevoerd.
Voor een handboogschietbaan, of een daarmee vergelijkbare activiteit, zijn geen parkeernormen opgenomen in de Nota parkeernormen. De handboogschietbaan zal in de meeste gevallen worden gebruikt door bezoekers aan de camping en/of in combinatie met bezoeken aan de andere dagrecreatieve voorzieningen in het plangebied, zoals de midgetgolfbaan en de jeu de boulesbaan. Hierdoor zal de extra parkeerbehoefte die ontstaat door de ontwikkeling van de handboogschietbaan zeer beperkt zijn. Voor de incidentele bezoekers die uitsluitend een bezoek brengen aan de handboogschietbaan en daarbij met de auto komen, kan gebruik worden gemaakt van de bestaande en de bovengenoemde nog te realiseren parkeerplaatsen bij de camping.
Vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde uitbreiding van het bedrijf.
Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:
Voor de nieuwbouw van het sanitairgebouw op de natuurcamping en voor de te bouwen schuilhut bij de handboogschietbaan zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het bestemmingsplan 'Bloemencamping de Hazenakker' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding is het plangebied weergegeven.
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas'.
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: | Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; |
Hoofdstuk 2: | Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven; |
Hoofdstuk 3: | Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels; |
Hoofdstuk 4: | Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. |
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.
In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.
In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
De locatie aan de Hazenakkerweg 12 is, inclusief de uitbreiding van het terrein, bestemd tot 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (artikel 3). In vergelijking met het geldende bestemmingsplan is toegevoegd dat:
Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan zijn binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 3', 'Waarde - Archeologie - 4', (artikel 5), 'Waarde - Archeologie - 5' (artikel 6) en 'Waarde - Archeologie - 6' (artikel 7) opgenomen, ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem.
In de Anti-dubbeltelregel (artikel 8) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft.
In de Algemene bouwregels (artikel 9) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.
In de Algemene gebruiksregels (artikel 10) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.
In de Algemene aanduidingsregels (artikel 11) zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan regels opgenomen voor de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 ob' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 4 go'.
In de Algemene afwijkingsregels (artikel 12) is een mogelijkheid opgenomen om af te kunnen wijken van het plan voor geringe overschrijdingen, voor het eventueel in de toekomst bouwen van een bedrijfswoning, alsmede voor het realiseren van schuilgelegenheden.
De Algemene wijzigingsregels (artikel 13) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Overige regels (artikel 14) is bepaald dat, indien wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., deze regelingen dienen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Tevens zijn hierin regels omtrent parkeren opgenomen.
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 15) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel (artikel 16) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Binnen het plangebied wordt geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro gerealiseerd. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.
Met de initiatiefnemer zal wel een overeenkomst planschade worden gesloten, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.
De eigenaren van de camping en initiatiefnemers van het onderhavige plan hebben de plannen nader toegelicht aan de directe buren aan de Hazenakkerweg 10 en aan de Hazenakkerweg 8. Beide belanghebbenden hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de voorgenomen ontwikkelingen.
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure is gebracht, is het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden.
De resultaten van het overleg zijn in onderstaande paragraaf opgenomen.
PM
De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit:
Het ontwerp bestemmingsplan 'Bloemencamping de Hazenakker' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen van PM tot en met PM.
Het bestemmingsplan is op PM door de gemeenteraad vastgesteld.