Plan: | Omzetten bedrijfswoning naar reguliere woning Rijksweg 50 te Kessel |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0194-ON01 |
Het voornemen bestaat om de bestaande agrarische bedrijfswoning aan de Rijksweg 50 in Kessel om te zetten naar een burgerwoning. De voormalige stal ten oosten van de woning zal hierbij tevens worden gesloopt.
De locatie is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden'. Op basis van deze bestemming mag de woning uitsluitend worden gebruikt als bedrijfswoning bij een ter plaatse gevestigd grondgebonden agrarisch bedrijf. Gebruik van de woning als burgerwoning is niet toegestaan. Het bestemmingsplan bevat weliswaar een algemene wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming 'Wonen' (artikel 56.5), maar voor de voorliggende situatie kan hiervan geen gebruik worden gemaakt. De reden hiervoor is dat het perceel aan de Rijksweg 50 in hetzelfde bestemmingsvlak en bouwvlak is opgenomen als het naastgelegen agrarisch bedrijf met bedrijfswoning aan de Bosakkerweg 1. Gezamenlijk hebben zij de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2'. Op basis van artikel 56.5 gelden onder andere als voorwaarden om de bestemming te mogen wijzigen in 'Wonen' dat het aantal woningen niet mag toenemen en dat het agrarisch bedrijf ter plaatse beëindigd dient te zijn. Om aan de eerstgenoemde voorwaarde te kunnen voldoen, dient de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' ter plaatse van Bosakkerweg 1 te worden geschrapt. Daarmee is de algemene regel van toepassing dat maximaal één bedrijfswoning is toegestaan op dit perceel. Daarnaast blijft sprake van een agrarisch bedrijf aan de Bosakkerweg 1, waardoor niet aan de voorwaarde voldaan kan worden dat het agrarische bedrijf ter plaatse is beëindigd. De beoogde functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning aan de Rijksweg 50 naar burgerwoning is gezien het bovenstaande uitsluitend mogelijk middels het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan, waarin zowel het perceel aan de Rijksweg 50 als het perceel aan de Bosakkerweg 1 zijn meegenomen.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat voor Bosakkerweg 1 de huidige planologische regeling een op een wordt overgenomen, met dien verstande dat op dit perceel één agrarische bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt (conform de bestaande situatie).
![]() |
Luchtfoto plangebied (rood omlijnd) en omgeving |
De belangrijkste algemene uitgangspunten die gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:
Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de beoogde functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning aan de Rijksweg 50 naar burgerwoning.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noordoosten van de kern Kessel in de gemeente Peel en Maas. De omgeving heeft een hoofdzakelijk agrarisch karakter, bestaande uit agrarische percelen en -bedrijven, met daarbinnen diverse landschapselementen/bosjes. Daarnaast zijn verspreid gelegen agrarische bedrijfswoningen en burgerwoningen aanwezig. Ten noorden van het plangebied ligt een horecagelegenheid.
![]() |
Topografische kaart met globale ligging plangebied (rode cirkel) |
Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend als gemeente Kessel, sectie F, nummers 235, 287, 495, 496 (ged.), gelegen aan de Rijksweg 50 en Bosakkerweg 1.
![]() |
Kadastrale situatie plangebied |
Het plangebied grenst aan de noordwestzijde aan de Rijksweg en de Tasbeek. Aan de overzijde van de Rijksweg liggen voornamelijk agrarische percelen, bos, enkele burgerwoningen, een horecagelegenheid en verblijfsrecreatie. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan agrarische percelen en de Bosakkerweg. Ten oosten van het plangebied ligt een grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Bosakkerweg 2 en een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan enkele agrarische percelen.
Het plangebied is gelegen in het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', dat op 24 december 2014 is vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden', met een bouwvlak ter grootte van het volledige bestemmingsvlak. De voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf, al dan niet met als nevenactiviteit een niet-grondgebonden bedrijfstak. Daarnaast is wonen in een bedrijfswoning toegestaan. Op het plangebied ligt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2', waardoor twee agrarische bedrijfswoningen zijn toegestaan. Deze zijn ook als zodanig aanwezig (een woning aan de Rijksweg 50 en een aan de Bosakkerweg 1). De bestaande woningen zijn gelegen binnen het bouwvlak en passend binnen de geldende bouwregels.
Op het perceel aan de Bosakkerweg 1 ligt daarnaast de functieaanduiding 'recreatiewoning'. Ter plaatse zijn twee recreatiewoningen toegestaan met een maximale bebouwde oppervlakte van 327 m2.
Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor het grootste deel van het plangebied. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte vanaf 40 centimeter en een oppervlakte van minimaal 250 m2.
Ter plaatse van Bosakkerweg 1 geldt deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. De voor 'Waarde - Archeologie 2' bestemde gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Binnen deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte vanaf 40 centimeter en een oppervlakte van minimaal 100 m2. In paragraaf 5.6.1 wordt verder ingegaan op het aspect archeologie.
Een kleine strook op het meest noordwestelijke deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang', ten behoeve van de Tasbeek, die ten noorden van het plangebied stroomt. Ter plaatse van de beschermingszone is de Keur van het Waterschap Limburg van toepassing. In paragraaf 5.5 wordt hier nader op ingegaan. Ter plaatse van de beschermingszone van de Tasbeek vinden geen ontwikkelingen plaats.
Over een kleine strook op het meest oostelijke deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning', ten behoeve van de bovengrondse hoogspanningsverbinding die ten oosten van het plangebied is gelegen. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op deze hoogspanningsverbinding. Ter plaatse van deze dubbelbestemming vinden geen ontwikkelingen plaats.
Voor het grootste deel van het plangebied (met uitzondering van het meest oostelijke deel) geldt de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden tevens bestemd als verwevingsgebied. Dit is een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. De gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'provinciale ontwikkelingszone groen' zijn van toepassing op het meest oostelijke deel van het plangebied. De provinciale ontwikkelingszone groen is tevens bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van groen. Het extensiveringsgebied betreft een gebied waarbinnen de woonbestemming of de natuurbestemming het primaat heeft en waarbinnen uitbreiding, hervestiging, nieuwvestiging en omschakeling van intensieve veehouderij niet mogelijk is.
Tot slot gelden de gebiedsaanduidingen 'wro - zone - wijzigingsgebied 4 go', 'wro - zone - wijzigingsgebied 1 ob' en 'wro - zone - wijzigingsgebied 3 bd' voor delen van het plangebied. Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 3 bd', die over de oostelijke helft van het plangebied ligt, zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van beekdalen/rivierdal. Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 1 ob', die op het meest zuidelijke deel van het plangebied ligt, zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van oude verdichte/besloten bouwlanden. Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 4 go', die over het noordwestelijk deel van het plangebied ligt, zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van grootschalige open ontginningslandschappen. Vanuit deze gebiedsaanduidingen bestaan er geen belemmeringen voor de functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning aan de Rijksweg 50 naar een burgerwoning. De gebiedsaanduidingen worden overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
![]() |
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', met aanduiding plangebied (rood omlijnd) |
De omgeving van het plangebied is tot het midden van de 19e eeuw grotendeels onbebouwd geweest. Het gebied ten noorden van het plangebied bestond hoofdzakelijk uit bos. Het gebied ten zuiden van het plangebied kende voornamelijk een agrarisch gebruik. Op de topografische kaart van circa 1850 is voor het eerst bebouwing te zien aan de Bosakkerweg 1. In de jaren '20 van de vorige eeuw is de eerste bebouwing aan de Rijksweg 50 opgericht. De bebouwing op dit perceel in zijn huidige omvang stamt uit circa eind jaren '60.
![]() |
![]() |
Topografische kaarten omstreeks 1850 (links) en 1926 (rechts) |
Het plangebied is gelegen ten noordoosten van de kern Kessel aan de Rijksweg 50 en Bosakkerweg 1. Het perceel aan de Rijksweg 50 is bebouwd met een agrarische bedrijfswoning en een aantal voormalige bedrijfsgebouwen. Daarnaast is bij de woning een tuin aanwezig. Het perceel is ontsloten via de Rijksweg.
Aan de Bosakkerweg 1 is Vakantieboerderij De Pannekooi gevestigd. Deze bestaat uit twee recreatiewoningen. Daarnaast zijn een agrarische bedrijfswoning met tuin en enkele agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Op deze locatie worden echter geen agrarische bedrijfsmatige activiteiten (meer) uitgevoerd. Het perceel is ontsloten via de Bosakkerweg.
![]() |
Foto bestaande woning Rijksweg 50, gezien vanuit de Rijksweg. Bron: Google Streetview |
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:
Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Voor het plangebied geldt dat er, gezien de kleinschaligheid en bestaande woonsituatie, geen nationale belangen uit de Structuurvisie in het geding zijn. Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.
Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Afweging Barro
Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing. Het initiatief is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.
De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.
Afweging Rarro
Aangezien het bestemmingsplan geen windturbines of andere bouwwerken hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (o.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319)).
Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).
Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking
Aangezien het initiatief uitsluitend de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning behelst, waarbij geen sprake is van een toename van het aantal woningen ter plaatse, voorziet het plan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet van toepassing op dit initiatief.
In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.
De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.7.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Afweging Nationaal Waterplan
Het voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met nationale waterbelangen uit het Nationaal Waterplan 2016-2021. Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.5 van deze toelichting, is bij de functiewijziging sprake van een hydrologisch positieve ontwikkeling, aangezien de hoeveelheid bebouwing afneemt vanwege de sloop van de voormalige stal.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw
De voorgenomen functiewijziging betreft een hydrologisch positieve ontwikkeling en is daarom niet in strijd met de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).
Afweging Waterwet 2009
De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de zone buitengebied. Het meest noordelijke deel van het plangebied ligt binnen de bronsgroene landschapszone. Ter plaatse van deze zone zijn geen ontwikkelingen voorzien. Onderstaand wordt daarom niet nader ingegaan op deze zone.
![]() |
Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met aanduiding plangebied (rood omlijnd) |
Het buitengebied omvat alle gronden in het landelijk gebied die niet behoren tot de goudgroene en zilvergroene natuurzone of de bronsgroene landschapszone. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing. Het beleid is gericht op:
Afweging POL 2014
Dit bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning met tuin naar een burgerwoning. De overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt hierbij gesloopt. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd. De functiewijziging is hiermee passend binnen de zone buitengebied volgens het POL2014.
Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening bevat de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.
Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014
Blijkens de kaarten bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 ligt het meest noordelijke deel van het plangebied binnen een extensiveringsgebied voor intensieve veehouderij. Aangezien het voorliggende bestemmingsplan hier geen intensieve veehouderij mogelijk maakt, vormt deze ligging geen belemmering.
Voor het overige ligt het plangebied niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.
De Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg, vastgesteld op 20 april 2016, is een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. De structuurvisie heeft de status van intergemeentelijke structuurvisie op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarmee heeft het document een juridische status met een zelfbindend karakter.
Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van de visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. De inhoudelijke pijlers zijn:
Afweging Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Hiermee wordt er geen woning toegevoegd aan de bestaande voorraad. Verdere toetsing aan de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg is dan ook niet nodig. Vanuit het regionaal beleid bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen functiewijziging.
In februari 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld en op 27 januari 2016 is de gewijzigde versie vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie. In de Structuurvisie Buitengebied zijn de volgende plannen opgenomen:
Volgens het structuurplan is het plangebied gelegen binnen de gebiedstypen 'Beekdal/rivierdal' (oostelijk deel), 'Oude verdichte bouwlanden' (zuidelijk deel) en 'Grootschalige open ontginningslandschappen' (westelijk deel). Het perceel waarop de functiewijziging plaatsvindt (Rijksweg 50), ligt grotendeels binnen het grootschalige open ontginningslandschap. Dit gebiedstype is gelegen op de hogere zandgronden. Deze gebieden zijn pas laat (na 1890) ontgonnen. De kavels hebben een rationele grootschalige indeling en het gebied heeft een open karakter met lange rechte wegen. De agrarische functie domineert in dit gebiedstype. De beleidsuitgangspunten voor dit gebiedstype zijn behoud en versterking van de openheid, verdere landschappelijke aankleding door weg- en erfbeplantingen in een grootschalige structuur en het behoud van karakteristieke lijnen in het gebied.
Het meest zuidelijke perceel aan de Rijksweg 50 ligt binnen het gebiedstype oude verdichte bouwlanden. Deze gronden behoren tot de vroegste ontginningen, waarbij mensen stukken land geschikt maakten voor landbouw. In de nabijheid van deze oude bouwlanden werden kleine nederzettingen gesticht. Deze nederzettingen zijn uitgegroeid tot de huidige kernen. De verkaveling in deze gebieden is onregelmatig en niet al te grootschalig. Dit geeft het gebied zijn openheid. Hiermee in contrast staat de verdichting langs de linten.
Binnen het gebiedstype beekdal/rivierdal vinden geen ontwikkelingen plaats. Dit gebiedstype ligt ter plaatse van de agrarische bedijfskavel aan de Bosakkerweg 1, en wordt daarom niet nader toegelicht.
Wat betreft bestaande woningen in het buitengebied die gebruikt worden als burgerwoning is het uitgangspunt dat deze (wanneer deze niet binnen de planperiode worden gesaneerd) positief worden bestemd tot burgerwoning. Hierbij wordt gekozen voor één totale maximale inhoudsmaat voor hoofdgebouwen en bijgebouwen van 1.000 m3 per bouwperceel. Daarnaast wordt een maximale afstand van 15 meter tussen hoofd- en bijgebouwen aangehouden. Dit is om onnodige verstening van het buitengebied tegen te gaan.
Afweging structuurvisie Buitengebied Peel en Maas
Dit bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning met tuin naar een burgerwoning. Het voormalige grondgebonden agrarisch bedrijf is ter plaatse niet meer aanwezig. De overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt hierbij gesloopt. Er wordt geen nieuwe woning toegevoegd. Deze functiewijziging is passend binnen de gebiedstypen 'grootschalige open ontginngingslandschappen' en 'oude verdichte bouwlanden' en oefent geen negatieve invloed uit op de aanwezige kwaliteiten van deze landschapstypen. De voorziene landschappelijke inpassing van het plangebied sluit bovendien aan bij de karakteristieken van deze landschapstypen. De bovenstaande regeling voor woningen in het buitengebied is overgenomen in de bouwregels van de bestemming 'Wonen' in het voorliggende bestemmingsplan.
Samengevat is de voorgenomen functiewijziging hiermee passend hiermee binnen de structuurvisie Buitengebied Peel en Maas.
Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.
Basisprincipe: welstandsvrij
De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.
Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden
De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.
Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.
In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.
Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Het plangebied is gelegen in een welstandsvrij gebied. Bovendien is uitsluitend sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. De overtollige voormalige bedrijfsgebouwen zullen worden gesloopt en er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats. Vanuit het aspect welstand zijn er hierdoor geen belemmeringen.
In het archeologiebeleid geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.
Afweging Beleidsplan archeologie gemeente Peel en Maas
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:
De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.
Afweging Evenementenvisie
Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Het beleid biedt mogelijkheden om binnen het plangebied evenementen te organiseren. Die evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de woonfunctie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
Het Dorpsoverleg Kessel heeft in samenspraak met de inwoners het Dorpsontwikkelingsplan Kessel 2025 - Mien dörp, ich haoj van dich opgesteld. De inwoners zijn over het algemeen zeer tevreden over Kessel, maar er zijn wel enkele verbeterpunten voor de toekomst. Om het dorp vitaal en leefbaar te houden moet worden ingesprongen op ontwikkeling als een daling van het aantal inwoners en een toename van het toerisme.
Wat betreft wonen sluit het huidige woningaanbod niet volledig aan bij de woonbehoefte, bijvoorbeeld de behoefte aan starters- en levensloopbestendige woningen. Verder moet het mogelijk zijn voor inwoners om in Kessel te kunnen blijven wonen. In het dorpsontwikkelingsplan worden geen specifieke uitspraken gedaan over het gebruik van voormalige agrarische bedrijfswoningen in het buitengebied als burgerwoning.
Afweging Dorpsontwikkelingsplan Kessel 2025 - Mien dörp, ich haoj van dich
Dit bestemmingsplan voorziet in de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning met tuin naar een burgerwoning. Het plan voorziet hiermee in een nieuwe invulling voor de bestaande woning en voorkomt leegstand van voormalige agrarische bebouwing. Het plan wordt hierdoor passend geacht binnen het Dorpsontwikkelingsplan Kessel 2025 - Mien dörp, ich haoj van dich.
Het plangebied is gelegen in het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', zoals in paragraaf 1.4 reeds is toegelicht.
In de bestemmingsplan is het plangebied bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden', met een bouwvlak ter grootte van het volledige bestemmingsvlak. De voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf, al dan niet met als nevenactiviteit een niet-grondgebonden bedrijfstak. Daarnaast is wonen in een bedrijfswoning toegestaan. Op het plangebied ligt de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2', waardoor twee agrarische bedrijfswoningen zijn toegestaan. Deze zijn ook als zodanig aanwezig (een woning aan de Rijksweg 50 en een aan de Bosakkerweg 1). De bestaande woningen zijn gelegen binnen het bouwvlak en passend binnen de geldende bouwregels.
Het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' kent een wijzigingsbevoegdheid voor het college om onder andere de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' (artikel 56.5). In de algemene wijzigingsregels van dit bestemmingsplan zijn hiervoor de volgende voorwaarden opgenomen:
Wat betreft de voorwaarden onder a. en b. wordt opgemerkt dat het plangebied niet binnen deze aanduidingen is gelegen. De woonfunctie vindt plaats in het hoofdgebouw (woning), waardoor aan de voorwaarde onder c. wordt voldaan. Het voormalige grondgebonden agrarische bedrijf is reeds beëindigd, en gezien de omvang van de locatie (ca. 5.500 m2) wordt niet verwacht dat zich hier een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf zal vestigen. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden onder d. en e.
Daarnaast geldt dat het aantal woningen niet mag toenemen (voorwaarde onder f.). De locaties aan de Rijksweg 50 en de Bosakkerweg 1 zijn gezamenlijk in één bestemmingsvlak opgenomen, met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2'. Wanneer de bestemming van het perceel aan de Rijksweg 50 wordt gewijzigd naar 'Wonen', dient daarom ook de aanduiding op het perceel aan de Bosakkerweg 1 te worden aangepast naar 'maximum aantal wooneenheden: 1'. Doordat deze aanduiding op het perceel aan de Bosakkerweg 1 moet worden gewijzigd, kan de beoogde functiewijziging van de woning aan de Rijksweg 50 niet mogelijk worden gemaakt door middel van de afwijkingsbevoegdheid. Daarom is voorliggend nieuw bestemmingsplan opgesteld voor beide locaties. Hiermee kan aan de voorwaarde onder f. worden voldaan.
Wat betreft de landschappelijke inpassing (voorwaarden onder g. en i.) is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als Bijlage 2 bij de regels is gevoegd. In de navolgende afbeelding is de te realiseren landschappelijke inpassing weergegeven. In de planregels is middels een voorwaardelijke verplichting (artikel 4.5.4) geborgd dat de landschappelijke inpassing gerealiseerd en in stand gehouden dient te worden.
![]() |
Landschappelijke inpassing Rijksweg 50 |
Aan de voorwaarde onder h. wordt voldaan, aangezien de overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. In de navolgende afbeelding is het te slopen gebouw aangeduid.
![]() |
Te slopen bedrijfsbebouwing (rode pijl) |
In hoofdstuk 5 van deze toelichting is onderbouwd dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat, de milieusituatie, de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden en de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing. Aan de voorwaarde onder j. wordt hiermee voldaan. Daarnaast is in paragraaf 5.4 onderzocht dat er geen effecten zijn op Natura 2000-gebieden, waarmee wordt voldaan aan de voorwaarde onder k.
Tot slot is voor de regels van de bestemming 'Wonen' van dit bestemmingsplan aangesloten bij de regeling voor 'Wonen' in het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', waarmee aan de voorwaarde onder l. is voldaan.
Samengevat wordt met dit plan aan alle voorwaarden voldaan die de gemeente stelt om medewerking te verlenen aan een wijziging naar de bestemming 'Wonen'.
Het voorliggende plan betreft de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning aan de Rijksweg 50 in Kessel naar een burgerwoning. De bestaande woning met tuin worden hierbij niet gewijzigd. De voormalige stal wordt gesloopt.
De locatie aan de Bosakkerweg 1 ligt in hetzelfde bestemmingsvlak als de locatie aan de Rijksweg 50 en wordt daarom ook meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Op deze locatie vinden geen ontwikkelingen plaats. De huidige bestemmingsregeling voor deze locatie wordt een op een overgenomen. De enige wijziging op dit perceel is dat de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2', die van toepassing is op beide locaties samen, wordt gewijzigd naar 'maximum aantal wooneenheden: 1' voor de Bosakkerweg 1, overeenkomstig de bestaande feitelijke situatie.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. De bestaande bouwvlakken en bouwhoogtes worden hierbij niet gewijzigd. Doordat de voormalige stal wordt gesloopt en de bebouwing landschappelijk wordt ingepast op basis van het landschappelijk inpassingsplan, is er sprake van positieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten bij dit initiatief.
Functioneel gezien past de functiewijziging bij de omliggende functies, aangezien hier naast agrarische bedrijfswoningen ook reeds meerdere burgerwoningen zijn gelegen. Bovendien is er in de huidige situatie geen sprake (meer) van een agrarisch bedrijf in het plangebied, waardoor een gebruik van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning meer voor de hand ligt.
Samengevat treden er geen negatieve ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten op voor de omgeving als gevolg van de voorgenomen functiewijziging.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit hoofdstuk alleen ziet op de locatie aan de Rijksweg 50. Op het perceel aan de Bosakkerweg 1 vinden namelijk geen ontwikkelingen plaats. Dit perceel wordt in het voorliggende bestemmingsplan bestemd conform de vigerende planologische regeling.
Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.
Een woning is volgens de Wet geluidhinder een geluidgevoelig object. In het voorliggende geval vindt uitsluitend een functiewijziging plaats van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij geen uitbreiding van het pand plaatsvindt. Volgens de Wet geluidhinder geldt voor een dergelijke functiewijziging geen onderzoeksverplichting en is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Wat betreft de ligging aan de Rijksweg wordt opgemerkt dat de verkeersintensiteiten op deze weg sinds de opening van de A73 flink zijn afgenomen. De overige omliggende wegen kennen een lage verkeersintensiteit, waardoor geluidhinder als gevolg van wegverkeer geen belemmering oplevert. In de omgeving van het plangebied zijn daarnaast geen spoorwegen gelegen. Geluidhinder van railverkeer is dan ook niet aan de orde.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein. Een akoestisch onderzoek in dit kader is derhalve verder niet aan de orde.
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de voorgenomen functiewijziging.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:
minimaal 1 ontsluitingsweg | minimaal 2 ontsluitingswegen | |
3%-norm | 3%-norm | |
Woningen (maximaal) | 1500 | 3000 |
In het voorliggende geval is sprake van een functiewijzing van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het aantal verkeersbewegingen zal hierbij niet wijzigen. Deze ontwikkeling is dan ook niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de beoogde functiewijziging. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving lag de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2017 tussen 10 en 12 µg/m³ en de concentratie PM10 tussen 18 en 20 µg/m³. De concentratie NO2 lag tussen 15 en 20 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de voorgenomen functiewijziging. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.
Onderhavige functiewijziging draagt niet in betekenende mate bij aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor het beoogde gebruik van het plangebied. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van een bestemmingswijziging, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Econsultancy heeft in oktober 2018 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport, dat als bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.
Volgens historisch kaartmateriaal uit 1900 was de locatie, alsmede de omgeving ervan, destijds in agrarisch gebruik (weide) en werd extensief bewoond. Op het zuidoostelijk deel van de onderzoekslocatie was destijds een pad aanwezig. Omstreeks 1940 is bebouwing op de locatie gerealiseerd. Het pad is tot circa 1999 op de onderzoekslocatie aanwezig geweest. Eind vorige eeuw is de bebouwing op de locatie uitgebreid.
Tijdens de terreininspectie zijn, afgezien van het voormalige pad, een aantal aanvullende potentiële bronnen waargenomen, die tot een bodemverontreiniging zouden kunnen leiden. Onder de gehele erfverharding (klinkers) is een gebroken puinlaag aangebracht. Vooralsnog is een certificaat van het puin echter niet aanwezig. Het gebroken puin wordt derhalve als asbestverdacht beschouwd. Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte plaatmaterialen waargenomen.
Op de onderzoekslocatie zijn verder 2 plaatsen waargenomen, waar opslag plaatsvindt van brandstoffen buiten een lekbak. Deze brandstoffen zijn opgeslagen in kannen en vaten in de noordoostelijk en oostelijk liggende schuren op de onderzoekslocatie. De kannen en vaten staan inpandig op pallets op een betonvloer. De bovengrondse dieselolietank in lekbak is één week voor de terreininspectie verplaatst. Voorheen stond de bovengrondse dieselolietank op de betonvloer in de schuur op het meest oostelijk deel van de onderzoekslocatie. De tankplaats waar de landbouwvoertuigen werden voorzien van dieselolie was destijds gelegen aan de noordoostelijke gevel van de schuur. De bovengrondse dieselolietank is momenteel niet meer in gebruik. De bestrijdingsmiddelenkast staat inpandig op een betonnen vloer in de schuur op het meest oostelijke deel van de onderzoekslocatie.
Naar aanleiding van de bovenstaande resultaten wordt vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een verkennend bodemonderzoek. Ten behoeve van dit verkennend bodemonderzoek is, op basis van het vooronderzoek, een aantal deellocaties geïdentificeerd. In de navolgende tabel zijn de onderzoeksstrategieën die van toepassing zijn op de betreffende deellocaties weergegeven.
![]() |
Verdachte deellocaties |
Op de bovengenoemde deellocaties waar vervolgonderzoek wordt geadviseerd op basis van het historisch bodemonderzoek, zullen, behoudens ter plaatse van het te slopen (voormalige) bedrijfsgebouw, vooralsnog geen bodemingrepen plaatsvinden. Om het woon- en leefklimaat ter plaatse te waarborgen, is in het voorliggende bestemmingsplan een omgevingsvergunningplicht opgenomen voor bodemingrepen op deze verdachte deellocaties. Op basis van deze regeling geldt hiermee ook een verplichting tot het uitvoeren van een bodemonderzoek bij de sloop van de voormalige bedrijfsbebouwing. De deellocaties zijn hiertoe op de verbeelding aangeduid middels de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bodemonderzoek'. Ter plaatse van deze aanduiding zijn bodemingrepen slechts toelaatbaar, indien hetzij op basis van een bodemonderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is, hetzij de aanwezige bodemverontreiniging is verwijderd/gesaneerd. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat in relatie tot de bodemkwaliteit gewaarborgd en is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet nodig.
Gezien de bovenstaande onderzoekresultaten en het gebruik van een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van bodemingrepen ter plaatse van de verdachte deellocaties, zijn er vanuit het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit geen belemmeringen voor de beoogde functiewijziging.
In het kader van ruimtelijke plannen dient volgens de Handreiking Ruimtelijke Plannen van de gemeente beschreven te worden op welke wijze de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' is toegepast (editie 2009). In deze VNG-brochure worden richtlijnen gehanteerd die een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing aangeven. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving.
De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven. De richtafstandenlijsten gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijke te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB).
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning mogelijk in het plangebied. Een woning is een milieugevoelige functie. Daarom dient bekeken te worden welke milieubelastende activiteiten in de omgeving van het plangebied plaatsvinden die het woon- en leefklimaat in de woning kunnen beïnvloeden. Hierbij dient opgemerkt te worden dat slechts sprake is van de functiewijziging van een reeds bestaande woning. Er wordt geen woning toegevoegd en de woning komt ook niet dichter bij milieubelastende functies te liggen.
Direct ten oosten van de locatie aan de Rijksweg 50 is een grondgebonden agrarisch bedrijf gelegen aan de Bosakkerweg 1. In de feitelijke situatie is ter plaatse geen grondgebonden agrarisch bedrijf meer aanwezig. Omdat volgens het vigerende bestemmingsplan wel een grondgebonden agrarisch bedrijf mogelijk is, dienen de milieugevolgen hiervan te worden beschouwd. De grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten die op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn toegelaten, betreffen activiteiten van milieucategorie 2. Hiervoor wordt een richtafstand van 30 meter geadviseerd, gebaseerd op de ligging in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. De omgeving van het plangebied kan echter worden gekenmerkt als een gemengd gebied, omdat hier diverse functies voorkomen, waaronder agrarische bedrijven, woningen, een camping en horeca. Op basis van de ligging in gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd, in dit geval naar 10 meter. Hoewel het perceel aan de Rijksweg 50 direct aan het agrarische bedrijf aan de Bosakkerweg 1 is gelegen, ligt de woning zelf op circa 35 meter van het agrarisch bedrijf. De afstanden tussen de woning en het agrarisch bedrijf worden hiermee acceptabel geacht. In de woning zal sprake zijn en blijven van een goed woon- en leefklimaat. Om een goed woon- en leefklimaat op het gehele woonperceel te kunnen waarborgen, is een contour van 10 meter op het woonperceel opgenomen, gemeten vanaf de grens van dit agrarische bedrijf, waarvoor de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - hindercontour' is opgenomen. Ter plaatse van deze zone is het bouwen van bouwwerken en het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van geluid- en geurgevoelige functies niet toegestaan.
Op circa 100 meter ten noorden van de locatie is een horecagelegenheid aanwezig. Ter plaatse is horeca van categorie 1 en 2 toegestaan. Hieronder vallen onder andere restaurant (evt. met afhaal) en snackbars. Dit betreffen activiteiten van milieucategorie 1, waarvoor een richtafstand van 0 meter wordt geadviseerd op basis van de ligging in gemengd gebied. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Op circa 105 meter ten westen van de locatie ligt een camping. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 3.1, waarvoor een richtafstand wordt geadviseerd van 30 meter op basis van de ligging in gemengd gebied. Hieraan wordt ruimschoots voldaan.
Ten noorden en zuiden van het plangebied zijn agrarische percelen gelegen die in gebruik zijn voor akkerbouw. Bij de functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning moet daarom rekening worden gehouden met effecten als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht wordt gekweekt en nabijgelegen gevoelige functies, waaronder woningen. Aangezien de direct ten noorden van de woning gelegen akkerlanden in eigendom zijn van de eigenaar van de woning, zijn risico's ten aanzien van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op deze akkers uitgesloten. Indien de eigenaar in de toekomst voornemens mocht zijn de akkergronden te verkopen, zullen in het kader van de verkoop afspraken worden gemaakt over het eventuele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Wat betreft de akkers ten zuiden van het plangebied wordt opgemerkt dat tussen de woning en de akkers in het landschappelijk inpassingsplan wordt voorzien in een haag en enkele hoogstambomen. Daarnaast blijven de bestaande leibomen behouden die aan deze zijde aanwezig zijn. Hiermee wordt voldoende afscherming gecreëerd tussen het woonperceel en de akkers. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit het eventuele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Voor het overige vinden er in de omgeving van het plangebied geen activiteiten plaats die een nadelige invloed zouden kunnen uitoefenen op het woon- en leefklimaat in de woning.
De milieuzonering van nabijgelegen bedrijven en voorzieningen vormt geen belemmering voor de functiewijziging op de voorliggende locatie.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (gebouwen voor menselijk wonen en menselijk verblijf). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende veehouderijen mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Daarnaast dient bij de vestiging van een veehouderij rekening te worden gehouden met aan te houden afstanden tot bestaande geurgevoelige objecten.
Gemeenten hebben onder de Wgv de bevoegdheid gekregen om binnen de kaders die deze wet stelt eigen normen te stellen. Deze kunnen worden vastgelegd in een geurverordening. De normstelling in de geurverordening dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij. De gemeente Peel en Maas beschikt niet over een geurverordening.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten. Er is immers al sprake van een bestaande woning. Hiervan wijzigt uitsluitend de functie van agrarische bedrijfswoning naar burgerwonig. Er wordt geen woning toegevoegd en de woning komt niet dichter bij omliggende intensieve veehouderijen te liggen. Volgens de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan MER intensieve veehouderij en glastuinbouw is in het plangebied een veehouderijbedrijf aanwezig. Dit is feitelijk echter niet (meer) het geval. Daarnaast blijkt dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied redelijk goed tot goed is. De omliggende veehouderijen, waarvan de dichtstbijzijnde op ruim 170 meter ten noorden van het plangebied ligt, hebben hiermee geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in het plangebied. Gezien de afstand tot de omliggende intensieve veehouderijen, het feit dat andere woningen dichter bij de veehouderijen liggen en het eerdere gebruik van het plangebied, leidt de functiewijziging bovendien niet tot beperkingen van de mogelijkheden van deze veehouderijen.
![]() |
Uitsnede kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan-MER intensieve veehouderij en glastuinbouw Peel en Maas. |
Vanuit het aspect geurhinder zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief. In de woning zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en de omliggende intensieve veehouderijen worden niet in hun mogelijkheden beperkt.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.
In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1.500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Een woning valt te kenmerken als een kwetsbaar object. In het voorliggende geval is echter reeds sprake van een bestaande woning, waarvan uitsluitend de functie wijzigt van agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning. Hierbij verandert de personendichtheid niet en komt de bebouwing ook niet dichter bij risicovolle inrichtingen of transportroutes te liggen. Volledigheidshalve zijn onderstaand wel de risicovolle inrichtingen en transportroutes in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht.
Inrichtingen
In de directe omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid. De meest dichtbij gelegen risicovolle inrichting betreft een LPG-tankstation aan de Baarloseweg 48, op circa 620 meter ten zuidwesten van het plangebied. Het invloedsgebied van deze inrichting bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt hiermee ruimschoots buiten het invloedsgebied. Op circa 1 kilometer ten zuidoosten van het plangebied ligt een gasdrukregel- en meetstation aan de Schijfweg-Noord 3. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze inrichting bedraagt 15 meter. Gezien deze afstand ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting.
![]() |
Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (blauw omcirkeld) |
Risicovol transport
In de omgeving van het plangebied vindt geen risicovol transport plaats over spoorwegen en vaarwegen. Wel vindt in de omgeving van het plangebied risicovol transport plaats over wegen en door buisleidingen.
Direct ten noordwesten, op circa 15 meter van de woning ligt de N273, waarover transport van risicovolle stoffen plaatsvindt. Op basis van de risicokaart geldt voor de N273 ter plaatse van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Verder is op basis van de risicokaart sprake van een laag groepsrisico, dat is gelegen tussen 0,1 en 0,3 maal de oriënterende waarde.
Hoewel sinds de opening van de A73 nog maar in zeer beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen over de N273 plaatsvindt, dient gezien de ligging binnen het invloedgebied van deze transportroute op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Omdat als gevolg van de voorgestane functiewijziging het groepsrisico niet toeneemt en de oriëntatiewaarde niet zal worden overschreden, kan op basis van artikel 8, lid 2, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar het kopje verantwoording groepsrisico.
Over de N277, die op circa 710 meter ten zuidwesten van het plangebied is gelegen, vindt eveneens transport van gevaarlijke stoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze weg bedraagt 0 meter en het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Over de N277 vindt uitsluitend transport van brandbare vloeistoffen plaats. Het invloedsgebied hiervan reikt niet tot het plangebied.
Op circa 220 meter ten noorden van het plangebied vindt transport van aardgas door drie buisleidingen plaats. Deze leidingen maken deel uit van de transportroute A-587 en hebben een 1% letaliteitsgrens van 490 meter. Het plangebied ligt hierdoor binnen het invloedsgebied van de aardgasleidingen. De functiewijziging heeft echter geen invloed op het groepsrisico.
Wat betreft de bestrijdbaarheid bestaan er geen feitelijke mogelijkheden om middels het voorliggende plan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten.
Calamiteiten met betrekking tot de buisleiding kunnen in hoofdzaak leiden tot explosie en/of brand. Omdat het gebouw moet voldoen aan het Bouwbesluit, is de kans op slachtoffers als gevolg van een explosie geminimaliseerd. In geval van brand is de afstand tot de haard voldoende om tot evacuatie over te gaan. De verbranding is relatief schoon, zodat geen sprake is van toxische wolken. Het gebouw kan verder eenvoudig ontvlucht worden via de hoofdtoegang aan de westzijde. Er zijn vervolgens meerdere vluchtroutes van de risicobron af. De zelfredzaamheid is daarom goed te noemen.
Verantwoording groepsrisico
Vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van de Rijksweg is een beperkte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Op basis van artikel 7 van het Bevt dient in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval te worden ingegaan op:
In de onderstaande tabel is deze beperkte verantwoording weergegeven:
Aspect | Verantwoording |
De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. | Voor wat betreft de N273 bestaan er met name risico's in verband met ongelukken: - Met brandbare vloeistoffen; - Met brandbaar gas (BLEVE); - Met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario). De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er is sprake van een vrij beperkt aantal transportbewegingen met gevaarlijke stoffen over de N273. Verder dient te worden opgemerkt dat de mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp beperkt zijn. De bestrijding vindt voor zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor de hulpdiensten. |
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op de weg een ramp voordoet (zelfredzaamheid). | Bij het beschrijven van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid is het van belang om in te gaan op de verschillende soorten calamiteiten, zijnde calamiteiten: - Met brandbare vloeistoffen; - Met brandbaar gas (BLEVE); - Met giftige gassen en vloeistoffen (toxisch scenario). Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn, dienen zij zich in veiligheid te brengen door zich van de bron af te wenden. Hierbij dient de hulpverlening de risicocommunicatie in te zetten ter bevordering van het juiste zelfreddende gedrag. De mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een BLEVE bestaan met name uit vluchten en in tweede instantie uit schuilen in combinatie met het sluiten van ramen en deuren. Voor het vluchten geldt dat dit bij voorkeur tot buiten het directe invloedsgebied dient plaats te vinden. Het plangebied is goed ontsloten en biedt voldoende vluchtroutes in meerdere richtingen. Voor blootstelling aan een toxische gaswolk biedt 'schuilen' in combinatie met het sluiten van ramen en deuren de eerste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelingsinstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen, dienen voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Vluchten is een andere wijze van zelfredzaamheid bij een toxische gaswolk. Het plangebied is goed ontsloten en er zijn vluchtroutes in meerdere richtingen aanwezig. Van belang is verder dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding en mogelijk in de toekomst via NL-alert. Verder informeert de veiligheidsregio c.q. gemeente haar inwoners over de handelingsstrategie bij calamiteiten. |
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen directe belemmeringen bestaan en dat de restrisico's als gevolg van de ligging binnen het invloedsgebied van de N273 en de aardgasleidingen, gezien de bestaande woonsituatie en de hierboven gegeven afwegingen, aanvaardbaar worden geacht.
In het plangebied wordt een bestaande agrarische bedrijfswoning met tuin omgezet naar een burgerwoning. De overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt hierbij gesloopt en er wordt geen woning toegevoegd. Deze activiteit komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.
De voorgenomen functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning komt niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Er geldt voor dit plan dus ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht.
Op circa 15 meter ten zuidoosten van het plangebied en op circa 88 meter van het perceel waarop de voorliggende functiewijziging plaatsvindt, is een bovengrondse hoogspanningsverbinding gelegen. Dit betreft een 150 kV-verbinding die in beheer is bij TenneT. Voor deze hoogspanningsverbinding is een indicatieve magneetveldzone van 75 meter aan beide zijden van toepassing, gerekend vanuit het hart van de verbinding. Deze zone ligt over een deel van het plangebied, maar reikt niet tot het perceel waarop de functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning plaatsvindt. Op het deel van het plangebied waar de indicatieve zone wel overheen ligt, vinden geen ontwikkelingen plaats. Vanwege de ligging ten opzichte van de hoogspanningsverbinding bestaan er hiermee geen belemmeringen voor de functiewijziging.
Voor het overige bevinden zich binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen planologisch te beschermen kabels en leidingen.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.
Het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 6,8 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Swalmdal'. Gezien deze grote afstand, en gezien het feit dat uitsluitend sprake is van een functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, zijn eventuele negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied uitgesloten.
Vanuit provinciaal beleid vindt daarnaast ook gebiedsbescherming plaats. De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de Zilvergroene natuurzone. In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen provinciaal beschermde natuurgebieden gelegen. Het meest dichtbij gelegen provinciaal beschermde gebied ligt op circa 150 meter ten noorden van het plangebied en op circa 250 meter van het perceel waarop de functiewijziging van de agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning plaatsvindt. Deze natuur maakt deel uit van de Goudgroene natuurzone. Gezien deze afstand, en gezien het feit dat uitsluitend sprake is van een functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning, zijn negatieve effecten op dit natuurgebied uitgesloten. Vanuit provinciaal natuurbeleid zijn er hiermee geen belemmeringen voor de functiewijziging.
In het plangebied is sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning met tuin naar burgerwoning. De voormalige stal zal hierbij worden gesloopt. Omdat sprake is van sloop van bestaande bebouwing, dient wel voldaan te worden aan de algemene zorgplicht vanuit de Wet natuurbescherming. In het kader van de sloop van dit gebouw dient de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten daarom beschouwd te worden. Een nader onderzoek naar flora en fauna wordt in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk geacht. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering in het kader van het voorliggend bestemmingsplan.
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.
Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, afval- en hemelwater.
De bodemopbouw in de omgeving van het plangebied bestaat deels uit hoge bruine enkeerdgronden van lemig fijn zand en deels uit poldervaaggronden van lichte zavel (bron: bodemkaart op www.pdokviewer.pdok.nl). Wat betreft geohydrologie is uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.
Direct ten noordwesten van het plangebied ligt de primaire waterloop 'Tasbeek', die in het beheer is bij het Waterschap Limburg. In het POL2014 wordt deze beek aangeduid als een 'beek met een algemene ecologische functie'. De beschermingszone van deze beek is gedeeltelijk over het plangebied gelegen. Ter plaatse van deze zone wordt in het voorliggende bestemmingsplan (overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan) de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' opgenomen. Ter plaatse van de beschermingszone vinden geen ontwikkelingen plaats, waardoor de ligging ten opzichte van de waterloop geen belemmeringen oplevert.
Voor het overige is in het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet ook niet in de aanleg van oppervlaktewater.
Algemeen
Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.
Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.
Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.
Een infiltratie met een overloop op het eigen terrein moet gedimensioneerd worden op een bui die één keer in de honderd jaar (T=100) voorkomt. In de infiltratievoorziening moet het hemelwater van een bui van 84 mm kunnen worden geborgen.
Indien sprake is van een dynamische berging moet een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. In de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.
Het gebruik en het overlopen van de infiltratievoorziening mag niet leiden tot schade aan in de nabijheid liggende percelen, gewassen en opstallen. Schade, direct en/ of indirect, die eventueel zal ontstaan is en blijft voor rekening van de aanvrager.
Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha naar open afvoerend water.
De infiltratievoorziening moet binnen 24 uur zijn geledigd.
Plangebied
In het plangebied is uitsluitend sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bebouwing en/of verharding mogelijk die nu niet ook al is toegestaan. Bovendien wordt de voormalige stal gesloopt, waardoor er sprake is van een afname van het verhard oppervlak. Daarmee is sprake van een hydrologisch positieve ontwikkeling. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan geen nieuwe bebouwing en/of verharding mogelijk maakt in het plangebied die in de huidige situatie niet ook al is toegestaan, is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Omdat de beschermingszone van de primaire watergang de Tasbeek tot in het plangebied reikt, wordt het bestemmingsplan wel in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Limburg voorgelegd.
In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:
Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.
Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.
De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.
Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).
Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
Het plangebied en zijn omgeving is in het POL2014 aangewezen als archeologisch aandachtsgebied. De provinciale archeologische aandachtsgebieden betreffen representatieve en relatief gave delen van de verschillende Limburgse cultuurlandschappen met een groot potentieel aan archeologische waarden. De provincie zet zich in voor onderzoek naar en behoud van de archeologische waarden in deze aandachtsgebieden. Dit gebeurt door toe te zien dat de aandachtsgebieden geborgd worden bij ruimtelijke ontwikkelingen, in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het provinciale aandachtsgebied is als zodanig opgenomen op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.
Voor het plangebied geldt grotendeels een hoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 4). Het deel van het plangebied rond de bestaande boerderij aan de Bosakkerweg 1 betreft een AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde (Waarde - Archeologie 2). Ter plaatse van dit gebied vinden echter geen ontwikkelingen plaats. Onderstaand wordt daarom uitsluitend ingegaan op de hoge archeologische verwachting, die geldt voor het perceel waarop de functiewijziging plaatsvindt van de agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning.
Het is binnen het gebied met een hoge archeologische verwachting niet toegestaan om gebouwen en/of bouwwerken te bouwen, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van 250 m² of meer en waarbij dieper wordt gegraven dan 40 cm onder het maaiveld of waarbij heiwerkzaamheden plaatsvinden. In het plangebied is sprake van de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning. Hierbij vindt daarnaast de sloop van de voormalige stal plaats. Aangezien de oppervlakte van dit gebouw meer dan 250 m2 omvat, zullen in het kader van de sloop de eventueel aanwezige archeologische waarden worden beschouwd.
In het kader van het voorliggende bestemmingsplan hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt in het bestemmingsplan opgenomen overeenkomstig de archeologische beleidskaart en het vigerende bestemmingsplan. Hiermee is de bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden gewaarborgd.
![]() |
Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode lijn) |
Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor de beoogde functiewijziging.
Binnen het plangebied en in de directe nabijheid zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen. Volgens de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg zijn in het plangebied ook geen andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De Rijksweg is ter hoogte van het plangebied aangeduid als een 'weg uit periode 1806-1890' en als 'napoleonsweg'. De Bosakkerweg is aangeduid als een 'andere weg ouder dan 1806'. De voorgenomen functiewijziging heeft geen invloed op het verloop en profiel van deze wegen.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning.
Het plangebied is en blijft ontsloten via een in- en uitrit op de Rijksweg. Er is uitsluitend sprake van een functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Het aantal verkeersbewegingen blijft hierbij gelijk ten opzichte van de huidige situatie. De omliggende wegen rond het plangebied kunnen dit beperkte aantal verkeersbewegingen zonder problemen verwerken.
Er is geen sprake van een wijziging in de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging. Parkeren vindt reeds op eigen terrein plaats. Hiervoor is voldoende ruimte aanwezig.
Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:
In het plangebied vindt uitsluitend de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning plaats. Hierbij wordt geen bebouwing opgericht. Wel wordt de voormalige stal gesloopt. Maatregelen in relatie tot duurzaamheid zijn hierbij niet aan de orde.
Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Het bestemmingsplan 'Omzetten bedrijfswoning naar reguliere woning Rijksweg 50 te Kessel' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding zijn weergegeven:
Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld op 24 december 2014.
Gekozen is voor de bestemming 'Wonen' voor het perceel aan de Rijksweg 50. Aan het perceel aan de Bosakkerweg 1 is, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' toegekend.
De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1: | Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten; |
Hoofdstuk 2: | Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven; |
Hoofdstuk 3: | Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels; |
Hoofdstuk 4: | Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. |
Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig uit de SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.
Bestemmingen
De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen.
In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
Agrarisch - Grondgebonden (artikel 3)
De bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' is toegekend aan het perceel Bosakkerweg 1, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'. De voor 'Agrarisch - Grondgebonden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik in de vorm van een grondgebonden bedrijf. Als nevenactiviteit is een niet-grondgebonden bedrijfstak en een bestaande intensieve veehouderij toegestaan. Daarnaast is het wonen in een bedrijfswoning toegelaten. Volgens de regels is binnen het bouwvlak maximaal één bedrijfswoning toegestaan. Op de locatie ligt daarnaast de functieaanduiding 'recreatiewoning', op basis waarvan twee ondergeschikte recreatiewoningen zijn toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 327 m2.
De bestemming 'Wonen' is toegekend aan het perceel aan de Rijksweg 50. De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het gehele bestemmingsvlak van de woonbestemming is een bouwvlak opgenomen. De woning en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen dit bouwvlak worden gebouwd. Middels een omgevingsvergunningstelsel is geregeld dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bodemonderzoek' bepaalde bodemingrepen slechts toelaatbaar zijn wanneer uit een bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse geen bodemverontreiniging aanwezig is, dan wel wanneer de aanwezige bodemverontreiniging is verwijderd / gesaneerd. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - hindercontour' mogen geen bouwwerken ten behoeve van geluid- en geurgevoelige functies en/of objecten mogen worden gebouwd. Deze aanduiding is opgenomen om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen vanwege de hinderzone van het naastgelegen grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Bosakkerweg 1.
Leiding - Hoogspanning (artikel 5)
De bestemming 'Leiding - Hoogspanning' is overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' toegekend aan de meest zuidoostelijke strook van het plangebied. De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150-kV hoogspanningsverbinding.
Waarde - Archeologie 2 (artikel 6)
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is overeenkomstig de archeologische beleidskaart en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' opgenomen voor het deel van het plangebied rond de boerderij aan de Bosakkerweg 1. De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis van de dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 40 cm en een oppervlakte van meer dan 100 m2.
Waarde - Archeologie 4 (artikel 7)
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is overeenkomstig de archeologische beleidskaart en het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' opgenomen voor het overige deel van het plangebied. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Op basis van de dubbelbestemming geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 40 cm en een oppervlakte van meer dan 250 m2.
Waterstaat - Beschermingszone watergang (artikel 8)
Deze dubbelbestemming is, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' toegekend aan de meest noordwestelijke strook van het plangebied, die grenst aan de primaire watergang de Tasbeek. De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en het beheer van de watergang met inachtneming van de Keur van het Waterschap.
In de Anti-dubbeltelregel (artikel 9) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de Algemene bouwregels (artikel 10) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.
In de Algemene gebruiksregels (artikel 11) is het strijdig gebruik benoemd.
In de Algemene aanduidingsregels (artikel 12) is de regeling omtrent de diverse van toepassing zijnde gebiedsaanduidingen opgenomen. Dit betreft de volgende aanduidingen, die voor delen van het plangebied zijn opgenomen overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas':
De Algemene afwijkingsregels (artikel 13) en Algemene wijzigingsregels (artikel 14) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Overige regels (artikel 15) is tot slot een verwijziging naar de geldende wet- en regelgeving opgenomen.
In de bepaling Overgangsrecht (artikel 16) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de Slotregel (artikel 17) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
De functiewijziging binnen het plangebied betreft geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro. Hierdoor geldt geen verplichting tot kostenverhaal. Wel zal tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst worden gesloten, op basis waarvan de sloopverplichting van de stal en het verhaal van eventuele planschade wordt vastgelegd.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt uitsluitend de functiewijziging van de bestaande agrarische bedrijfswoning naar burgerwoning mogelijk. Voor het overige blijven de (bouw)mogelijkheden in dit bestemmingsplan gelijk ten opzichte van de huidige situatie.
De plannen zijn reeds in een vroeg stadium gedeeld met de omgeving. De initiatiefnemer heeft de plannen laten zien en toegelicht aan de direct omwonenden. De vragen van omwonenden zijn hierbij beantwoord. Hierdoor, en gezien de aard van het initiatief, worden geen problemen verwacht met betrekking tot het draagvlak zijn voor dit plan.
Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, dient het plan ter advies te worden aangeboden aan de diensten van het Rijk en de provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten. Aangezien bij onderhavig plan geen belangen van het Rijk, de provincie of omliggende gemeenten in het geding zijn, hoeft geen vooroverleg met deze instanties plaats te vinden volgens artikel 3.1.1 Bro. Omdat de beschermingszone van de primaire watergang de Tasbeek tot in het plangebied reikt, is het plan in het kader van het vooroverleg wel voorgelegd aan het Waterschap Limburg.
De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgt eenieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit:
Het ontwerp bestemmingsplan 'Omzetten bedrijfswoning naar reguliere woning Rijksweg 50 te Kessel' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegen van PM tot en met PM.
Het bestemmingsplan is op PM door de gemeenteraad vastgesteld.