Plan: | Ontginningsweg 28 Grashoek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.BPL0221-VG01 |
De heer Vercoulen is eigenaar en woonachtig in de bestaande agrarische woning aan de Ontginningsweg 28 te Grashoek. De woning is reeds in 1972 kadastraal afgesplitst van het agrarisch bedrijf en in gebruik als burgerwoning. Dit gebruik is in strijd met de regels van het geldende bestemmingsplan, omdat de woning uitsluitend mag worden gebruikt als bedrijfswoning bij het ter plaatse behorende agrarisch bedrijf.
De heer Vercoulen heeft een principeverzoek ingediend voor het toekennen van een aanduiding plattelandswoning ter plaatse van de bedrijfswoning aan de Ontginningsweg 28 te Grashoek. Bij brief van 8 augustus 2019 hebben burgemeester en wethouders meegedeeld in principe medewerking te willen verlenen aan de aanduiding van de woning als 'plattelandswoning'. Medewerking is mogelijk wanneer een procedure tot wijziging van het bestemmingsplan wordt doorlopen op basis van artikel 3.1 Wro.
Het voorliggende bestemmingsplan
'Ontginningsweg 28 Grashoek
' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Grashoek, ten westen van de kern Grashoek. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Helden, sectie M nummers 43 en plaatselijk als Ontginningsweg 28 te Grashoek. Dit perceel beslaat een oppervlakte van 2.634 m2. Op onderstaande luchtfoto en topografische kaart is de ligging van de locatie aangeduid:
Afbeelding 1: Ligging plangebied
De topografische perceelgrenzen zijn op onderstaande afbeelding weergegeven, waarbij de grens van het deel van het plangebied dat plattelandswoning moet worden, met een rode contour is aangeduid.
Afbeelding 2: perceelgrens plangebied in omgeving
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied" en heeft hierin de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" en Waarde - Archeologie 5 gekregen met een bouwvlak en de aanduiding "2 wooneenheden". Dit bestemmingsplan is op 15 december 2015 vastgesteld.
Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding
Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Initiatiefnemer is woonachtig aan de locatie Ontginningsweg 28 te Grashoek. Deze woning is volgens het vigerende bestemmingsplan een bedrijfswoning. Deze woning is echter al jaren in gebruik als een burgerwoning. De woning is ook al sinds 20 januari 1972 kadastraal afgesplitst van de andere bedrijfswoning en agrarische bebouwing en op 30 november 1992 in eigendom overgedragen aan initiatiefnemer.
Op onderstaande luchtfoto is het agrarisch bedrijf weergegeven met daarbij de twee bedrijfswoningen. Het plangebied betreft de bedrijfswoning ten noordoosten van de agrarische bedrijfsbebouwing.
Afbeelding 4: luchtfoto agrarisch bedrijf met twee bedrijfswoningen.
De bestaande agrarische bedrijfswoning zal blijven voortbestaan. De tweede agrarische woning is in gebruik als burgerwoning. Hiervoor zal de woning de aanduiding "plattelandswoning" moeten krijgen.
Afbeelding 5: eerste bedrijfswoning met agrarische bebouwing.
Afbeelding 6: tweede bedrijfswoning, welke de aanduiding 'plattelandswoning' moet krijgen.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geef aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040: een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028 en is aangegeven welke nationale belangen daarbij aan de orde zijn. Deze tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts een van de instrumenten die worden ingezet. Ook kennis, bestuurlijke afspraken en kaders worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. Een actualisatie van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid is nodig om de nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Deze aspecten zullen in hoofdstuk 4 en 5 aan de orde komen. Het initiatief is dusdanig beperkt van omvang en invloed dat het niet in strijd is met nationale belangen.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Vanaf 1 juli 2017 moeten ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder Duurzame Verstedelijking. De grondslag voor de nieuwe Ladder-toets is het nieuwe artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt dat in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Indien niet meer dan 11 woningen binnen een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is er volgende de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen sprake van de ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro (zie uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 (dorpskern Annen)).
De woning aan de Ontginningsweg 28 is een bestaande bedrijfswoning. Er is sprake van een toevoeging van de aanduiding "plattelandswoning". Gezien het een bestaande situatie is en een kleinschalige ontwikkeling, is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:
Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).
Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks.
Op 1 januari 2013 is de 'Wet tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)', in werking getreden, kort gezegd en hierna genoemd de 'Wet plattelandswoningen' Deze wet bevat een tweetal onderdelen:
a. In de eerste plaats wordt geregeld dat bij verschillende wetten zoals bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) het planologisch regime, en niet langer het feitelijk gebruik, bepalend wordt voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten.
b. Het tweede element van de wet heeft specifiek betrekking op zogenoemde plattelandswoningen. Een plattelandswoning is een voormalige agrarische bedrijfswoning die door derden, die geen functionele binding hebben met het bedrijf, mag worden bewoond. Dit is juridisch-planologisch mogelijk omdat aan de plattelandswoning een lager beschermingsniveau wordt toegekend dan aan een burgerwoning. De juridische regeling geeft ook aan dat de planologische status bepalend is voor de bescherming van een plattelandswoning. Voorheen was het feitelijk gebruik bepalend. Voor bedrijven die een Omgevingsvergunning Milieu hebben, is de regeling te vinden in de Wet Plattelandswoningen, die op 1 januari 2013 in werking is getreden. Op 1 maart 2014 is een aanpassing van het Activiteitenbesluit in werking getreden, die eenzelfde regeling geeft voor agrarische bedrijven die onder het Activiteitenbesluit vallen.
Het onderhavige plan is in overeenstemming met de regels van de 'Wet plattelandswoningen'.
Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
1. Kwaliteit.
Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking.
De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
3. Uitnodigen.
De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.
Het POL 2014 kent een aantal gebiedszones waarover specifieke beleidsuitspraken worden gedaan. Het plangebied is gelegen in de zone 'Buitengebied'
Op onderstaande afbeelding wordt het plangebied aangegeven op de POL-kaart zonering Limburg.
Afbeelding 7: Uitsnede POL-kaart zonering Limburg
De zone 'Buitengebied' omvat gebieden met een overwegend landbouwkundig karakter waarbij plaatselijk ook omgevingskwaliteiten aan de orde kunnen zijn. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van de gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie.
Het POL verzet zich niet tegen het toekennen van de aanduiding "plattelandswoning" aan de bestaande bedrijfswoning.
De Omgevingsverordening Limburg is in 2014 gewijzigd vanwege de vaststelling van het POL 2014, waarin was bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening zou worden toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
In paragraaf 2.4 is onder 'Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014' aangegeven dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen, evenals aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.
In casu is er geen sprake van een toevoeging van woningen aan de bestaande woningvoorraad. Het plan verzet zich daarom niet tegen de regionale bestuursafspraken.
Het plangebied is niet gelegen binnen een van de in de verordening aangewezen milieubeschermingsgebieden danwel binnen enige andere beschermingszone.
De Omgevingsverordening Limburg 2014 vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Op 5 april 2016 is de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas. Een visie waarmee de bestuurders van de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten idealiter op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:
Het aantal plannen dat de regio heeft en maakt om nieuwbouw toe te voegen, moet in een gezonde verhouding staan tot de kwantitatieve behoefte. Het is onverantwoord om te sturen op een bouwprogramma dat uitgaat van meer dan voorspelde groei. Dat betekent in de regio concreet dat plancapaciteit terug wordt gebracht én alleen plannen toe worden gevoegd die echt kwaliteit toevoegen en passen bij de woonbehoefte van de afzonderlijke gemeenten in de regio: bouwen naar reële behoefte.
Samen willen de gemeenten in de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. De dominante vraag in de regio is het wonen in grotere kernen waar voorzieningen zijn. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden.
Bijzondere aandacht is nodig voor de huisvesting van (toekomstige) werknemers en dan vooral de arbeidsmigranten. Zij vullen veel banen in en zijn voorwaarde voor de verdere economische ontwikkeling. De regio gaat voor een uitnodigende strategie en kiest voor de beleidslijn van short stay naar mid stay en uiteindelijk naar regulier wonen. Regionaal wordt ook de noodzaak gevoeld om stil te staan bij statushouders. En verder zijn Toegelaten Instellingen (corporaties) vanaf 1 januari 2016 verplicht bij nieuwe verhuringen passend toe te wijzen. Betaalbaarheid en beschikbaarheid zijn dan ook twee onderwerpen die op regionaal niveau verder uitgewerkt moeten worden.
De eerste pijler van het dynamisch voorraadbeheer is het werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Daar is vernieuwing nodig (slopen, verdunnen, renoveren). Stedelijke herverkaveling kan hierbij een instrument zijn, net zoals de mogelijkheden van een transitiefonds. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten. Lokale kracht zien, benutten en waarderen is de lijn die wordt ingezet. Ruim baan voor nieuwe vormen van maatschappijsturing (coöperaties, zelfbeheer). Maar ook, slechts na zorgvuldige afweging is er in de kleine kernen in beperkte mate ruimte voor nieuwbouw. De grote opgave voor nu is het tegengaan van het overaanbod aan goedkope en slechte koopvoorraad.
Door de vergrijzing neemt het aantal senioren fors toe; in de kleine kernen gaat dit proces nog sneller. Hieraan wordt extra aandacht gegeven in lokaal woonbeleid. Aanpassing van de woning is primair de verantwoordelijkheid van de verhuurder of eigenaar. Maar bewustwording over woningaanpassingen maakt het verschil. Hier ligt een prachtige kans om de koppeling te zoeken met bewustwording op het terrein van verduurzaming. Voorzieningen voor zwaardere zorg vereisen een zekere omvang en zullen naar verwachting daarom in grotere kernen geconcentreerd worden.
In casu is sprake van een functie wijziging van een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning. Het aantal woningen blijft hiermee gelijk. Onderhavige project past binnen de gemeentelijke woningbouwplanning.
In december 2011 is de Structuurvisie buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen.
De structuurvisie heeft twee doelen. Als eerste vormt de structuurvisie een beleidskader voor het Buitengebied. De structuurvisie is de bundeling van het beleid dat als basis dient voor de juridische vertaling in het Bestemmingsplan Buitengebied. Het tweede doel is dat de structuurvisie een instrument vormt om kostenverhaal mogelijk te maken. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.
In de Structuurvisie wordt het beleid met betrekking tot het buitengebied gebundeld. De structuurvisie bestaat uit de volgende onderdelen:
Hierbij wordt de kanttekening geplaatst, dat het niet realistisch zou zijn te veronderstellen dat de geformuleerde beleidsuitgangspunten een antwoord hebben op alle ontwikkelingen die zich de komende tien jaar zullen voordoen. Daarom wil de gemeente de vinger aan de pols houden door "midden in het buitengebied te staan". Het gewenste effect van het beleid voor het buitengebied is namelijk dat er ruimte moet zijn om te ontwikkelen met oog voor kwaliteit. Immers, als er geen ontwikkeling is, gaat dit ten koste van de kwaliteit. Aan de andere kant dienen ontwikkeling en kwaliteit gelijk op te trekken.
In december 2011 is de structuurvisie Buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan 2008, kwaliteitskader, VAB beleid, Structuurvisie IV en Glas) samengebracht. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van bestaand beleid. Daarnaast zijn er enkele aanvullingen en uitwerkingen opgenomen, waardoor het beleid beter aansluit bij de recente ontwikkelingen in het buitengebied. Het beleid uit het structuurplan bood namelijk niet altijd een gepast op dynamische ontwikkelingen. Daarom is het beleid voor bepaalde thema's herzien, zoals bijvoorbeeld Vrijkomende Agrarische Bebouwing en huisvesting van buitenlandse werknemers.
De structuurvisie buitengebied heeft twee doelstellingen te weten: het bieden van een integraal beleidskader voor het buitengebied dat mede dient als grondslag voor het bestemmingsplan Buitengebied en het mogelijk maken van kostenverhaal voor bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.
Het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in het onderdeel Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas. Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan worden op basis hiervan alleen toegestaan als er een tegenprestatie wordt geleverd, in de vorm van landschappelijke inpassing.
In het voorliggende initiatief is sprake van enkel een verandering van gebruik. Een agrarische bedrijfswoning wordt omgezet naar een plattelandswoning. Het betreft dus een bestaande woning met bestaande tuin en erfafscheiding. De locatie is derhalve in de bestaande situatie reeds landschappelijk ingepast. Een tegenprestatie in dan ook niet aan de orde.
In de structuurvisie zijn in hoofdstuk 8 de beleidsuitgangspunten opgenomen voor plattelandswoningen. Deze beleidsuitgangspunten luiden als volgt:
1. Alleen bestaande gevallen
De wet plattelandswoning dient gezien te worden als een middel om bestaande knelsituaties op te lossen. Dit betekent dat een plattelandswoning enkel kan worden toegekend aan bestaande gevallen. Als peildatum wordt de datum van inwerkingtreding van de Wet plattelandswoningen: 1 juli 2013. De kadastrale afsplitsing van bedrijfswoning van de bedrijfsgebouwen dient voor deze datum te hebben plaatsgevonden. Na deze datum afgesplitste bedrijfswoningen komen niet in aanmerking voor een planologische regeling als plattelandswoning.
2. Geen nieuwe bedrijfswoning(en)
De aanwijzing van een plattelandswoning mag niet leiden tot aanvraag van nieuwe bedrijfswoning op enig termijn. De plattelandswoning blijft immers onderdeel van het agrarische bouwblok. Medewerking aan een nieuwe bedrijfswoning is daarom uitgesloten.
3. Acceptatie minder goed woon- en leefklimaat m.u.v. luchtkwaliteit
Bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat ter plaatse van een plattelandswoning moet ook het (voorheen) bij die woning behorende bedrijf worden betrokken. Burgemeester en wethouders hebben weliswaar beleidsruimte bij de beslissing over de verlening van een omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan en beoordelingsruimte bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat, maar die ruimte gaat niet zover dat daarbij de voor dat woon- en leefklimaat in beginsel meest relevante bron buiten beschouwing kan worden gelaten.
4. Bouwregels conform geldende bestemmingsplan
De bouwregels voor een agrarische bedrijfswoning blijven van toepassing op de plattelandswoning.
5. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd ten opzichte van omliggende bedrijven
Wel dient een aanvraag voor een plattelandswoning vergezeld te gaan van een motivering van het woon- en leefklimaat ten opzichte van omliggende bedrijven. Hierbij gaat het erom inzichtelijk te maken hoe de milieukwaliteit ter plaatse is t.a.v. alle relevante milieuaspecten. De conclusies dienen opgenomen te worden in de ruimtelijke onderbouwing. Dit schept duidelijkheid aan de kant van de aanvrager, omwonenden, omliggende bedrijven, professionele partijen zoals makelaars, maar ook de gemeente en overige overheden. Bij toetsing van het woon- en leefklimaat wordt uitgegaan van de streefkwaliteiten geur, welke zijn opgenomen in onderhavige Structuurvisie.
Hieronder wordt nader ingegaan op de beleidsuitgangspunten die in de Structuurvisie zijn gesteld aan de toekenning van de aanduiding "plattelandswoning":
Ad 1. De woning is al sinds 20 januari 1972 kadastraal afgesplitst van de andere bedrijfswoning en agrarische bebouwing. Deze datum ligt ruimt voor de peildatum van 1 juli 2013. Aan deze voorwaarde wordt dus voldaan.
Ad 2. Het toekennen van de aanduiding leidt niet tot een extra bedrijfswoning. De woning blijft binnen hetzelfde bestemmings- en bouwvlak liggen, daarmee kan er geen nieuwe woning gecreëerd worden.
Ad 3. Om te beoordelen of sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat is een geuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bijgevoegd. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de plattelandswoning aan de Ontginningsweg 28.
Ad 4. Op basis van onderhavig bestemmingsplan blijft de woning onderdeel maken van het bouwvlak waarbinnen het agrarische bedrijf ligt. Daarmee blijven ook de bouwregels van de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij " onverkort van toepassing.
Ad 5. In deze toelichting, behorende bij het bestemmingsplan, wordt ingegaan op de diverse aspecten die bepalend zijn voor het woon- en leefklimaat ter plaatse. Uit de diverse toetsingen blijkt dat er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling.
Door de gemeente Peel en Maas is het beleidsplan Archeologie opgesteld. Dit beleid is voortgekomen uit de wettelijke taak die de gemeente heeft gekregen om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed.
De Gemeente heeft gekozen voor een pragmatisch en maatschappelijk verantwoord archeologiebeleid, waarbij aandacht is voor zowel het economische belang als het cultuurhistorische belang.
In het beleidsplan is vastgelegd dat er sprake is van 7 verschillende archeologische (verwachtings)waarden, waarbij per verwachtingswaarde er een ondergrens is vastgesteld voor een onderzoeksplicht.
De gemeenteraad van Peel en Maas heeft in de vergadering van 28 juni 2011 de archeologische verwachtings- en beleidskaart, met bijbehorende ondergrenzen als basis voor het gemeentelijke archeologische beleid, als onderdeel van de Structuurvisie buitengebied, voor de gemeente vastgesteld.
In de bijbehorende tabel bij het archeologisch beleid is op basis van het archeologisch gebied, de verstoringsdiepte en verstoringsoppervlakte bepalend of er wel of geen onderzoek plicht aanwezig is bij bestemmingsplan ontwikkelingen.
In paragraaf 4.6 wordt nader ingegaan op de gevolgen van het beleid voor planlocatie.
Op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandsnota gemeente Peel en Maas) vastgesteld. Het nieuwe welstandsbeleid gaat uit van een welstandsvrije gemeente, met uitzondering van beeldbepalende dorpsgezichten. Een beeldbepalend dorpsgezicht is een gebied of lint in het centrum van de kern. Beeldbepalende dorpsgezichten zijn zodanig belangrijk voor de identiteit en het beeld van een kern en inwoners, dat deze beschermd blijven. Nieuwe bouwplannen zijn wel mogelijk, maar deze moeten worden voorgelegd aan de 'adviescommissie ruimtelijke kwaliteit'.
Hetzelfde geldt voor gebieden waar de gemeenteraad een beeldkwaliteitsplan heeft vastgesteld. Dit zijn meestal nieuwbouwprojecten waarbij een bepaalde sfeer wordt nagestreefd.
In het plangebied bevinden zich geen beschermde beeldbepalende dorpsgezichten. Evenmin is er een beeldkwaliteitsplan en er is geen sprake van nieuwe bouwmogelijkheden. De Nota ruimtelijke Kwaliteit is daarom niet van toepassing op onderhavig plan.
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan "1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied" en heeft hierin de bestemming "Agrarisch - Intensieve veehouderij" en "Waarde - Archeologie 5" gekregen met een bouwvlak en de aanduiding "2 wooneenheden". Dit bestemmingsplan is op 15 december 2015 vastgesteld.
Afbeelding 8: Uitsnede verbeelding
Voor iedereen dient duidelijke te zijn welke agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoningen worden aangemerkt. Deze woningen blijven in het bestemmingsplan onderdeel uitmaken van de agrarische bestemming en krijgen de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning'. De onderhavige agrarische bestemming blijft hierbij ongewijzigd, zodat de relatie tussen de plattelandswoning en het bijbehorend agrarisch bedrijf behouden blijft. De plattelandswoning blijft dus een bedrijfswoning behorend bij het bedrijf, maar krijgt een extra aanduiding "plattelandswoning".
Om de agrarische bedrijfswoning in casu aan te duiden als plattelandswoning is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk.
Met de aanduiding van de bestaande bedrijfswoning als plattelandswoning moet aangetoond worden dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen de nabijgelegen bestemmingen geen nadeel ondervinden met betrekking tot de huidige en toekomstige bedrijfsvoering. Bovenstaande aspecten zullen in de onderstaande paragraven worden onderzocht en de bevindingen worden toegelicht.
De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen) (artikel 1nWgh). Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Verkeerslawaai
Uit artikel 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt.
Op basis van artikel 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. In casu is sprake van een bestaande agrarische woning, die alleen van functie wijzigt naar een plattelandswoning. In beide gevallen is sprake van de activiteit wonen, waardoor een akoestisch onderzoek niet nodig is.
Geluid van het nabij gelegen bedrijf
De plattelandswoning wordt op dezelfde manier beschermd als een bedrijfswoning, waardoor toetsing aan geluid voor wat betreft het 'eigen' nabij gelegen bedrijf niet aan de orde is.
Omdat vanuit mag worden gegaan dat in het verleden is beoordeeld dat sprake is van een acceptabel woon-en leefklimaat in de bedrijfswoning en dat wordt voldaan aan de geluidsgrenswaarden is ook nu sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat en is aanvullend geluidsonderzoek niet nodig.
Industrielawaai
In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen gelegen. Derhalve vormt dit geen belemmering voor het plangebied.
De akoestische impact op het project van in de omgeving gesitueerde bedrijven zal aan de orde komen in paragraaf 4.8 (milieuzonering) van deze plantoelichting.
Spoorweglawaai
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd.
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.
Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
In casu moet de omgeving worden gekwalificeerd als 'rustig buitengebied'.
In de omgeving van het plangebied zijn verschillende type agrarische en niet-agrarische bedrijven gelegen.
Niet-agrarisch:
In de directe omgeving bevinden zich een tweetal niet agrarische bedrijven. Aan de Kievit 38a is het bedrijf Kultura gelegen. Dit is in het bestemmingsplan aangemerkt als een niet Agrarisch verwant bedrijf. Aan Kievit 36 is volgens het bestemmingsplan een Agrarisch verwant bedrijf (loonbedrijf) gelegen. Kultura betreft een composteringsbedrijf met een richtafstand van 100 m; voor het loonbedrijf geldt een richtafstand van maximaal 50 m. De feitelijke afstand tot het plangebied is 660 meter tot Kievit 38a en 1,02 km tot aan Kievit 36; Aan beide afstanden wordt ruimschoots voldaan, waardoor zij voor onderhavig plan geen enkele belemmering opleveren en evenmin de toekenning van de aanduiding 'plattelandswoning' voor deze bedrijven een belemmering zal vormen.
Agrarische bedrijven in de omgeving:
In de directe omgeving bevinden zich de volgende glastuinbouwbedrijven:
De richtafstand voor glastuinbouwbedrijven bedraagt 30 meter. De afstand van het aanduidingsvlak tot omliggende glastuinbouwbedrijven bedraagt minimaal 135 meter. Aan de richtafstand wordt ruimshoots voldaan.
Overige agrarische bedrijven (intensieve veehouderijbestemmingen):
Ingeval van een intensieve veehouderij bedraagt de richtafsand maximaal 200 meter. Het feitelijke gebruik kan echter afwijken van de bestemming. Onderstaand zijn de intensieve veehouderijbedrijven (cq -bestemmingen) weergegeven binnen een straal van 500 meter vanuit het plangebied.
Adres | gebruik | richtafstand | feitelijke afstand | |
Ontginningsweg 26a | loonbedrijf Van Zeeland | 50 m | 570 m | |
Ontginningsweg 21 | bestemming Agrarisch - Intensieve veehouderij maar feitelijk in gebruik als rundveehouderij | 100 m | 200 m | |
Kievit 31-31a-33 | varkenshouderij Sleevar | 200 m | 460 m | |
Kwakvors 4 | bedrijfswoning planologisch behorende bij Kwakvors 6, maar nu feitelijk zonder binding | maximaal 200 m | 380 m |
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, wordt aan alle richtafstanden voldaan.
Voor alle locaties geldt overigens dat er woningen van derden op kortere afstand zijn gelegen dan de plattelandswoning welke middels onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Milieuzonering in relatie tot het eigen bedrijf
Planologisch gezien blijft de plattelandswoning deel uitmaken van het bijbehorende agrarisch bedrijf. De intensieve veehouderij, waar de woning voorheen bij hoorde, ondervindt daarom geen nadeel van de aanduiding als plattelandswoning. Er hoeft daarom geen rekening te worden gehouden met geur- en geluidhinder afkomstig vanuit het eigen bedrijf.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient onderzocht te worden wat de beoogde functiewijziging voor gevolgen heeft voor het aspect geur afkomstig van veehouderijen in de omgeving.
In casu is door Houben Omgevingsadvies een Geuronderzoek (zie bijlage) uitgevoerd om te bezien of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Onderstaand zijn de uitkomsten van het onderzoek weergegeven.
Uit het onderzoek blijkt dat het belang van omliggende veehouderijen niet wordt geschaad, door de functiewijziging naar een plattelandswoning. Het blijkt dat de woning op voldoende afstand is gelegen tot omliggende veehouderijen. Omliggende veehouderijen worden door de realisatie van het planvoornemen niet (verdergaand) beperkt.
De boogde woning ligt in het buitengebied, buiten een concentratiegebied. Uitgaande van de berekende geurbelastingen is voor het plangebied een maximale voorgrondbelasting van 22,7 OUE/m3 maatgevend.
Nu uit de beleidsuitgangspunten van de Structuurvisie blijkt dat plattelandswoningen niet worden beschermd tegen de milieueffecten van het bijbehorend bedrijf, dit ook op deze manier is verwoord in de memorie van toelichting van de Wet plattelandswoningen, voldaan wordt aan de bandbreedte opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij, sprake is van het oplossen van een knelsituatie door het toe kennen van een plattelandswoning, de woning als sinds 1992 in eigendom is van de huidige eigenaren, de woning al sinds 1972 kadastraal is afgesplitst van het (voorheen) bijbehorend bedrijf en de geurbelasting niet verslechterd door de functiewijziging kan geconcludeerd worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de plattelandswoning aan de Ontginningsweg 28.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
- er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een plan leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
- een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
- een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:236, bepaald dat de luchtkwaliteitseisen ook gelden bij plattelandswoningen. Dit volgt uit de Europese Richtlijn voor luchtkwaliteit 2008/50/EG.
De regels van titel 5.2 Wet milieubeheer zijn van toepassing en moeten getoetst worden.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm) heeft tot doel het beschermen van mensen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op de gezondheid. Hierbij is het van belang een onderscheid te maken tussen het:
- realiseren van een bron (bijvoorbeeld inrichting of weg);
- realiseren van een nieuw gevoelige functie.
Bij het realiseren van een nieuwe bron moet in beeld gebracht worden of deze ontwikkeling leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, tenzij de ontwikkeling NIBM (Niet In Betekende Mate) is.
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).
In de handreiking NIBM Luchtkwaliteit wordt onder andere bepaald of projecten onder het begrip NIBM vallen. In paragraaf 4.2 wordt vermeld dat woningbouwprojecten van minder dan 500 woningen en minimaal 1 ontsluitingsweg als NIBM beschouwd kunnen worden. Onderhavig project voorziet in een functiewijziging en derhalve neemt het aantal woningen niet toe. Het project is veel te kleinschalig om in betekende mate bij te dragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Rondom het plangebied bevinden zich diverse wegen als emissiebronnen van luchtverontreinigende stoffen (uitlaatgassen van verkeer). Deze bronnen zijn opgenomen in de achtergrondconcentraties, zoals die door het RIVM jaarlijks in kaart worden gebracht. Normaal gesproken zijn er in het oosten en zuiden van Nederland geen knelpunten op het gebied van de luchtkwaliteit met betrekking tot fijn stof en stikstofdioxide te verwachten. De grootschalige concentratiekaart Nederland (GCN) geeft per km-vak de huidige achtergrondconcentraties weer.
Volgens de kaarten van het RIVM bedraagt momenteel de concentratie fijn stof (PM2,5) ter plaatse 12.07 µg/m³, de concentratie fijn stof (PM10) 19.5 µg/m³ en de concentratie stikstofdioxide (NO2) 15.91 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³ bedraagt. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt is voor de beoogde planologische regeling en het daarin toegestane gebruik. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor grotendeels elke functiewijziging, al of niet naar een gevoelige functie, die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt, beoordeeld moet worden.
Het plangebied betreft een gevoelige functie, waarbij sprake is van een bestaande feitelijke situatie. De functie voor wonen wijzigt niet, daarom is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.
Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan is bekeken of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Voor de toetsing van de externe veiligheid is gebruikt gemaakt van de risicokaart van Nederland, waarop de belangrijkste risico veroorzakende bedrijven en objecten, buisleidingen en transportassen zijn aangegeven.
Afbeelding 9: Uitsnede Risicokaart.nl
Inrichtingen
Volgens de Risicokaart liggen in de directe omgeving geen inrichtingen die onder de Bevi vallen, waardoor er geen belemmeringen voor het plangebied kunnen ontstaan.
Verder zijn er geen risicobronnen in het kader van externe veiligheid aanwezig, die een nadelige invloed op het plangebied hebben.
Risicovolle Buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
In of in de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waarop het Bevb en de Revb van toepassing zijn.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. Het basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet stelt grenzen aan de risico's die het vervoer van gevaarlijke stoffen kan opleveren voor omwonenden in de vorm van risicoplafonds. Risicoplafonds zijn het resultaat van een afweging die in overleg met alle betrokken partijen (gemeenten, provincies, chemische industrie, vervoerders, infrastructuurbeheerders) is gemaakt. Deze risicoplafonds zijn vastgelegd in risicoafstanden of risicozones uitgedrukt in meters vanaf de infrastructuur.
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt voor over de weg, per spoor en over het water.
Het plangebied is gelegen aan de Ontginningsweg. Over deze weg, alsmede over de omringende wegen binnen 500 meter van het plangebied vindt geen risicovol transport plaats dat invloed heeft op het plaatsgebonden of het groepsrisico.
In de wijde omgeving van het plangebied is geen spoorlijn aanwezig en ook geen transportroute over het water.
In de vergadering van 28 juni 2011 heeft de raad van Peel en Maas het archeologie beleid vastgesteld. Dit archeologie beleid geeft aan op welke wijze de gemeente met archeologie om wil gaan. Om archeologische restanten zo goed mogelijk te kunnen bewaren is er een pragmatisch en goed doordacht beleidsplan en beleidskaart opgesteld. De raad heeft een generieke diepte van 40 cm vastgesteld. Dat wil zeggen dat tot een diepte van 40 cm geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wil een initiatiefnemer dieper dan 40 cm de grond verstoren/bewerken dan geldt er een formele onderzoekplicht. De archeologische beleidskaart fungeert dan als kompas.
De archeologische beleidskaart geeft aan in welke gebieden de kans op archeologische resten hoog is en waar bijvoorbeeld middelhoog of laag. Hierdoor kan verschillend worden omgaan met mogelijke grondwerkzaamheden in een bepaald gebied. Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is mede afhankelijk van de mate van de oppervlakte die verstoord gaat worden. Bij gebieden waar een hoge verwachtingswaarde geldt, geldt dat bij een verstoring groter dan 100 m² oppervlakte en dieper dan 40 cm onderzoek noodzakelijk is. In een middelhoog gebied, geldt dezelfde dieptegrens, maar het oppervlakte wordt verruimd tot 2.500 m².
Volgens het geldende bestemmingsplan ligt het plangebied binnen gebied dat is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 5. Dit betekent dat voor dit perceel een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er sprake is van bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 2.500 m². De beoogde functiewijziging leidt niet tot bodemverstoringen. Voor eventueel toekomstige ingrepen in de bodem blijft de geldende dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' gehandhaafd.
Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor het plangebied.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied Deurnsche en Mariapeel ; de afstand bedraagt circa 1,4 km. Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van het NNN (donkergroene vlakken) en Natura 2000-gebieden (rode vlak).
Afbeelding 9b: natuurgebieden rondom plangebied
Significant verstorende effecten van het gebruik van de agrarische bedrijfswoning door een burger op deze gebieden zijn in het geheel niet te verwachten, omdat er gerelateerd aan het gewenste gebruik van het plangebied geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een optische verstoring is niet voorstelbaar.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van "wezenlijke invloed" zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: "een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort". Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.
Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.
Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk, aangezien het uitsluitend functiewijziging betreft van een bestaand woonperceel en woning, waarmee wordt geregeld dat in de bedrijfswoning ook een derde mag wonen die geen functionele binding heeft met het bedrijf.
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor buisleidingen; exploitanten hebben een zorgplicht en moeten ervoor zorgen dat hun buisleidingen veilig zijn en gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.
In de omgeving van het plangebied liggen geen leidingen welke impact kunnen hebben op het plangebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het verplicht een Watertoets op te stellen en daarmee het water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven. De Watertoets heeft als uitgangspunt dat het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Ook wordt bij de Watertoets er naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die een ontwikkeling heeft, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het plan heeft geen gevolgen voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Deze ontwikkeling is hydrologisch neutraal.
Overleg waterschap
Vooroverleg met en advies van het waterschap Limburg maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het besluitgebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket. Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak, en is niet gelegen in een specifiek aandachtsgebied. Wateradvies door het waterschap is derhalve niet noodzakelijk.
Het plangebied is direct gelegen aan de Ontginningsweg. Door de beoogde functiewijziging is er geen sprake van extra verkeersgeneratie.
De beoogde functiewijziging leidt evenmin tot een toename van de parkeerbehoefte. Parkeren zal op het eigen terrein plaatsvinden, zoals momenteel ook al het geval is.
Vanuit het oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld.
Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was, is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied. De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Er is in de basis aansluiting gezocht bij de regels van het vigerende bestemmingsplan; deze zijn aangepast aan de situatie 'Ontginningsweg 28 Grashoek'. Niet relevante bestemmingen en aanduidingen zijn derhalve niet overgenomen.
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels (hoofdstuk 1) bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In de Begrippen (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik. In het artikel over de "Wijze van meten" (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingen. De bestemmingen vangen steeds aan met de bestemmingsbenaming. Daarna wordt in de doeleindenomschrijving weergegeven voor welke doeleinden de betreffende gronden bestemd zijn. Indien er sprake zou kunnen zijn van conflicterende belangen, is er een nadere detaillering van de doeleinden opgenomen waarin wordt vermeld welke doeleinden prevaleren.
Vervolgens wordt in de bebouwingsregeling aangegeven welke bouwwerken bij recht mogen worden opgericht en welke situerings- en maatvoeringseisen hiervoor gelden. In sommige bestemmingen wordt bovendien nader ingegaan op de toegestane voorzieningen.
In de gebruiksbepaling wordt aangegeven dat gronden en opstallen niet in strijd met de bestemming mogen worden gebruikt. Voor de duidelijkheid is een aantal situaties aangegeven die in ieder geval in strijd met de bestemming worden geacht.
In de Algemene regels (hoofdstuk 3) zijn opgenomen de anti-dubbeltelbepaling, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
In de Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4) zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden. Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, waarin het planschadeverhaal wordt opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Peel en Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.
Het voornemen tot voorbereiding van het bestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt.
In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg.
Alvorens de bestemmingsplanprocedure formeel is gestart, heeft initiatiefnemer op 7 oktober 2019 overleg gehad met de eigenaar van de aangrenzende varkenshouderij (hierna ook: belanghebbende) welk ook binnen het agrarisch bouwvlak gesitueerd is. Namens initiatiefnemer is aan belanghebbende uitgelegd wat de planologische situatie is en wat de achterliggende reden is om aan de tweede bedrijfswoning de aanduiding 'plattelandswoning' toe te kennen. Tevens is toegelicht dat deze aanpassing ten opzichte van de varkenshouderijactiviteiten van belanghebbende geen nieuwe belemmeringen teweeg brengen en dat de plattelandswoning planologisch altijd bij het agrarische bedrijf zal blijven horen, ook al wordt deze woning vervreemd. Belanghebbende gaf te kennen hier geen problemen in te zien.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken, vanaf 27 februari 2020 voor de duur van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.