direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling voormalig SIF-terrein, Industrieterrein Panningen 4
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

Het voornemen bestaat om het voormalige SIF-terrein aan het Industrieterrein Panningen 4 in Panningen te herontwikkelen. Deze herontwikkeling zal grotendeels plaatsvinden binnen de bestaande industriële bebouwing en omvat onder andere de realisatie van een crematorium met een afscheidsruimte, een evenementenlocatie voor kleinschalige evenementen, een educatieruimte en bedrijvigheid (productie en opslag). Daarbij wordt sterk ingezet op duurzaamheid en het zo energieneutraal mogelijk realiseren van de herontwikkeling.

Het bestaande bedrijf aan de noordwestzijde van de SIF-gebouwen, op het adres Industrieterrein Panningen 14B, maakt daarnaast deel uit van het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan. Op deze locatie is het bedrijf Van Happen gevestigd, dat zich bezig houdt met overslag van afvalstoffen. Met dit bedrijf zijn in het verleden afspraken gemaakt met betrekking tot de milieu-invloed van het bedrijf op zijn omgeving, vooruitlopend op de ontwikkeling van eventuele milieugevoelige functies bij het SIF-complex. Afgesproken is dat gelijktijdig met het SIF-bestemmingsplan voor de bedrijfslocatie van Van Happen geregeld wordt dat ter plaatse geen compostering mag plaatsvinden en dat milieubelastende activiteiten (te weten de be- en verwerking en overslag van afvalstoffen) inpandig zullen geschieden. Deze afspraken zijn reeds vastgelegd in de verleende milieuvergunning voor dit bedrijf. Middels het voorliggende bestemmingsplan worden deze afspraken tevens planologisch vastgelegd. Voor het overige zijn er geen wijzigingen voorzien bij dit bedrijf, en wordt de huidige planologische regeling voor dit bedrijf conserverend opgenomen in dit bestemmingsplan.

De locatie is in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Peel en Maas' bestemd tot 'Bedrijventerrein - 2' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4'. Op het terrein ligt een groot bouwvlak. De beoogde nieuwe functies van het terrein zijn niet allemaal passend binnen de geldende bestemming 'Bedrijventerrein - 2'. Daarom wordt de herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt middels het voorliggend nieuw bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0001.png"  
Luchtfoto plangebied (rood omlijnd) en omgeving  

1.2 Doel

De belangrijkste algemene uitgangspunten die gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:

  • Uniformiteit: aansluitend bij de planregels voor vergelijkbare plannen in de gemeente;
  • Digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;
  • Flexibel: zo veel mogelijk vrijheid voor de initiatiefnemers met zo min mogelijk procedures (vermijden van wijzigings- of uitwerkingsplannen).

Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de beoogde herontwikkeling van het SIF-terrein, waarbinnen onder andere educatie, evenementen, bedrijvigheid en een afscheidsruimte met een crematorium mogelijk worden gemaakt.

1.3 Plangebied en begrenzingen

Het plangebied is gelegen op het industrieterrein van Panningen, ten noorden van de kern Panningen in de gemeente Peel en Maas. In de omgeving van het plangebied zijn voornamelijk bedrijven gelegen. Verder in noordelijke richting liggen agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0002.png"  
Topografische kaart met globale ligging plangebied (rode cirkel)  

Het SIF-complex bestaat uit de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie G, nummers 1407, 1981, 2348 en 7011 en is gelegen aan het Industrieterrein Panningen 4. Deze gronden zijn in eigendom van de gemeente Peel en Maas. De initiatiefnemer, Rendiz, heeft de gronden in bruikleen van de gemeente.

De gronden die deel uitmaken van het bedrijfsperceel van Van Happen, ten noordwesten van het SIF-complex, bestaan uit de percelen, kadastraal bekend als gemeente Helden, sectie G, nummers 7012, 7013 en 7016.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0003.png"  
Kadastrale situatie plangebied (blauw omlijnd)  

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan de weg Industrieterrein Panningen. Aan de overzijde van deze weg liggen enkele bedrijven en agrarische gronden, waarbij dient te worden opgemerkt dat deze percelen zijn bestemd ten behoeve van bedrijfsdoeleinden. Aan de noordwestzijde en de oostzijde grenst het plangebied aan bedrijven. Ten westen en zuiden grenst het plangebied eveneens aan de weg Industrieterrein Panningen en aan een braakliggend perceel. Aan de overzijde van de weg liggen bedrijven.

1.4 Overzicht vigerend bestemmingsplan in plangebied

Het plangebied is gelegen in het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Peel en Maas' (vastgesteld op 25 juni 2013). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4'. Voor het plangebied is een groot bouwvlak opgenomen, waarbinnen de bestaande gebouwen zijn gelegen. Het noordelijke deel van het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Tevens zijn de gebiedsaanduidingen 'wro-zone - ontheffingsgebied 4', 'wro-zone - ontheffingsgebied 5', 'wro-zone - ontheffingsgebied 7' en 'wro-zone - ontheffingsgebied 8' van toepassing op het gehele plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0004.png"  
Uitsnede bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen', met aanduiding plangebied (geel omlijnd)  

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4', bestemd voor bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten welke zijn opgenomen in milieucategorie 1 t/m 4 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' en/of daarmee naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten. Daaraan ondergeschikt zijn de volgende activiteiten toegestaan:

  • a. wonen in een bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.4.3 (deze aanduiding ligt niet op het plangebied);
  • b. productiegebonden detailhandel overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.4.4;
  • c. buitenstalling van ter plaatse vervaardigde of verhandelde producten overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.4.5;
  • d. buitenopslag overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.4.6;
  • e. horeca van categorie 1 en 2 ondergeschikt aan de functie;
  • f. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.4.2;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. tuinen, erven en terreinen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • k. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt onder andere beoogd een crematorium met afscheidsruimte, een evenementenlocatie en een educatieruimte te realiseren. Deze activiteiten staan niet genoemd in de Lijst van bedrijfsactiviteiten, maar vallen wel allemaal binnen de ter plaatse toegestane milieucategorieën. Daarmee is echter nog niet per definitie sprake van bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die 'naar aard, omvang en invloed op de omgeving' gelijk te stellen zijn met de wel toegestane bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten. Het betreft activiteiten die in de regel niet voorkomen op een bedrijventerrein. Daarmee kan worden gesteld dat de activiteiten naar aard in ieder geval niet gelijk te stellen zijn met de wél toegestane soorten bedrijven en dat om die reden vestiging van de activiteiten niet past binnen het geldende bestemmingsplan.

Deze activiteiten kunnen wel mogelijk worden gemaakt wanneer hiervoor een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' zijn de gronden tevens bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 40 cm en een oppervlakte van meer 250 m2. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 4' kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen toestaan, mits de bouwhoogte maximaal 15 meter bedraagt, de afstand tot de dichtsbijzijnde woning maximaal 50 meter bedraagt en de hoogte vanuit bedrijfs- of milieutechnische overwegingen noodzakelijk is.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 5' kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning een grotere oppervlakte van een bouwperceel toestaan, mits de oppervlakte van het bouwperceel maximaal 10.000 m2 bedraagt, de functie van het bedrijventerrein als regionaal verzamelterrein niet wordt aangetast en sprake is van een substantiële bijdrage aan de werkgelegenheid en/of verplaatsing van een bedrijf uit de regio. Hierbij mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 7' kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning een hogere bouwhoogte voor schoorstenen en silo's toestaan, mits de bouwhoogte maximaal 25 meter bedraagt.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 8' kan het bevoegd gezag middels een omgevingsvergunning de toegestane hoogte voor buitenopslag verhogen tot maximaal 25 meter. Hierbij gelden als voorwaarden dat aangetoond moet worden dat dit noodzakelijk is ten behoeve van de bedrijfsvoering, de opslag fysiek en visueel voldoende is afgeschermd, de buitenopslag zodanig is gesitueerd dat te allen tijde een vrije doorgang van minimaal 3 meter op het perceel achter de bebouwing is gegarandeerd en de buitenopslag is gelegen op minimaal 3,5 meter van de zijdelingse perceelsgrens.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Panningen, in de volksmond Kepèl genoemd (naar de in 1643 gebouwde kapel), is de grootste kern in de voormalige gemeente Helden en in de nieuwe gemeente Peel en Maas. De oude kapel die het dorp z'n volksnaam gaf, bestaat inmiddels niet meer. Op het Pastoor Huijbenplein staat tegenwoordig een monument dat de oude kapel symboliseert. Vlakbij de huidige kerk zijn tijdens opgravingen in de 90'er jaren nog resten van de oude kerk gevonden.

Het plangebied en omgeving kende tot de jaren '60 een agrarisch gebruik en was tot die tijd onbebouwd. In de jaren '60 is het industrieterrein Panningen ontwikkeld en zijn de gebouwen van de voormalige SIF-fabriek opgericht. Het meest noordwestelijke gebouw dateert van eind jaren '70. Enkele jaren geleden is SIF gestopt met de bedrijfsactiviteiten op deze locatie. De gebouwen hebben een paar jaar leeg gestaan en zijn sinds januari 2017 in bezit van Rendiz, die de locatie wil herontwikkelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0006.png"  
Topografische kaarten omstreeks 1900 (links) en 1967 (rechts)  

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen op het industrieterrein van Panningen, ten noorden van de kern Panningen aan de weg Industrieterrein Panningen 4. Het plangebied grenst aan de zuid-, west en noordzijde aan deze weg. Het plangebied is gedeeltelijk bebouwd met de gebouwen van de voormalige SIF-fabriek. Het overige deel van het plangebied was voorheen in gebruik als bedrijfsterrein bij deze fabriek en is deels verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0007.png"  
Foto bebouwing voormalige SIF-fabriek, gezien vanuit het zuidoosten  

De locatie is ontsloten via vijf bestaande in- en uitritten op de weg Industrieterrein Panningen, waarvan er drie aan de zuidzijde van het plangebied zijn gelegen en twee aan de noordzijde. Het plangebied is gelegen op een bedrijventerrein. In de directe omgeving van het plangebied liggen dan ook hoofdzakelijk bedrijven. Ten noorden van het plangebied zijn daarnaast agrarische percelen gelegen, die grenzend aan de weg zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijventerrein - 2'. Verder ten noorden, op circa 300 meter afstand van het plangebied, ligt een bebouwingslint aan de Vosberg, dat bestaat uit woningen en agrarische bedrijven. Verder richting het zuidwesten, op circa 250 meter van het plangebied, liggen sportvelden en op circa 130 tot 180 meter ten zuiden van het plangebied ligt de kern Panningen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de SVIR worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor het plangebied zijn als volgt:

  • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 2. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 3. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het initiatief betreft een herontwikkeling die plaatsvindt binnen de bestaande bebouwing op het voormalige SIF-terrein. Tevens wordt hierbij de functie van de bebouwing verbreed met onder andere educatie, een crematorium met afscheidsruimte en kleinschalige evenementen. Mede in dat kader spelen er geen nationale belangen in het plangebied. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.

Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt, zoals geluid en externe veiligheid, geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer.

Afweging Barro

Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing. Het initiatief is kortom niet in strijd met de beleidsregels zoals deze zijn opgenomen in het Barro.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas. Vanwege de ligging in het radarverstoringsgebied gelden er beperkingen voor de hoogte van windturbines. In Peel en Maas mogen deze niet hoger zijn dan 114 meter.

Afweging Rarro

Aangezien het bestemmingsplan geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 Bro) opgenomen. De ladder ziet op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is een motiveringsinstrument dat verplicht moet worden toegepast bij elk ruimtelijk besluit dat een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk maakt. Wat er onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, is in artikel 1.1.1 Bro bepaald: “De ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.” Uit de jurisprudentie komt naar voren dat het wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling van enige omvang moet zijn (o.a. ABRS 1 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1503), ABRS 18 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:428) en ABRS 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2319)).

Per 1 juli 2017 is een gewijzigde ladder in werking getreden. Hierin is de tekst van de ladder teruggebracht naar de essentie, namelijk de noodzaak om aan te geven dat de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte plus een motivering indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.” (artikel 3.1.6 lid 2 Bro).

Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking

In het voorliggende geval vindt herontwikkeling plaats in het plangebied, waarbij de functie van het voormalige SIF-terrein wordt verruimd. Binnen het bestaande ruimtebeslag, dat in de huidige situatie is bestemd voor bedrijven, wordt de bestemming verruimd door het mogelijk maken van maatschappelijke functies, o.a. in de vorm van een educatieruimte en afscheidsruimte met crematorium. De bouwmogelijkheden voor de locatie nemen niet toe in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast vinden de nieuwe activiteiten hoofdzakelijk plaats in de bestaande gebouwen.

Doordat uitsluitend sprake is van een functieverruiming, waarbij geen sprake is van nieuw ruimtebeslag en de bouwmogelijkheden niet toenemen, betreft de herontwikkeling in lijn met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juni 2017 (uitspraak 201608869/1/R3, ECLI:NL:RVS:2017:1724) geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Volgens deze uitspraak voorziet een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime geen nieuw planologisch ruimtebeslag mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Voor dit planvoornemen is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet noodzakelijk.

Desalniettemin voldoet de herontwikkeling aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, aangezien de ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied voorziet in de behoefte aan de beoogde functies en hierbij leegstaand vastgoed een nieuwe invulling krijgt.

Middels de ontwikkeling van de afscheidsruimte met crematorium wordt voorzien in de behoefte aan het persoonlijk afscheid kunnen nemen van een dierbare. De beoogde afscheidsruimte in het SIF-gebouw biedt de mogelijkheid om alles onder één dak aan te bieden: de afscheidsdienst, de crematie, afscheidsborrel of een combinatie van deze onderdelen. Als gevolg van de demografische ontwikkelingen (vergrijzing, toename van het aantal sterfgevallen) zal de behoefte aan uitvaartcentra en crematoria de komende decennia groeien. Panningen is tot slot een geschikte locatie, omdat het strategisch gunstig gelegen is ten opzichte van andere crematoria in de regio.

De herontwikkeling voorziet daarnaast in de behoefte aan het organiseren van kleinschalige evenementen op een bijzondere locatie. De unieke sfeer en karakter van de industriële bebouwing maken de locatie bijzonder en daarmee aantrekkelijk voor het organiseren van evenementen. In de SIF-hallen is ruimte voor diverse typen evenementen, zoals beurzen, zakelijke congressen, game events en muziek- en theatervoorstellingen. In het toekomstplan voor het SIF-terrein, dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting, is de behoefte aan het crematorium/ afscheidsruimte en de overige gewenste functies nader toegelicht.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan is opgenomen in paragraaf 5.2.7.

3.1.6 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Afweging Nationaal Waterplan

Het voorliggend bestemmingsplan is niet in strijd met nationale waterbelangen uit het Nationaal Waterplan 2016-2021. Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.5 van deze toelichting, is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling.

3.1.7 Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw

Bij de beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande gebouwen en is sprake van een reeds grotendeels verhard terrein. Hierdoor is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Daarnaast wordt ernaar gestreefd om bij de herontwikkeling hemelwater af te koppelen. Op welke wijze dit vorm zal krijgen, zal nog nader worden uitgewerkt. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.

3.1.8 Waterwet 2009

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

Afweging Waterwet 2009

De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL2014 zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:

  • stedelijk centrum,
  • bedrijventerrein,
  • overig bebouwd gebied.

In het landelijk gebied gaat het om de zones:

  • goudgroene natuurzone,
  • zilvergroene natuurzone,
  • bronsgroene landschapszone, en
  • buitengebied.

Het plangebied is gelegen binnen de zone bedrijventerrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0008.png"  
Uitsnede POL-kaart Zonering Limburg met aanduiding plangebied (rood omlijnd)  

De zone bedrijventerrein bestaat uit specifiek ingerichte gebieden voor grotere bedrijvigheid. Voor deze zone gelden de volgende doelstellingen:

  • ruimte voor bedrijvigheid;
  • optimale bereikbaarheid;
  • duurzame inrichting en gebruik.

Limburg heeft ruim voldoende bedrijventerreinen. De centrale opgave is dan ook: een groei in kwaliteit zonder dat de kwantiteit toeneemt, daarbij meer schaarste creërend, met ruimte voor maatwerk. De opgave moet per regio verder geconcretiseerd worden in een regionaal visie/programma werklocaties. Daarin komen de opgaven voor alle bedrijventerreinen aan bod.

Centraal in de aanpak staat dynamisch voorraadbeheer per regio. Dit principe krijgt vorm en inhoud in regionale bedrijventerreinenvisies. Deze visies bevatten gezamenlijke ambities en opgaven, gezamenlijke principes en spelregels (toegespitst op de regionale situaties) en een gezamenlijke werkwijze. De visies zijn stevig en niet vrijblijvend, maar wel realistisch (rekening houdend met de markt) en flexibel (met ruimte om in overleg in te spelen op nieuwe ontwikkelingen). Aan de visies wordt een programma gekoppeld. Bijzondere aandacht is nodig voor financiële aspecten, transformatie en herstructurering. Ook een eventuele aanpak van leegstaande bedrijfsgebouwen kan onderdeel uitmaken van de afspraken. Belangrijke marktpartijen en stakeholders worden in dit traject betrokken. De basisprincipes uit het POL vormen vertrekpunt voor de regionale visies.

Ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen wordt in het POL2014 geconstateerd dat sprake is van toenemende leegstand van maatschappelijke accommodaties. Opschaling van voorzieningen, zoals sporthallen, cultuur- en onderwijsinstellingen, is daarom nodig om een verantwoorde exploitatie en kwaliteit te handhaven. Daarnaast is ten behoeve van de leefbaarheid een ontmoetingsplek in elke wijk of dorp nodig. Multifunctionaliteit van voorzieningen blijft van belang.

Afweging POL2014

Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig fabrieksterrein, waarbij de toegestane functies in het plangebied worden verruimd. De herontwikkeling draagt bij aan een duurzame inrichting en gebruik van de bestaande bedrijfsgebouwen, doordat hieraan nieuwe functies worden toegekend, die passen binnen een bedrijventerrein. Ten aanzien van de beoogde maatschappelijke activiteiten is sprake van multifunctioneel gebruik van de SIF-gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen. In de gebouwen worden maatschappelijke activiteiten op het gebied van afscheid (afscheidsruimte met crematorium) en educatie mogelijk gemaakt, in samenhang met de andere activiteiten in het plangebied. De gebouwen zijn hiervoor flexibel inzetbaar. Bovendien wordt bijgedragen aan de aanpak van leegstand, aangezien de voormalige SIF-gebouwen momenteel deels leeg staan.

De beoogde ontwikkeling past hiermee binnen de doelstellingen van het POL2014.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.

Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.

Volgens artikel 2.4.5. van de Omgevingsverordening voorziet een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad bedrijventerreinen alsmede aan de bestaande planvoorraad bedrijventerreinen anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg van april 2016. De toelichting bij het ruimtelijke plan bevat een verantwoording van de wijze waarop hier invulling aan is gegeven.

De toelichting bij een ruimtelijk plan dient verder een beschrijving te bevatten van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en indien aan de orde de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.

Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014

De verantwoording aan de Ladder voor duurzame verstedelijking voor deze herontwikkeling is reeds opgenomen in paragraaf 3.1.4. Daaruit is geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De herontwikkeling vindt plaats in een gedeeltelijk leegstaand voormalig fabrieksgebouw, dat hierdoor opnieuw benut wordt en een nieuwe invulling krijgt. Hoewel dit niet direct een monumentaal pand betreft, wordt hiermee wel een behoudenswaardig industrieel gebouw behouden, met een unieke sfeer en karakter.

Het voorliggende plan voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijven, omdat sprake is van bestaand ruimtebeslag voor bedrijven op een bestaand bedrijventerrein. Wel wordt de functie van het bestaande fabrieksterrein verruimd, met onder andere een crematorium, een evenementenlocatie voor kleinschalige evenementen en een educatiefunctie. Omdat er geen sprake is van nieuw ruimtebeslag voor bedrijventerreinen, hoeft dit plan niet regionaal te worden afgestemd.

Het plangebied ligt volgens de kaarten bij de Omgevingsverordening niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg

In juni/juli 2017 is de Visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraden in Noord-Limburg.

Samenwerking tussen gemeenten in de regio is de sleutel tot een effectievere bedrijventerreinen aanpak. Belangrijk in de samenwerking is dat er nog steeds een lokale rol en verantwoordelijkheid aanwezig is en opgepakt wordt maar er ook regionaal wordt gehandeld en gedacht. Alle gemeenten willen ondernemers een goede omgeving bieden om te ondernemen en zo werkgelegenheid verschaffen aan hun inwoners. Daarvoor is het echter niet nodig om buurgemeenten te beconcurreren voor nieuwe bedrijvigheid. Het lukt juist eerder om nieuwe bedrijvigheid aan te trekken als de regio zich als een geheel presenteert.

Iedere gemeente is verantwoordelijk voor de eigen bestaande bedrijventerreinen en gevestigde bedrijven, maar op regionaal vlak kunnen de gemeenten kennis ontwikkelen en informatie uitwisselen, planning en programmering van bedrijventerreinen afstemmen, marktbenadering gezamenlijk vormgeven en lobby en subsidieaanvragen coördineren.

Tijdens het traject van het POL2014 zijn door de provincie nieuwe richtingen aangegeven die de regio graag willen overnemen. De provincie zet in op dynamisch voorraad beheer en vraagt de regio's een visie vast te stellen waarbij rekening wordt gehouden met dynamisch voorraad beheer.

In de visie wordt beschreven welke ambities, opgaven en principes de regiogemeenten nastreven, rekening houdend met het door de provincie voorgestelde dynamisch voorraad beheer. Ook worden de werkwijze en spelregels beschreven die worden gehanteerd. Er wordt een beschrijving gegeven van de huidige bedrijventerreinvoorraad (vertrekpunt) en hoe de regio wil omgaan met de bestaande bedrijventerrein (herstructurering en uitgifte) en nieuwe bedrijventerreinen (planvorming en acquisitie).

Afweging regionale visie bedrijventerreinen

Een van de uitgangspunten van de regionale visie is om de ruimtevraag aan bedrijvigheid in eerste instantie te faciliteren op bestaande terreinen, bijvoorbeeld door intensiever ruimtegebruik en het verruimen van (planologische) mogelijkheden op bestaande terreinen. Een ander uitgangspunt is om het leegstandsniveau rond frictieleegstand te houden en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken die leiden tot vergroting van de leegstand. De voorliggende herontwikkeling is passend binnen deze uitgangspunten voor bedrijventerreinen, aangezien herontwikkeling van een bestaand voormalig fabriekspand plaatsvindt op een bestaand bedrijventerrein. Hiermee wordt de leegstand op dit terrein teruggebracht.

Daarnaast is het behoud en waar nodig verbetering van de kwaliteit van bestaande bedrijventerreinen een uitgangspunt van het regionale beleid. Door de herontwikkeling van een deels leegstaand bedrijfsgebouw en het terrein eromheen vindt een verbetering van de kwaliteit van dit deel van het bedrijventerrein plaats. Bovendien is sprake van de herbestemming van industrieel erfgoed, omdat een behoudenswaardig industrieel pand, met een unieke sfeer en karakter, wordt herontwikkeld.

Tot slot is de opwekking en besparing van energie een belangrijk thema bij herstructurering van bedrijventerreinen en wordt hierbij getracht dit onderdeel een nadrukkelijke plaats te geven. De regio wil dat de herstructurering van verouderde locaties tevens bijdraagt aan het behalen van de energiedoelstellingen van de regio. De voorliggende herontwikkeling draagt hieraan bij, aangezien wordt gestreefd om deze zoveel mogelijk energieneutraal te laten plaatsvinden. Welke maatregelen hiertoe exact worden genomen, is nog in uitwerking. Het voornemen bestaat om in ieder geval een elektrische crematie-oven te gebruiken en energie op te wekken via een PV installatie. 

Samengevat past de voorgenomen herontwikkeling binnen de beleidsdoelen uit de Visie bedrijventerreinen Noord Limburg.

3.4 Gemeentelijk beleid Peel en Maas

3.4.1 Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas

Op 31 maart 2015 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas vastgesteld. Deze structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kom van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4. In de structuurvisie zijn vier ruimtelijke hoofdkeuzes gemaakt, waarmee de gemeente gericht invulling wil geven aan haar identiteit als groene, dynamische plattelandsgemeente en rol binnen de regio.

  • 1. Kleinschalige en diverse woonmilieus;
  • 2. Herkenbare dorpen met 'eigen' voorzieningen;
  • 3. Goede bereikbaarheid;
  • 4. Innovatie en gebondenheid.

Het industrieterrein Panningen is aangewezen als regionaal bedrijventerreinen, dat is gericht op grotere en zwaardere bedrijven (vanaf milieucategorie 3). Voor het oudste gedeelte van het industrieterrein, waaronder het plangebied, is herstructurering nodig. Herstructurering en revitalisering van verouderde bedrijventerreinen gaat voor de uitbreiding ervan. Uitbreiding van bedrijventerreinen is incidenteel mogelijk als het gaat om de uitbreiding van bestaande bedrijven, onder de voorwaarde van een kwaliteitsbijdrage en als uitbreiding op het bestaande bedrijventerrein niet mogelijk is. Hierbij gelden de Ladder voor duurzame verstedelijking en het dynamisch voorraadbeheer uit het POL2014 als uitgangspunt. Er is ruimte voor maatwerk voor bedrijven of netwerken van bedrijven die op het vlak van de vernieuwingsthema's en duurzaamheid of door middel van samenwerkingsverbanden nieuwe bedrijvigheid willen realiseren of uitbouwen.

Kwalitatief gezien is er verspreid over de gemeente sprake van een ruime diversiteit aan bedrijventerreinen, waardoor bedrijven die verbonden zijn aan hun kern of de gemeente gemakkelijk een geschikte vestigingslocatie kunnen vinden. De bedrijventerreinen kennen veelal een mix van grote en kleine bedrijven en een mix van lokale en stuwende bedrijven. Op vrijwel alle bedrijventerreinen zijn ook (bedrijfs)woningen te vinden en op de lokale bedrijventerreinen ook dienstverlenende bedrijvigheid zoals medische functies en bepaalde vormen van detailhandel.

Afweging structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas

Dit bestemmingsplan voorziet in de herontwikkeling van het voormalige SIF-terrein. Deze ontwikkeling draagt bij aan de revitalisering van dit oude deel van het industrieterrein Panningen. Tevens wordt hiermee leegstand tegengegaan en wordt de kwaliteit van dit deel van het terrein opgewaardeerd. De voormalige fabrieksgebouwen zijn behoudenswaardig, omdat ze een unieke sfeer en karakter hebben. Dit industrieel erfgoed krijgt een nieuwe invulling en de functie van de voormalige fabrieksgebouwen wordt verruimd. In het toekomstplan voor het SIF-terrein, dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting, worden de beoogde activiteiten in het SIF-complex nader toegelicht.

De beoogde activiteiten op het gebied van productie zijn reeds mogelijk volgens de geldende bestemming 'Bedrijventerrein'. De bedrijven C3 Living (ontwikkeling en productie van duurzame, modulaire, flexibele woningen) en de Stijlfactorij (productie van o.a. wooninterieurs, tuinhuizen, overkappingen en gepersonaliseerde afscheidskisten) zullen hun werkplaats in de productieruimte gaan vestigen. De productieruimte doet tevens dienst als leer-werkplek voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

Naast de reeds toegelaten bedrijfsactiviteiten worden onder meer educatie, kleinschalige evenementen en een afscheidsruimte met crematorium mogelijk gemaakt. Hierbij is sprake van een samenhangend concept, waarbij productie wordt gecombineerd met educatie en ontmoeting. Het aanbieden van een persoonlijke beleving en het verbinden van diverse aspecten van het leven staan centraal in dit concept. De evenementen en educatieve activiteiten die in het plangebied zullen plaatsvinden, zijn activiteiten van milieucategorie 2. Hoewel het industrieterrein Panningen primair bedoeld is voor bedrijvigheid vanaf milieucategorie 3, zijn activiteiten van milieucategorie 2 als onderdeel van dit totaalconcept aanvaardbaar op deze locatie. Deze maken immers onlosmakelijk deel uit van het totale plan voor de herontwikkeling.

Tot slot wordt de samenwerking met bestaande initiatieven en lokale ondernemers actief opgezocht. Deze samenwerking zal bestaan uit het leveren van diensten en aanbieden van producten tot het vestigen van ondernemers in de SIF-gebouwen. Hierdoor is sprake van een ontwikkeling die is verweven in lokale bedrijfsnetwerken en waarbij in samenwerking met lokale ondernemers en vernieuwend concept wordt gerealiseerd in het voormalige SIF-complex.

Samengevat is de voorgenomen herontwikkeling hiermee passend hiermee binnen de Structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas.

3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht. De Nota Ruimtelijke Kwaliteit is echter toch van invloed op de voorgenomen ontwikkeling, aangezien voor de bedrijventerreinen een beeldkwaliteitsplan geldt (zie par. 3.4.3).

Bij de voorliggende functiewijziging worden de gebouwen hoofdzakelijk inpandig aangepast aan hun nieuwe gebruik. Daarnaast worden de gebouwen gerenoveerd, waarbij enkele veranderingen in de buitengevels zullen plaatsvinden. Hoe dit er precies zal uitzien, is nog in uitwerking. De renovatie zal worden gebaseerd op de verduurzaming van de gebouwen, het naar binnen brengen van meer daglicht, het werken met natuurlijke materialen zoals hout en het aanplanten van groen. De bestaande maatvoering van de gebouwen blijft hierbij behouden. Op het omliggende terrein wordt voorzien in een verbeterde inrichting met o.a. groen- en parkeervoorzieningen. Als gevolg van de renovatie zal een verbetering van de omgevingskwaliteit optreden.

3.4.3 Beeldkwaliteitsplan bedrijventerreinen Peel en Maas

In 2012 is de gemeente gestart met de herziening van alle bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen in Peel en Maas. Parallel aan dat bestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Op basis van de volgende uitgangspunten is het beeldkwaliteitsplan uitgewerkt tot een beknopt en beeldend plan:

  • Nieuwe bedrijfsgebouwen dienen qua ruimtelijke kwaliteit te passen in de omgeving;
  • Op zichtlocaties en entreegebieden is extra sturing op ruimtelijke kwaliteit wenselijk;
  • De overgang tussen openbare ruimte en bedrijfskavel bepaalt in grote mate de ruimtelijke kwaliteit en verdient extra aandacht;
  • De openbare ruimte bepaalt mede de ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen en ook hiervoor gelden kwaliteitseisen.

Er is nadrukkelijk gekozen voor een globaal beeldkwaliteitsplan om de dialoog met de initiatiefnemer te kunnen aangaan om een kwaliteitsniveau te realiseren dat aansluit bij de omgeving.

De ruimtelijke kwaliteit in een gebied is een optelsom van gebouwen en openbare ruimte. Op alle bedrijventerreinen zijn gebouwen aanwezig en is de openbare ruimte (grotendeels) ingericht. De ruimtelijke kwaliteit is dus al grotendeels bepaald. Onderstaande kwaliteitsregels nemen dit gegeven dan ook als uitgangspunt:

  • a. Nieuwe bedrijfsgebouwen moeten qua ruimtelijke kwaliteit passen in de omgeving;
  • b. Op zichtlocaties en entreegebieden is extra sturing op ruimtelijke kwaliteit wenselijk;
  • c. De overgang tussen openbare ruimte en de bebouwing op de bedrijfskavel verdient extra aandacht;
  • d. De inrichting van de openbare ruimte dient aan te sluiten bij de kwaliteit van het bedrijventerrein;
  • e. Opslag dient zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg plaats te vinden, dan wel zo goed mogelijk ingepast;
  • f. Bebouwing in de zijdelingse perceelsgrens is alleen mogelijk als er visueel geen aaneengesloten bebouwing ontstaat;
  • g. Hoge objecten dienen zo ver mogelijk op het achterste gedeelte van de bebouwing of het perceel gesitueerd te worden. Dit betreft o.a. schoorstenen en installaties;
  • h. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt dienen karakteristieke panden behouden te blijven.

Afweging Beeldkwaliteitsplan bedrijventerreinen Peel en Maas

Bij de voorliggende herontwikkeling wordt gebruikt gemaakt van de bestaande bebouwing van de voormalige SIF-fabriek. Dit sluit aan bij het uitgangspunt om karakteristieke panden te behouden. Er worden geen nieuwe gebouwen opgericht en geen gebouwen gesloopt. Omdat sprake is van bestaande bebouwing, hoeft deze niet nader te worden getoetst aan het beeldkwaliteitsplan.

3.4.4 Beleidsplan archeologie gemeente Peel en Maas

In het archeologiebeleid geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • De archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • Ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • Archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • De archeologische beleidskaart.

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Afweging Beleidsplan archeologie gemeente Peel en Maas

In het voorliggende bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.6 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

3.4.5 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. Door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. Door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. Door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.

Wat betreft evenementenlocaties wordt indien nodig in het bestemmingsplan een aanduiding ‘evenementen’ toegevoegd. Op deze manier zijn er planologisch gezien geen belemmeringen voor het houden van evenementen, zowel binnen als buiten de bebouwing. Voor evenementen binnen de bebouwing is op deze evenementenlocaties geen evenementenvergunning nodig. Indien men op een daartoe bestemd evenemententerrein een buitenevenement wil organiseren is altijd een evenementenvergunning noodzakelijk, met uitzondering van kleine evenementen en specifiek met reguliere sportwedstrijden op buitensportaccommodaties. Dit is omdat de randvoorwaarden (overlast/veiligheid) bij een buitenevenement anders zijn dan bij een binnenevenement.

Afweging Evenementenvisie

Op de delen van de bebouwing in het plangebied waarin de beoogde evenementen zullen plaatsvinden is in het voorliggende bestemmingsplan de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - evenement' opgenomen. In de regels is vastgelegd welke evenementen hier in welke omvang mogen plaatsvinden.

Daarnaast is de standaard regeling voor het mogen organiseren van evenementen overeenkomstig het evenementenbeleid en de bestemmingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Peel en Maas' opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het beleid biedt mogelijkheden om, aanvullend op de toegestane evenementen binnen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - evenement', in het gehele plangebied evenementen te organiseren. Op basis van dit beleid zijn evenementen maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw, met dien verstande dat:

  • in voldoende mate moet worden voorzien in de parkeerbehoefte;
  • het een evenement is met maximaal 150 bezoekers;
  • de geluidsbelasting op omliggende geluidsgevoelige functies maximaal 50 dB bedraagt;
  • er geen aantasting voor de verkeersveiligheid ontstaat.

Deze voorwaarden zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstellingen en uitgangspunten

In het plangebied vindt de herontwikkeling van het voormalige SIF-complex plaats, waarbij de functie van de voormalige fabrieksgebouwen en het terrein wordt verruimd. Ingezet wordt op vier pijlers:

  • Afscheidsruimte met crematorium: gericht op het herinneren van het goede leven en afscheid nemen;
  • Evenementenlocatie: het aanbieden van een locatie voor kleinschalige conferenties en evenementen in een bijzondere omgeving;
  • Educatieruimte: gericht op preventie, evenementen, educatie en training;
  • Productieruimte: productiehal van o.a. C3 Living en Stijlfactorij, met daarnaast ruimte voor opslag ten dienste van deze productiefunctie.

De vier pijlers worden hierna verder toegelicht. Voor meer informatie wordt verwezen naar het plan 'De toekomst van de voormalige SIF Panningen', dat als bijlage 1 bij de toelichting is gevoegd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat op basis van voortschrijdend inzicht en de actuele ontwikkelingen in de evenementenwereld is besloten de mogelijkheden voor grootschalige evenementen (met meer dan 1.000 bezoekers) te laten vervallen. Daarnaast is de educatieruimte met 1/3 deel verkleind ten opzichte van dit initiële plan.

Los van deze vier onderdelen blijft de huidige kantoorfunctie behouden. Rendiz heeft haar hoofdkantoor in de SIF gehuisvest. Daarnaast zal een deel van de ruimte gebruikt gaan worden door enkele andere, kleinere bedrijven.

Afscheidsruimte

De afscheidsruimte wordt gerealiseerd in het westelijk deel van het bestaande gebouw. Deze hal heeft een oppervlakte van circa 3.200 m2. De afscheidsruimte zal bestaan uit diverse afscheids- en herdenkingsruimtes, waar mensen afscheid kunnen nemen van en herinneringen kunnen ophalen aan een overleden dierbare. Nabestaanden worden hier in staat gesteld om de uitvaart zo persoonlijk mogelijk vorm te kunnen geven. Hierbij wordt de samenwerking gezocht met ondernemers uit de regio, bijvoorbeeld voor de levering van bloemen, kisten en urnen. Daarnaast wordt in dit deel van het gebouw een crematieoven gerealiseerd, waarin de crematie van overledenen plaatsvindt. Volgens de concept-inrichtingstekeningen is de oven in het midden van dit gebouwdeel geprojecteerd. Voor de crematies wordt een volledig elektrische oven gerealiseerd, waarbij de benodigde stroom wordt opgewekt door middel van zonnepanelen. Naar verwachting zullen er gemiddeld twee afscheidsdiensten per dag plaatsvinden.

Evenementenlocatie

De hoge middenhal krijgt een functie als evenementenlocatie. Wat betreft de beoogde typen evenementen zal deze ruimte worden gebruikt voor onder andere zakelijke congressen en conferenties, beurzen, concerten en theatervoorstellingen. In deze hal zal worden voorzien in een afzonderlijk horecagedeelte, waar eten en drank wordt verzorgd voor de evenementen en bijeenkomsten in het SIF-complex. Deze horecafunctie is ondergeschikt aan de activiteiten die plaatsvinden in het plangebied. De horeca is namelijk altijd gekoppeld aan andere activiteiten die in het plangebied plaatsvinden en zal niet als zelfstandige horecazaak bezoekers trekken. Dit wordt geborgd in de planregels.

De beoogde evenementen variëren in omvang van circa 50 tot maximaal 1.000 bezoekers per evenement. Het merendeel van de evenementen zal kleinschalig van aard zijn. Het aantal grotere evenementen, waarbij maximaal 1.000 bezoekers gelijktijdig aanwezig zullen zijn, is relatief beperkt.

Educatieruimte

De hal ten oosten van de evenementenhal krijgt voor een deel een functie als educatieruimte. Deze hal heeft een totale oppervlakte van circa 4.000 m2, waarvan ongeveer tweederde deel ingezet zal worden voor educatiedoeleinden. Hier zullen groepen worden getraind, met name gericht op preventie en het ervaren van fysieke en geestelijke functiebeperkingen. In de hal wordt een dorp nagebootst, waar praktijksituaties in een veilige omgeving kunnen worden getraind, bijvoorbeeld in het kader van een training BHV of verkeersveiligheid. Hierbij wordt de samenwerking gezocht met bestaande initiatieven.

Uit ervaringscijfers blijkt dat bij het merendeel van de educatieve activiteiten (circa 80%) minder dan 75 bezoekers aanwezig zullen zijn. De overige 20% van deze activiteiten zal een bezoekersaantal van 75 tot maximaal 150 personen hebben.

Het overige deel van deze hal, dat niet wordt gebruikt voor educatiedoeleinden, zal een functie krijgen als opslagruimte ten behoeve van de productie-activiteiten die in het SIF-complex zullen plaatsvinden.

Productie

In de gebouwen aan de noordoostzijde van het plangebied zullen met name productieruimten worden gerealiseerd. Enerzijds zullen hier producten worden geproduceerd, anderzijds wordt ingezet op het aanbieden van leer-werktrajecten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. De bedrijven C3 Living (ontwikkeling en productie van duurzame, modulaire, flexibele woningen) en de Stijlfactorij (productie van o.a. wooninterieurs, tuinhuizen, overkappingen en gepersonaliseerde afscheidskisten) zullen hun werkplaats in de productieruimte gaan vestigen. In de productieruimte wordt tevens ruimte geboden voor het vestigen van bijvoorbeeld zelfstandige ondernemers die gebruik willen maken van de werkplaats. De beoogde productie betreft over het algemeen lichte bedrijvigheid. Er is geen sprake van risicovolle productie of grote lawaaimakers. In het bestemmingsplan worden geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen uitgesloten, zodat dergelijke zware bedrijvigheid planologisch ook niet mogelijk is op deze locatie. Hierdoor zijn de productie-activiteiten ook inpasbaar naast het crematorium en de educatieruimte, waar regelmatig kwetsbare groepen, zoals ouderen of kinderen, aanwezig zullen zijn.

De beoogde activiteiten op het SIF-terrein staan in het teken van verbinden, dromen, het prikkelen van de zintuigen en aandacht voor netwerken. De SIF Panningen is in de toekomst een unieke plek waar alle aspecten van het leven aan elkaar verbonden worden, met de nadruk op de familiebelevenis van jong en oud. De plek voor het vieren van een geboorte tot het respectvol afscheid nemen van het goede leven. Daarnaast is de SIF Panningen de plek waar creatieve ideeën tot uiting komen en de plek waar leren en beleven centraal staat.

Tussen de vier pijlers zijn ook diverse verbindingen zichtbaar, zowel direct (bijvoorbeeld de centrale horeca en het flexibel inzetten van de ruimtes) als indirect (denk hierbij aan het combineren van leer-werk trajecten en netwerken). Daarnaast komt het aanbieden van een persoonlijke belevenis steeds terug. Voor het aanbieden van deze beleving speelt de samenwerking met diverse samenwerkingspartners een essentiële rol. Hierbij wordt tevens de samenwerking gezocht met bestaande initiatieven zoals C3 Living, Stijlfactorij, Toffedag.nl en bestaande verenigingen en bedrijven. Hierdoor ontstaat er een diversiteit aan activiteiten en diensten binnen het voormalige SIF-terrein. De focus van de herontwikkeling ligt daarnaast op het zo duurzaam en energieneutraal mogelijk realiseren van het project.

Middels een nieuw bestemmingsplan wordt de voorgenomen herontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Dit plan biedt voldoende flexibiliteit om de beoogde activiteiten mogelijk te kunnen maken. Waar nodig is in het bestemmingsplan specifiek aangeduid waar bepaalde activiteiten mogen plaatsvinden. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het crematorium. Vanwege de milieu-invloed van deze activiteit is de locatie waar dit mag plaatsvinden specifiek aangeduid op de verbeelding. Voor andere activiteiten, zoals productie, geldt dat deze in het gehele plangebied zijn toegestaan.

4.2 Toekomstige situatie

De herontwikkeling vindt voor een groot deel inpandig plaats in de bestaande fabrieksgebouwen. Deze zullen hiertoe inpandig worden aangepast aan hun nieuwe functie. Daarnaast worden de gebouwen gerenoveerd, waarbij enkele veranderingen in de buitengevels zullen plaatsvinden. Hoe dit er precies zal uitzien, is nog in bewerking. De renovatie zal worden gebaseerd op de verduurzaming van de gebouwen, het naar binnen brengen van meer daglicht, het werken met natuurlijke materialen zoals hout en het aanplanten van groen. De bestaande maatvoering van de gebouwen blijft hierbij behouden.

Op het omliggende terrein wordt voorzien in een verbeterde inrichting met o.a. groen- en parkeervoorzieningen. Het terrein wordt zodanig ingericht, dat op eigen terrein voorzien kan worden in voldoende parkeerplaatsen voor deze toekomstige functies.

Bij de herontwikkeling is oog voor duurzaamheid. Het voornemen bestaat om een elektrische crematie-oven te gebruiken en energie op te wekken via een PV installatie. 

Zoals in de vorige paragraaf is toegelicht, zal in de meest westelijke hal de afscheidsruimte met het crematorium worden gerealiseerd. De centrale hal wordt ingericht als evenementenlocatie met afzonderlijke, ondergeschikte horecavoorzieningen en in een deel van de oostelijke hal wordt een educatiedorp ingericht. Daarnaast zal in een deel van de oostelijke hal en in de hal ten noorden daarvan opslag plaatsvinden ten behoeve van de in het SIF-complex gevestigde en nog te vestigen productiefuncties. De kantoren die in het meest oostelijke deel van het plangebied zijn gevestigd, blijven behouden. Het noordoostelijke gebouw zal worden ingezet als productieruimte. In de onderstaande situatietekening is de situering van de beoogde activiteiten weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0009.png"  
Situatietekening  

Bij de diverse activiteiten die in het plangebied plaatsvinden wordt ook horeca aangeboden. Hierbij is geen sprake van zelfstandige horeca, maar altijd in combinatie met een activiteit die in het SIF-complex plaatsvindt. Bij een afscheidsdienst wordt bijvoorbeeld een koffietafel of borrel aangeboden en bij een congres of cursusdag een lunch of diner. De beoogde horeca-activiteiten zijn van categorie 1 en 2 en zijn op basis van het geldende bestemmingsplan reeds mogelijk als ondergeschikte activiteit. Onder horeca van categorie 1 worden horecabedrijven verstaan die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waar, naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren, in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt. Horeca van categorie 2 zijn horecabedrijven die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd, waaronder een lunchroom, ijssalon of restaurant.

Het plangebied zal (net als in de huidige situatie) via diverse in- en uitritten worden ontsloten. Hierbij wordt rekening gehouden met het voorkomen van hinder voor het doorgaand verkeer op de voorliggende weg Industrieterrein Panningen. Wat betreft parkeren worden op eigen terrein parkeerplaatsen aangelegd, aan de noord-, oost- en zuidzijde van de bestaande gebouwen. Hierdoor wordt het verkeer van personeel en bezoekers aan de SIF-gebouwen verspreid over het plangebied en wordt eventuele verkeershinder op de omliggende wegen tot een minimum beperkt. In paragraaf 5.7.2 Parkeren worden de inrichting en capaciteit van de parkeerterreinen nader beschreven.

Doordat de gebouwen hoofdzakelijk inpandig worden gewijzigd, blijft de industriële uitstraling van het gebied behouden. Bovendien zal de beeldkwaliteit van de locatie verbeteren, doordat de (deels) leegstaande gebouwen weer in gebruik worden genomen en hierdoor een levendig gebied ontstaat. Bij de voorliggende herontwikkeling is dan ook geen sprake van negatieve stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten op de omgeving.

Samengevat krijgt het SIF-complex in de toekomstige situatie een bedrijfsmatige (o.a. productie) en maatschappelijke (o.a. educatie en afscheid/herdenking) functie. In het voorliggende bestemmingsplan is daarom de bestemming 'Gemengd' opgenomen voor de gehele locatie. Binnen deze bestemming worden zowel de beoogde bedrijfsactiviteiten als de maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. De geldende rechten en bouwmogelijkheden op basis van de huidige bestemming 'Bedrijventerrein' zijn in dit nieuwe bestemmingsplan zoveel mogelijk overgenomen. De gewenste maatschappelijke activiteiten, zoals de afscheidsruimte met crematorium, de educatieve activiteiten en evenementen zijn daaraan toegevoegd. Ondergeschikte activiteiten zoals horeca en detailhandel ten dienste van de bovengenoemde functies, waren op basis van de huidige bestemming reeds toegestaan en worden in het voorliggende bestemmingsplan eveneens toegestaan.

 

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / resultaten onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

5.2 Milieu

5.2.1 Geluid
5.2.1.1 Weg- en railverkeerslawaai

Volgens de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

In dit bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Met name voor de afscheidsruimte is het desondanks wel van belang dat de herdenkingsactiviteiten niet worden verstoord als gevolg van geluidhinder van verkeer en (bedrijfs)activiteiten in de omgeving. De afscheidsruimte zal daarom worden voorzien van een goede isolatie, die zowel het geluid dempt van verkeer op omliggende wegen als het geluid van bijvoorbeeld evenementen of educatie-activiteiten in de overige delen van het SIF-complex.

5.2.1.2 Industrielawaai

Het bedrijventerrein Industrieterrein Panningen betreft geen gezoneerd industrieterrein zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Toetsing aan industrielawaai is dan ook niet noodzakelijk, mede aangezien geen geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd bij de herontwikkeling.

Wel kunnen de beoogde activiteiten in het plangebied invloed uitoefenen op gevoelige functies in de omgeving. In paragraaf 5.2.4 Milieu-invloed bedrijvigheid wordt hierop ingegaan.

5.2.1.3 Conclusie geluid

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

5.2.2 Luchtkwaliteit
5.2.2.1 Algemeen

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. Een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. Een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
5.2.2.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

5.2.2.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Het voorliggend bestemmingsplan ziet op de herontwikkeling en functieverruiming van een voormalig fabrieksterrein, waarbij de bestaande, industriële gebouwen blijven behouden en een nieuwe invulling krijgen. Op basis van het huidige bestemmingsplan is gebruik van het plangebied voor bedrijven tot en met milieucategorie 4, productiegebonden detailhandel en ondergeschikte horeca reeds toegestaan. Vergeleken met dit huidige toegestane gebruik zal de ontwikkeling niet leiden tot een signifcante toename van het aantal verkeersbewegingen. In paragraaf 5.7 wordt dit nader toegelicht. Hierdoor zal het project niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreining.

5.2.2.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van de herontwikkeling. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving ligt de concentratie PM2,5 ter plaatse beneden de 12 µg/m³ en de concentratie PM10 beneden de 20 µg/m³. De concentratie NO2 bedraagt minder dan 20 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 40 µg/m³. Voor PM2,5 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de voorgenomen herontwikkeling. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0010.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0011.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0012.png"  
Kaarten RIVM achtergrondwaarden luchtkwaliteit  

5.2.2.5 Conclusie luchtkwaliteit

Het voorliggende initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functies. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit
5.2.3.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.

5.2.3.2 Toetsing

De voorliggende herontwikkeling van de SIF-gebouwen vindt hoofdzakelijk inpandig plaats. Hierbij worden de toegestane gebruiksfuncties binnen de bestaande gebouwen verruimd, waardoor maatschappelijke voorzieningen zoals een afscheidsruimte en educatie mogelijk worden gemaakt. Ingrepen in de bodem zijn hierbij niet of nauwelijks voorzien.

In 2015 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige rapportage, die als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen. In het onderzoek is het plangebied onderverdeeld in drie deellocaties.

Asbest

Binnen locatie B en C is geen asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. Behoudens ter plaatse van boorpunt A9, waar zwerfasbest op de tegelvloer lag, is binnen locatie A eveneens geen asbestverdacht materiaal op het maaiveld aangetroffen. Tijdens de veldwerkzaamheden is in de uitkomende grond eveneens geen asbestverdacht materiaal vrijgekomen.

Zowel in de puinmengmonsters van locatie A als in het grondmengmonster van locatie B is (analytisch) géén asbest aangetoond. Derhalve heeft verder analytisch onderzoek naar de boven- en ondergrond niet meer plaatsgevonden. De hypothese ‘verdachte locatie voor asbest’ voor de funderingslaag wordt door de resultaten van het onderzoek verworpen. De funderingslaag is onverdacht voor asbest. De hypothese ‘onverdachte locatie voor asbest’ voor de bodem ter plaatse wordt aanvaard. De onderzochte locaties zijn voor wat de bodem betreft onverdacht voor asbest. De vrijkomende fundatie ter plaatse van boring A02, A03 en A05 mag milieuchemisch vrij worden herschikt binnen de locatie.

Locatie A: Panningen Industrieterrein 14b

Ter plaatse van boring A09 is indicatief sprake van een verontreinigde bouwstof met minerale olie. Over een oppervlakte van 50 m2 en een laagdikte van maximaal 0,25 meter onder de tegelverharding, wordt de omvang van de verontreinigde bouwstof ingeschat op circa 12,5 m3. In de bodemlaag onder de puinverharding is een lichte olieverontreiniging aangetoond. Indicatief voldoet deze bodemlaag aan de klasse industrie.

De bovengrond bevat lichte verontreinigingen met PCB, minerale olie en lood en een matige verontreiniging met PCB in de bovengrond van boring A13. Er is hier sprake van niet toepasbare grond volgens de Regeling bodemkwaliteit. Zeer waarschijnlijk een spot “restant” van de uitgevoerde PCB-sanering in 2009. De omvang van de matige PCB-verontreiniging is ingeschat op maximaal 10 m3. In de ondergrond ter plaatse van de aangetroffen tank en in de ondergrond van het perceel zijn geen bodemverontreinigingen aangetoond.

Ter plaatse van de oostelijke perceelgrens is geen sprake van een sterke bodemverontreiniging met koper en/of zink. Het geval van ernstige bodemverontreiniging binnen het perceel aan Industrieterrein Panningen 4 is hiermee niet perceeloverschrijdend. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink en sterk verontreinigd met tetrachlooretheen.

Een herbemonstering van het grondwater uit peilbuis A12 heeft de eerder aangetoonde concentratie met tetrachlooretheen bevestigd. Voor de sterke grondwater verontreiniging met tetrachlooretheen (per) is niet direct een oorzaak of een bronlocatie aan te wijzen.

Locatie B: Panningen Industrieterrein 6(a)

Behoudens een plaatselijke lichte verontreiniging met PCB zijn er in de bovengrond geen verontreinigingen aangetoond. De ondergrond van boring B01 is licht verontreinigd met PAK, minerale olie en PCB. De gemeten gehalten zijn niet groter dan 2x de achtergrondwaarde en kunnen worden gerelateerd aan de aangetroffen baksteen- en betonresten. Volgens de Regeling bodemkwaliteit is indicatief sprake van klasse industrie. In de resterende ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond.

Het grondwater is licht verontreinigd met zware metalen, waaronder kobalt, nikkel, zink, cadmium en barium. De aanwezigheid van zware metalen in het grondwater is zowel bovenals benedenstrooms aangetoond, waaruit mag worden aangenomen dat hier sprake is van een diffuus aanwezige regionale verontreiniging met zware metalen.

Locatie C: Panningen Industrieterrein 14

Behoudens een plaatselijke lichte verontreiniging met PCB zijn er in de bovengrond geen verontreinigingen aangetoond. Volgens de Regeling bodemkwaliteit is indicatief sprake van klasse industrie. In de resterende bovengrond en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en tetrachlooretheen. Gelet op de afstand tussen de locatie A en C is het niet aannemelijk dat er een relatie bestaat in het aantonen van tetrachlooretheen in het grondwater. Er zijn geen bronnen of oorzaken binnen de locatie of in de directe omgeving bekend die een dergelijke verontreiniging in het grondwater zou hebben kunnen veroorzaken.

Slotsom

De vooraf gestelde hypothese, dat de locatie A als een ‘heterogeen verdachte locatie’ kan worden beschouwd, wordt op basis van de lichte verontreinigingen met PCB, minerale olie en lood, de matige verontreiniging met PCB in de bovengrond van boring A13 en de sterke verontreiniging met tetrachlooretheen bevestigd. Behoudens de spotverontreiniging met PCB voldoet de bodemkwaliteit indicatief aan bodemfunctieklasse industrie.

Voor locatie B en C wordt de voorafgestelde hypothese “onverdachte locatie” in principe niet aanvaard, vanwege de aanwezigheid van lichte verontreinigingen. Voor deze twee locaties voldoet de bodemkwaliteit echter wel aan de huidige en toekomstige functie van de onderzoekslocatie, namelijk bodemfunctieklasse industrie.

Aanbevelingen

Op basis van de bovenstaande onderzoeksresultaten wordt geadviseerd een nader onderzoek te laten uitvoeren naar de ernst en omvang van de sterke grondwaterverontreiniging met tetrachlooretheen ter plaatse peilbuis A12. Hierbij wordt geadviseerd om als eerste de bron van verontreiniging te traceren, alvorens een strategie op te stellen voor een nader grondwateronderzoek naar de ernst en omvang van de verontreiniging met VOCl in grond en grondwater.

Daarnaast wordt geadviseerd om:

  • de puinlaag ter plaatse van boring A09 separaat te ontgraven tijdens de sloop van de bebouwing en deze als verontreinigd puin af te voeren naar een erkend acceptant;
  • het zwerfasbest dat is aangetroffen op de verharding ter plaatse van boring A09 te verwijderen met de sanering van het asbesthoudend dak voorafgaand aan de sloop van de bebouwing;
  • de ondergrondse tank uit de bodem te verwijderen en op milieuverantwoorde wijze af te voeren;
  • de spot “restant” met PCB-verontreinigde grond af te graven en af te voeren naar een erkend acceptant.

In geval er grond binnen de locaties wordt ontgraven, afgevoerd en elders in een werk wordt hergebruikt, dan zijn hierop eveneens de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing.

Gelet op het bovenstaande zijn er verder géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen verkoop en de toekomstige ontwikkeling van de locaties. Het uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

5.2.3.3 Conclusie bodem- en grondwaterkwaliteit

Vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen herontwikkeling.

5.2.4 Milieu-invloed bedrijvigheid
5.2.4.1 Algemeen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien onder andere de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. De omgeving van het plangebied betreft een bedrijventerrein. Ter plaatse zijn diverse typen bedrijvigheid en bedrijfswoningen aanwezig. Op basis hiervan kan de omgeving van het plangebied worden aangemerkt als een gemengd gebied.

5.2.4.2 Toets plangebied

Milieu-invloed SIF-complex op omliggende woningen

Het voorliggende bestemmingsplan maakt milieubelastende functies mogelijk, zoals bedrijvigheid, een crematorium en kleinschalige evenementen. Toetsing aan de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' is dan ook vereist. Hierbij wordt opgemerkt dat op basis van het vigerende bestemmingsplan reeds bedrijven zijn toegestaan tot en met milieucategorie 4.2. Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk in een hogere milieucategorie. Verdere toetsing aan het aspect milieuzonering is formeel daarom niet noodzakelijk. Volledigheidshalve wordt hieronder wel ingegaan op de milieu-invloed van de nieuwe functies op gevoelige functies (woningen) in de omgeving.

De afscheidsruimte is qua milieu-invloed op de omgeving vergelijkbaar met een uitvaartcentrum. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 1, waarvoor op basis van de ligging in gemengd gebied een richtafstand van 0 meter wordt geadviseerd. Het beoogde crematorium betreft een activiteit van milieucategorie 3.2. Hiervoor wordt op basis van de ligging in gemengd gebied een richtafstand van 50 meter geadviseerd voor geur, 10 meter voor geluid en 0 meter voor stof en gevaar. De meest dichtbij gelegen woning betreft een bedrijfswoning, die is gelegen op circa 106 meter ten noordwesten van het crematorium. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden. Daarnaast worden er in de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en het Activiteitenbesluit specifieke regels gesteld aan de uitstoot van geur en rook bij crematoria.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0013.png"  
Ligging plangebied en crematorium ten opzichte van dichtstbijzijnde woning  

In de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) is in het verleden een Bijzondere regeling opgesteld, waarin minimale eisen worden gesteld aan de werking van verbrandingsovens en naverbrandingskamers. In de regeling staat onder andere dat de verbrandingsovens moeten zijn voorzien van een geïntegreerde naverbrandingskamer en nageschakelde filtertechniek. Door het automatisch handhaven van optimale verbrandingscondities, zoals de hoogte van de temperatuur, het zuurstofgehalte en de verblijftijden in de naverbrandingskamer wordt een optimale verbranding verkregen en het gehele crematieproces verloopt nagenoeg reuk- en rookloos. Door het toepassen van deze maatregelen is er sprake van een acceptabel 'hinderniveau' met betrekking tot het aspect geur. Er worden dan ook geen verdere normen en eisen in voorschriften opgelegd ten aanzien van geur.

Sinds 1 januari 2010 vallen crematoria onder de werkingssfeer van het besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (het Activiteitenbesluit). De eisen zijn vastgelegd in de artikelen 4.118 en 4.119 van het Activiteitenbesluit en de artikelen 4.112, 4.113 en 4.115 van de regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Deze artikelen bevatten eisen ten aanzien van de crematieovens, het verbrandingsproces, de emissies en de controlemetingen. Hierin staat dat bij het in werking hebben van een crematieoven maatregelen moeten worden toegepast om rookgassen zo volledig mogelijk te laten verbranden en dat het ontstaan van stokstofdioxide zoveel mogelijk beperkt moet worden. Er worden voorzieningen en waarborgen voor onderhoud voor het goed functioneren van crematieovens verplicht.

Omdat in de praktijk stof- en geuroverlast vrijwel niet voorkomen bij crematieovens die moeten zijn voorzien van een naverbrandingsruimte en kwikfilter, zijn ten aanzien van deze aspecten geen nadere voorschriften opgenomen. Ook uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS uitspraak 200703330/1, 19 maart 2008) blijkt dat vanwege de strenge eisen uit het Activiteitenbesluit en de NeR in redelijkheid kan worden gesteld dat er geen aanvullende voorschriften nodig zijn ter bescherming van geurhinder vanwege de inrichting.

Samengevat is de milieuwetgeving voor crematieovens dusdanig streng, dat voor wat betreft het aspect geur een crematorium inpasbaar is op korte afstand van woningen en andere milieugevoelige functies. De richtafstand van 50 meter uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is door de stand van de techniek en de eisen vanuit de wetgeving achterhaald. Vanuit deze strenge milieu-eisen kan tevens worden gemotiveerd dat de aanwezigheid van een crematieoven in een gebouw zoals het voormalige SIF-complex, waar o.a. evenementen en educatieve activiteiten plaatsvinden, inpasbaar is ten opzichte van deze andere functies in het gebouw.

De evenementenruimte betreft een activiteit van milieucategorie 2 (categorie 'theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen'). Hiervoor wordt een richtafstand van 10 meter geadviseerd voor het aspect geluid en 0 meter voor geur, stof en gevaar. Aan deze afstanden tot omliggende woningen wordt ruimschoots voldaan. Omdat de evenementen uitsluitend inpandig plaatsvinden, zal er bovendien niet tot nauwelijks sprake zijn van geluidsuitstraling van de evenementenlocatie naar buiten toe.

De educatiefunctie zal qua milieu-invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met een school (categorie 'scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs'). Dit betreft een activiteit van milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 10 meter wordt geadviseerd voor het aspect geluid en 0 meter voor geur, stof en gevaar. Aan deze afstanden tot omliggende woningen wordt ruimschoots voldaan.

Milieu-invloed omliggende bedrijven op activiteiten in het SIF-complex

De voormalige SIF-gebouwen zijn gelegen op een bedrijventerrein. Op de percelen ten noorden, westen en zuiden van het plangebied zijn bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan. Op de percelen verder richting het oosten zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 toegestaan. Daarnaast zijn op het bedrijventerrein enkele bedrijfswoningen gelegen.

In het SIF-complex worden geen woningen gerealiseerd. Wel kunnen activiteiten als herdenkingsbijeenkomsten, educatieve activiteiten en zakelijke congressen gevoelig zijn voor hinder als gevolg van omliggende bedrijvigheid. Deze activiteiten hoeven echter minder zwaar beschermd te worden tegen hinder dan woningen, omdat deze niet vergelijkbaar zijn met een woonfunctie (er vindt namelijk geen langdurig verblijf en/of overnachting plaats).

Op de percelen direct ten oosten van het SIF-complex is een autobedrijf gelegen. Dit betreft een activiteit van milieucategorie 2, waarvoor op basis van de ligging in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter wordt geadviseerd voor geluid. Aangezien de bovengenoemde gevoelige activiteiten in het SIF-complex op meer dan 50 meter afstand van het autobedrijf plaatsvinden, zal er geen sprake zijn van hinder als gevolg van dit naastgelegen bedrijf.

Direct ten noordwesten van het SIF-complex is het bedrijf Van Happen gelegen, waar opslag en overslag van bedrijfsafvalstoffen plaatsvindt. Deze stoffen worden hoofdzakelijk in containers vervoerd. Daarnaast is een werkplaats en containerhandling aanwezig. Dit bedrijf is qua activiteiten die op deze locatie plaatsvinden het meest vergelijkbaar met de categorie 'vuiloverslagstations' uit de VNG-publicatie. Dit betreft een activititeit van milieucategorie 4.2, waarvoor op basis van de ligging in gemengd gebied een richtafstand wordt geadviseerd van 100 meter voor geur en stof, 200 meter voor geluid en 10 meter voor gevaar. Aan deze richtafstanden wordt niet voldaan, aangezien dit bedrijf direct grenst aan het SIF-terrein.

De afvalstoffen die bij dit bedrijf worden op- en overgeslagen betreffen blijkens de milieuvergunning voor dit bedrijf uitsluitend vaste stoffen, o.a. puin, hout, bouwstoffen en (schone) grond. Van gevaarlijke stoffen, dierlijke producten, vloeistoffen of gasvormige stoffen is geen sprake. De opslag van deze stoffen vindt uitsluitend inpandig in de bedrijfshal en in afgesloten containers plaats. Alle be- en verwerkingshandelingen van stoffen binnen dit bedrijf vinden eveneens inpandig plaats. Hierdoor wordt stofvorming, en daarmee stofhinder op omliggende functies, voorkomen en kan een kortere afstand tot gevoelige functies vanuit het aspect stof worden gerechtvaardigd. Wat betreft geluidhinder van de activiteiten bij Van Happen zijn in de milieuvergunning voorschriften opgenomen, waarbij een maximaal toegestane geluidbelasting op omliggende woningen is vastgelegd. Hierdoor en doordat be- en verwerking van afvalstoffen uitsluitend inpandig plaatsvindt, is onaanvaardbare geluidhinder op omliggende functies redelijkerwijs uitgesloten en kan ook voor dit aspect een kortere afstand tot omliggende gevoelige functies in acht worden genomen. De afvalstoffen die bij Van Happen worden verwerkt, betreffen voor het merendeel geen geurende stoffen. Middels een geuronderzoek is in het kader van de milieuvergunning voor dit bedrijf aangetoond dat de bedrijfsactiviteiten voldoen aan een aanvaardbaar geurniveau. Hierdoor zal er geen sprake zijn van geurhinder van dit bedrijf op zijn omgeving en kan voor het aspect geur een kortere afstand tot omliggende gevoelige functies in acht worden genomen. Doordat niet met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, is er ook geen sprake van gevaar als gevolg van dit bedrijf. Ook vanuit het aspect gevaar is een kortere afstand tot gevoelige functies daarmee aanvaardbaar.

Gezien het bovenstaande zijn beoogde activiteiten binnen het SIF-complex vanuit milieuzonering inpasbaar naast het bedrijf Van Happen. Met dit bedrijf zijn bovendien afspraken gemaakt dat ter plaatse geen compostering mag plaatsvinden en dat de milieubelastende activiteiten (be- en verwerking en overslag van afvalstoffen) uitsluitend inpandig zullen plaatsvinden. In het voorliggende bestemmingsplan worden deze afspraken tevens planologisch vastgelegd. Hiertoe is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - compostering uitgesloten' opgenomen voor deze bedrijfslocatie. Ter plaatse van deze aanduiding is compostering niet toegestaan en is de bewerking, verwerking en overslag van afvalstoffen uitsluitend inpandig in bedrijfsgebouwen toegestaan.

Hierdoor is voldoende gewaarborgd dat de milieu-invloed van het naastgelegen bedrijf Van Happen op het SIF-complex geen belemmering vormt voor de beoogde activiteiten binnen het SIF-complex.

Milieu-invloed activiteiten in SIF-complex op elkaar

In het plangebied zelf worden diverse functies mogelijk gemaakt, zoals productie, een afscheidsruimte, een crematorium, educatie en evenementen. Voorkomen dient te worden dat deze activiteiten hinder van elkaar ondervinden. Het plangebied zelf kan op basis van de VNG-publicatie worden beschouwd als een gebied met functiemenging. Het begrip 'gebied met functiemenging' wordt gebruikt om een gebied aan te duiden waar milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd, bijvoorbeeld in stads- of dorpscentra of gebouwen of gebouwcomplexen waarin diverse functies zijn ondergebracht. Voor gebieden met functiemenging wordt onderscheid gemaakt in drie milieucategorieën:

  • Bedrijven van categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Bedrijven van categorie B: toelaatbaar als ze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen;
  • Bedrijven van categorie C: toelaatbaar indien gesitueerd aan een hoofdweg.

In het SIF-complex worden geen woningen gerealiseerd. Wel kunnen activiteiten als herdenkingsbijeenkomsten, educatieve activiteiten en zakelijke congressen gevoelig zijn voor hinder van andere activiteiten die in het SIF-complex plaatsvinden. Deze hoeven echter minder zwaar beschermd te worden tegen hinder dan woningen, omdat deze activiteiten niet vergelijkbaar zijn met een woonfunctie (er vindt namelijk geen langdurig verblijf en/of overnachting plaats).

Volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een gebied met functiemenging zijn de aanwezige kantoren activiteiten van categorie A. Het gebruik van de evenementenruimte voor conferenties en congressen (categorie 'conferentie-oorden en congrescentra') valt eveneens in categorie A. Het gebruik van de evenementenruimte voor bijv. muziekevenementen of theatervoorstellingen valt onder categorie C (categorie 'theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen'). Dit type evenementen zal slechts incidenteel worden georganiseerd in het SIF-complex. De focus ligt voornamelijk op beurzen, vergaderingen en zakelijke conferenties. Aangezien het SIF-complex gelegen is aan een doorgaande hoofdweg, is het incidentele gebruik van de evenementenhal voor dit type evenementen toelaatbaar naast de andere actviteiten (zoals educatie en afscheidsdiensten) in het SIF-complex.

De productieactiviteiten van onder andere C3 Living en de Stijlfactorij zijn vergelijkbaar met de categorieën 'timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout' en 'metaalbewerken overige metaalbewerkende industrie'. Dit zijn activiteiten van categorie B en zijn op basis hiervan inpasbaar naast activiteiten als de afscheidsruimte. De afscheidsruimte (categorie 'uitvaartcentra) betreft een activiteit van categorie A. Het crematorium is niet afzonderlijk opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een gebied met functiemenging. Zoals in het bovenstaande reeds is toegelicht, is de crematieoven, gezien de strenge milieu-eisen die hiervoor gelden ten aanzien van de uitstoot van rookgassen, inpasbaar ten opzichte van de overige activiteiten die in het SIF-complex zullen plaatsvinden. Omdat de crematieoven aan zeer strenge eisen dient te voldoen, is uitgesloten dat de overige activiteiten in het plangebied daarvan onevenredige hinder ondervinden.

Wat betreft geluid wordt het gebouw voorzien van een goede isolatie, waardoor wordt voorkomen dat de afzonderlijke functies in het gebouw, bijvoorbeeld de crematieoven, evenementen of educatie-activiteiten, hinder van elkaar ondervinden.

De educatieve actviteiten (categorie 'onderwijsvoorzieningen') betreffen activiteiten van categorie B, en zijn op basis daarvan inpasbaar naast de andere beoogde activiteiten.

Samengevat zijn de beoogde activiteiten in het SIF-complex op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor een gebied met functiemenging inpasbaar ten opzichte van elkaar en zullen de activiteiten niet tot onaanvaardbare onderlinge hinder leiden.

5.2.4.3 Conclusie milieu-invloed bedrijvigheid

De hinderzones van de beoogde activiteiten in het plangebied reiken niet tot omliggende woningen. De herontwikkeling leidt hiermee niet tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat in woningen in de omgeving. Daarnaast zijn de diverse functies die binnen het SIF-complex mogelijk worden gemaakt inpasbaar naast elkaar en zullen zij geen onaanvaardbare hinder van elkaar ondervinden. Vanuit het aspect milieuzonering zijn er dan ook geen belemmeringen voor de herontwikkeling.

5.2.5 Geurhinder veehouderijen
5.2.5.1 Algemeen

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de Wet geurhinder en Veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (gebouwen voor menselijk wonen en menselijk verblijf). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Omliggende veehouderijen mogen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Daarnaast dient bij de vestiging van een veehouderij rekening te worden gehouden met aan te houden afstanden tot bestaande geurgevoelige objecten.

Gemeenten hebben onder de Wgv de bevoegdheid gekregen om binnen de kaders die deze wet stelt eigen normen te stellen. Deze kunnen worden vastgelegd in een geurverordening. De normstelling in de geurverordening dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij. De gemeente Peel en Maas beschikt niet over een geurverordening.

5.2.5.2 Toets plangebied

De activiteiten die in de bebouwing in het plangebied plaats zullen vinden, zijn deels geurgevoelig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet deels in de ontwikkeling van nieuwe geurgevoelige objecten. De herontwikkeling vindt weliswaar plaats in bestaande gebouwen, maar de functie hiervan wordt verruimd, waardoor nieuwe geurgevoelige functies worden toegelaten.

Toetsing aan het aspect geurhinder is dan ook vereist. De meest dichtbij gelegen intensieve veehouderij ligt op ruim 500 meter ten noordwesten van het plangebied. Ook in de verdere omgeving is een aantal intensieve veehouderijen gelegen. Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan MER intensieve veehouderij en glastuinbouw blijkt dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied goed is. De omliggende veehouderijen hebben hiermee geen negatieve invloed op het leefklimaat in het plangebied. Gezien de afstand tot de omliggende intensieve veehouderijen, het feit dat andere geurgevoelige objecten (o.a. woningen) dichter bij de veehouderijen liggen en het eerdere gebruik van het plangebied, leidt de herontwikkeling bovendien niet tot beperkingen van de mogelijkheden van deze veehouderijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0014.png"  
Uitsnede kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder, worst case' uit de Structuurvisie en Plan-MER intensieve veehouderij en glastuinbouw Peel en Maas.  

5.2.5.3 Conclusie geurhinder veehouderijen

Vanuit het aspect geurhinder zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief. Er zal in de toekomstige bebouwing sprake zijn van een goed leefklimaat en de omliggende intensieve veehouderijen worden niet in hun mogelijkheden beperkt.

5.2.6 Externe veiligheid
5.2.6.1 Beleidskader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

5.2.6.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

5.2.6.3 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

5.2.6.4 (Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevt en het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van minder dan of gelijk aan 1.500 m², ziekenhuizen, hotels, restaurants.

De voorliggende bedrijfsgebouwen zijn beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Bevi. Toetsing aan het Bevi, het Bevt en het Bevb is dan ook vereist.

5.2.6.5 Risicovolle activiteiten

Inrichtingen

Op circa 110 meter ten noordwesten van het plangebied ligt het bedrijf GTI Koudetechniek bv aan het Industrieterrein Panningen 24. Bij dit bedrijf is een propaantank aanwezig, met een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 50 meter. Het plangebied ligt buiten deze contour en buiten het invloedsgebied van deze inrichting.

Op circa 530 meter ten oosten van het plangebied ligt het LPG-tankstation Vissers Oliehandel aan de Maasbreeseweg 29. Het invloedsgebied van deze inrichting bedraagt 150 meter. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van het tankstation.

Op circa 480 meter ten oosten van het plangebied ligt de Boerenbond Helden aan het Industrieterrein Panningen 113. Bij dit bedrijf vindt opslag van gevaarlijke stoffen plaats. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze opslag is 0 meter. Gezien de grote tussenliggende afstand ligt het plangebied ook niet binnen het invloedsgebied van deze inrichting.

Voor het overige zijn er in de omgeving van het plangebied geen inrichtingen gelegen met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0015.png"  
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (blauw omcirkeld)  

Risicovol transport

Op circa 1,15 kilometer ten zuidoosten van het plangebied vindt risicovol transport plaats over de Molenstraat (N562). De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze weg is 50 meter en het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Gezien de grote tussenliggende afstand ligt het plangebied ook niet binnen het invloedsgebied van deze weg.

Voor het overige vindt in de omgeving van het plangebied geen risicovol transport plaats over wegen, spoorwegen, vaarwegen of door buisleidingen.

5.2.6.6 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van dit bestemmingsplan.

5.2.7 Milieueffectrapportage
5.2.7.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied vindt de herontwikkeling en functieverruiming van een voormalig fabriekspand plaats. In het gebouw worden onder andere een afscheidsruimte met crematorium, evenementen en educatie mogelijk gemaakt. Deze functie komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

5.2.7.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

De voorgenomen herontwikkeling van de voormalige fabriek op een bedrijventerrein valt onder onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. onder de categorie D11.3: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.” Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien sprake is van een oppervlakte van 75 hectare of meer. Deze drempelwaarde wordt bij de voorliggende herontwikkeling bij lange na niet overschreden.

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Daarin is een nieuwe procedure voor de m.e.r.-beoordeling opgenomen. Die geldt nu voor iedere activiteit die is opgenomen op de D-lijst, ongeacht of de activiteit onder of boven de drempelwaarde van de D-lijst valt. In deze paragraaf wordt getoetst of op basis van de criteria die genoemd zijn in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Het gaat hierbij om de volgende criteria (zie ook onderstaande tabel):

  • 1. De kenmerken van het project;
  • 2. De plaats van het project;
  • 3. De kenmerken van het potentiële effect.

Tabel : Criteria bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling

Kenmerken van het project

  • Omvang van het project
  • Cumulatie met andere projecten
  • Gebruik van natuurlijke grondstoffen
  • Productie van afvalstoffen
  • Verontreiniging en hinder
  • Risico van ongevallen, mede gelet op de gebruikte stoffen en technologieën

Plaats van het project

  • Bestaand grondgebruik
  • Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied
  • Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

Kenmerken van het potentiële effect

  • Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)
  • Grensoverschrijdende karakter van het effect
  • Waarschijnlijkheid van het effect
  • Duur, frequentie en de omkeerbaarheid van het effect

Omdat het plan wel voorziet in de uitbreiding en wijziging van een industrieterrein, maar onder de drempelwaarde valt zoals aangegeven in categorie D11.3 van het Besluit m.e.r., volgt hierna een toets of op basis van de hiervoor genoemde criteria een m.e.r.-beoordeling uitgevoerd moet worden. Deze paragraaf is mede opgesteld op basis van de bureaustudies die uitgevoerd zijn in het kader van het bestemmingsplan.

Kenmerken van het project

Criteria   Toets  
Omvang van het project   Het project heeft betrekking op de herontwikkeling en functieverruiming van de voormalige fabrieksgebouwen op het industrieterrein Panningen. Naast de huidige toegestane bedrijfsfunctie wordt de functie van het plangebied uitgebreid met educatie, kleinschalige evenementen en een afscheidsruimte met crematorium.  
Cumulatie met andere projecten   Nee  
Gebruik van natuurlijke grondstoffen   Nee  
Productie van afvalstoffen   Nee  
Verontreiniging en hinder   N.v.t. Er is geen sprake van een activiteit die leidt tot verontreiniging of hinder voor het milieu. Er worden geen activiteiten in een hogere milieucategorie mogelijk gemaakt dat reeds zijn toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan. Er is dan ook geen sprake van een negatieve invloed op het woon- en leefklimaat in woningen in de omgeving.  
Risico van ongevallen   Nee, er wordt geen risicovolle inrichting mogelijk gemaakt. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van omliggende risicovolle inrichtingen en transportroutes.  

Conclusie

Vanuit de kenmerken van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Plaats van het object

Criteria   Toets  
Bestaand grondgebruik   Voormalig fabrieksterrein en -gebouwen. Deze zijn deels in gebruik als kantoorruimte en staan gedeeltelijk leeg.  
Relatieve rijkdom aan kwaliteit en het
regeneratievermogen van de natuurlijke
hulpbronnen van het gebied  
N.v.t.
 
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder dacht voor:    
- gevoelige gebieden (wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, Habitat- en Vogelrichtlijngebieden)   Nee  
- gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden   Nee  
gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid   Nee  
landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang   Het plangebied is gelegen op een industrieterrein, hier is geen sprake bijzondere landschappelijke waarden. Het voormalige fabrieksgebouw betreft een behoudenswaardig pand met unieke sfeer en karakter. Aangezien dit pand blijft behouden en dit industrieel erfgoed wordt herbestemd, is sprake van een positief effect op deze aanwezige waarden.
Wat betreft archeologie worden de ondergrenzen voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek niet overschreden (zie paragraaf 5.6). Voor een deel van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze is overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.  

Conclusie

Vanuit de plaats van het project zijn er geen negatieve effecten op het milieu te verwachten.

Gevoelig gebied (conform onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r.)

Gevoelig gebied   Toets  
Beschermd natuurmonument   Nee  
Habitat en vogelrichtlijngebieden   Nee  
Watergebied van internationale
betekenis  
Nee  
NNN   Nee  
Landschappelijk waardevol gebied   Nee  
Waterwinlocaties, waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden   Nee  
Beschermd monument   Nee  
Belvédère-gebied   Nee  

Conclusie

Het plangebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied en op een zodanige afstand van gevoelige gebieden dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn.

Kenmerken van het potentiele effect

Criteria   Toets  
Bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking)   Er zijn geen effecten te verwachten die uit te drukken zijn in geografische zone en/of grootte van de getroffen bevolking.  
Grensoverschrijdende karakter van het effect   Nee
 
Waarschijnlijkheid van het effect   Geen effecten te verwachten.  
Duur, frequentie en de omkeerbaarheid
van het effect  
Geen effecten te verwachten.  

5.2.7.3 Conclusie milieueffectrapportage
  • a. De beoogde herontwikkeling komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld;
  • b. De activiteiten komt weliswaar voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., namelijk onder D11.3 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein), maar blijven ruimschoots beneden de drempelwaarde;
  • c. Omdat de activiteiten wel worden genoemd in een van de categorieën in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar de drempelwaarden niet worden overschreden, dient voor dit plan wel een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd;
  • d. Uit de uitgevoerde m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de activiteiten op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu leiden en dus geen aanleiding vormen om op grond hiervan alsnog een uitgebreide m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.3 Kabels en leidingen

Binnen of in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen planologisch te beschermen kabels en leidingen. Vanuit dit aspect zijn er dan ook geen belemmeringen voor de herontwikkeling.

5.4 Ecologie

5.4.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht.

5.4.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 7,35 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel en Mariapeel'. Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling zijn over de genoemde afstand en gezien de aard en omvang van de herontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, redelijkerwijs uit te sluiten. In de huidige situatie zijn namelijk reeds bedrijven van maximaal milieucategorie 4.2 toegestaan in het plangebied. De potentiële hinder als gevolg van dergelijke bedrijfsactiviteiten (o.a. geluid, licht, uitstoot van stikstof en verkeersaantrekking) is groter dan de mogelijke hinder van de beoogde maatschappelijke activiteiten en bedrijvigheid. Daarnaast is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op grote afstand gelegen.

Volledigheidshalve is wel een AERIUS-berekening uitgevoerd om mogelijke negatieve effecten van de voorliggende ontwikkeling ten aanzien van stikstofdepositie in beeld te brengen. Uit deze berekening is geconcludeerd dat in de gebruiksfase de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet meer bedraagt dan 0,00 mol/ha/jaar. Negatieve effecten ten aanzien van stikstofdepositie zijn hiermee op voorhand uitgesloten. Voor meer informatie en de gehanteerde uitgangspunten wordt verwezen naar de volledige AERIUS-berekening, die als Bijlage 3 bij deze toelichting is gevoegd. Wat betreft de aanlegfase is geen sprake van grootschalige bouwwerkzaamheden. De voormalige SIF-gebouwen worden hoofdzakelijk inpandig aangepast aan hun nieuwe functie en gerenoveerd. Dergelijke activiteiten zijn dermate kleinschalig dat deze niet vergelijkbaar zijn met reguliere bouwactiviteiten bij nieuwbouw en zullen slechts in beperkte mate stikstofuitstoot tot gevolg hebben. Hierbij is geen sprake van een grotere stikstofuitstoot dan in de gebruiksfase. Een afzonderlijke depositieberekening voor de aanlegfase is daarom niet noodzakelijk.

Vanuit provinciaal beleid vindt daarnaast ook gebiedsbescherming plaats. De provinciale groenstructuur, bestaande uit beschermingszones van verschillende typen (waaronder de Goudgroene en Zilvergroene natuurzones), is ruimtelijk vastgelegd in het POL2014. De Goudgroene natuurzone vormt het netwerk aan bestaande natuurgebieden (voormalige EHS) en nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. De beheergebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot de Zilvergroene natuurzone. In het Provinciaal Natuurbeheerplan zijn de na te streven doelen weergegeven op het gebied van (agrarisch) natuur- en landschapsbeheer. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen provinciaal beschermde natuurgebieden gelegen. Het meest dichtbij gelegen provinciaal beschermde gebied ligt op circa 420 meter ten noorden van het plangebied. Deze natuur maakt deel uit van de Goudgroene natuurzone. Gezien deze afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling in het plangebied zijn negatieve effecten op dit natuurgebied uitgesloten. Vanuit provinciaal natuurbeleid zijn er hiermee geen belemmeringen voor de herontwikkeling.

5.4.3 Flora en fauna

De voorliggende herontwikkeling vindt grotendeels inpandig plaats. Er worden geen sloopwerkzaamheden uitgevoerd aan de bestaande bebouwing. Daarnaast wordt er geen groen verwijderd bij het initiatief. Hierdoor is er redelijkerwijs geen sprake van verstoring van (beschermde) soorten of aantasting van leefgebied. Hierdoor wordt nader onderzoek naar soortenbescherming niet noodzakelijk geacht. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering in het kader van het voorliggend bestemmingsplan.

5.5 Waterhuishouding

5.5.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden, bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

5.5.2 Kenmerken van het watersysteem
5.5.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, afval- en hemelwater.

5.5.2.2 Bodem en grondwater

De bodemopbouw in de omgeving van het plangebied bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden van lemig fijn zand (bron: bodemkaart op www.pdokviewer.pdok.nl). Wat betreft geohydrologie is uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in infiltratie-, grondwater- of overige beschermingsgebieden.

5.5.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet ook niet in de aanleg van oppervlaktewater. Op circa 200 meter ten noordoosten van het plangebied ligt de primaire waterloop 'Het Loo', die in het beheer is bij het Waterschap Limburg. In het POL2014 wordt deze beek aangeduid als een 'beek met een algemene ecologische functie'. Gezien de afstand tot het plangebied en de aard van de beoogde herontwikkeling, wordt geen invloed uitgeoefend op Het Loo.

5.5.2.4 Afvalwater en hemelwater

Algemeen

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren.

Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

Een infiltratie met een overloop op het eigen terrein moet gedimensioneerd worden op een bui die één keer in de honderd jaar (T=100) voorkomt. In de infiltratievoorziening moet het hemelwater van een bui van 84 mm kunnen worden geborgen.

Indien sprake is van een dynamische berging moet een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm (T=10), te kunnen bergen. In de dynamische buffer dient een waakhoogte van 0,50 meter aanwezig te zijn. Bij een bui van 84 mm (T=100) mag de voorziening tot aan de rand gevuld zijn.

Het gebruik en het overlopen van de infiltratievoorziening mag niet leiden tot schade aan in de nabijheid liggende percelen, gewassen en opstallen. Schade, direct en/ of indirect, die eventueel zal ontstaan is en blijft voor rekening van de aanvrager.

Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha naar open afvoerend water.

De infiltratievoorziening moet binnen 24 uur zijn geledigd.

Plangebied

Het plangebied is in de huidige situatie reeds voor een groot deel bebouwd en verhard. Op basis van het vigerende bestemmingsplan mag het plangebied daarnaast volledig verhard worden. Planologisch gezien is er dan ook geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Hierdoor zijn aanvullende maatregelen voor de berging of infiltratie van hemelwater in principe niet noodzakelijk. Het voorliggende plan voor de herontwikkeling van het SIF-terrein voorziet niet of nauwelijks in de toevoeging van verhardingen, omdat de ontwikkelingen grotendeels inpandig en op het reeds verharde terrein plaatsvinden. Bij de herontwikkeling wordt er desondanks naar gestreefd om hemelwater af te koppelen. Op welke wijze dit vorm zal krijgen, zal nog nader worden uitgewerkt.

Toepassing van duurzame bouwmaterialen

Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.

5.5.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Aangezien het plangebied reeds grotendeels is verhard en volgens het geldend bestemmingsplan volledig verhard mag worden, is er planologisch gezien geen sprake van een toename van het verhard oppervlak. Hierdoor is sprake van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Doordat het plangebied daarnaast niet is gelegen in een aandachtsgebied, is vooroverleg met het Waterschap Limburg niet nodig.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie
5.6.1.1 Algemeen

In de Erfgoedwet is een raamwerk gegeven dat regelt hoe gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Erfgoedwet zijn als volgt:

  • De archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • Er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.
5.6.1.2 Archeologische beleidskaart Peel en Maas

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.

Op de beleidskaart wordt een zevental waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.

De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).

Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.6.1.3 Toets archeologische beleidskaart

Volgens de archeologische beleidskaart geldt voor het gehele plangebied een hoge archeologische verwachting (Waarde – Archeologie 4). Volgens het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen' geldt echter alleen voor het meest noordelijke deel van het plangebied een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Aangezien dit bestemmingsplan van een recentere vaststellingsdatum is dan de archeologische beleidskaart, is de archeologische dubbelbestemming volgens het bestemmingsplan leidend. Het overige deel van het plangebied kent geen archeologische dubbelbestemming. Ter plaatse van de dubbelbestemming geldt een archeologische onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een diepte van meer dan 40 cm en een oppervlakte van meer 250 m2.

De herontwikkeling in het plangebied vindt grotendeels inpandig plaats. Ter plaatse van de archeologische dubbelbestemming vinden geen bodemingrepen plaats die de genoemde oppervlakte- en diepteondergrenzen overschrijden. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen op het noordelijk deel van het plangebied, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0016.png"  
Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  

5.6.1.4 Conclusie archeologie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde herontwikkeling.

5.6.2 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied en in de directe nabijheid zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten gelegen. Het voormalige fabrieksgebouw in het plangebied betreft wel een behoudenswaardig pand met unieke sfeer en karakter. Middels de herontwikkeling wordt dit industrieel erfgoed behouden en wordt hier een nieuwe invulling aan gegeven. Doordat de ontwikkeling hoofdzakelijk inpandig plaatsvindt, blijft het oorspronkelijke industriële karakter van de bebouwing behouden.

5.6.2.1 Conclusie cultuurhistorie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de herontwikkeling en functieverruiming van het voormalige SIF-gebouw.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Het plangebied grenst aan de zuid-, west en noordzijde aan de weg Industrieterrein Panningen en zal dan ook via deze weg worden ontsloten. Het plangebied zal (net als in de huidige situatie) via diverse in- en uitritten worden ontsloten. De exacte ligging van de in- en uitritten wordt nog nader uitgewerkt. Hierbij wordt rekening gehouden met het voorkomen van hinder voor doorgaand verkeer op de voorliggende weg Industrieterrein Panningen.

Als gevolg van de functieverruiming in het plangebied wordt een toename van het aantal verkeersbewegingen verwacht. In de huidige situatie zijn op basis van het geldende bestemmingsplan bedrijven tot en met milieucategorie 4.2 toegestaan in het plangebied. De fabrieksgebouwen hebben een oppervlakte van circa 15.000 m2. Indien uitgegaan wordt van een arbeids- en bezoekersextensief bedrijf (zoals het voormalige SIF), was de verkeersgeneratie van dit bedrijf 719 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag. Hierbij is uitgegaan van een bedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak van 15.000 m2 in de rest van de bebouwde kom in Peel en Maas.

Volgens het geldende bestemmingsplan zijn echter ook arbeidsintensieve en bezoekersextensieve bedrijven toegelaten in het plangebied. De verkeersgeneratie van een dergelijk bedrijf bedraagt 1.500 motorvoertuigbewegingen op een gemiddelde weekdag.

Voor de nieuwe functies in het plangebied is een inschatting gemaakt van het gemiddelde aantal verkeersbewegingen. Hierbij is gebruik gemaakt van de CROW rekentool 'Verkeersgeneratie en parkeren' en ervaringscijfers van vergelijkbare activiteiten.

Afscheidsruimte met crematorium

Voor de afscheidsruimte zal op basis van de CROW-rekentool sprake zijn van een verkeersgeneratie van 83 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag. Hierbij is aangenomen dat er gemiddeld twee afscheidsdiensten per dag plaatsvinden.

Evenementenlocatie

Voor de verkeersgeneratie van de evenementenlocatie is uitgegaan van een gemiddeld evenement. De meest voorkomende evenementen die in het SIF-complex georganiseerd zullen worden, zijn evenementen voor het bedrijfsleven en de zakelijke markt, zoals symposia of banenbeurzen. Voor dergelijke evenementen kan op basis van ervaringscijfers worden uitgegaan van een gemiddeld bezoekersaantal van 500 personen per dag. Indien wordt aangenomen dat elke bezoeker met de auto komt en alle bezoekers alleen rijden (niet carpoolen), is bij dergelijke evenementen sprake van een maximale verkeersgeneratie van 1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de praktijk zullen echter niet alle bezoekers met de auto komen, maar zal een klein deel van de bezoekers gebruik maken van openbaar vervoer en zal een klein deel van de bezoekers samen rijden. De werkelijke verkeersgeneratie van een dergelijk evenement zal daarom iets lager liggen.

Daarnaast is aangenomen dat er één evenement gelijktijdig plaatsvindt. Grotere evenementen of meerdere evenementen op één dag vinden slechts incidenteel plaats en zijn daarom niet meegenomen in deze berekening van de gemiddelde verkeersgeneratie.

Educatieruimte

Op basis van ervaringscijfers zullen de meeste activiteiten in de educatieruimte (circa 80%) minder dan 75 bezoekers trekken. De overige 20% van de activiteiten die hier gaan plaatsvinden trekken meer dan 75 bezoekers, tot een maximum van 150 bezoekers. Voor de educatieruimte kan hiermee worden uitgegaan van een gemiddelde van 55 bezoekers per dag. Indien wordt aangenomen dat elke bezoeker met de auto komt en alle bezoekers alleen rijden, is bij deze activiteiten sprake van een maximale verkeersgeneratie van 110 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In de praktijk zullen echter niet alle bezoekers met de auto komen. Schoolklassen van basisscholen of middelbare scholen die een training volgen, zullen naar verwachting per touringcar gebracht en gehaald worden.

Productieruimte

Voor de productieruimte is uitgegaan van gemiddelde bedrijfsactiviteiten. Hiervoor wordt uitgegaan van het kencijfer voor een bedrijfsverzamelgebouw, dat bestaat uit een mix van arbeidsintensieve en arbeidsextensieve bedrijfsactiviteiten. De productieruimte heeft een bvo van circa 2.750 m2. Op basis van de CROW-rekentool bedraagt de verkeersgeneratie hiervan 216 motorvoertuigbewegingen per etmaal op een gemiddelde weekdag. In de opslagruimtes vindt opslag plaats ten dienste van de productie-activiteiten. De opslagfunctie heeft geen afzonderlijke verkeersgeneratie. De eventuele verkeersgeneratie voor het laden en lossen van producten is meegenomen in de verkeersgeneratieberekening voor de productieruimte.

Totale gemiddelde verkeersgeneratie

De totale gemiddelde verkeersgeneratie van de beoogde functies in het plangebied is bepaald door de verkeersgeneratie van deze functies bij elkaar op te tellen. Uit de navolgende tabel blijkt dat de gezamenlijke verkeersgeneratie van de functies in het plangebied gemiddeld 1.409 motorvoertuigbewegingen per etmaal bedraagt.

Bij de berekening van de verkeersgeneratie is ervan uitgegaan dat alle activiteiten afzonderlijk worden bezocht. Combinatiebezoek aan verschillende activiteiten is niet meegenomen in de berekening. In de meeste gevallen zullen bezoekers namelijk één activiteit bezoeken, bijvoorbeeld een cursus, een afscheidsdienst of een symposium.

Functie   Gemiddelde verkeersgeneratie  
Afscheidsruimte met crematorium   83 motorvoertuigbewegingen per etmaal  
Evenementenlocatie   1.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal  
Educatieruimte   110 motorvoertuigbewegingen per etmaal  
Productieruimte   216 motorvoertuigbewegingen per etmaal  
Totaal   1.409 motorvoertuigbewegingen per etmaal  

Hiermee is sprake van een toename van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de verkeersgeneratie van de voormalige SIF-fabriek. In verhouding met de bedrijfsactiviteiten die reeds rechtstreeks mogelijk zijn in het plangebied volgens het huidige bestemmingsplan is de verkeersgeneratie van de beoogde activiteiten vergelijkbaar. De weg Industrieterrein Panningen en omliggende wegen kunnen deze verkeersbewegingen goed verwerken. Er worden dan ook geen problemen verwacht met betrekking tot de afwikkeling van verkeer.

Wanneer een grootschaliger evenement (tot maximaal 1.000 bezoekers) wordt georganiseerd in het plangebied, zal de verkeersgeneratie tijdens dat evenement hoger liggen dan het hierboven berekende aantal voertuigbewegingen. Dit betreffen echter geen structurele verkeersbewegingen, maar incidentele verkeersbewegingen voor deze evenementen. Deze zijn daarom niet meegenomen in de berekening van de gemiddelde verkeersgeneratie. Het merendeel van de evenementen betreft namelijk kleinschaligere evenementen; het aantal grotere evenementen is relatief beperkt.

Wat betreft bereikbaarheid met het openbaar vervoer zijn aan de voorzijde (zuidzijde) van het plangebied bushaltes gelegen. Hier zijn busverbindingen in de richtingen Venlo en Roermond.

5.7.2 Parkeren

Wat betreft parkeren is de Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018 van toepassing op het plangebied.

Afscheidsruimte met crematorium

Voor de afscheidsruimte met crematorium geldt de parkeernorm voor een 'begraafplaats/crematorium'. Volgens de Nota Parkeernormen geldt voor deze activiteit een parkeernorm van 30 parkeerplaatsen per plechtigheid. Naar verwachting zullen er gemiddeld twee afscheidsdiensten per dag plaatsvinden. Deze vinden echter niet gelijktijdig plaats. Ervan uitgaande dat er één afscheidsdienst gelijktijdig plaatsvindt, zijn er voor de afscheidsruimte dus 30 parkeerplaatsen nodig.

Evenementenlocatie

Voor de evenementenlocatie wordt aangesloten bij de parkeernorm voor een 'evenementenhal/beursgebouw/congresgebouw'. Deze bedraagt in de rest van de bebouwde kom 8,5 parkeerplaats per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlakte (bvo). Het deel van de voormalige fabrieksgebouwen dat zal worden ingezet voor evenementen heeft een bvo van circa 1.150 m2. De parkeerbehoefte hiervan bedraagt (8,5 x 11,50 = 97,75 =) 98 parkeerplaatsen.

Educatieruimte

Voor onderwijsdoeleinden zijn in de Nota Parkeernormen normen opgenomen voor avondonderwijs, basisschool, middelbare school en kinderdagverblijf/peuterspeelzaal. De parkeerbehoefte voor de educatieruimte zal naar verwachting het meest vergelijkbaar zijn met de parkeerbehoefte die is opgenomen voor avondonderwijs. Voor avondonderwijs is een parkeernorm opgenomen van 6,8 parkeerplaatsen per 10 studenten bij een ligging in de rest van de bebouwde kom. Op basis van ervaringscijfers zal sprake zijn van een gemiddeld aantal van 55 bezoekers aan de educatieruimte. De parkeerbehoefte hiervan bedraagt (6,8 x 5,5 = 37,4 =) 37 parkeerplaatsen.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat in de educatieruimte ook activiteiten worden georganiseerd voor schoolklassen van basis- en middelbare scholen. Voor dergelijke bezoekers zal de parkeerbehoefte lager liggen, omdat deze bezoekers naar verwachting worden gehaald en gebracht met personenauto's of touringcars.

Productieruimte

Voor de productieruimte is (evenals bij de verkeersgeneratie) uitgegaan van gemiddelde bedrijfsactiviteiten. Hiervoor wordt uitgegaan van de parkeernorm voor een bedrijfsverzamelgebouw, dat bestaat uit een mix van arbeidsintensieve en arbeidsextensieve bedrijfsactiviteiten. Voor een bedrijfsverzamelgebouw geldt in de rest van de bebouwde kom een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. De productieruimte heeft een bvo van circa 2.750 m2. De parkeerbehoefte hiervan bedraagt (2,0 x 27,50 =) 55 parkeerplaatsen. Ten aanzien van laden en lossen is inpandig ruimte beschikbaar voor laden en lossen bij de productieruimte. De opslagruimtes hebben geen afzonderlijke behoefte aan parkeerplaatsen, aangezien opslag plaatsvindt ten behoeve van de productie die in het plangebied plaatsvindt.

Totale parkeerbehoefte

Wanneer de parkeerbehoefte voor de afzonderlijke functies bij elkaar wordt opgetelt, bedraagt de totale parkeerbehoefte voor de beoogde functies 220 parkeerplaatsen.

Functie   Parkeerbehoefte op basis van de Nota Parkeernormen  
Afscheidsruimte met crematorium   30 parkeerplaatsen  
Evenementenlocatie   98 parkeerplaatsen  
Educatieruimte   37 parkeerplaatsen  
Productieruimte   55 parkeerplaatsen  
Totaal   220 parkeerplaatsen  

Dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de verschillende functies is in de bovenstaande berekening van de parkeerbehoefte niet meegenomen. In de praktijk zal dubbelgebruik echter wel voorkomen. Als er bijvoorbeeld op enig moment geen evenement plaatsvindt in de SIF-gebouwen, kunnen de parkeerplaatsen die hiervoor zijn bedoeld, worden ingezet ten behoeve van een afscheidsdienst of educatieve activiteiten, en omgekeerd.

Om in de parkeerbehoefte te voorzien, worden op eigen terrein drie parkeerterreinen aangelegd aan de noord-, oost- en zuidzijde van de bestaande gebouwen. In de navolgende afbeelding is de ligging van deze parkeerterreinen weergegeven. Op het terrein aan de noordzijde worden 135 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het terrein aan de oostzijde zal bestaan uit 45 parkeerplaatsen. Het terrein aan de zuidzijde, aan de voorzijde van de gebouwen, bestaat uit 40 parkeerplaatsen, die aan weerszijden van de hoofdingang worden gesitueerd. In totaal hebben deze parkeerterreinen hiermee een capaciteit van 220 parkeerplaatsen, hetgeen voldoende is om in de hierboven berekende parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Er worden dan ook geen parkeerproblemen verwacht als gevolg van de beoogde ontwikkelingen op het SIF-terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0222-VG01_0017.png"  
Situatietekening parkeerterreinen SIF-complex  

5.8 Duurzaamheid

Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • 1. Duurzaamheid is een toetssteen voor het gemeentelijk handelen.
  • 2. Duurzaamheid moet worden geïntegreerd in beleid en vervolgens in de praktijk worden gebracht.
  • 3. Duurzaamheid moet in ieder voorstel aan de gemeenteraad en het college meegenomen worden. Hierbij vormen People (mens) - Planet (omgeving) - Profit (economie) gezamenlijk de afweging voor duurzaamheid.
  • 4. Het inspiratiekader ontstaat door dialoog in de samenleving.
  • 5. Een WOW-project is een project wat de samenleving enthousiasmeert en mobiliseert.
  • 6. Een revolverend fonds is een duurzame inzet van middelen.
  • 7. De gemeente beperkt zich niet tot alleen een revolverend fonds.
  • 8. Naast de inzet van een revolverend fonds wordt ook inzet gepleegd op het creëren van een kenniscentrum (digitaal en fysiek).
  • 9. Er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid.
  • 10. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de kracht van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid.

De focus van de herontwikkeling ligt op het zo duurzaam en energieneutraal mogelijk realiseren van het project. Welke maatregelen hiertoe exact worden genomen, is nog in uitwerking. Het voornemen bestaat om in ieder geval een elektrische crematie-oven te gebruiken en energie op te wekken via een PV installatie. Hiermee wordt invulling gegeven aan de uitgangspunten voor duurzaamheid zoals die worden nagestreefd in de gemeente Peel en Maas.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Herontwikkeling voormalig SIF-terrein, Industrieterrein Panningen 4' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding zijn weergegeven:

  • a. de bestemming 'Bedrijventerrein - 2' ten behoeve van het bedrijf Van Happen in het noordwestelijk deel van het plangebied.
  • b. de bestemming 'Gemengd' met daarbinnen de aanduiding 'bouwvlak' en de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2'. Voor diverse functies die in delen van het plangebied zijn toegelaten, zijn functieaanduidingen opgenomen. Dit betreft de volgende functieaanduidingen:
      • 'crematorium' (opgenomen voor het westelijk deel van het voormalig fabrieksgebouw ter plaatse van de beoogde crematieoven);
      • 'specifieke vorm van gemengd - evenementen' (opgenomen voor het westelijk-, midden- en oostelijk deel van het voormalig fabrieksgebouw);
      • 'specifieke vorm van gemengd - educatie' (opgenomen voor het westelijk-, midden- en oostelijk deel van het voormalig fabrieksgebouw);
  • c. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' is opgenomen voor het noordelijke deel van het plangebied, overeenkomstig het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'.

6.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de Standaardregels bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Peel en Maas', vastgesteld op 25 juni 2013.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.1 Inleidende regels
6.3.1.1 Begrippen

In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig uit de SVBP2012.

6.3.1.2 Wijze van meten

Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen. In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd. In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

Bedrijventerrein - 2 (artikel 3)

De bestemming 'Bedrijventerrein - 2' is opgenomen voor de bestaande bedrijfslocatie van Van Happen aan de noordwestzijde van het plangebied. De geldende planologische regeling voor dit bedrijf is hoofdzakelijk conserverend opgenomen. Daarnaast is de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - compostering uitgesloten' opgenomen voor deze bedrijfslocatie. Middels deze aanduiding is, overeenkomstig de gemaakte afspraken met dit bedrijf en de verleende milieuvergunning, planologisch vastgelegd dat ter plaatse compostering niet is toegestaan en de bewerking, verwerking en overslag van afvalstoffen uitsluitend inpandig in bedrijfsgebouwen is toegestaan.

De voor 'Bedrijventerrein - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten welke zijn opgenomen in milieucategorie 1 t/m 2 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' (Bijlage 1 bij de regels), en/of daarmee naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', uitsluitend bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten welke zijn opgenomen in milieucategorie 1 t/m 4.2 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' (Bijlage 1 bij de regels), en/of daarmee naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - compostering uitgesloten' is compostering niet toegestaan en is de bewerking, verwerking en overslag van afvalstoffen uitsluitend inpandig in bedrijfsgebouwen toegestaan.

met daaraan ondergeschikt:

  • d. productiegebonden detailhandel overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.3;
  • e. buitenstalling van ter plaatse vervaardigde of verhandelde producten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.4;
  • f. buitenopslag overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.5;
  • g. horeca van categorie 1 en 2 ondergeschikt aan de functie;
  • h. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.4.2;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. tuinen, erven en terreinen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • m. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Gemengd (artikel 4)

De bestemming 'Gemengd' is opgenomen voor het voormalige SIF-terrein. De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten welke zijn opgenomen in milieucategorie 1 t/m 2 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' (Bijlage 1 bij de regels), en/of daarmee naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.2', uitsluitend bedrijven en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten welke zijn opgenomen in milieucategorie 1 t/m 4.2 van de 'Lijst van bedrijfsactiviteiten' (Bijlage 1 bij de regels), en/of daarmee naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;
  • c. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van navolgende aanduidingen de desbetreffende maatschappelijke functies zijn toegestaan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'crematorium', een crematorium met bijbehorende voorzieningen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - educatie', educatieruimten met bijbehorende voorzieningen;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - evenementen', evenementen met bijbehorende voorzieningen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.3;
  • d. kantoren;


met daaraan ondergeschikt:

  • e. detailhandel, uitsluitend ten dienste van de onder a t/m d genoemde functies tot een maximum van 50 m² verkoopvloeroppervlak;
  • f. horeca van categorie 1 en 2, uitsluitend ten dienste van de onder a t/m d genoemde functies;
  • g. buitenstalling van ter plaatse vervaardigde of verhandelde producten overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.4;
  • h. buitenopslag overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.5;
  • i. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.4.2;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. tuinen, erven en terreinen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • n. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Waarde - Archeologie 4 (artikel 5)

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' ligt over het noordelijke deel van het plangebied, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen'.

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

6.3.3 Algemene regels

In de Anti-dubbeltelregel (artikel 6) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

In de Algemene bouwregels (artikel 7) zijn regels opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

In de Algemene gebruiksregels (artikel 8) is het strijdig gebruik benoemd.

De Algemene wijzigingsregels (artikel 9) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

De Overige regels (artikel 10) bevatten een verwijzing naar de geldende wet- en regelgeving. Daarnaast zijn hier de parkeerregels opgenomen, overeenkomstig het geldende Parapluplan Parkeernota Peel en Maas (vastgesteld op 19 juni 2018).

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 11) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 12) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Volgens artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in de volgende gevallen sprake van een bouwplan:

  • a. de bouw van een of meer woningen;
  • b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;
  • d. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bruto-vloeroppervlakte.

De voorliggende herontwikkeling binnen het plangebied betreft geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1 Bro. Er is weliswaar sprake van de verbouwing van bestaande gebouwen die voor andere doeleinden (in dit geval bedrijfsdoeleinden) in gebruik waren, maar er is geen sprake van een ruimtebeslag van meer dan 1.500 m2 voor detailhandel-, dienstverlening-, kantoor- of horecadoeleinden. In het plangebied zal in beperkte mate ondergeschikte detailhandel plaatsvinden, maar in het geldende bestemmingsplan was ook reeds productiegebonden detailhandel toegestaan. Daarnaast zal in het plangebied ondergeschikte horeca plaatsvinden, ten dienste van de andere functies en activiteiten. Dit gebruik was op basis van het vigerende bestemmingsplan ook reeds mogelijk. Zelfstandige horeca wordt niet mogelijk gemaakt. De bestaande kantoren in het plangebied blijven behouden en waren op basis van het vigerende bestemmingsplan eveneens reeds toegestaan. Dienstverlening wordt tot slot niet mogelijk gemaakt middels het voorliggende plan. Er is kortom geen sprake van een verbouwing/functiewijziging als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro onder e. Ook van de de andere in artikel 6.2.1 genoemde gevallen is bij het voorliggende plan geen sprake. Er kan hierdoor geconcludeerd worden dat de voorliggende functieverruiming en herontwikkeling geen bouwplan betreft, waardoor er geen verplichting tot kostenverhaal geldt.

Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt wel een anterieure overeenkomst gesloten. Onderdeel van deze overeenkomst is een overeenkomst planschade, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De plannen voor de herontwikkeling van het voormalige SIF-complex zijn reeds in een vroeg stadium besproken met de omgeving. Op 15 november 2018 heeft een informatieavond plaatsgevonden voor de naburige ondernemers op het industrieterrein. Hierbij waren ook andere betrokkenen, zoals de gemeente en een uitvaartverzorger aanwezig. Tijdens deze bijeenkomst heeft Rendiz de plannen voor het SIF-complex gepresenteerd en zijn de ideeën en aandachtspunten vanuit de omgeving op deze plannen verzameld. Het verslag van deze bijeenkomst is bijgevoegd als Bijlage 4 bij deze toelichting.

Vervolgens is op 25 februari 2019 een informatieavond georganiseerd, die was gericht op de omwonenden van de het SIF-complex. Rendiz heeft tijdens deze bijeenkomst eveneens haar plannen gepresenteerd, waarna de buurtbewoners hun vragen en opmerkingen op de plannen kenbaar konden maken. Het verslag van deze bijeenkomst is bijgevoegd als Bijlage 5 bij deze toelichting.

De aandachtspunten en opmerkingen die tijdens deze bijeenkomsten naar voren zijn gekomen, worden meegenomen tijdens de verdere uitwerking van de plannen. Deze hadden voornamelijk betrekking op eventuele hinder en overlast (geluid, geur) van het crematorium en de evenementenruimte en de afwikkeling van verkeer. In de voorliggende toelichting is op deze aspecten ingegaan, en blijken er geen belemmeringen voor de plannen.

Doordat de omgeving in een vroeg stadium is geïnformeerd over de plannen en de zorgen en aandachtspunten vanuit omwonenden worden meegenomen in de verdere planuitwerking, zal er naar verwachting voldoende draagvlak zijn voor de plannen.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure wordt gebracht, dient het plan ter advies te worden aangeboden aan de diensten van het Rijk en de provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten. Aangezien bij het voorliggende plan geen belangen van het Rijk, omliggende gemeenten of het waterschap in het geding zijn, hoeft geen vooroverleg met deze instanties plaats te vinden volgens artikel 3.1.1 Bro. Wel wordt het plan in het kader van het vooroverleg aangeboden aan de provincie Limburg.

8.2 Inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures, zeker gelet op de reeds gevoerde omgevingsdialoog zoals is beschreven in paragraaf 7.2. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 Algemeen

De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening ziet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden;
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan 'Herontwikkeling voormalig SIF-terrein, Industrieterrein Panningen 4' zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter inzage worden gelegd.