direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding Johannes-Hoeve
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de uitbreiding van bed en breakfast met een aantal nieuwe verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen aan de Napoleonsbaan Noord 8 te Baarlo. In de bestaande situatie bestaat de Johannes-Hoeve uit 3 kamers, 1 appartement en een edelsmidatelier. De initiatiefnemers zijn voornemens deze functies uit te breiden en diverse functies binnen het plangebied te realiseren. Het betreft onder andere:

  • Realisering van een beeldentuin die ook toegankelijk is voor mensen met visuele beperkingen;
  • Realisering van een galerie voor workshops en diverse exposities;
  • Uitbreiding van de Bed and Breakfast waardoor deze zal bestaan uit drie kamers en één appartement met keuken. Hiermee wordt de Bed and Breakfast ook geschikt voor gebruik als groepsaccommodatie;
  • Realisering van vijf energiezuinige vakantiebungalows, geschikt voor 'drie-generatie-vakanties';
  • Realisering kleinschalige ondergeschikte horecavoorziening met buitenterras.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0002.jpg"

Topografische kaart met aanduiding plangebied (rood omlijnd)

Het plangebied van de Johannes-Hoeve is circa 1,8 hectare groot en staat kadastraal bekend als Maasbree, sectie L, nummer 524. De locatie ligt binnen de geldende bestemmingsplannen 'Buitengebied Peel en Maas' en '1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas', die respectievelijk op 24 december 2014 en 29 maart 2017 door de raad van de gemeente Peel en Maas zijn vastgesteld. Het perceel is bestemd tot 'Wonen' en 'Agrarisch'. De beoogde ontwikkeling kan niet binnen deze bestemmingen worden gerealiseerd. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk beschrijft de huidige situatie en de toekomstige ontwikkeling. Hoofdstuk 3 beschrijft de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Hoofdstuk 4 beschrijft de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op deze locatie. In hoofdstuk 5 gaat in op de planstukken. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid, hoofdstuk 7 beschrijft de planologische procedure.

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectomschrijving

Dit hoofdstuk beschrijft het gebied waar de ontwikkeling plaats gaat vinden en het project. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Beschrijving plangebied

Het plangebied ligt aan de noordkant van de kern Baarlo en wordt omringd door agrarische percelen, agrarische bedrijfsbebouwing en lintbebouwing rondom de Napoleonsbaan. Het plangebied ligt op een steenworp afstand van de bebouwde kom en is een zichtlocatie van de noordelijke dorpsentree.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0003.jpg"

Luchtfoto plangebied (rood omlijnd) en de directe omgeving

De Johannes-Hoeve ligt aan de Napoleonsbaan Noord en is eenvoudig te bereiken via de A73 en A67 vanuit de richting Venlo, Düsseldorf, Roermond, Nijmegen en Eindhoven. Het plangebied is circa 1,8 hectare groot. Op dit moment bestaat de bebouwing uit een woonboerderij en een bijgebouw. De bestaande bebouwing herbergt de huidige Bed en Breakfast met 3 kamers, 1 vakantieappartement, de ontbijt ruimte, keuken en het edelsmidatelier. Daarbij is een tuin met een waterpartij en een stuk grasland met enkele bomen aanwezig. Verder zijn er tien parkeerplaatsen beschikbaar en is er plek voor de stalling van circa 30 fietsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0004.jpg"

2.2 Beschrijving project

Het voornemen bestaat om op het perceel aan de Napoleonsbaan Noord 8 te Baarlo de bed en breakfast uit te breiden met een aantal nieuwe verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen. De nieuwe Johannes-Hoeve bestaat uit de elementen:

  • Bed and Breakfast en Groepsaccommodatie: De Bed and Breakfast is reeds verbouwd; hierbij zijn twee kamers verbouwd en zijn er uiteindelijk drie kamers en één appartement gerealiseerd, dat ook als groepsaccommodatie kan worden verhuurd. De Bed and Breakfast en groepsaccommodatie zijn flexibel te reserveren (van één tot meerdere nachten).
  • Beeldentuin: De beeldentuin die wordt aangelegd zal primair rekening houden met de groep mensen met een visuele beperking.
  • Bungalows: In de beeldentuin komen vijf energiezuinige bungalows te staan die ieder geschikt zijn voor 8 personen. De bungalows zijn voorzien van twee badkamers, kleine keuken, woonkamer, eigen terras, tuin en eigen parkeervoorziening. Een vakantiebungalow heeft een afmeting van 8,5 x 14 meter. De vijf vakantiebungalows hebben een gezamenlijk oppervlak van 595 m2. De bungalows worden uitgerust met een plat dak.
  • Edelsmidatelier: de activiteiten van het edelsmidatelier zullen niet worden uitgebreid, maar zullen gehandhaafd blijven in de huidige opzet. In het atelier worden – al dan niet samen met de opdrachtgever - sieraden gemaakt. Dit loopt uiteen van trouwringen, reparaties, gedenk sieraden en alle andere mogelijke speciale ontwerpen.
  • Galerie: In de galerie zullen werken van diverse kunstenaars worden gepresenteerd. Hierbij wordt gefocust op een diversiteit van kunstvormen zoals assemblage, collages, constructies, film/video, fotografie, glaswerk, keramiek, muurschildering, objecten, reliëfs, schilderijen, sculpturen, sieraden, tekeningen, textiel en tapijten. Exposities zullen wisselend van karakter zijn.
  • Workshops en cursussen: Gasten hebben op de Johannes-Hoeve de mogelijkheid tot het volgen van uiteenlopende creatieve workshops en cursussen voor individuen en groepen.
  • Ondergeschikte horecavoorziening: ten behoeve van de verblijfsaccommodaties wordt een kleinschalige ondergeschikte horecavoorziening gerealiseerd. Deze voorziening biedt verblijfsgasten de mogelijkheid te ontbijten, te lunchen en te dineren.

De fasering in de uitvoering van het project laat zich schetsen zoals op onderstaand schematisch is weergegeven, waarbij fase 1 van start kan gaan nadat de omgevingsvergunning hiervoor is verleend. Elke fase staat voor een kalenderjaar, waarbij het gaat om 4 aaneengesloten kalenderjaren. De eerste fase van het bouwplan zal zijn gerealiseerd binnen 2,5 jaar na het verlenen van de voor de realisatie van die betrokken fase benodigde (omgevings-)vergunning voor de activiteit bouwen en eventueel andere benodigde activiteiten.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de uitvoering van de fasering mede afhankelijk is van hectiek in bouwsector, de beschikbaarheid en betaalbaarheid van materialen en personeel.

Het feit dat de afronding van de landschappelijke inpassing pas is fase 4 bepland staat, wil niet zeggen dat er in de jaren hieraan voorafgaand niets gebeurt. Immers, er zijn nu al delen van de landschappelijke inpassing tot uitvoer gebracht en elke bouwfase zal gevolgd worden door het aanbrengen van beplanting rondom betreffende bebouwing, voorzover het evident is dat hier geen schade aan toegebracht kan worden. Echter, het doet een jonge landschappelijke inpassing geen goed indien voor bouwwerkzaamheden het onbebouwde terrein nog gebruikt wordt vooropslag van materialen etcetera.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0005.jpg"

2.3 Ruimtelijke en stedenbouwkundige effecten

De uitbreiding van de activiteiten- en het gebruik op de gronden ten behoeve van de Johannes-Hoeve is in het vigerende bestemmingsplan niet toegelaten. Ruimtelijk en functioneel past de beoogde ontwikkeling in de omgeving, aangezien sprake is van een ontwikkeling aan de rand van de dorpskern. Hierdoor is de Johannes-Hoeve gelegen in een overgangsgebied van de dorpskern naar het agrarische buitengebied die diverse functies herbergt.

Rondom het plangebied liggen met name agrarische functies zoals een boomgaard en tuinderskassen. Daarnaast grenzen diverse woningen en bedrijven aan de Napoleonsbaan Noord. Het planvoornemen sluit qua ligging en maatvoering aan bij de omliggende functies. Onderhavig plangebied is interessant voor de uitbreiding van de activiteiten van de Johannes-Hoeve. De voorzieningen in de kern van Baarlo zijn op loop- en fietsafstand en daarnaast biedt het buitengebied diverse recreatieve mogelijkheden.

De ondergeschikte horecavoorziening, de Bed en Breakfast/Groepsaccommodatie en edelsmidatelier worden gehuisvest in de of aansluitend op bestaande bebouwing van de Johannes-Hoeve. De bungalows worden gerealiseerd op circa 100 meter achter de voorgevelrooilijn van de Johannes-Hoeve. Derhalve liggen de bungalows op geruime afstand van omliggende woningen. Daarnaast hebben de bungalows een beperkte hoogte waardoor er geen onevenredige negatieve stedenbouwkundige effecten zijn. Om negatieve effecten zo veel mogelijk tot het minimum te beperken is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld.

Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering

Provinciaal en gemeentelijk beleid is erop gericht dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. De zorgplicht voor de ruimtelijke kwaliteit omvat dat er zorgvuldig wordt omgegaan met het ruimtegebruik, er rekening wordt gehouden met de omgeving en de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap.

In het plan voor de Johannes-Hoeve wordt er ten opzichte van de huidige situatie nieuwe bebouwing en verhardingen toegevoegd. De beoogde ontwikkeling is niet rechtstreeks toegestaan op basis van het bestemmingsplan, aangezien deze in strijd is met de regels van de vigerende bestemmingen.

De initiatiefnemer heeft voor voorliggend initiatief een principeverzoek ingediend waarop het college van burgemeester en wethouders op 14 februari 2019 principemedewerking heeft toegezegd. Eén van de voorwaarden in deze principemedewerking is dat het geheel op een goede wijze landschappelijk ingepast wordt. Daarnaast is een kwaliteitsbijdrage (fysiek of financieel) noodzakelijk per m² toegevoegde recreatiewoning. In het landschappelijke inpassingsplan wordt de omgeving bestudeerd en aan de hand daarvan worden ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kan de voorgestelde ontwikkeling op een natuurlijke en verzorgde wijze worden ingepast en aansluiten op de aanwezige landschapsstructuren.

De inpassing en vormgeving van het perceel aan de Napoleonsbaan Noord richt zich op de overgang van het perceel naar het omliggende landschap en de openbare weg. Om de planontwikkeling mogelijk te maken zijn een aantal inrichtingsmaatregelen voorgesteld, welke op basis van de gestelde kaders, kennis van het landschap en de betreffende locatie zijn vormgegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0006.jpg"

Impressie landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering

Het landschappelijke inpassingsplan is integraal als bijlage 8 toegevoegd aan de plantoelichting.

De afronding van de landschappelijke inpassing zal in de laatste fase van het gehele project plaatsvinden, zoals in de vorige paragraaf al is toegelicht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld.

De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak. Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is,en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Afweging NOVI

Met de genoemde nationale belangen is rekening gehouden in dit plan. Het initiatief betreft een lokale ontwikkeling waarbij geen van de belangen uit de NOVI in het geding zijn. Er is daarnaast geen sprake van grootschalige nieuwe bebouwing maar van een ontwikkeling die leidt tot kwaliteitsverbetering van een bestaande toeristisch/recreatieve voorziening. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden, behoudens de archeologische waarden. Voor meer informatie zie hoofdstuk 4.

Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainport ontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kust fundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele wereld erfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Afweging Barro

Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing.

3.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en NNN-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.

Afweging Rarro

Aangezien het bestemmingsplan geen bebouwing hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Artikel 3.1.6 van het Bro bevat een motiveringsplicht voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling.

Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan bijvoorbeeld voorziet in kleinschalige bedrijfsbebouwing, het plandeel met de bedrijfsbestemming beperkt van omvang is en beperkte gebruiksmogelijkheden biedt, voorziet dit plan in zoverre niet in een stedelijke ontwikkeling.

De ABRvS heeft een aantal uitgangspunten benoemd, die zij hanteert voor de beoordeling of een voorziene ontwikkeling voldoende substantieel is om als stedelijke ontwikkeling te kunnen gelden. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een van de in het Bro genoemde stedelijke voorzieningen (anders dan woningen) in de vorm van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 of van een gebouw met een bruto vloeroppervlakte van minder dan 500 m², kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

In de uitspraak van de ABRvS 17-09-2014, nr. 201308656, ECLI:NL:RVS:2014:33981, overwoog de Afdeling dat de oprichting van enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie, geen stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking betreft. De 'enkele gebouwen voor verblijfsrecreatie' die het bestemmingsplan mogelijk maakten waren:

  • a. een groepsaccommodatie, bestaande uit maximaal 2 gebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van 1.000 m², danwel
  • b. recreatiewoningen met een gezamenlijke oppervlakte van 600 m².

In het kader van onderhavige ontwikkeling blijft de groepsaccommodatie beneden de 1.000 m² en blijft het gezamenlijke oppervlakte van de vijf vakantiebungalows beneden de 600 m². Dit betekent dat de ontwikkeling niet Ladderplichtig is.

Afweging Ladder voor duurzame verstedelijking

Het planvoornemen van de initiatiefnemers betreft de uitbreiding van de reeds bestaande Bed and Breakfast waarbij aanvullend diverse recreatieve activiteiten worden toegevoegd, zoals de realisatie van een beeldentuin, een galerie voor workshops en exposities, een kleinschalige ondergeschikte horecavoorziening met buitenterras en de realisatie van vijf energiezuinige vakantiebungalows. Met de te realiseren voorzieningen is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling aangezien enerzijds met de uitbreiding van de Bed and Breakfast en de realisatie van de vakantiebungalows onder de normen wordt gebleven conform de uitspraak van de ABRvS waardoor geen ladderplicht geldt. Anderzijds hebben de ontwikkeling van de galerie en ondergeschikte horecavoorziening minder ruimtebeslag tot gevolg dan de geldende 500 m2.

Tot slot vindt de ontwikkeling van de beeldentuin plaats op een daarvoor geschikte locatie aan de rand van de kern in het buitengebied. Door ruimtegebrek zou deze functie niet kunnen passen binnen het stedelijk gebied. Derhalve is er gelet op de diverse argumenten en conform de jurisprudentie geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op de beoogde ontwikkeling.

3.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 4.1.6.

3.1.6 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Afweging Nationaal Waterplan

Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 4.4 van deze toelichting, geldt duurzaam waterbeheer als uitgangspunt voor de gewenste voorzieningen.

3.1.7 Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren

De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw

Voor de wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater zie paragraaf 4.4. Initiatiefnemer is voornemens om een grote waterbergingsvoorziening onderdeel te maken van de beeldentuin. Hierdoor heeft deze waterbergende voorziening een dubbele functie. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.

3.1.8 Waterwet 2009

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

Afweging Waterwet 2009

De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan, voor meer informatie zie paragraaf 4.4.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld.

Voor wat betreft verblijfsaccommodaties wordt aangegeven vraag en aanbod van verblijfsaccommodaties beter in balans gebracht dienen te worden, zowel kwantitatief als kwalitatief. Meer van hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Een voortdurende kwaliteitsslag is nodig om nieuw en bestaand aanbod aan te passen aan de veranderende vraag van zowel vaste als nieuwe gasten.

Net als in het voorgaande POL 2014 blijft de aanpak staan waarmee wordt gewerkt aan vernieuwing van vakantieparken en kampeerterreinen, met aandacht voor nieuwe doelgroepen, de vraag naar ruime en luxe accommodaties, ruimere opzet van terreinen en goede landschappelijke inpassing. Uitbreiding van het bestaande aanbod is alleen mogelijk als het kwalitatief echt goed is en extra vraag genereert. Meer van hetzelfde leidt tot verdringing en leegstand. Initiatieven die niet het gewenste kwaliteitsniveau hebben, die een bedreiging voor landschappelijke kwaliteiten vormen of versnippering vergroten, worden niet ondersteund. Gelet op de teruglopende vraag en het overaanbod op met name huisjesterreinen wordt een saneringsslag verwacht bij verouderde accommodaties, met een verkleuring van functies tot gevolg.

Afweging

Aan het buitengebied gerelateerde toeristisch-recreatieve voorzieningen passen binnen de doelstellingen voor de zone buitengebied in de Provinciale Omgevingsvisie Limburg.

De beoogde ontwikkelingen passen bovendien binnen de provinciale en regionale doelstellingen voor verblijfsaccommodaties, aangezien met deze ontwikkelingen het bestaande aanbod wordt verruimd, waarmee tevens plaats wordt geboden aan een nieuwe doelgroep (drie-generatie-vakanties) en het bestaande aanbod aan dagrecreatieve voorzieningen wordt vergroot. Daarnaast biedt de ontwikkeling neven activiteiten zoals een beeldentuin, die tevens geschikt is voor mensen met visuele beperkingen, galerie en kleinschalige ondergeschikte horecavoorzieningen. Het is een uniekconcept met een hoog kwaliteitsniveau. Met onderhavige ontwikkeling wordt daarnaast gestreefd naar een goede landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering. Het planvoornemen leidt tot een kwaliteitsverbetering van het bestaande product en daarmee tot een versterking van de economische positie van het bedrijf in de omgeving.

De ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van de Provinciale Omgevingsvisie Limburg.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. Op 30 december 2016 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.

De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden. Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.

Verder stelt artikel 2.4.6 van de Omgevingsverordening regels aan vrijetijdseconomie: 'een ruimtelijk plan voorziet niet in de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor voorzieningen voor vrijetijdseconomie aan de bestaande voorraad vrijetijdseconomie anders dan in overeenstemming met de thematische principes zoals beschreven in paragraaf 6.4 van het POL2014 en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg, zoals verwoord in de bij deze paragraaf behorende bijlage 1'. Onder punt 7.11 van deze bestuursafspraken is vermeld dat ingeval van nieuwvestiging van of uitbreiding met maximaal 5 verblijfsrecreatieve eenheden, de provincie/regio slechts 'geïnformeerd' hoeft te worden van deze ontwikkeling, en er geen afstemmings- of instemmingsverplichting geldt.

Ook voor de uitbreiding van de dagrecreatieve activiteiten binnen het plangebied geldt, dat deze dusdanig beperkt van omvang en impact zijn, dan een regionale afstemming niet noodzakelijk is.

Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014.

Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er overigens ook geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Zoals onderbouwd in paragraaf 3.1.4 is met de te realiseren voorzieningen geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het plangebied ligt niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

Het informeren van provincie en regio ter voldoening aan artikel 2.4.6 van de Omgevingsverordening, zal op de gebruikelijke wijze plaatsvinden; voor de provincie Limburg is dat via het wettelijk vooroverleg en voor de regio via de bekendmaking van het ontwerp-bestemmingsplan.

De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

3.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. Doel van het LKM is om ontwikkelingen in het buitengebied die een inbreuk op de waarden van het buitengebied betekenen te compenseren met een kwaliteitsverbetering die ten goede komt aan hetzelfde buitengebied, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt verhoogd. Het Kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het functies zijn die met bebouwing gepaard gaan en extra ruimtebeslag leggen op het buitengebied. Het LKM is derhalve op deze ontwikkeling van toepassing. De gemeente Peel en Maas heeft het LKM 'vertaald' naar eigen beleid door

in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas een gemeentelijk kwaliteitskader op te nemen. Voor een nadere afweging hieromtrent zie paragraaf 3.3.1.2.

3.3 Regionaal- en Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:

  • Structuurplan Buitengebied Peel en Maas, inclusief aanvullingen;
  • Beleidsnotitie nieuwe denkrichting Vrijkomende (Agrarische) Bebouwing in het buitengebied;
  • Reparatie beleid huisvesting tijdelijke arbeidskrachten gemeente Peel en Maas;
  • Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw. Inclusief bijhorend MER en zienswijzennota;
  • Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas;
  • Beleidsplan archeologie Gemeente Peel en Maas, inclusief archeologische waarden- en beleidskaart.

De voor dit initiatief relevante aspecten zijn te vinden in het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas.

Afweging

Het planvoornemen van de initiatiefnemers betreft de uitbreiding van de reeds bestaande Bed and Breakfast waarbij aanvullend diverse recreatieve activiteiten worden toegevoegd, zoals de realisatie van een beeldentuin, een galerie voor workshops en exposities, een kleinschalige ondergeschikte horecavoorziening met buitenterras en de realisatie van vijf energiezuinige vakantiebungalows. Deze ontwikkeling sluit aan op de gemeentelijke beleidsdoelen voor het versterken van de toeristische identiteit en speelt in op de wens om de kwaliteiten van het landschap in acht te nemen. Voor een uitgebreide onderbouwing zie de komende sub paragrafen.

3.3.1.1 Structuurplan Buitengebied Peel en Maas

Op 17 december 2008 is het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel. Het Structuurplan geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid weer voor het op te stellen gezamenlijke nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'. In het Structuurplan is het plangebied aangewezen als gebiedstypologie 'oude bouwlanden’. Voor dit gebiedstype zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:

Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:

  • versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open akkers met verdichte randen (clusters en linten van bebouwing) en doorzichten;
  • behoud van cultuurhistorisch waardevolle, open, bolle akkers en behoud van voldoende brede doorzichten vanuit de verdichte clusters en linten naar deze relatief open akkers;
  • behoud van de relatief open (bolle) akkers vanwege de aanwezige archeologische en/of
  • cultuurhistorische waarden;
  • realisatie van een verdere landschappelijke verdichting door weg- en erfbeplantingen in de clusters en linten;
  • realisatie van een landschappelijk raamwerk t.b.v. een zorgvuldige inpassing van (nieuwe) economische activiteiten.

Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel:

  • ruime toelating van verschillende economische functies;
  • verdere menging van de functies wonen (ruimte-voorruimte), werken (nieuwe economische dragers, recreatie en toerisme) en (verbrede) landbouw met name in de linten;
  • binnen de landbouw een ruime toelating van teeltondersteunende voorzieningen m.u.v. de open, bolle akkers.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0007.jpg"

Uitsnede kaart Structuurplan Buitengebied Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (paarse cirkel bij paarse pijl)

Wat betreft recreatie heeft de gemeente het beleidsspeerpunt om meer te doen met toerisme. De gemeente heeft de wens om een sterkere toeristische identiteit te verwerven mits dit in de pas loopt met de agrarische ontwikkelingen in de omgeving. De omgeving van Baarlo, waartoe het plangebied behoort, wordt bestempeld als een omgeving met een grote potentie voor regionale recreatie en/of landelijk toerisme. Dit betekent wel dat er gebouwd wordt aan een interessant en gevarieerd landschap waarbij de historische kwaliteiten zichtbaar zijn.

In het kader van een recreatieve ontwikkeling in het buitengebied dient er conform het gemeentelijke beleid rekening worden gehouden met de aanwezigheid en de toegang tot het landschap van de burgers.

Beleid voor verblijfs- en dagrecreatie

In principe wordt gestreefd naar behoud en verbetering van de kwaliteit van de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen. Bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen worden in principe bestemd conform de huidige situatie. Uitbreiding is hiermee niet uitgesloten maar vergt maatwerk. De toelaatbaarheid hangt af van de aard, omvang en samenstelling van activiteiten aan de ene kant en de kwaliteiten van de locatie aan de andere kant. Om toch een doorkijk te bieden wordt verbaal aangegeven welke criteria meegenomen worden om in eerste aanleg de aanvaardbaarheid van een initiatief te beoordelen:

  • a. Het initiatief mag geen aantasting betekenen van bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden.
  • b. Er mag geen sprake zijn van onevenredige verkeerskundige effecten.
  • c. Geen milieuhygiënische belemmeringen opleveren voor omliggende functies.
  • d. Het initiatief moet een tegenprestatie leveren gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit welke gebaseerd wordt op het ter plaatse geldend gebiedstype.
  • e. Het initiatief heeft uitbreiding nodig om een interne kwaliteitsslag te maken. Nadrukkelijk moet hierbij vermeld worden dat alleen het verkrijgen van een beter bedrijfsresultaat niet als verbetering van de kwaliteit wordt aangemerkt.

De criteria bepalen de aanvaardbaarheid van een initiatief op een gegeven locatie. Voor dagrecreatieve voorzieningen is het beleidsuitgangspunt dat wordt gestreefd naar behoud en versterking van de bestaande voorzieningen. De criteria voor beoordeling van verzoeken om medewerking voor uitbreiding zijn gelijk aan de hiervoor genoemde criteria voor uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen.

Afweging structuurplan

Een groot deel van de nieuwe voorzieningen vindt plaats op gronden die zijn bestemd voor wonen en voor de uitoefening van een bed en breakfast. De realisatie van de beeldentuin vindt plaats ter plaatse van het achtererf van het hoofdgebouw. In het bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd als 'agrarisch'. Echter met de realisatie van de beeldentuin wordt de landschappelijke waarden van dit gedeelte van het plangebied verbeterd doordat er een parkachtige omgeving wordt gecreëerd met wandelpaden, bomen, planten en waterpartijen.

De ontwikkeling van de vijf vakantiebungalows vindt plaats op gronden die reeds zijn bestemd voor agrarische functies. Een vakantiebungalow heeft een afmeting van 8,5 x 14 meter. De vijf vakantiebungalows hebben dus een gezamenlijk oppervlak van 595 m2. Deze bungalows worden conform het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 8 gepositioneerd en ingepast. Bovendien wordt voor het gehele plangebied voorzien in een passende landschappelijke inpassing, die aansluit bij de genoemde gebiedstypen zoals deze aanwezig zijn in het plangebied. Voor een nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

Voor een nadere onderbouwing van aspect b (er mag geen sprake zijn van onevenredige verkeerskundige effecten) zie paragraaf 4.5. En voor een nadere onderbouwing van aspect e (interne kwaliteitsslag) zie paragraaf 2.2.

De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve consequenties voor de ruimtelijke-landschappelijke doelen van de hierdoor genoemde gebiedstypologieën.

3.3.1.2 Kwaliteitskader buitengebied

Als onderdeel van de 'Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas' is ook het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. Met het kwaliteitskader en het daarin opgenomen vereveningsbeleid streeft de gemeente naar een ontwikkelingsgerichte aanpak van het buitengebied.

Aan ondernemers kan ruimte op maat worden geboden waardoor de kwaliteit van de ruimte mee profiteert.

Per gebiedstype zijn wensen voor landschaps versterking aangegeven. Voor het 'oude bouwland' zijn de volgende wensen aangegeven:

  • a. zorg voor contrast tussen verdichte en open stukken;
  • b. behoud en maak doorzichten vanuit linten naar de akkercomplexen;
  • c. versterk historische elementen: oude bebouwing, erfontsluitingswegen, (laan)beplantingen;
  • d. versterk typisch grondgebruik als (hoogstam) fruitteelt en stimuleer hoogstamfruit bij de erven;
  • e. werk aan architectonische en stedenbouwkundige samenhang in verdichte gebieden. Ontwikkel hiervoor een gedetailleerde gebiedsgerichte strategie;
  • f. voer actief akkerrandenbeheer langs de veldwegen voor een groene dooradering van deze relatief verdichte gebieden;
  • g. draag bij aan ontbrekende schakels in het wandel- en fietsnetwerk door de oude bouwlanden.

In dit geval is sprake van een uitbreiding en nieuw realisatie van een bestaand dag- en verblijfsrecreatief bedrijf met diverse functies. Hiervoor geldt formeel volgens het kwaliteitskader de module voor uitbreiding van gebiedseigen recreatie waarbij een compensatie van de nieuwe oppervlakte verharding en bebouwing in groen van toepassing zou zijn met een factor vijf.

Echter de gemeente heeft besloten, op grond van het Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas, welke onderdeel is van de Structuurvisie Buitengebied, dat in het kader van onderhavig planvoornemen sprake is van "niet gebiedseigen recreatie". Voor dergelijke ontwikkelingen geldt een fysieke maatregel of financiële bijdrage van € 25,- per m2 bruto vloeroppervlakte.

Voor een nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering zie paragraaf 2.3 en het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 8. Op 3 december 2021 heeft de Kwaliteitscommissie Buitengebied ingestemd met de voorgestelde kwaliteitsverbetering (akkoord toegevoegd als bijlage 9).

3.3.1.3 Archeologiebeleid

In het archeologiebeleid, dat als onderdeel van de structuurvisie is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Afweging archeologiebeleid Peel en Maas

In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

3.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandsnota)

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitsplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht en er is ook geen sprake van een in- of uitbreidingslocatie. Aangezien bovendien geen beeldkwaliteitsplan geldt voor het gebied waarin het plangebied is gelegen, is de Nota ruimtelijke Kwaliteit niet van toepassing op het onderhavige plan.

3.3.3 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.

Afweging Evenementenvisie

Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is -overeenkomstig de regels van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' in het geldende bestemmingsplan '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas' opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de recreatieve functie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.

Hoofdstuk 4 Milieu-planologische aspecten

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.1 Milieuaspecten

4.1.1 Geluidhinder
4.1.1.1 Wet Geluidhinder

Volgens artikel 57, 76 en 77 van de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij het nieuwe planologische regime, waarin woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de zones van gezoneerde industrieterreinen en/of (spoor)wegen, een akoestisch onderzoek te worden verricht.

4.1.1.2 Wegverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

Conform de Wgh worden in het kader van de ontwikkeling geen geluidsgevoelige functies gerealiseerd.

Derhalve kan worden geconcludeerd dat op basis van de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is.

4.1.2 Bodem
4.1.2.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.

Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.

Op de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Peel en Maas (rapport Bodemkwaliteitskaart gemeente Peel en Maas, Marmos Bodemmanagement, 23 mei 2011) ligt de onderzoekslocatie in zone A: Buitengebied. Voor de zone buitengebied geldt voor zowel de bovengrond als de ondergrond de ontgravingsklasse 'Achtergrondwaarde'. De Achtergrondwaarden voor grond zijn vastgesteld op basis van gehalten aan stoffen, zoals die voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden in Nederland die niet zijn belast door lokale verontreinigingbronnen. Grond die voldoet aan de Achtergrondwaarde is duurzaam geschikt voor elk bodemgebruik en wordt aangeduid als schone of niet verontreinigde grond.

4.1.2.2 Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Aeres Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van het onderzoek worden hieronder kort samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport in bijlage 2.

4.1.2.3 Conclusie

Uit de verzamelde (historische) informatie en het uitgevoerde locatie bezoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied een potentieel bodembedreigende activiteit heeft plaatsgevonden. Ten zuiden van het woonhuis was een ondergrondse HBO-tank gelegen. Deze tank is niet meer aanwezig. Ter verificatie van de bodemkwaliteit is een controle boring (boring 17) verricht ter plaatse van deze voormalige ondergrondse HBO-tank. Er zijn geen waarnemingen gedaan welke wijzen op de aanwezigheid van bodemverontreinigingen of bronnen van verontreinigingen.

Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als “onverdacht” beschouwd. Het onderzoek is dan ook uitgevoerd conform de NEN 5740 norm voor onverdachte locaties. Wel dient rekening gehouden te worden met het aantreffen van verontreinigingen met zware metalen in het grondwater ten gevolge van de regionale grondwaterproblematiek.

De aanwezigheid van asbestverdacht materiaal in de bodem wordt niet verwacht (niet verdacht). Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verhoogd is met cadmium, koper, lood, zink en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK 10 VROM). In de ondergrond is plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan kobalt vastgesteld. In de ondergrond ter plaatse van de vermoedelijke ligging van de voormalige ondergrondse HBO-tank is geen verhoogd gehalte aan minerale olie vastgesteld.

Het freatisch grondwater is sterk verhoogd met nikkel en licht verhoogd met barium, cadmium, kobalt en xylenen. De verhogingen met zware metalen (en in dit geval een sterk verhoogde concentratie van nikkel) ten opzichte van de interventiewaarde) worden veelal in het grondwater van Noord- en Midden Limburg aangetroffen en passen in het beeld van de achtergrondconcentraties. Aangezien op de onderzoekslocatie geen aanwijsbare bronnen zijn gevonden, worden de verontreinigingen toegeschreven aan de verhoogde achtergrondconcentraties conform de circulaire van de provincie Limburg d.d. 12 september 1995 (nr. 95/36199V).

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek.

De milieuhygiënische conditie van de onderzochte bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.

Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem- en grondwaterkwaliteit geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.1.3 Luchtkwaliteit
4.1.3.1 Algemeen

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1). Als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

4.1.3.2 Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land. Op basis van deze regeling is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

4.1.3.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Dit bestemmingsplan voorziet in aanvullende dagrecreatieve en verblijfsrecreatieve mogelijkheden binnen een bestaand recreatief bedrijf, alsmede in een uitbreiding van het gebied met de bestemming verblijfsrecreatie, waarbinnen ruimte is voor parkeren. Het aantal verkeersbewegingen dat hierdoor zal worden gegenereerd is in vergelijking met het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de realisatie van 1500 woningen (circa 7500 mvt/etmaal), zeer beperkt. Deze ontwikkeling draagt dan ook zeker niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

4.1.3.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van het bouwplan. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu is de actuele concentratie PM10 in augustus 2021 gelegen op circa 13,6 ug/m³ en de actuele concentratie NO2 in augustus 2021 ter plaatse gelegen op circa 10,6 ug/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom goed, zodat dit niet aan de realisatie van de beoogde ontwikkelingen in de weg staat. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

4.1.3.5 Conclusie

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functies. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

4.1.4 Milieuzonering
4.1.4.1 Algemeen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving.

Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien onder andere de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Milieucategorie   Richtafstand tot gevoelige
functies in een rustige woonwijk  
Richtafstand tot gevoelige
functies in gemengd gebied  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3.1   50 meter   30 meter  
3.2   100 meter   50 meter  

In onderhavig geval dient te worden uitgegaan van het omgevingstype 'gemengd gebied'. In de omgeving van het plangebied komen namelijk diverse functies voor zoals bestaande (bedrijfs)woningen, bedrijven, agrarische bedrijven, tuinders en detailhandel. De omgeving rondom het plangebied wordt gekenmerkt door de aanwezige lintbebouwing rondom de Napoleonsbaan.

4.1.4.2 Toets plangebied

De toekomstige ontwikkeling van de uitbreiding van- en nieuwbouw van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen (Bed and Breakfast/Groepsaccommodatie, vijf bungalows, edelsmidatelier, galerie en ondergeschikte horecavoorziening) dienen gezoneerd te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Daarnaast zijn verblijfsrecreatieve voorzieningen milieugevoelige functies die in lijn met de VNG-brochure beschermd dienen te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende (agrarische) bedrijven of instellingen.

Medewerking aan dit project is pas mogelijk indien blijkt dat een goed woon- en leefklimaat in de verblijfsrecreatieve voorzieningen gegarandeerd, een goed woon- en leefklimaat in omliggende woningen gegarandeerd is en de ontwikkeling bedrijven in de omgeving niet in hun activiteiten frustreert.

Effecten op de omgeving

De toekomstige ontwikkeling met betrekking tot de uitbreiding van- en nieuwbouw van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen dienen gezoneerd te worden ten opzichte van milieugevoelige functies in de omgeving. Echter deze activiteiten zijn niet als zodanig opgenomen in de VNG-brochure.

Desalniettemin komen de bedrijfsactiviteiten overeen met een door de VNG-brochure gedefinieerd 'hotel en pensions met keuken'. Wat betreft schaalgrootte voldoet onderhavige ontwikkeling niet, echter gelet op het diverse aanbod aan activiteiten kan er gehandeld worden in lijn met de door de VNG-brochure gegeven richtafstanden. Voor een dergelijke functie gelden de richtafstanden conform milieucategorie 1 tot woningen van 10 meter voor de aspecten geur, geluid en gevaar.

De voor milieucategorie 1 geldende richtafstand van 10 meter kan in verband met de ligging binnen gemengd gebied met één afstandstap worden verlaagd en bedraagt daarmee 0 meter. In de omgeving van de woning zijn enkele bedrijfswoningen en burgerwoningen gelegen. De woning aan de overkant van de weg (Napoleonsbaan 11) ligt op circa 25 meter afstand. De afstand tot de naastgelegen woning (Napoleonsbaan 6a) bedraagt circa 70 meter afstand.

Kortom, het planvoornemen ligt op meer dan voldoende afstand ten opzichte van milieugevoelige functies waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarnaast wordt onderhavige ontwikkeling niet belemmerd door deze woningen.

Effecten vanuit omgeving

In het voorliggende geval is sprake van de uitbreiding van- en nieuwbouw van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen (Bed and Breakfast/Groepsaccommodatie, vijf bungalows, edelsmidatelier, galerie en ondergeschikte horecavoorziening). Verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn milieugevoelige functies die in lijn met de VNG-brochure beschermd dienen te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende (agrarische) bedrijven of instellingen.

In het kader van het planvoornemen zijn de Breakfast/Groepsaccommodatie en vijf bungalows de verblijfsrecreatieve voorzieningen. De Bed and Breakfast is al een bestaande milieugevoelige functie die in het kader van het planvoornemen niet gebouwelijk uitgebreid zullen worden. Er vinden in het kader van het planvoornemen enkel inpandige wijzigingen plaats. De functies komen niet dichterbij milieubelastende activiteiten te liggen in de omgeving. Vanuit het aspect milieuzonering veranderd er niets ten opzichte van de bestaande situatie.

De vijf bungalows betreffen daarentegen wel nieuwe milieugevoelige functies waarbij aangetoond dient te worden dat een goed woon- en leefklimaat in de bungalows gegarandeerd is en de nieuwe functies bedrijven in de omgeving niet in hun activiteiten frustreert.

Ten noorden van het plangebied liggen de tuinderskassen van Grow Group B.V. aan Napoleonsbaan Noord 4-B. Deze functie betreft een functie in de milieucategorie 2 en betreft de dichtstbijzijnde gelegen functie in de omgeving van het plangebied. De maximale richtafstand bedraagt 10 meter in verband met de ligging van het plangebied in een gemengd gebied. De dichtstbijzijnde gelegen bungalows liggen op 15 meter afstand ten opzichte van de tuindersactiviteiten. Hiermee liggen de milieugevoelige functies op voldoende afstand ten opzichte van de bedrijsactiviteiten.

Ten noordwesten van het plangebied is een agrarisch bedrijf gelegen aan Koesdonk 1. Voor een nadere onderbouwing en meer informatie zie paragraaf 4.3.

Op basis van de voorgaande afbeelding en bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen op meer dan voldoende afstand ligt ten opzichte van de milieubelastende activiteiten in de omgeving. Aan de geldende richtafstanden wordt in alle gevallen ruim voldaan. Daarnaast liggen in het voorliggende geval reeds diverse woningen in de omgeving dichter bij omliggende bedrijven, waardoor de realisatie de beoogde bungalows ons inziens inpasbaar wordt geacht. Deze woningen kunnen als maatgevend worden beschouwd.

In de nabijheid gelegen (agrarische) bedrijven worden derhalve niet belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden door realisering van de plannen.

Spuitzone

Ten westen van het plangebied zijn agrarische percelen gelegen die in gebruik zijn als (fruit)boomgaard. Bij de functiewijziging van de woon- en agrarische bestemming naar verblijfsrecreatie moet daarom rekening worden gehouden met effecten als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de recreatiewoningen.

Dergelijke open teelten zijn niet in de VNG-brochure vermeld. Er zijn geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht wordt gekweekt en nabijgelegen gevoelige functies, waaronder (recreatie)woningen.

Als vuistregel wordt een afstand van 50 meter gehanteerd. De indicatieve afstand van gevoelige objecten tot open teelten volgt uit het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Tijdens het bespuiten van de gewassen komt als gevolg van de wind een deel van het beschermingsmiddel buiten het teeltgebied terecht (drift). De genoemde afstand van 50 meter is indicatief en zeer algemeen. Hieronder volgt een nadere beoordeling van de open teelt in de omgeving van het plangebied.

Aangezien niet aan deze richtafstand kan worden voldaan dienen er passende maatregelen getroffen te worden. In overleg met de initiatiefnemer is de inrichting van het plangebied dusdanig aangepast zodat de bungalows op grotere afstand komen te liggen dan gepland. De afstand van de achtergevelrooilijn van de bungalows tot aan de perceelsgrens bedraagt circa 30 meter. Daarbij is in het kader van de landschappelijke inpassing een houtsingel opgenomen. Deze houtsingel is 8 meter breed en bestaat uit een haag en enkele hoogstambomen die de mogelijke drift van gewasbeschermingsmiddelen zover mogelijk tot het minimum proberen uit te sluiten. Voor meer informatie over de landschappelijke inpassing zie bijlage 8. Met deze landschappelijke en ruimtelijke afscheiding wordt voldoende afscherming gecreëerd tussen het woonperceel en de akkers. De landschappelijke inpassing is geborgd in de regels van het bestemmingsplan, zie paragraaf 5.2.3.

Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit het eventuele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

4.1.4.3 Overige milieuaspecten

Voor wat betreft de aspecten geurhinder veehouderijen en externe veiligheid wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.1.5.

4.1.4.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor realisering/uitbreiding van de recreatieve voorzieningen ter plaatse.

4.1.5 Externe veiligheid
4.1.5.1 Beleidskader

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen

Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hierlangs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).

De Wet Basisnet is een aanvulling op de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over de vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtsgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin het overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In de Bevi, Bevt en Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit houdt in dat over elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico verantwoording moet worden afgelegd (de zogeheten verantwoordingsplicht). Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de Veiligheidsregio.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Een zorgvoorziening is een kwetsbaar object, waarvoor de effecten op het gebied van externe veiligheid moeten worden getoetst.

4.1.5.2 Toetsing

Risicovolle activiteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0008.jpg"

Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (rode cirkel)

Inrichtingen

Uit de Risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied en de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen liggen. De meest dichtbijgelegen inrichting ligt op circa 1,3 kilometer ten zuidwesten van het plangebied en betreft een LPG-afleveringsinstallatie, een LPG-vulpunt en LPG-tank van een benzineservicestation. Gezien de grote afstand en de aard van de inrichting ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van deze inrichtingen. Vanuit het Bevi zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over Spoor

Uit de Risicokaart blijkt dat er binnen het plangebied en de directe omgeving geen spoor is gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het aspect spoort vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Buisleidingen

Op een afstand van 850 meter ten oosten van het plangebied ligt een gasleiding van de Gasunie. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour of binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. De ligging ten opzichte van de buisleiding vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over Water

Op een afstand van meer dan 1 kilometer ten oosten van het plangebied ligt de Maas. Over deze rivier vindt transport van gevaarlijke stoffen plaatst. Het plangebied ligt niet binnen de PR 10-6 contour of binnen het invloedsgebied van de Maas. De ligging ten opzichte van de Maas vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over Weg

Het plangebied grenst aan de N273 (Napoleonsbaan). Volgens de provinciale Risicokaart is deze weg een transportroute, niet zijnde een basisnetroute. De overschrijdingsfactor van het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Blijkens de risicokaart bedraagt de PR10-6 contour 0 meter. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de PR10-6 contour van deze weg.

Binnen 200 meter rondom de infrastructuur (weg, water, spoor) dient het bevoegd gezag bij ruimtelijke relevante besluiten een groepsrisico afweging te maken. Het plangebied is gelegen binnen dit invloedsgebied.

Door de planontwikkeling zal het aantal personen in het plangebied toenemen maar dit zal geen significante invloed hebben op het groepsrisico. Aangezien het groepsrisico niet significant toeneemt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, kan op basis van artikel 8, lid 2, sub b van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording.

Op basis van de afstanden tot de N273 zijn het vrijkomen van toxische stoffen en een (warme) BLEVE bij een incident op de N273 de maatgevende scenario's. Voor deze scenario's dient een beperkte verantwoording worden opgesteld op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt. Hierbij dient aandacht te worden besteed aan de volgende items:

  • 1. De mogelijkheden ter voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval.
  • 2. De mogelijkheden van personen binnen het invloedsgebied om zichzelf in veiligheid te brengen (zelfredzaamheid).

4.1.5.3 Advies veiligheidsregio

De Veiligheidsregio heeft voor onderhavige ontwikkeling haar advies uitgebracht. Het advies heeft betrekking op de bestrijdbaarheid (door middel van bluswater en de bereikbaarheid van het plangebied) en de maatregelen wat betreft zelfredzaamheid. Hieronder volgt een uitwerking van het advies.

Bestrijdbaarheid

Om de bestrijdbaarheid van een incident te vergroten wordt de volgende maatregel geadviseerd:

Bluswater

Voor een effectieve bestrijding van een ongeval met gevaarlijke stoffen op de N273 is voldoende bluswater noodzakelijk. Tegenover het plangebied, aan de overzijde van de N273 (Tangweg), ligt een ondergrondse brandkraan (OBK) met een capaciteit van 65 m3/uur op een afstand van ca. 25m, een OBK van 55 m3/uur op ca. 180m en een OBK van 70 m3/uur op ca. 295m. De capaciteit en afstand voldoen niet aan het bepaalde in het Gemeentelijke beleid bluswater en bereikbaarheid.

Door de planontwikkeling neemt de bevolkingsdichtheid en daarmee de kans op slachtoffers bij een incident toe. Voor een effectieve incidentbestrijding wordt geadviseerd een geboorde put met een capaciteit van minimaal 90 m3/uur te realiseren binnen het plangebied. Door deze blusvoorziening binnen het plangebied te realiseren kan deze zowel dienst doen voor de reguliere brandbestrijding op het terrein als voor incidentbestrijding op de nabijgelegen N273.

In overleg met de Veiligheidsregio is nader bepaald waar deze put dient te worden gepositioneerd; deze locatie is bepaald aan het einde van de bestaande bebouwing, nabij de parkeergelegenheid en is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan.

Bereikbaarheid

Het plangebied is goed bereikbaar via de hoofdtoegang vanuit de N273.

Zelfredzaamheid

Om de zelfredzaamheid van de aanwezige personen te vergroten worden de volgende maatregelen geadviseerd:

      • Communiceer actief over de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg N273 met de personen van in plangebied. Daarbij geldt als handelingsperspectief: schuil in de woning of vlucht indien de overheid dit aangeeft (o.a. via NL-alert of WAS procedure) van het risico vandaan en hou rekening met de wind. Dit bevordert de zelfredzaamheid van personen in de nabijheid van risicobronnen. In het aanwezige ontruimingsplan dient dit handelingsperspectief te worden opgenomen;
      • Beperk het glasoppervlak in de gevel aan de risicovolle zijdes en houdt rekening met de hittestraling- en drukeffecten bij het gevelontwerp;
      • Situeer de ontvluchtingsmogelijkheden van de risicobron af (loodrecht op de risicobron). Het vluchten van de bron (N273) vandaan kan via de boomgaard op het buurtperceel worden gerealiseerd d.m.v. een poort in het bestaand hekwerk. Deze poort is via de binnenzijde onmiddellijk te openen zonder gebruik te maken van losse hulpmiddelen zoals bijv. een sleutel;
      • Aangezien een toxisch scenario zich kan ontwikkelen vanuit de N273 dient de mechanische ventilatie binnen de te realiseren bouwwerken centraal afsluitbaar uitgevoerd te worden door middel van een gemakkelijk te bereiken noodschakelaar (bij voorkeur in de meterkast) zodat de aanwezige personen deze in geval van een calamiteit kunnen bedienen. Aanzuigopeningen bevinden zich bij voorkeur hoog en afgekeerd van de risicobron. In het aanwezige ontruimingsplan dient dit handelingsperspectief te worden opgenomen.

4.1.5.4 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan. Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van spoorlijnen, waterwegen, buisleidingen en inrichtingen. Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N273 heeft een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaatsgevonden en is advies ingewonnen van de Veiligheidsregio.

Bij de nadere uitwerking van de bouwplannen dient invulling gegeven te worden aan het advies van de Veiligheidsregio. In de planregels is in art. 3.4.2 een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarin is bepaald dat een geboorde put met een capaciteit van minimaal 90 m3/uur dient te worden gerealiseerd alvorens nieuwe bebouwing of nieuwe voorzieningen in gebruik mogen worden genomen.

4.1.6 M.e.r.-plicht

Het voorliggende bestemmingsplan maakt diverse ontwikkelingen mogelijk. Het planvoornemen betreft de uitbreiding van de reeds bestaande Bed and Breakfast waarbij aanvullend diverse recreatieve activiteiten worden toegevoegd, zoals de realisatie van een beeldentuin, een galerie voor workshops en exposities, een kleinschalige ondergeschikte horecavoorziening met buitenterras en de realisatie van vijf energiezuinige vakantiebungalows. Het planvoornemen kan leiden tot een m.e.r.-plicht.

4.1.6.1 Toetsing

De beoogde ontwikkeling en de hiervan deel uitmakende onderdelen komen in lijst C van de bijlage van het Besluit m.e.r. niet als activiteit voor. In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

De toekomstige ontwikkeling van de nieuwe verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen zijn niet als zodanig opgenomen in bijlage D van het besluit milieueffectrapportage.

Desalniettemin komen de beoogde activiteiten/functies overeen met de categorie D10 en D11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r..

Categorie D10 betreft de "aanleg, wijziging of uitbreiding van (o.a.) vakantiedorpen met bijbehorende voorzieningen, permanente kampeer- en caravanterreinen". Er is echter pas sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 250.000 bezoekers of meer per jaar, een oppervlakte 25 ha. of meer, danwel een oppervlakte van 10 ha. of meer in een gevoelig gebied (drempelwaarden).

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1,8 hectare. Dit betekent dat de beoogde ontwikkelingen beneden de hiervoor genoemde drempelwaarden blijven en dat een m.e.r.-beoordeling derhalve niet noodzakelijk is. Dagrecreatie komt niet voor in categorie D, behoudens een themapark. Hiervan is in dit geval geen sprake.

Met betrekking tot de ontwikkeling is in onderdeel D (11.2) van de bijlage van het Besluit m.e.r. het volgende opgenomen: “de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.” De voorgenomen ontwikkeling ligt ver onder de drempelwaarde die is opgenomen in kolom 2, namelijk een oppervlakte van 100 hectare of meer in een aaneengesloten gebied en 2.000 woningen of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Blijkens jurisprudentie (o.a. ABRS 22 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1668) en Rechtbank Amsterdam 6 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:648)) dient niet iedere mogelijk gemaakte wijziging of uitbreiding van een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt als een wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I, van categorie 11.2, van onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en artikel 2, onderdeel A, van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging of uitbreiding van de stedelijke ontwikkeling een rol.

In het voorliggende geval is sprake van de uitbreiding en nieuwbouw van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen (Bed and Breakfast/Groepsaccommodatie, vijf bungalows, edelsmidatelier, galerie en ondergeschikte horecavoorziening). Gezien de omvang van het project, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is sprake van een kleinschalig project. Daarnaast is er geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en is ook geen sprake van een ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied (zie hoofdstuk 4).

Op basis van het bovenstaande dient de voorliggende ontwikkeling niet aangemerkt te worden als (de uitbreiding van) een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom I van categorie 10 en 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

4.1.6.2 Wet natuurbescherming (passende beoordeling en plan-m.e.r.-plicht)

Naast het Besluit m.e.r. is de Wet natuurbescherming van belang om te bepalen of een plan-MER noodzakelijk is. In de Wet natuurbescherming is opgenomen dat wanneer significante effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten een plan-MER in procedure dient te worden gebracht.

Wanneer aangetoond kan worden dat er geen significante effecten zijn te verwachten is een plan-MER niet noodzakelijk. Uit paragraaf 4.2 'Ecologie' blijkt dat van significante effecten die kunnen leiden tot een noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling of plan-m.e.r.-plicht geen sprake is.

4.1.6.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit milieueffectrapportage, vanwege de aard en schaal van het project, het feit dat geen sprake is van significante milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling en ook geen sprake is van ligging binnen of in de nabijheid van een kwetsbaar gebied. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapport te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.

Het bestemmingplan heeft geen significante gevolgen op een Natura 2000-gebied. Er hoeft derhalve geen passende beoordeling te worden uitgevoerd en vanuit de Wet natuurbescherming geldt geen m.e.r.-plicht.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door BRO een quickscan flora en fauna uitgevoerd en een stikstofdepositieberekening.

Onderstaand zijn de onderzoeksresultaten kort samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport in respectievelijk bijlage 3 en bijlage 4.

4.2.2 Resultaten gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, “Swalmdal”, bevindt zich op circa 11 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect als gevolg van storingsfactoren als toename van geluid, licht of depositie van stikstof.

Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Door de voorgenomen ontwikkelingen is een toename aan stikstofuitstoot te verwachten, met name tijdens de aanlegfase maar ook door een toename aan verkeersbewegingen in de toekomstige situatie. Een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied tijdens de aanlegfase en gebruiksfase is niet uit te sluiten. Derhalve is er een vervolgonderzoek in de vorm van een AERIUS-berekening uitgevoerd of er een toename van stikstofdepositie plaatsvindt. De resultaten van het onderzoek worden hieronder kort beschreven.

Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat bij zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. Daarmee kunnen op voorhand negatieve effecten op Natura-2000 gebieden vanwege stikstofdepositie uitgesloten worden. Voor meer informatie wordt verwezen naar de notitie en stikstofdepositieberekeningen in bijlage 4 van deze toelichting.

Het plangebied is niet gelegen binnen de goudgroene natuurzone. Het dichtstbijzijnde onderdeel van de goudgroene natuurzone ligt ongeveer 100 meter ten zuidwesten van het plangebied. Gezien de aard van de voorgenomen plannen zullen de omgevingscondities redelijkerwijs gelijk blijven, waardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van de goudgroene natuurzone niet worden aangetast.

Vervolgonderzoek in het kader van de goudgroene natuurzone wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen de zilvergroene natuurzone of bronsgroene landschapszone.

De houtopstanden binnen het plangebied blijven behouden in het kader van onderhavige ontwikkeling.

Omdat binnen het plangebied geen (onderdelen) van houtopstanden verloren gaan is toetsing aan het onderdeel houtopstanden conform de Wet natuurbescherming bij dit plan niet aan de orde.

4.2.3 Resultaten soortenbescherming

Het plangebied bestaat momenteel uit een Bed and Breakfast, met hierbij een tuin met een waterpartij en een stuk grasland met enkele bomen. Het plangebied wordt geschikt gemaakt voor een beeldentuin, galerie voor workshops en exposities, inpandige wijziging van Bed and Breakfast ten behoeve van een groepsaccommodatie, vijf energiezuinige vakantiebungalows en een ondergeschikte horecavoorziening.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat de aanwezigheid van rust- en voortplantingsplaatsen van vogels, vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelde soorten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Wel kunnen hier mogelijk “algemene” soorten als merel, roodborst, heggenmus, zwartkop, winterkoning en houtduif tot broeden komen. Het plangebied bevat wel geschikt leefgebied voor eventuele roofvogels.

Echter blijft een groot gedeelte van het plangebied behouden als geschikt leefgebied en vormen de percelen in de omgeving eveneens voldoende geschikt leefgebied voor roofvogels. Ook voor huismus gaat geen essentieel leefgebied verloren.

Met de ontwikkeling binnen het plangebied is er geen sprake van inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties. Het uitvoeren van een nader (veld)onderzoek naar flora en fauna in het plangebied is dan ook niet aan de orde, met uitzondering van een controle op een broedgeval bij start van de werkzaamheden in het broedseizoen. Indien tijdens de werkzaamheden onverhoopt individuen worden aangetroffen, geldt hiervoor de algemene zorgplicht.

4.2.4 Conclusie

Op basis van het bovenstaande, bestaan er vanuit het aspect ecologie geen belemmeringen en kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de zorgplicht in acht wordt genomen.

4.3 Geurhinder veehouderij

4.3.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De gemeente Peel en Maas heeft geen geurverordening vastgesteld.

Dit betekent dat de gemeente aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening toetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In het voorliggende geval is sprake van de inpandige wijziging en nieuwbouw van verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen (Bed and Breakfast/Groepsaccommodatie, vijf bungalows, edelsmidatelier, galerie en ondergeschikte horecavoorziening).

In het kader van het planvoornemen zijn de Breakfast/Groepsaccommodatie en vijf bungalows geurgevoelige objecten in het kader van de Wgv. Zoals reeds onderbouwd in paragraaf 4.1.4 is de Bed and Breakfast een reeds bestaande functie die in het kader van het planvoornemen niet uitgebreid zal worden. Er vinden in het kader van het planvoornemen enkel inpandige wijzigingen plaats. De functies komen derhalve niet dichterbij milieubelastende activiteiten te liggen in de omgeving.

De vijf bungalows worden gekenmerkt als nieuwe geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv. Dit betekent dat toetsing aan de geurnormen van nabijgelegen veehouderijen op de vijf nieuwe bungalows noodzakelijk is.

4.3.2 Toets plangebied

Uit de vastgestelde Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw buitengebied gemeente Peel en Maas (d.d. 7 december 2011) en uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied een veehouderij is gelegen aan de Koesdonk 1.

De vijf bungalows zijn op meer dan 150 meter afstand gelegen van de dichtstbijzijnde gelegen veehouderij Koesdonk 1. Er wordt derhalve voldaan aan de geldende richtafstanden.

Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder', behorende bij de voornoemde structuurvisie, blijkt dat ter plaatse van het plangebied, sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Voor de veehouderij zelf levert de ontwikkeling geen belemmeringen op voor de bedrijfsvoering, aangezien het planvoornemen op voldoende afstand is gelegen. Bovendien worden de veehouderijen in de omgeving niet beperkt als gevolg van deze ontwikkeling, omdat andere woningen in de omgeving dichter bij de veehouderijen zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0009.jpg"

Uitsnede uit kaart 'Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw - Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder' (Arcadis d.d. 5 juli 2011) met rood omlijnd globaal de locatie van het plangebied.

4.3.3 Conclusie

Vanuit geurhinder van veehouderijen bestaan er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Waterhuishouding

4.4.1 Beleidskader

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

In het kader van het beleid van het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden, hetgeen betekent dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • 1. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water.

Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.

  • 2. Rekening houden met hoogteverschillen in plangebied en omgeving.

Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.

  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand.

Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.

  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit.

Schoonhouden, scheiden, zuiveren.

  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit.

Hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.

  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen.

Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.

  • 7. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.

Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.

  • 8. Beheer en onderhoud regelen.

Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

4.4.2 Kenmerken van het watersysteem
4.4.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

4.4.2.2 Grondwater

Zoals het vigerende bestemmingsplan en de Omgevingsverordening Limburg aantonen ligt de onderzoekslocatie niet in een grondwaterbeschermings- en/of grondwaterwingebied. Het plangebied ligt daarnaast niet binnen een boringsvrije zone. Middels de beoogde ontwikkeling wordt geen invloed uitgeoefend op het grondwater danwel worden diepe grondwerkzaamheden uitgevoerd die het grondwater kunnen verstoren.

4.4.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig, behoudens reeds bestaande waterpartij. In de omgeving en binnen het plangebied is verder geen primair oppervlaktewater aanwezig. Middels de voorliggende ontwikkeling wordt hierin ook niet voorzien. Op een afstand van meer dan 1 kilometer ten oosten van het plangebied ligt de Maas. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op dit oppervlaktewater.

4.4.2.4 Ecosystemen

Het plangebied ligt niet in een bijzonder droog of nat ecosysteem en ligt ook niet in een hydrologisch gevoelig natuurgebied. In het plangebied zijn geen grondwateronttrekkingen voorzien. Dit initiatief heeft geen negatieve invloed op dit natuurgebied.

4.4.2.5 Afvalwater

Ter hoogte van het plangebied is voor het huishoudelijk afvalwater reeds een drukriolering aanwezig. Hierop is de bestaande bebouwing aangesloten. Op deze drukriolering mag geen hemelwater worden aangesloten. De maximaal te lozen hoeveelheid afvalwater bedraagt 1 m3 per uur. De vakantiebungalows worden aangesloten op de reeds aanwezig drukriolering.

4.4.2.6 Hemelwater

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren. Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

In een infiltratievoorziening zonder een overloop op het oppervlaktewater moet boven de infiltratievoorziening een dynamische buffer worden gerealiseerd die geschikt is om een bui van die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 100 mm (T=100), te kunnen bergen en geen overlast voor derden veroorzaken. De opvangcapaciteit dient 100 mm per m2 verharding en bebouwing te zijn. Bij de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mag geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en voornoemde afvoercapaciteit en de infiltratievoorziening dient binnen 24 uur leeg te zijn zodat een eventuele nieuwe bui kan worden opgevangen.

Op basis van het bovenstaande is een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Onderstaand zijn de onderzoeksresultaten kort samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport in bijlage 5.

Binnen het plangebied is sprake van een zeer beperkte toename van oppervlakte bebouwing en verharding:

  • met de realisatie van de beeldentuin is er geen opvangcapaciteit vereist, aangezien de wandelpaden worden aangelegd met een waterdoorlatende halfverharding (Gravier d'Or). Bovendien wordt het parkeerterrein behorende bij de beeldentuin ook aangelegd met een waterdoorlatende halfverharding;
  • de realisatie van de ondergeschikte horecafunctie vindt plaatst ter plaatse van een voormalig stalcomplex. Dit stalcomplex betrof circa 170 m² en is enkele jaren geleden gesloopt (in 2011 is een omgevingsvergunning sloop verleend door de gemeente aan de toenmalige eigenaar). De ondergeschikte horecafunctie wordt aanpandig gerealiseerd ter plaatse van het bestaande hoofdgebouw (Bed and Breakfast). Feitelijk is er met deze aanbouw geen sprake van een toename van het verharde oppervlak ten opzichte van de eerdere situatie. Daarnaast is er geen sprake van een uitbreiding ten opzichte van het geldende bestemmingsplan, aangezien deze oppervlakte bebouwing nu ook al mogelijk is.
  • de realisatie van de galerie vindt plaats aan de achterzijde van de bestaande hoofdbebouwing. Deze realisatie betreft een oppervlakte van in totaal 260 m². Dit leidt tot een benodigde opvangcapaciteit van 0,1 x 260 m² = 26 m³.
  • de realisatie van de vijf vakantiebungalows betreft een oppervlakte van in totaal 595 m², op basis van een afmeting van 8,5 x 14 meter per vakantiebungalow. Dit leidt tot een benodigde opvangcapaciteit van 0,1 x 595 m² = 59,5 m³. Feitelijk is echter geen opvangcapaciteit vereist, aangezien de bodem onder de bungalows waterdoorlatend blijft en er daarmee eigenlijk geen sprake is van toename van verhard oppervlak c.q. bebouwing. Tevens wordt het parkeerterrein behorende bij de vakantiebungalows aangelegd met een waterdoorlatende halfverharding.

De vakantiebungalows worden geplaatst in een ruime setting en in een groene leefomgeving. Daarbij worden in de nabijheid van de vakantiebungalows een waterbergende functie (infiltratievijver met deels natuurlijk plasdras) aangelegd, zie bijlage 8 ter inspiratie. De waterbergende functie heeft een oppervlakte van in totaal 500 m².

De oppervlakte van de bovengenoemde bebouwing en verharding én de aanwezigheid van de waterbergende functie is ruim voldoende om een dergelijke beperkte hoeveelheid hemelwater te kunnen verwerken. Er zijn dan ook geen aparte voorzieningen nodig om problemen met hemelwater te voorkomen. Tevens is de (over)capaciteit zodanig dat meerdere extreme buien achter elkaar kunnen worden geborgen; ingeval van het overlopen van de vijver, zijn er verder voldoende mogelijkheden om het overtollige hemelwater op eigen erf te laten infiltreren zonder dat dit wateroverlast voor bebouwing of voor belendende percelen teweeg zal brengen.

Toepassing van duurzame bouwmaterialen

Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.

4.4.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten. Het concept-bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Limburg voorgelegd en in mei 2020 heeft het waterschap ingestemd met het plan, met dien verstande dat de bergingscapaciteit geschikt moet zijn voor een bui van 100 mm bij een T=100 en met het verzoek om toe te voegen dat de infiltratievoorziening binnen 24 uur leeg dient te zijn zodat een eventuele nieuwe bui kan worden opgevangen.

Deze punten zijn in paragraaf 4.4.2 verwerkt.

4.4.4 Conclusie

Gezien het bovenstaande zijn er ten aanzien van de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Verkeerskundige aspecten

4.5.1 Verkeer

In de bestaande situatie is er sprake van een verkeersgeneratie van in totaal 17 motorvoertuigen (mvt) per etmaal op een gemiddelde weekdag op basis van de bestaande bed en breakfast met twee slaapkamers, een woongedeelte en een edelsmidatelier. Op basis van de kengetallen uit de CROW is het aantal verkeersbewegingen dat gegenereerd wordt door onderhavige ontwikkeling bepaald:

functies   Verkeersgeneratie bestaand mvt/etmaal   Verkeersgeneratie na realisatie plannen
mvt/etmaal  
B&B 2 kamers (CROW)   3   -  
B&B 4 kamers (CROW)   -   6  
Woning (CROW)   9   9  
Edelsmid-atelier 48 m2   5   5  
Galerie   -   10  
5 vakantiebungalows (CROW)   -   11  
Totaal   17   41  

NB: De horeca is en mag geen zelfstandige functie zijn. Dit geldt ook voor de beeldentuin.

Bij deze berekening is uitgegaan van piekmomenten zoals die gelden voor het hoogseizoen.

Op een gemiddelde werkdag rijden er op de N273 Napoleonsbaan Noord 13.785 motorvoertuigen per etmaal. De N273 is gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg en kan tot zeker 15.000 mvt/etmaal goed verwerken. Een toename met 24 voertuigen (nog geen 0,002 % van de etmaalintensiteit) levert dus op een gemiddelde werkdag, op alle momenten van de dag, qua verkeersafwikkeling op de N273 geen problemen op.

Op 17 juni 2021 is vanuit de provincie Limburg een positief advies gegeven met als voorwaarde, dat als er uitbreiding of verandering van activiteiten gaan plaatsvinden binnen onderhavig plangebied, de provincie Limburg  de situatie opnieuw dient te beoordelen.

4.5.2 Parkeren

Voor de toe te passen parkeernorm dient te worden uitgegaan van de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018'. Indien een parkeernorm niet voorkomt in de parkeernormennota wordt aansluiting gezocht bij de CROW-kengetallen. Wanneer een parkeernorm ook niet voorkomt in de CROW-kengetallen moet de parkeerbehoefte door initiatiefnemer nader onderbouwd worden.

In de huidige situatie is er al sprake van 10 parkeerplaatsen en is er plek voor de stalling van circa 30 fietsen ten behoeve van de parkeerbehoefte van de huidige edelsmidatelier en bed en breakfast. In de 'Nota parkeernormen Peel en Maas 2018' is bepaald dat voor een camping/kampeerterrein buiten de bebouwde kom een parkeernorm geldt van 1,2 parkeerplaatsen per standplaats. In de toekomstige situatie betekent dit dat er in totaal 6 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd op de standplaatsen van de bungalows. Ten behoeve van de realisatie van de beeldentuin, de galerie en uitbreiding van de bed en breakfast, zijn geen parkeernormen opgenomen in de Nota parkeernormen.

Echter, zoals in voorgaande paragraaf al naar voren is gekomen, is de verkeers- en daarmee ook de parkeerdruk van de functies binnen het plangebied op maatgevende piekmomenten in het hoogseizoen, in de praktijk veel lager dan de normering van het CROW en voornoemde Nota parkeernormen.

Om een compleet beeld te geven van de redelijkerwijs te verwachten parkeervraag in relatie tot de verkeersaantrekkende werking zoals weergegeven in de vorige paragraaf, is een en ander verwerkt in onderstaande tabel:

functies   Verkeersgeneratie bestaand mvt/etmaal   Verkeersgeneratie na realisatie plannen
mvt/etmaal  
Parkeervraag na realisatie plannen  
B&B 2 kamers (CROW)   3   -   -  
B&B 4 kamers (CROW)   -   6   3  
Woning (CROW)   9   9   2  
Edelsmid-atelier 48 m2   5   5   3  
Galerie   -   10   5  
5 vakantiebungalows (CROW)   -   11   6  
Totaal   17   41   19  

In de toekomstige situatie worden er ten behoeve van iedere bungalow 2 parkeerplaatsen gerealiseerd (10 in totaal). Dit parkeeraanbod is meer dan voldoende ten opzichte van de gestelde norm van 6 parkeerplaatsen. Daarnaast zullen in het kader van de voorliggende ontwikkeling in totaal 14 extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen worden gerealiseerd ten behoeve van de parkeerbehoefte van de incidentele bezoeker die tóch met de auto komt in plaats van de fiets.

De verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen binnen het plangebied zullen in de meeste gevallen worden gebruikt door de verblijfsgasten van de Johannes-Hoeve. Hierdoor zal de extra parkeerbehoefte die ontstaat door de ontwikkeling van de dagrecreatieve voorzieningen zeer beperkt zijn en zijn de 14 extra parkeerplaatsen voldoende om te voldoen in de parkeerbehoefte ter plaatse.

In totaal zal er in de toekomstige situatie sprake zijn van 34 (= 10 bestaand + 10 nieuw + 14 extra) parkeerplaatsen binnen het plangebied. Dit is in lijn met de 'Nota parkeernormen Peel en Maas 2018' en overschrijdt ruimschoots het in werkelijkheid te verwachten noodzakelijke aantal.

4.5.3 Conclusie

Vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde uitbreiding.

4.6 Leidingen en infrastructuur

In de directe omgeving van het plangebied ligt aangrenzend een hoogspanningsleiding. Deze hoogspanningsleiding ligt op een afstand van circa 50 meter ten opzichte van de reeds aanwezige Bed and Breakfast. Aangezien de hartlijn en de beschermingszone van de hoogspanningsleiding niet binnen onderhavig plangebied vallen, vormt de ligging van het plangebied ten opzichte van de hoogspanningsleiding geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig initiatief.

In (of in de directe omgeving van) het plangebied komen verder geen leidingen voor met een planologisch-juridische beschermingszone die van invloed zijn op het onderhavige plan.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie
4.7.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2022 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.

4.7.1.2 Archeologische beleidskaart Peel en Maas

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.

Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.

De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).

Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

4.7.1.3 Toets archeologische beleidskaart

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Peel en Maas is het plangebied gelegen binnen categorie 4 'hoge archeologische verwachtingswaarde'. Dit is doorvertaald in het geldende bestemmingsplan buitengebied. Ter plaatse geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Zolang er geen sprake is van bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 250 m² danwel dat de bebouwing dieper reikt dan 40 centimeter beneden maaiveld, is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

Het totale plangebied betreft 1,5 ha. Hierin vinden diverse bodemingrepen plaats. Derhalve is volledigheidshalve een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Onderstaand zijn de onderzoeksresultaten kort samengevat. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport in bijlage 6.

4.7.1.4 Onderzoeksresultaten

In juni 2021 is een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd door 'VUhbs archeologie'. Tijdens dit proefsleuvenonderzoek is gebleken dat de bodem in het onderzoeksgebied grotendeels intact is. Op het erf rondom de bestaande Johannes-Hoeve is wel sprake van grootschalige verstoringen.

Door het natuurlijke proces van verbruining is echter een dikke laag ontstaan waar de bodem zodanig verweerd is dat archeologische sporen niet meer zichtbaar zijn. De dikte van deze laag is met ca. 60 cm zo groot dat alleen zeer diepe sporen nog onder deze laag bewaard zullen zijn. Behalve een restant van een houtskoolmeiler zijn geen sporen aangetroffen. Mogelijk zijn de vondsten die in de verbruinde laag zijn gedaan in werkelijkheid uit grondsporen afkomstig. Dergelijke sporen zijn echter door het proces van verbruining niet meer te onderscheiden van de omliggende natuurlijke bodem.

Tijdens het onderzoek zijn resten aangetroffen uit verschillende perioden. Dit kan geconcludeerd worden op basis van de aangetroffen vondsten. Er werd echter slechts één grondspoor teruggevonden, een houtskoolmeiler, dergelijke sporen dateren meestal in de (Vroege) Middeleeuwen, hoewel ze ook wel uit de Romeinse tijd of de Ijzertijd kunnen dateren. Vuurstenen voorwerpen werden uitsluitend aangetroffen in het noordwesten van het plangebied en duiden op activiteit, mogelijk in het Laat Paleolithicum. Een versierde scherf behoort toe aan de Klokbekercultuur en representeert het Laat Neolithicum. Een vondst van La Tène glas en handgevormd aardewerk is indicatief voor een vindplaats uit de Ijzertijd, hoewel ook een datering in de Romeinse tijd niet uitgesloten kan worden. Het gedraaide aardewerk wijst op activiteit vanaf in ieder geval de Vroege Middeleeuwen tot en met de Late Middeleeuwen.

Bij afwezigheid van grondsporen is het echter lastig om hierbij te spreken van vindplaatsen. De dikke B-horizont die tijdens het onderzoek werd aangetroffen (verbruiningslaag) kan mogelijk alle grondsporen onleesbaar hebben gemaakt. Het is echter ook niet uit te sluiten dat eventuele grondsporen zich buiten de proefsleuven of zelfs buiten het onderzoeksgebied hebben bevonden.

Op basis van de vondsten kan worden vastgesteld dat deze zich vooral in de proefsleuven 1 en 2 bevonden. De vondsten, met uitzondering van de vondsten uit de Steentijd, zijn redelijk gelijkmatig verdeeld over deze sleuven. De vondsten uit de Steentijd (twee vuurstenen klingen en een scherf handgevormd aardewerk) concentreren zich in proefsleuf 1.

Op basis van het proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd het terrein vrij te geven voor ontwikkeling. Wat betreft dit advies kunnen drie zones worden aangewezen binnen het terrein. In het noordelijke deel is sprake van een dikke verbruinde bodem waardoor eventuele grondsporen niet meer waarneembaar zijn. Hiervoor wordt vrijgave geadviseerd. In het oostelijke deel, rondom de bestaande bebouwing, is de bodem verstoord door de bouw en sloop van oudere bewoning. Ook hier wordt vrijgave geadviseerd. In het zuidelijke deel wordt niet gebouwd. Hier zijn dan ook geen proefsleuven gegraven. Voor dit terreindeel kan derhalve geen advies worden afgegeven, hoewel ook hier de kans groot is dat de bodem verbruind is.

De rapportage is integraal aan de planstukken toegevoegd en zijn geakkordeerd door het bevoegd gezag.

4.7.1.5 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten is het niet meer noodzakelijk om een archeologische dubbelbestemming op te nemen op de verbeelding.

4.7.2 Cultuurhistorie
4.7.2.1 Toets

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is het onderhavige plan niet van invloed op de aanwezige cultuurhistorische waarde. In of nabij het plangebied is er geen sprake van cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0228-VG01_0010.jpg"

Uitsnede uit cultuurhistorische waardenkaart provincie Limburg, met aanduiding gebieden met hoge archeologische waarde en met rood omlijnd ligging plangebied

4.7.2.2 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de beoogde recreatieve voorzieningen.

4.8 Duurzaamheid

Voor de realisatie van de vijf vakantiebungalows en de uitbreiding van de bestaande hoofdbebouwing met de ondergeschikte horecafunctie en galerie worden de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit (BENG) gevolgd. De vakantiebungalows zullen onder andere goed worden geïsoleerd (vloer, gevels en dak) en wat betreft het materiaalgebruik worden er geen uitlogende materialen gebruikt zoals lood, koper en zink, maar er wordt gekozen voor kwalitatief hoogwaardige duurzame materialen en materiaaltoepassingen, zoals hardhouten gevelbekledingen die verder niet afgewerkt hoeven te worden. De natuurlijk verwering zorgt ervoor dat het hout zichzelf conserveert en kunstmatige verf- of beitssystemen zijn dan niet nodig.

Tot slot worden er zonnepanelen op de daken geplaatst en zullen de bungalows worden voorzien van een warmteterugwininstallatie. De belasting op het milieu wordt hierdoor zoveel mogelijk tot het minimum beperkt.

Bovenstaande past bij wat op dit moment duurzaamheidstechnisch mogelijk is.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Uitbreiding Johannes-Hoeve' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

5.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding is het plangebied weergegeven.

5.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas'.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming(en) gegeven;

Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels;

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

5.3.1 Inleidende regels
5.3.1.1 Begrippen

In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

5.3.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

5.3.2.1 Bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie'

De locatie aan Napoleonsbaan Noord 8 is bestemd tot Recreatie - Verblijfsrecreatie

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'bed and breakfast' is een bed and breakfast ten behoeve van het verblijfsrecreatieve verblijf toegestaan inclusief ondergeschikte functies zoals een galerie en ondergeschikte horeca;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' zijn maximaal vijf vakantiebungalows toegestaan met daarbij horende parkeervoorzieningen. Hiervoor gelden tevens aparte aanduidingsregels wat betreft de maatvoering en het maximum bebouwd oppervlak;
  • c. het plangebied wordt voorzien van een landschappelijke inpassingsplan, inclusief beeldentuin in een parkachtige omgeving met wandelpaden, bomen, planten en waterpartijen, zoals in bijlage 8 is opgenomen en conform artikel 3.4.2 van de regels van dit bestemmingsplan wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

5.3.3 Algemene regels

In de 'Anti-dubbeltelregel' (artikel 5) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft.

In de 'Algemene bouwregels' (artikel 6) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

In de 'Algemene gebruiksregels' (artikel7) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.

In de 'Algemene aanduidingsregels' (artikel 8) is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan regels opgenomen voor de gebiedsaanduidingen 'Overige zone - Kernrandzone' (artikel 8.2), 'Reconstructiewetzone - verwevingsgebied' (artikel 8.1) en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 ob' (artikel 8.3).

In de 'Algemene afwijkingsregels' (artikel 9) is een mogelijkheid opgenomen om af te kunnen wijken van het plan voor geringe overschrijdingen, voor het eventueel in de toekomst bouwen van een bedrijfswoning, alsmede voor het realiseren van schuilgelegenheden.

De 'Algemene wijzigingsregels' (artikel 10) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de 'Overige regels' (artikel 11) is bepaald dat, indien wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., deze regelingen dienen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Tevens zijn hierin regels omtrent parkeren opgenomen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling 'Overgangsrecht' (artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de 'Slotregel' (artikel 13) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied wordt geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro gerealiseerd. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.

Met de initiatiefnemer zal wel een kostenverhaals- en een planschadeverhaals-overeenkomst af worden gesloten. Hiermee wordt vastgelegd dat eventuele tegemoetkomingen in planschade aan derden, toegebracht door een planologische wijziging, door de gemeente verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer van het plan. Daarnaast is hiermee het kostenverhaal voldoende anderszins verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Gemeente en initiatiefnemers achten het van belang dat de herontwikkeling van de Johannes-Hoeve vroegtijdig aan omwonenden wordt toegelicht en met de omgeving wordt besproken. Voorafgaand aan de formele voorbereidingsprocedure is op 21 juli 2020 een bewonersavond georganiseerd om de plannen toe te lichten. Tijdens deze bijeenkomst zijn het initiatief, het daarbij behorende landschappelijke inpassing en de onderzoeksconclusies toegelicht. De uitnodiging, de presentatie, notulen en foto's van deze bijeenkomst zijn bijgevoegd in bijlage 7.

Door de aanwezigen wordt het planvoornemen overwegend positief ontvangen. Tijdens de avond was er sprake van een gezonde discussie en inspraak. De punten hadden met name betrekking op de verkeerssituatie, de uitstraling van de bungalows en in welke mate het planvoornemen toegankelijk is voor personen met een visuele beperking. Tijdens de bewonersavond zijn deze uitingen van zorg nader toegelicht.

Omwonenden hebben daarnaast de mogelijkheid om formeel te reageren tijdens de procedure van het bestemmingsplan.

Met het houden van de informatie avonden over het project, het verspreiden van de notulen en hetverwerken van de reacties van de omwonenden is tegemoet gekomen aan de wens om in dialoog met de omgeving tot planvorming te komen.

Hoofdstuk 7 Planologische procedure

7.1 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie en het waterschap in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad dient binnen 12 weken (termijn van orde), na de ter inzage termijn beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

7.2 Vooroverleg

Ingevolge artikel 1.3.1. van het Bro dienen Burgemeester en Wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of er een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt.

Ook is in artikel 1.3.1. Bro bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12 lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en langs elektronische weg.

7.2.1 Omgevingsdialoog

Zoals vermeld in hoofdstuk 6.2 heeft een bewonersavond plaatsgevonden, waarbij omwonenden in de gelegenheid zijn gesteld om een reactie te geven.

7.2.2 Vooroverleg

Volgens artikel 3.1.1. Bro dient vooroverleg te worden gevoerd met diensten van het Rijk, provincie en het waterschap. Deze instanties kunnen aangeven dat in bepaalde gevallen vooroverleg niet noodzakelijk is.

Het voorontwerp bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg toegestuurd aan belanghebbende instanties. Op 15 mei 2020 is de reactie van het Waterschap Limburg in het kader van het vooroverleg ontvangen en op 18 mei 2020 is de reactie van de provincie Limburg ontvangen.

Vanuit de provincie Limburg is de reactie ontvangen dat het planvoornemen geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

Het waterschap heeft de volgende reactie gegeven: "Het waterschap stemt in met de inhoud van deze paragraaf met dien verstande dat het waterschap een bui van 100 mm bij een T=100 hanteert en niet bij een T=10. Toegevoegd kan verder worden dat de infiltratievoorziening binnen 24 uur leeg dient te zijn zodat een eventuele nieuwe bui kan worden opgevangen."

Het plan is hierop aangepast.

In het kader van onderhavig plan zijn geen nationale belangen in het geding. Vooroverleg met de Rijksoverheid is dan ook niet noodzakelijk.

7.3 Ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft met ingang van 24 december 2021 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen tegen het ontwerpestemmingsplan ingediend.