direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Roode Eggeweg Kessel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 30 september 2019 is met betrekking tot de locatie Roode Eggeweg te Kessel een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming op dit adres ten behoeve van de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing en de realisatie van 4 woningen op deze locatie. Tevens zal het gedeelte van het perceel dat georiënteerd is op de Baarskampstraat als woningbouwkavel vermarkt gaan worden.

Bij schrijven van 8 oktober 2019 hebben burgemeester en wethouders van Peel en Maas een positief principe-standpunt ingenomen op het verzoek, onder de gebruikelijke voorwaarden dat er wordt voldaan aan het gemeentelijke beleid en verder alle betrokken belangen goed worden afgewogen.

Omdat het toekennen van een bouwtitel op een locatie slechts kan plaatsvinden middels het vaststellen van een bestemmingsplan, en voor de vier te realiseren woningen aan de Roode Eggeweg al een bouwplan gereed was dat in afwijking van het vigerende bestemmingsplan wordt vergund, is ervoor gekozen beide procedures los van elkaar in te zetten.

De omgevingsvergunning voor de activiteiten 'bouwen' en 'afwijken van het bestemmingsplan' voor de vier te realiseren woningen is eerst ingezet; de omgevingsvergunning hiervoor is verleend op 24 augustus 2021 en is inmiddels onherroepelijk.

Met onderhavig bestemmingsplan worden de vergunde vier woningen positief bestemd en wordt aan het gehele perceel dat nu nog een bedrijfsbestemming heeft, de bestemming 'Wonen' toegekend; ook zal aan de zijde van de Baarskampstraat een bouwtitel worden toegekend.

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan Kernen Kessel en Kessel-Eik; binnen de bedrijfsbestemming is géén woningbouw toegestaan. Woningbouw is daarom in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Het voorliggende bestemmingsplan "Roode Eggeweg Kessel" voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Roode Eggeweg 5 te Kessel, kadastraal bekend gemeente Kessel sectie E nummer 1407 en een klein hoekje van 1406.

De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 2575 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0002.jpg"  

Afbeelding: kaders totale plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan “Kernen Kessel en Kessel-Eik”   - Bedrijf
- Waarde - Archeologie - 4
- Leiding - Gas
- bouwvlak
- molenbiotoop  
5 februari 2013  

Volgens artikel 6.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor bedrijfsmatig gebruik. Het bouwen van woningen past niet binnen deze bestemming. Het bestemmingsplan kent ook geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsmogelijkheid ten behoeve van woningbouw.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het project getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Tevens geeft dit hoofdstuk inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkeling zelf. Hoofdstuk 5 betreft de toets aan de diverse milieu-aspecten. De procedurele aspecten zijn neergelegd in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in de rand van de kern van Kessel. Aan de zuidoostzijde van het plangebied, op een afstand van ruim 600 m, stroomt de Maas. Op bijna 130 m ten noordwesten van het plangebied ligt de N273, de provinciale weg in noord-zuidrichting aan de westzijde van de Maas.

Op onderstaande omgevingskaart is de situering van het plangebied weergegeven ten opzichte van de kern Kessel, N273 en de Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0003.jpg"

Afbeelding: Omgevingskaart

Het plangebied is bebouwd met een loods (veiling), waarvan het geheel verharde buitenterrein tot voor kort ook bedrijfsmatig werd gebruikt. Op onderstaande luchtfoto is de bebouwingssituatie te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0004.jpg"

Afbeelding: luchtfoto

Aan de hoek Baarskampstraat-Roode Eggeweg ligt een recent gebouwde burgerwoning. Deze is aan twee zijden omsloten door het veilingterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0005.jpg" Afbeelding: burgerwoning hoek Baarskampstraat-Roode Eggeweg

Aan de overzijde van het plangebied aan de Roode Eggeweg staat de Sint Anthoniusmolen. In 1878 is deze molen hier gerealiseerd en heeft meerdere malen grondige renovaties moeten ondergaan. Sinds de molen in jaren vijftig van de vorige eeuw werd stilgezet, kreeg de directe omgeving een geheel ander aanzien. Zeer dichtbij de molen staan bomen en ander opgroeiend hout en ook woningen en bedrijfsgebouwen. Samen bestrijken de obstakels ongeveer 3/4 deel van de omtrek van het kleine molenerf. De windvang en de landschappelijke betekenis zijn dan ook gering. De molen is nu af en toe in bedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0006.jpg"

Afbeelding: Anthoniusmolen met op achtergrond het veilingterrein

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0007.jpg"

Afbeelding: velingterrein gezien vanaf de Baarskampweg

2.3 Functionele structuur

In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse functies met elkaar verweven. Tegenover het plangebied staat een historische molen, waar achter een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf is gelegen. Tevens bevinden zich in een straal van 100 m rondom het projectgebied nog twee detailhandelsvestigingen, twee horecafuncties en een nutsvoorziening. Op onderstaande afbeelding zijn deze functies op de verbeelding bij het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0008.jpg"

Afbeelding: functies rondom plangebied

Hoofdstuk 3 Beleidskader en beleidsthema's

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (welke op 11 september 2020 is vastgesteld) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 4 van onderhavige plantoelichting worden de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde gesteld. Tevens in relatie met hoofdstuk 5 kan gesteld worden dat in onderhavig bouwproject voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat:

  • 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er sprake van een toevoeging van 5 woningen (waarvan er 4 reeds vergund zijn), hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gericht uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.

Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.

We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden.

Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden.

Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

Onderhavig initiatief is gelegen in het bestaand bebouwd gebied (ook in de feitelijke bebouwde kom) én er sprake is van een transformatie van het voormalige veilingterrein naar woningbouw, waarbij de bestaande opstallen worden gesloopt en woningbouw hiervoor in de plaats komt. Een kern is de geschikte plek voor toevoeging van nieuwe woningen; door vier van de woningen levensloopbestendig uit te voeren (waarbij het gehele woonprogramma gelijkvloers wordt gerealiseerd) zijn ze uitermate geschikt voor oudere bewoners uit de regio die willen doorschuiven op de woningmarkt.

Hiermee is het een ontwikkeling welke passend is binnen het provinciale beleid en de provinciale ambities.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Artikel 12.1 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;

b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;

c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;

d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;

e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

Zoals in paragraaf 3.4 (Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg) van onderhavige plantoelichting is vermeld, is er in casu sprake van bouwen naar reële behoefte en worden woningen toegevoegd die qua kwaliteit, woningomvang en perceelsomvang beantwoorden aan een feitelijk aanwezige behoefte en tevens qua prijzen marktconform zijn.

Het project is dan ook niet strijdig met de Omgevingsverordening Limburg.

3.4 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 22 september 2020 heeft de gemeente Peel en Maas de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid. Het 'wonen' is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische en het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is. Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg. Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1-persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De woningen die worden toegevoegd dienen toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

In casu is er ook sprake van bouwen naar reële behoefte en levensloopvriendelijk; op de woningmarkt wordt steeds meer een krapte ervaren. Er worden 5 woningen (waarvan 1 nieuw en 4 reeds vergund) toegevoegd welke het gevolg zijn van een wenselijke herstructurering waarbij de loods op het voormalige veilingterrein plaats maakt voor een huisvestingslocatie voor met name senioren.

Onderhavig project past daarmee binnen de het regionale beleid zoals bovenstaand samengevat.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Nota ruimtelijke kwaliteit

Op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandsnota gemeente Peel en Maas) vastgesteld. Het nieuwe welstandsbeleid gaat uit van een welstandsvrije gemeente, met uitzondering van beeldbepalende dorpsgezichten. Een beeldbepalend dorpsgezicht is een gebied of lint in het centrum van de kern. Beeldbepalende dorpsgezichten zijn zodanig belangrijk voor de identiteit en het beeld van een kern en inwoners, dat deze beschermd blijven. Nieuwe bouwplannen zijn wel mogelijk, maar deze moeten worden voorgelegd aan de 'adviescommissie ruimtelijke kwaliteit'.

Het plangebied is gelegen in Kessel, waarvoor geen aanduiding 'beeldbepalend dorpsgezicht' geldt.

3.5.2 Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen

In Peel en Maas is volop ruimte om te wonen, te werken en samen te leven in vitale kernen. De gemeente Peel en Maas vindt het belangrijk om ontwikkelingen te stimuleren en mogelijk te maken. Voor de kernen en bedrijventerreinen heeft de raad op 31 maart 2015 de structuurvisie kernen en bedrijventerreinen Peel en Maas vastgesteld. Hierin is de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de elf dorpen en zeven bedrijventerreinen vastgelegd. Met betrekking tot de kern Kessel wordt de verbetering van de verkeersveiligheid, aantrekkelijkheid en omgeving van de Baarloseweg, door middel van een vrijliggend fietspad, betere verlichting en aankleden met groen aangehaald. Daarnaast is het belangrijk om de openheid langs de Baarloseweg te behouden. Verplaatsing van de molen richting de Baarloseweg zorgt voor een betere herkenning en identiteit van het gebied. Het is belangrijk dat Kessel een goede afronding krijgt richting Napoleonsbaan. Hierin zitten een aantal elementen met elk hun eigen dynamiek: Het woningbouwplan Molengaerde, de entree van het dorp via de Baarskampstraat en de eventuele verplaatsing van de molen. Dat zou integraal tot een masterplan kunnen leiden waardoor de entree meer een Kesselse maat krijgt, de molen meer kan stralen en het plan Molengaerde een nieuwe impuls krijgt.

Onderhavige herstructureringsopgave van het voormalige veilingterrein zorgt voor een versterking van deze nieuwe impuls.

3.5.3 Beleidsregel woningbouwverzoeken 2018

De beleidsregel woningbouwverzoeken 2018 (vastgesteld op 4 juni 2018) houdt in dat alle
nieuwe aanvragen voor woningbouwverzoeken op locaties waar dit nu planologisch niet geregeld is en sprake is van een toename van het aantal woningen ten opzichte van de in de structuurvisie Noord-Limburg bij name genoemde woningbouwaantallen, worden afgewezen, tenzij het verzoek voldoet aan bepaalde voorwaarden. Een van die uitzonderingen zijn verzoeken die een maatschappelijke meerwaarde hebben doordat ze een bijdrage leveren aan het behoud/versterken van vitale gemeenschappen. Het initiatief moet daarbij voldoen aan vier principes:

  • 1. Juiste plek: draagt bij aan leefbaarheid door leegstand te herstructureren dan wel aan een
    verbetering van de ruimtelijke structuur;
  • 2. Juiste type: het betreft een programma dat maatschappelijk nodig is (bijzondere doelgroepen, zoals ouderen, starters, 1 en 2 persoonshuishoudens, zorgvragers,
    statushouders en arbeidsmigranten);
  • 3. Juiste kwaliteit: dorps, duurzaam, levensloopbestendig;
  • 4. Anderszins sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Ad 1: Het project is gelegen in de kern van Kessel, op een locatie waar het bijdraagt aan de
leefbaarheid en de ruimtelijke structuur (door het herstructureren van het voormalige veilingterrein na de sloop van het asbesthoudende bedrijfsgebouw). Door de wijze waarop de woningen worden gepositioneerd en vormgegeven wordt een logische afronding van het bouwlint gecreëerd; kortom, het project ligt op de juiste plek.

Ad 2: Het project is gericht op een goede balans tussen wat maatschappelijk noodzakelijk is (huisvestingsmogelijkheden voor ouderen in hofjes-structuur zodat de sociale cohesie wordt bevorderd), en is daarmee van het juiste type.

Ad 3: Het project voorziet enerzijds in de positieve bestemming van vier reeds vergunde seniorenwoningen (grondgebonden en één woonlaag) en anderzijds in een nieuwe bouwkavel voor een vrije sectorwoning op een locatie welke als herstructureringslocatie cq inbreidingslocatie moet worden gekwalificeerd. De oude bedrijfsbebouwing wordt geheel gesloopt en erfverharding verwijderd, zodat het geheel kan plaatsmaken voor woonbebouwing waardoor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving positief beïnvloed wordt. De maat en schaal van het nieuwe woongebiedje sluit goed aan op de omliggende bebouwing en past in de landelijke omgeving. De openheid richting het akkerland dat ten noordoosten van het planvoornemen ligt wordt behouden. De kwaliteit van het plan en daarbij ook de natuurlijke afronding van de Roode Eggeweg zal in onderhavig bestemmingsplan worden verankerd.

Ad 4: Of met het project ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening in milieutechnische zin, zal aan de orde komen in hoofdstuk 5. Daar zal worden geconcludeerd dat dat inderdaad het geval is.


Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de beleidsregels Woningbouwverzoeken Peel en Maas 2018.

3.5.4 Kaderstelling ruimte en economie

In het coalitieakkoord 2014 is vastgelegd dat het college met de omgeving in gesprek gaat over de gewenste koers van de gemeente Peel en Maas waarbij de gemeente de drie kernwaarden, diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing als richtsnoer heeft. De belangrijkste aspecten hebben geleid tot een door de gemeenteraad vastgesteld ontwikkelplan; de aspecten betreffen:

  • het perspectief van het goede leven;
  • de waardenoriëntaties/spanningsbogen;
  • de uitgangspunten van het nieuwe besturen.


Geconstateerd is dat demografische veranderingen oorzaak zijn van afname en veranderende samenstelling van de bevolking (vergrijzing) en daarmee veranderende samenstelling van de woningvoorraad. Dit heeft rechtstreeks gevolgen voor de vitaliteit en leefbaarheid van de kernen. Om vitaliteit en leefbaarheid van de kernen te behouden is het zaak om samen met de samenleving het woningbestand toekomstgericht duurzaam in balans te brengen.

De gemeente staat voor een duurzaam woningbestand waarin ze op een voorwaardescheppende manier kwalitatief zorgt voor een passend woonaanbod voor iedereen en daarmee de leefbaarheid van onze dorpen op peil houden. Kernwoorden hierbij zijn dorps, levensloopbestendig en duurzaam.

Met betrekking tot het juiste aantal woningen wordt, in samenwerking met de gemeenschappen, vraag en aanbod kwantitatief met elkaar in overeenstemming gebracht. De gemeente staat, samen met de samenleving, voor een duurzaam woningbestand waarin er wordt gezorgd voor een passend woonaanbod voor iedereen. Daarmee wordt de leefbaarheid van onze dorpen op peil gehouden en wordt er ruimte gemaakt voor passende nieuwbouwplannen. De plancapaciteit zal daarom worden afgestemd op de natuurlijke behoefte voor Peel en Maas, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de vastgestelde Regionale structuurvisie Wonen. Een en ander met als doel vitale gemeenschappen te behouden. Wonen is slechts een middel in het belang van de vitaliteit en leefbaarheid van kernen. Iedere kern mag dan ook bouwen voor de eigen behoefte binnen de regionaal vastgestelde kaders.

Zoals uit paragraaf 3.5.3 blijkt, wordt met onderhavig project geheel aan deze voorwaarden
tegemoet gekomen.

3.5.5 Uitwerking kaderstellingen Thema Wonen

In april 2019 is de Uitwerking kaderstellingen Thema Wonen vastgesteld. Deze uitwerking is een visie op het thema wonen en vormt daarmee het kader voor nieuwe wooninitiatieven.

De uitgangspunten voor wonen zijn onderverdeeld in de volgende thema’s:

1. Wonen duurzaam in balans

2. Zorgen voor elkaar

3. Wonen op de juiste plek

4. Klimaatadaptief en energieneutraal wonen

Ad 1: Nieuw te bouwen woningen moeten geschikt zijn voor de behoefte van morgen: woningen voor ouderen en voor kleine huishoudens.

De 4 nieuw reeds vergunde woningen zijn geheel geschikt en bedoeld voor ouderen (levensloopbestendig). De bouwkavel aan de Baarskampstraat kan zowel geschikt zijn voor ouderen als voor doorstromers op de woningmarkt (al dan niet vallend onder 'kleine huishoudens).

Ad 2: We hebben zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende woonruimte beschikbaar voor zorgbehoevenden / kwetsbare groepen.

Door meerdere levensloopbestendige woningen voor senioren te groeperen, kan men op elkaar terugvallen maar ook sociale contacten opbouwen met gelijkgestemden. Op deze manier blijven de senioren zoveel mogelijk deelnemen aan het samenleven in gemeenschappen en kunnen ze zolang mogelijk in de eigen (al aangepaste) omgeving blijven wonen.

Ad 3: Wonen vindt in principe plaats in de kernen

Nieuwbouw van woningen / toevoeging van woningbouwtitels vindt in principe plaats in de kernen en op herstructureringslocaties. Van beiden is sprake ter plaatse van het projectgebied (voormalige veilingterrein in de kern van Kessel). (zie ook paragraaf 3.5.3)

Ad 4: We werken aan de energietransitie in de bestaande woningvoorraad, en geven bij nieuwbouw het goede voorbeeld.

De nieuwe woningen worden niet op het aardgasnet aangesloten en er wordt gebruik gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Verwezen wordt ook naar de duurzaamheidsmaatregelen als genoemd in paragraaf 4.4 van deze onderbouwing.

Het project past hiermee binnen de Uitwerking van de Kaderstelling, en ligt ook in het verlengde van de Beleidsregel Woningbouwverzoeken 2018.

3.5.6 Bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling Raad  
bestemmingsplan “Kernen Kessel en Kessel-Eik”   - Bedrijf
- Waarde - Archeologie - 4
- Leiding - Gas
- bouwvlak
- molenbiotoop  
5 februari 2013  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0009.jpg"

Afbeelding: uitsnede verbeelding

Volgens artikel 6.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor bedrijfsmatig gebruik. Het bouwen van woningen past niet binnen deze bestemming. Het bestemmingsplan kent ook geen binnenplanse afwijkings- of wijzigingsmogelijkheid ten behoeve van woningbouw.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het plan

Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van het als zodanig bekend staande 'voormalige veilingterrein' de bestaande bedrijfsbebouwing te slopen en hiervoor in de plaats 4 seniorenwoningen te realiseren en één bouwkavel in de vrije sector te vermarkten. De Dorpsoverleggen van Kessel en Kessel Eik hebben samen met de Zuyd Hogeschool en de Woningstichting Antares een onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van de kaderstelling “Vitaal wonen” in Peel en Maas. De conclusie met betrekking tot woningbouw is dat er een vraag is naar 66 woningen waarvan het overgrote deel naar de levensloopbestendige woningen. Onderhavig project is hierdoor ook goed te verantwoorden.

Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Kessel sectie E nummer 1407 en een klein hoekje van 1406 en plaatselijk als Roode Eggeweg 5 te Kessel. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 2575 m2. Op onderstaande afbeelding is de situering van de vier seniorenwoningen (inmiddels via een separate uitgebreide procedure vergund) en de vrije sectorwoning te zien, nadat de huidige bedrijfsbebouwing is gesloopt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0010.jpg"

Figuur: perceelsindeling

Voor de vier woningen aan de zijde van de Roode Eggeweg zal het gehele woonprogramma op de begane grond worden gesitueerd waarbij ook de bergruimte zich in dezelfde bouwmassa bevindt. Deze levensloopbestendige indeling maakt de woningen uitermate geschikt voor de doelgroep 'senioren'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0011.jpg" Figuur: aanzichten gewenste bebouwing

De woning aan de zijde van de Baarskampstraat zal een reguliere woning zijn, verdeeld over één of twee bouwlagen met een kap, mits de windvang van de molen niet zal worden belemmerd. De definitieve uitstraling is nog niet bekend; daarom zullen in de regels in combinatie met de verbeelding kaders worden opgenomen waarbinnen de woning gerealiseerd zal moeten worden.

4.2 Ontsluiting en parkeren

Het plangebied blijft ter plaatse van de vier seniorenwoningen direct op de Roode Eggeweg ontsloten. Vanaf het voorerf is er goed zicht op de weg, welke verkeersluw is en gericht is op het verwerken van bewonersverkeer. Vanuit de Roode Eggeweg wordt aangesloten op de Baarskampstraat welke ter plaatse van de verkeerslichten ten zuidwesten van het plangebied de Rijksweg N273 kruist. De N273 is de grotere noord-zuidverbinding tussen Venlo en Roermond. De woning aan de Baarskampstraat wordt direct op deze weg ontsloten.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het project geen consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen. Het zwaardere bedrijfsmatige verkeer dat te relateren is aan de vigerende bedrijfsbestemming zal plaatsmaken voor het beperktere (qua intensiteit en omvang van voertuigen) bewonersverkeer van de vier seniorenwoningen en de vrije sectorwoning.

Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk. Op 3 juli 2018 is de nota parkeernormen vastgesteld. Op basis van deze nota is de parkeereis berekend.

Voor seniorenwoningen buiten het centrum is in deze nota een parkeernorm opgenomen van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Bij vier seniorenwoningen komt dit dus neer op 4 x 1,5 = 6 parkeerplaatsen. Parkeren kan geheel op eigen terrein plaatsvinden.

Echter, gelet op de feitelijke ligging van de Roode Eggeweg is er meer ruimte tussen de rand van de openbare weg en de bebouwing in de nieuwe situatie dan de kadastrale grenzen laten zien. Om deze reden wordt gekozen voor de situering van 2 achter elkaar gesitueerde parkeerplaatsen per woning, waarbij een deel van het kadastrale perceel E 557 wordt gebruikt.

Op onderstaande afbeelding zijn de 8 parkeerplaatsen aangeduid:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0012.jpg"

Figuur 6: parkeerplaatsen bij de seniorenwoningen aan de Roode Eggeweg

Voor vrijstaande woningen buiten het centrum is in de nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren kan geheel op eigen terrein plaatsvinden, zoals op onderstaande schets is te zien. NB: afhankelijk van de situering van de woning en inrichting van het voor- en zijerf, zijn er voor de 2 parkeerplekken meerdere varianten mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0013.jpg"  

Figuur 6a: parkeerplaatsen bij de woning aan de Baarskampstraat

4.3 Landschappelijke inpassing

Het plangebied zal als landelijke woonpercelen worden ingericht, met bijbehorende tuinen. Er is geen uitgewerkt landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In ieder geval zullen de nieuwe woningen passend in gebiedseigen groen gezet worden, waarbij gedacht kan worden aan een kader van beukenhaag, zodat de privacy van zowel de bewoners van de Baarskampstraat 40 en 42 als de nieuwe bewoners gewaarborgd wordt.

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater voorzien, anders dan eventueel een open hemelwaterinfiltratievoorziening waarover meer in hoofdstuk 5.

4.4 Duurzaamheid

In de gemeente Peel en Maas wordt gestreefd naar duurzame bouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen en zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. Er dient te worden voldaan aan de eisen op grond van het Bouwbesluit, Bouwverordening en aan alle verplichte maatregelen van de basislijst Duurzaam Bouwen.

Het Bouwbesluit stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, energie die nog nodig is komt uit groene bronnen.

De binnen het plangebied te realiseren woningen zullen in ieder geval voldoen aan 'BENG'.

In onderhavig plan zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien:

  • de woningen worden niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woningen zullen worden aangesloten op een aardwarmtepomp ter verwarming en koeling van de woning;
  • in de woningen wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de woningen zullen een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woningen worden zeer goed geïsoleerd en hebben een zeer lage warmtevraag.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

Het is verboden om bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven te bouwen op verontreinigde grond. Teneinde de kwaliteit van de bodem zeker te stellen dient in zo'n geval een onderzoeksrapport naar de kwaliteit van bodem en grondwater overlegd te worden. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het besluitgebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er een historisch bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd binnen het besluitgebied. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het besluitgebied bij elkaar passen.

Ten behoeve van de sloop van asbesthoudende delen is al een asbestinventarisatie uitgevoerd.

Het verkennend bodemonderzoek is op 14 februari 2020 door Geonius uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat:

  • "Visueel zijn bodemvreemde bijmengingen in diverse gradaties (sterk tot sporen) aan asfalt, baksteen en beton aangetroffen.
  • In de zandige bovengrond (0,0-0,5 m-mv) is een matig tot sterk verhoogd PAK-gehalte en zijn licht verhoogde gehalten aan cadmium, kwik, lood, zink, PCB en/of minerale olie aangetoond.
  • In de zandige ondergrond (0,5-0,8 m-mv) ter plaatse van boring 008 is een sterk verhoogd zinkgehalte en zijn licht verhoogde gehalten aan kobalt, lood, PAK en/of PCB aangetoond.
  • In de zintuiglijk schone zandige ondergrond (0,5-2,0 m-mv) zijn geen verhoogde parameters ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond.
  • Uit de toetsing van de analyseresultaten aan de toepassingsnormen (voor het toepassen van grond en baggerspecie) uit het Tijdelijk handelingskader blijkt dat de kwaliteit van de onderzochte bodem voor de stofgroep PFAS indicatief voldoet aan klasse Achtergrondwaarde.
  • In het grondwater in peilbuis 010A is een licht verhoogd gehalte aan naftaleen aangetoond. Een duidelijke oorzaak voor deze lichte verontreiniging kan niet worden gegeven. Mogelijk heeft deze een natuurlijke oorzaak of wordt veroorzaakt door een bron die stroomopwaarts is gelegen.
  • De resultaten zijn indicatief getoetst aan het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit. De kwaliteit varieert van indicatief “achtergrondwaarde” tot “niet toepasbaar”.
  • Op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit dient de hypothese “onverdacht” voor de ondergrond te worden verworpen. Dit heeft geen consequenties voor de gevolgde onderzoeksstrategie. De hypothese “verdacht” voor de bovengrond te worden aanvaard.
  • Er is met voldoende betrouwbaarheid vastgesteld dat op de locatie geen asbest boven de helft van de interventiewaarde (50 mg/kgds) in de bodem aanwezig is. Vervolgonderzoek en maatregelen zijn niet noodzakelijk.

Aanbevelingen

De bovengrond is sterk verontreinigd met PAK. De ondergrond ter plaatse van boring 008 is sterk verontreinigd met zink. Momenteel kan er geen uitspraak worden gedaan of er mogelijk sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Geadviseerd wordt om nader bodemonderzoek te verrichten naar de aard en omvang van de sterke verontreinigingen met PAK en zink in de bodem.

Het doel van een nader onderzoek is het bepalen van de aard en de gehaltes van de verontreinigde stoffen en de omvang van de geconstateerde bodemverontreiniging. Afhankelijk van de resultaten van het nader onderzoek dient het saneringscriterium te worden bepaald. Dit is vastgelegd in de saneringsregeling die is opgenomen in de Wet bodembescherming. Afhankelijk van de risicobeoordeling wordt door het bevoegd gezag Wet bodembescherming bepaald of sprake is van een spoedeisend geval van bodemverontreiniging.

Indien het aanwezige asfalt wordt verwijderd dient een asfaltonderzoek conform CROW 210 uitgevoerd te worden."

De resultaten van dit onderzoek zijn integraal als bijlage bijgevoegd.

Naar aanleiding van de aangetroffen sterke verontreinigingen met zink ter plaatse van boring 008 (0,5-0,8 m-mv) en PAK ter plaatse van boringen 007 (0,1-0,5 m-mv) en 008 (0,13-0,5 m-mv) heeft Geonius op 11 januari 2021 een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Na uitvoering van het nader bodemonderzoek blijkt het volgende.

  • In de bovengrond ter plaatse van de boringen 103 (0,3-0,8 m-mv), 104 (0,3-0,8 m-mv), 106 (0,12-0,4 mmv), 111 (0,14-0,35 m-mv) en 112 (0,14-0,25 m-mv) zijn sterk verhoogde gehalten aan PAK aangetoond. Aan de hand van deze analyses kunnen 2 verontreinigingscontouren gemaakt worden namelijk noordelijk en zuidelijk.
  • Noordelijke contour: De oppervlakte waarin de sterk verhoogde gehalten zich bevinden bedraagt maximaal ca. 159 m2. Met een gemiddelde dikte van 0,43 m bedraagt de hoeveelheid sterk verontreinigde grond ca. 68 m3.
  • Zuidelijke contour: De oppervlakte waarin de sterk verhoogde gehalten zich bevinden bedraagt maximaal ca. 142 m2. Met een gemiddelde dikte van 0,16 m bedraagt de hoeveelheid sterk verontreinigde grond ca. 23 m3.
  • Gesteld kan worden dat op de locatie sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is sprake van 2 vlekken maar hebben wel een verband met elkaar en waarschijnlijk hebben ze dezelfde oorzaak. Derhalve wordt uitgegaan van één geval van ernstige bodemverontreiniging.

Voordat eventuele bouw/graafwerkzaamheden op de locatie gaan plaatsvinden dient een BUS-melding ingediend te worden bij het bevoegd gezag (Provincie Limburg). Na goedkeuring (ca. 5 werkweken) van de BUSmelding kan gestart worden met de werkzaamheden.

Ook dit aanvullend bodemonderzoek is aan de planstukken toegevoegd.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Roode Eggeweg alsook aan de Baarskampstraat bedraagt de maximaal toegestane snelheid 50 km/uur. De geluidzone bij deze wegen bedraagt 200 meter (plangebied valt hier binnen). De Roode Eggeweg is, gelet op het zeer beperkte aantal hieraan gelegen functies, verkeersluw. Aan de Rijksweg bedraagt de maximaal toegestane snelheid 80 km/uur.

In verband met wegverkeerslawaai te relateren aan de Rijksweg (N273) en de Baarskampstraat is in februari 2020 door K-Plus Adviesgroep een akoestisch onderzoek uitgevoerd, ter bepaling van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Hierin is het volgende geconcludeerd:

"Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zal worden overschreden vanwege wegverkeerslawaai van de Baarskampstraat en de N273. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Het treffen van maatregelen om de gevelbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde stuit op bezwaren van landschappelijke, stedenbouwkundige en civiele aard.

Bij de gemeente Peel en Maas dient een verzoek tot vaststelling van een hogere toelaatbare waarde te worden ingediend. Aan dit verzoek kan de gemeente de voorwaarde stellen dat elke woning dient te beschikken over een geluidluwe gevel.

Gezien de bepaalde optredende gevelbelastingen dient ermee rekening te worden gehouden dat plaatselijk zwaardere eisen worden gesteld aan de karakteristieke geluidwering van de gevel(s)."

Het akoestisch rapport is integraal aan de planregels toegevoegd.

Overigens heeft aan betreffend onderzoek en rapport een eerder ontwerp van het project voor de voor seniorenwoningen ten grondslag gelegen; doordat het definitieve ontwerp een lagere bouwhoogte heeft en tevens verder van de geluidsbronnen/wegen af is gekeerd, moet geconcludeerd worden dat deze positieve aanpassing in het ontwerp geen gevolgen heeft voor de conclusies uit het akoestisch onderzoek.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd. De spoorlijn, Venlo-Roermond bevindt zich op een afstand van circa 2,5 km ten oosten van het plangebied.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

1. inrichtingen

2. infrastructuur

3. kantoorlocaties

4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Onderhavig plan heeft betrekking op de bouw van 4 seniorenwoningen en 1 vrije sectorwoning na sloop van bedrijfsbebouwing. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het project per saldo niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, dan wel zelfs bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Op basis van de Atlas Leefomgeving is de luchtkwaliteit (PM10 en No2) beschouwd.

Hieruit blijkt dat de concentraties voor de verschillende stoffen een goede luchtkwaliteit tot gevolg hebben en er dus sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0015.jpg"

Figuur: luchtkwaliteitskaarten actuele situatie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

5.2.4 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het plangebied ligt in de kern van Kessel. Tegenover het plangebied (op een afstand van circa 20 m) staat de Sint Anthoniusmolen . Deze graanmolen is op zichzelf maalvaardig, maar gezien de beperkte windvang is de molen slecht in staat goed meel te malen; de molen kan op dit moment niet als 'inrichting van betekenis' worden beschouwd in de zin van milieuzonering. Dit volgt tevens uit het feit dat ten behoeve van de molen slechts wordt gebruikt voor malen van graan op vrijwillige basis.

Echter, er zijn plannen om de molen weer frequenter in gebruik te nemen, waardoor het noodzakelijk is om te beoordelen hoe die ontwikkeling zich verhoudt tot de realisatie van de woningen binnen het plangebied. Hiervoor is onderzoek gedaan naar de molenbiotoop, slagschaduw van de wieken en de geluidsuitstraling bij het draaien van en malen door de molen.

  • molenbiotoop: Uit het onderzoek dat als bijlage 7 bij de stukken is gevoegd) blijkt, dat het bouwplan voldoet aan de vigerende bouwregels voorzover het betreft de maximale bouwhoogte van 4,5 meter. Daarmee wordt aangetoond dat het beoogde bouwplan géén belemmering zal vormen ten opzichte van de windvang van de molen. Verder toont het onderzoek naar windrichting en windkracht gemeten in de tijd, zoals uitgezet in de rapportage, aanvullend aan dat het bouwplan geen belemmering zal vormen voor het functioneren van de molen.
  • slagschaduw: In de schaduwstudie (bijlage 8 bij de stukken) wordt geconcludeerd dat de molen ongeveer 12 dagen per jaar in werking is. Van die 12 dagen draait de molen 's middags en ook 's avonds. Dit betreft dagdelen waarvan in de rapportage aangetoond is dat er géén slagschaduw op de woningen valt. Mogelijke slagschaduw op de voorgevel van de woning kan alleen maar voorkomen in de ochtend en dan alleen in het voorjaar en het najaar. Uiteraard is er ook alleen maar sprake van slagschaduw tijdens zon-uren; tijdens bewolking of in het donker, ontstaat er in het geheel geen slagschaduw. De beperkte mate van slagschaduw van de molen heeft geen (of een verwaarloosbare) invloed op het woon- en leefklimaat binnen de woningen.
  • akoestiek: De gemeente Peel en Maas is eigenaar van de molen. Op basis van het logboek is de akoestische impact van het in werking zijn van de molen in relatie tot de nieuwe woningen in het plangebied doorgerekend door K-Plus. Uit het “fitmodel” is bepaald dat het bronvermogen bij harde wind 91 dB(A) bedraagt wil men op 26 meter afstand (hart model) uitkomen op een belasting van 54 dB(A). Met deze input is de gevelbelasting bepaald op het nieuwbouwplan. Uit die berekeningen blijkt dat de gevelbelasting maximaal 53 dB(A) etmaalwaarde zal bedragen. Op grond hiervan mag worden gesteld dat de gevelbelasting voldoende laag is. Uitgaande van een standaard gevelgeluidwering van 20 dB(A) kan worden afgeleid dat ook in die situatie de binnenwaarde onder de 35 dB(A) zal blijven en daarmee is een goed/acceptabel woon- en leefklimaat aangetoond. Het akoestisch onderzoek naar het functioneren van de molen is integraal opgenomen als bijlage 6.

Overige functies :

Verder zijn er, gezien de ligging bij de woonkern Kessel, veel burgerwoningen, bedrijven passend binnen een woonomgeving (zoals een bakkerij/broodjesbar op een afstand van circa 30 m vanaf het plangebied, een fitnessaccommodatie op 60 m en café de Viersprong op 100 m) en een enkel agrarisch bedrijf (milieucategorie 2) in de omgeving.

De afstanden van deze inrichtingen tot aan de nieuw te realiseren woningen zijn groter dan de richtafstanden welke op basis van de VNG-richtlijn bedrijven en milieuzonering voor deze bedrijven gelden ingeval van een 'rustige woonwijk', waardoor er, mede gezien het reeds aanwezige aantal burgerwoningen dat dichter bij deze bedrijven is gelegen, over en weer geen sprake is van een belemmering.

Hieruit blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.2.5 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

De beoogde woningen zijn te kwalificeren als een kwetsbaar object. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van 200 m) van het plangebied géén risicovolle inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0016.jpg"

Figuur: uitsnede risicokaart Limburg

Het aspect externe veiligheid inrichtingen staat derhalve niet aan het project in de weg.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in casu met name de Maas en de N273 van belang. De Maas is gelegen op ruim 600 m vanaf het plangebied. Volgens de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland betreft de Maas in Limburg geen rivier waar het plaatsgebonden risico de waarde van 10-6/jr. de oever overschrijdt. Ook de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt nergens overschreden.

Op circa 100 meter ten oosten van het plangebied ligt de N273, waarvoor transport van risicovolle stoffen plaatsvindt. Op basis van de risicokaart geldt voor de N273 ter plaatse van het plangebied geen plaatsgebonden risicocontour 10-6. Verder is op basis van de risicokaart sprake van een zeer laag groepsrisico, kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde.

Hoewel sinds de opening van de A73 nog maar in zeer beperkte mate transport van gevaarlijke stoffen over de N273 plaatsvindt, dient gezien de ligging binnen het invloedgebied (200 m) van deze transportroute op basis van artikel 7 en 8 van het Bevt wel een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Omdat het groepsrisico in de huidige situatie kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat als gevolg van de voorgestane ontwikkeling (bedrijfsfunctie wijzigt in reguliere woonfunctie) het groepsrisico met niet meer dan tien procent zal toenemen en de oriëntatiewaarde niet zal worden overschreden, kan op basis van artikel 8, lid 2, worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Op basis van artikel 7 van het Bevt dient in de toelichting bij een bestemmingsplan, voor zover het gebied waarop dat plan betrekking heeft binnen het invloedsgebied ligt van een weg, spoorweg of binnenwater waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, in elk geval te worden ingegaan op:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  • voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is er een kans, dat een tankauto verongelukt, de tank

scheurt en de gevaarlijke inhoud ontsnapt. Er zijn twee scenario’s denkbaar, waarvan de effecten

tot in het plangebied merkbaar zijn:

1. Explosie van een tot vloeistof verdicht brandbaar gas (BLEVE, Boiling Liquid Expanding

Vapour Explosion)

2. Verspreiding van een giftige damp

Een beschrijving van deze scenario’s is opgenomen in het advies van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.

Bestrijdbaarheid

Randvoorwaarde voor een adequate inzet van hulpdiensten is een snelle alarmering en opkomst van de brandweer, een goede bereikbaarheid van de incidentlocatie en de beschikking over voldoende slagkracht en bluswater. Voor een effectieve bestrijding van beide scenario’s is een bluswatercapaciteit van 2 maal 90 m³/uur benodigd. Deze capaciteit is volgens de veiligheidsregio beschikbaar. De locatie is voldoende bereikbaar binnen de wettelijke opkomsttijd.

Zelfredzaamheid

Als het scenario van een explosie zich binnen een afstand van 380 meter voltrekt, is men in een gebouw niet veilig omdat de drukgolf leidt tot het sneuvelen van ramen of zelfs instorting van gebouwen en omdat de hittestraling leidt tot brand in of aan het gebouw. Als er een explosie dreigt, moet men vluchten naar een veilige zone, waar men wel in een gebouw kan schuilen. De omgeving biedt voldoende mogelijkheden om van het gevaar weg te vluchten.

Als het incident verder weg optreedt, kan men in een gebouw schuilen, maar ook dan kan er schade ontstaan door de hittestraling. Veilig schuilen kan, als de gevels voldoen aan brandklasse B volgens de NEN- EN13501-1, een beperkte glasoppervlakte hebben waarbij de ramen voorzien zijn van scherfvrij glas.

Bij het vrijkomen van een giftige damp, is schuilen in alle gevallen het beste. Om te voorkomen, dat de giftige damp het gebouw binnendringt, moeten men ramen en deuren sluiten en eventuele mechanische ventilatie uitschakelen.

Van de toekomstige bewoners kan worden verwacht, dat zij in staat zijn om het gevaar te herkennen en overeenkomstig te handelen.

De gemeente zal de aanbevelingen van de veiligheidsregio om bouwtechnische maatregelen te treffen niet als verplichting opnemen in de benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen, omdat het risico op een dergelijke ramp verwaarloosbaar klein is. In de behandeling van een bouwaanvraag zal het advies van de Veiligheidsregio ter informatie en als vorm van risicocommunicatie beschikbaar worden gesteld aan de aanvrager.

Ondergrondse buisleidingen

Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Langs de noordwestelijke grens van het projectgebied is een aardgasleiding (NEN 3650-leiding) van Gasunie TransportServices gelegen. Het projectgebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze leiding. Door Kragten BV is op 8 december 2020 een rapportage opgesteld waarin is onderzocht of deze buisleiding A-520-01-deel-1 een belemmering vormt voor de planontwikkeling. De berekeningen hebben overeenkomstig de voorschriften plaatsgevonden met het rekenprogramma CAROLA.

Uit het onderzoek van Kragten blijkt, dat de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden en dat het groepsrisico zeer laag is en blijft (lager dan 10% van de oriëntatiewaarde). Er zijn dan ook geen risico verlagende maatregelen nodig. Wel is het op grond van artikel 12 van het Bevb nog verplicht om in te gaan op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval;
  • De mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de buisleiding of buisleidingen die het groepsrisico mede veroorzaakt of veroorzaken, om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.

Het breken van een aardgasleiding heeft een fakkelbrand tot gevolg. In het advies van de veiligheidsregio is dit scenario beschreven.

Bestrijdbaarheid

Bij een dreigende breuk richt de brandweer zich op het veiligstellen van het gebied en het voorkomen van de ontsteking. Indien een directe ontsteking plaatsvindt, ontstaat een fakkelbrand, die alleen effectief worden bestreden na het inblokken van de leiding door de leidingbeheerder.

De hulpdiensten kunnen door de hittestraling beperkt optreden en zullen zich richten op het redden van slachtoffers en het bestrijden van secundaire branden in de omgeving van de fakkelbrand. Het gebied is daarvoor goed bereikbaar en er zijn voldoende blusmiddelen.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid van personen wordt in grote mate bepaald door de mogelijkheden om tijdig van de bron af te vluchten en door de mogelijkheden om te schuilen. Voor personen buiten is het handelingsperspectief vluchten (uit het zicht van de brand, onder dekking van objecten zoals muren). Als er schuilmogelijkheden zijn, is dekking zoeken of een schuilplaats binnen gaan een goed handelingsperspectief. Voor personen in gebouwen binnen 380 meter van de (dreigende) fakkelbrand is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten. Daarbuiten kan men het beste binnenblijven.

Om veilig te kunnen schuilen, adviseert de veiligheidsregio om bouwtechnische maatregelen te treffen waardoor gebouwen beter bestand zijn tegen de hittestraling.

Van de toekomstige bewoners kan worden verwacht, dat zij in staat zijn om het gevaar te herkennen en overeenkomstig te handelen.

De gemeente zal de aanbevelingen van de veiligheidsregio om bouwtechnische maatregelen te treffen niet als verplichting opnemen in de benodigde omgevingsvergunning voor het bouwen, omdat het risico op een dergelijke ramp verwaarloosbaar klein is. In de behandeling van een bouwaanvraag zal het advies van de Veiligheidsregio ter informatie en als vorm van risicocommunicatie beschikbaar worden gesteld aan de aanvrager. Het treffen van maatregelen om een leidingbreuk te voorkomen is gezien het lage risico niet nodig.

Conclusie

Er zijn risico’s in het gebied op schade, letsel of zelfs overlijden als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. De risico’s zijn laag en er zijn geen beperkingen voor een adequate inzet van hulpdiensten. De zelfredzaamheid is in het algemeen in orde, hoewel er situaties denkbaar zijn waarin men niet altijd veilig kan vluchten of schuilen. De kans op een ramp is nooit helemaal uit te sluiten.

De gemeente heeft echter geen reden om de externe veiligheid met betrekking tot het ontwikkelplan als een bezwaarlijke factor te zien.

Beide rapportages zijn, evenals het advies van de Veiligheidsregio Limburg-Noord, als bijlage toegevoegd.

Hoogspanningslijnen

Zonering rond het bovengrondse hoogspanningsnet in Nederland is vastgelegd in de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De Netkaart bevat o.a. gegevens over de netbeheerder en de breedte van de indicatieve zones. Op basis van de informatie van o.a. de Netkaart blijkt dat er een hoogspanningslijn op een afstand van ruim 60 m vanaf de nieuw te realiseren woningen binnen het plangebied ligt, maar deze is niet van invloed op onderhavig plan. De beperkingen vanuit deze hoogspanningsleiding hebben een ruimtebeslag van 20 m aan weerszijden.

5.3 Waterparagraaf

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Peel en Maas als het waterschap dient binnen het plangebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden.

Kenmerken van het watersysteem

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem, hemel- en afvalwater.

Ecosystemen

Het plangebied ligt niet in een bijzonder droog of nat ecosysteem. Evenmin is het gelegen in een hydrologisch gevoelig natuurgebied.

Oppervlaktewater

In (de directe omgeving van) het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. In de toekomst wordt er ook niet voorzien in de aanleg van oppervlaktewater met een specifieke gebruikswaarde. In het plangebied bevinden zich ook geen zuiveringstechnische werken.

Afvoerend verhard oppervlak

Binnen het plangebied vindt feitelijk geen toename van het (potentieel) afvoerend verhard oppervlak plaats. Door de sloop van een bestaand voormalig bedrijfsgebouw (circa 390 m2) en het verwijderen van de erfverharding welke nagenoeg het hele perceel betreft, zal het afvoerend verhard oppervlak juist afnemen na de realisatie van 5 woningen met een totaal bebouwd oppervlak van ongeveer 650 m2, aanleg van de noodzakelijke erfverharding (circa 400 m2) maar met toevoeging van circa 1200 m2 aan groenvoorziening (erfbeplanting).

Omdat het een geheel nieuwe bebouwingssituatie betreft, zal de nieuwe verharding wel worden afgekoppeld en het hemelwater zal ter plaatse worden geïnfiltreerd.

De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het plangebied bedraagt
volgens de kaart inzake de bodemdoorlatendheid (K-waarde) van de gemeente Peel en Maas van het waterschap 0,45 - 0,75 m/dag. De onderhavige gronden zijn derhalve gemiddeld geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen
infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis waarbij 100 mm water
geborgen moet kunnen worden in 24 uur.


Benodigde buffercapaciteit bedraagt (650 + 400 =) 1050 m2 x 0,1 m = 105 m3

Er zal derhalve moeten worden voorzien in een hemelwaterinfiltatievoorziening van 105 m3. Deze open dan wel gesloten infiltratievoorziening zal geïntegreerd worden in de erven en kan gerealiseerd worden in de vorm van een vijver of bijvoorbeeld een grindkoffer of krat onder de bestrating.

Afvoer van huishoudelijk afvalwater dient plaats te vinden via het aanwezige rioleringssysteem.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van de plangebieden bevindt zich een ondergrondse gasleidingen, zoals beschreven in paragraaf 5.2.5.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van de hoogspanningsleiding welke op een afstand van 60 m vanuit het plangebied ligt.

Het plangebied is verder ook niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Natuurbescherming

Per 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wn) ingegaan. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora - en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig: 1. bescherming van de biodiversiteit in Nederland, 2. decentralisatie van verantwoordelijkheden en 3. vereenvoudiging van regels. Vanaf 1 januari bepalen de provincies voor hun gebied wat wel en niet mag in de natuur. De provincie is primair verantwoordelijk voor de vergunningen en ontheffingen.

5.5.1 Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het Natuurnetwerk Nederland liggen alle bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken. Verder gebieden waar nieuwe natuur wordt aangelegd, landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer, meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee en tenslotte alle 164 aangewezen Natura 2000-gebieden.

Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

Op onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied te zien ten opzichte van Natura
2000-gebieden. Het okerkleurige vlakje heeft betrekking op het Swalmdal (op een afstand van bijna 5 km ten zuiden van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0017.jpg" Afbeelding: Natura 2000-gebieden rondom plangebied


Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de
stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Bij een projecteffect kleiner dan of gelijk aan 0,00
mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en
worden negatieve effecten uitgesloten.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen en personen en de inzet van mobiele werktuigen tijdens de constructie ten behoeve van de realisatie van het
project. De relevante emissies tijdens de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woningen.

De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase met peiljaar 2020
is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator en toegevoegd als bijlage 1.

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij
een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in
stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het
onderzoek blijkt dat er geen vergunning benodigd is voor het aspect stikstof.
Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze ruime afstand zal als gevolg van het
project ook niet plaatsvinden. In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke
aantasting van flora en fauna.

5.5.2 Soortenbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wn) wordt een eind gemaakt aan de discussies over de
implementatie van de Europese richtlijnen. In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort. Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders. Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het plangebied was tot voor kort in gebruik als bedrijfslocatie met loods. Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Het bestaande gebruik van het plangebied en de omgeving daarvan bestaat uit bedrijfsactiviteiten en erfverhardingen (ten behoeve van bedrijfsactiviteiten).

Gelet op het feit dat oude bebouwing gesloopt wordt, is een verstoring van flora en fauna door onderhavig project niet onaannemelijk, waardoor er een noodzaak is tot het uitvoeren van ecologisch veldwerk.

Op 15 januari 2020 is door Faunaconsult een flora en fauna-onderzoek verricht. Hierin is het volgende geconstateerd:

'Vogels  

In het plangebied komen mogelijk beschermde vogelnesten voor tijdens het broedseizoen. Het gaat om vogels waarvan het nest niet jaarrond wordt beschermd of als strenger beschermd wordt beschouwd. Hiervoor zijn maatregelen die negatieve effecten voorkomen wel verplicht. Verstoring en vernietiging van broedvogels en vogelnesten kan worden voorkomen door het verwijderen van de vegetatie buiten de periode 15 maart – 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren. Door naleving van deze maatregel worden ten aanzien van vogels geen overtredingen op de Wet natuurbescherming begaan.

Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.'

De rapportage is als bijlage toegevoegd aan de planstukken.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie

In haar vergadering van 28 juni 2011 heeft de raad van Peel en Maas het archeologie beleid vastgesteld. Dit archeologie beleid geeft aan op welke wijze de gemeente met archeologie om wil gaan. Om archeologische restanten zo goed mogelijk te kunnen bewaren is er een pragmatisch en goed doordacht beleidsplan en beleidskaart opgesteld. De raad heeft een generieke diepte van 40 cm vastgesteld. Dat wil zeggen dat tot een diepte van 40 cm geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wil een initiatiefnemer dieper dan 40 cm de grond verstoren/bewerken dan geldt er een formele onderzoeksplicht. De archeologische beleidskaart fungeert dan als kompas.

De archeologische beleidskaart geeft aan in welke gebieden de kans op archeologische resten hoog is en waar bijvoorbeeld middelhoog of laag. Hierdoor kan verschillend worden omgaan met mogelijke grondwerkzaamheden in een bepaald gebied. Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is mede afhankelijk van de mate van de oppervlakte die verstoord gaat worden. Bij gebieden waar een hoge verwachtingswaarde geldt, geldt dat bij een verstoring groter dan 100 m² oppervlakte en dieper dan 40 cm onderzoek noodzakelijk is. In een middelhoog gebied, geldt dezelfde dieptegrens, maar het oppervlakte wordt verruimd tot 2.500 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0018.jpg"

Figuur: Archeologische Maatregelenkaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0019.jpg"

Figuur: kwantitatieve normen archeologische gebieden

Zoals op bovenstaande kaart te zien is, valt het plangebied in categorie 'gebied met hoge verwachting' (categorie 4). Hiervoor gelden nadere eisen ingeval van een verstoring van meer dan 250 m2.

Het archeologisch beleid is verder doorvertaald in het bestemmingsplan Kernen Kessel en Kessel-Eik. Op basis van dit vigerende bestemmingsplan is aan het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' toegekend. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van (voorzover relevant):

  • het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  • het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;

Onderhavig bestemmingsplan zorgt voor een positieve bestemming van 4 reeds vergunde seniorenwoningen en één bouwtitel voor een vrije sector woning. Planologisch gezien betreft deze laatste bouwtitel de toevoeging die tegen het licht van het aspect archeologie beschouwd dient te worden. De mogelijk te maken vrije sector woning zal in beginsel geen verstoring van meer dan 250 m2 tot gevolg hebben; echter, door de toekenning van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 aan deze locatie kan worden voorkomen dat, ingeval de drempel van de maximaal toegestane bodemverstoring wordt overschreden, mogelijk archeologische resten verloren gaan.

Het aspect archeologie vormt derhalve vooralsnog geen belemmering voor onderhavig project.

5.6.2 Cultuurhistorie

De Sint Anthoniusmolen, welke recht tegenover het plangebied is gelegen, is een standerdmolen, het oudste molentype van het land. Het is de enige nog overgebleven standerdmolen in noordelijk Limburg. In Kessel werd de molen herbouwd rond 1878-1879; daarvoor stond hij in Meijel als banmolen voor plaatselijke heren. Gezien de constructiekenmerken moet het een laat 18e eeuwse molen zijn.

De Kesselse molen is een gesloten standerdmolen, dat wil zeggen dat rondom de teerlingen (fundamenten) en de vaste houten steunconstructie van de molen is een onderbouw geplaatst, waardoor wat meer berg- of opslagruimte ontstond.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0269-ON01_0020.jpg"

Afbeelding: Sint Anthoniusmolen

Tijdens de beschietingen vanaf de oostelijke Maasoever, kort na de bevrijding in 1944, leed de molen zware schade. Het wiekenkruis kreeg zelfs een voltreffer en een wiek werd krom geslagen. Gelukkig kon de schade spoedig hersteld worden en de molen bleef nog jarenlang in bedrijf.

In 1954 biedt de particuliere eigenaar de molen te koop aan en een jaar later komt de Sint Anthonius in eigendom van de gemeente. Toen in de jaren tachtig duidelijk werd dat de molen een ingrijpende restauratie moest ondergaan, pleitten vereniging De Hollandsche Molen en de Molenstichting Limburg voor verplaatsing. Op de huidige plaats belemmeren woningen, bedrijfsgebouwen en hoge bomen een goede windtoetreding. De gemeente besloot de molen op de oude plek te handhaven en hij werd in de loop van 1989 wel gerestaureerd. De molen heeft daarna een tijd veevoer voor boeren in de omgeving kunnen malen.

De molen is in 2009 stil gezet vanwege een door de zetel gezakte standerd. In december van dat jaar is de standerd middels vier trekstangen opgehangen aan de zetel en is de molen weer in bedrijf gesteld. Sindsdien maalt de molen zeer af en toe weer voor menselijke consumptie, indien de windvang dit mogelijk maakt.

Op het plangebied rust op basis van het vigerende bestemmingsplan dan ook de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop'. Deze gronden zijn primair bestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen.

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone-molenbiotoop' mag niet worden gebouwd indien de windvang van de molen daardoor onevenredig wordt aangetast. Uitgangspunt hierbij is dat de optimale windvang tot maximaal 5 % mag worden beperkt. Voor de bepaling van de toegestane bouwhoogtes gelden de hoogtes, zoals opgenomen op in de onderstaande matrix:

Afstand tot de molen   Maximale bouwhoogte  
100   4,5  
150   5,5  
200   6,5  
250   7,5  
300   8,5  

Deze regels zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken.

Omdat onderhavig bouwplan op kortere afstand ligt dan 100 m vanuit de molen, zou de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan 4,5 m. De vergunde bouwhoogte voor de seniorenwoningen bedraagt 4,2 m. Dit is lager dan de maximaal toegestane bouwhoogte binnen de molenbiotoop zodat ervan kan worden uitgegaan dat de windvang van de molen niet wordt belemmerd. Voor de nieuw te realiseren vrije sector woning aan de Baarskampweg zal eenzelfde goot- en bouwhoogte worden opgenomen als ter plaatse van de belendende percelen aan de Baarskampweg 40 en 42 geldt: 7 respectievelijk 11 meter. Tevens is over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone-molenbiotoop' overgenomen, waarmee bij nieuw te realiseren woningen rekening dient te worden gehouden. De molen(biotoop) staat binnen die kaders niet aan de nieuwbouw in de weg.

Zie hiervoor verder ook bijlage 7, waarin de molenbiotoop nader is beschouwd.

5.7 Verkeer en parkeren

Het plangebied blijft direct op de Roode Eggeweg ontsloten. Vanaf het voorerf is er goed zicht op de weg, welke verkeersluw is en gericht is op het verwerken van bewonersverkeer. Vanuit de Roode Eggeweg wordt aangesloten op de Baarskampstraat welke ter plaatse van de verkeerslichten ten zuidwesten van het plangebied de Rijksweg N273 kruist. De N273 is de grotere noord-zuidverbinding tussen Venlo en Roermond.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het project geen consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen. Het zwaardere bedrijfsmatige verkeer dat te relateren is aan de vigerende bedrijfsbestemming zal plaatsmaken voor het beperktere (qua intensiteit en omvang van voertuigen) bewonersverkeer van de vier seniorenwoningen.

Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk. Op 3 juli 2018 is de nota parkeernormen vastgesteld. Op basis van deze nota is de parkeereis berekend.

Voor seniorenwoningen buiten het centrum is in deze nota een parkeernorm opgenomen van 1,5 parkeerplaatsen per woning. Bij vier seniorenwoningen komt dit dus neer op 4 x 1,5 = 6 parkeerplaatsen. Parkeren kan geheel op eigen terrein plaatsvinden.

Echter, gelet op de feitelijke ligging van de Roode Eggeweg is er meer ruimte tussen de rand van de openbare weg en de bebouwing in de nieuwe situatie dan de kadastrale grenzen laten zien. Er zullen per woning 2 parkeerplaatsen aan de Roode Eggeweg worden gerealiseerd, waarbij een deel van het kadastrale perceel E 557 wordt gebruikt.

Voor vrijstaande woningen buiten het centrum is in de nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren kan geheel op eigen terrein plaatsvinden; afhankelijk van de situering van de woning en inrichting van het voor- en zijerf, zijn er voor de 2 parkeerplekken meerdere varianten mogelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding.

In een tussen de gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst zal ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro worden opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Peel en Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Limburg en Waterschap Limburg in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

  • 1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;
  • 2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
  • 3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;
  • 4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;
  • 5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken, na de ter inzage termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan (termijn van orde).

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zendt het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan GS.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

6.2.3 Omgevingsdialoog

Omwonenden van het plangebied zijn door initiatiefnemer geïnformeerd en kunnen instemmen met het plan. Het verslag van de dialoog is ter hand gesteld aan het bevoegd gezag.

6.2.4 Zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van <………datum………> voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend.