direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Steenoven 28 te Meijel
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Initiatiefnemer exploiteert een zaadveredelingsbedrijf in Asten en Meijel. Onderhavig planvoornemen gaat over de locatie in Meijel (Steenoven 28). Deze locatie is enkele jaren geleden aangekocht met als doel door te kunnen groeien met het bedrijf. Het zaadveredelingsbedrijf betreft een familiebedrijf met twee generaties.

De veredeling richt zich op 4 verschillende soorten gewassen:

- traditionele groenbemesters,

- aaltjesresistente groenbemesters,

- biogas gewassen,

- voedergewassen.

Traditionele groenbemesters:
Om de balans van het microbiële leven van de bodem te verbeteren, is een geïntegreerd beheer essentieel. Groenbemesters worden gebruikt om de bodem te helpen beschermen en te verbeteren, waarbij ze niet geoogst worden, maar in de grond gewerkt worden. De voordelen ervan zijn onder meer: verbetering van de bodemvruchtbaarheid, bevordering van nuttige micro-organismen, verbetering van de bodemstructuur, vermindering van de uitspoeling van voedingsstoffen, het vasthouden van vocht en het voorkomen van erosie. Hierdoor verbeteren groenbemesters de kwaliteit en opbrengst van het hoofdgewas. Soorten die we veredelen zijn o.a. facelia, ethiopische mosterd, bruine mosterd en boekweit.

Aaltjesresistente groenbemesters:
Het telen van aaltjesresistente groenbemesters is een zeer effectieve manier om parasitaire nematodenpopulaties onder controle te houden. Bij LSO zijn we gespecialiseerd in het ontwikkelen van rassen die resistent zijn tegen enkele van de meest voorkomende parasitaire nematoden, zoals het bietencysteaaltje (Heterodera schachtii), wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne chiwoodi, M. hapla) en lesieaaltjes (Pratylenchus penetrans). Soorten die voor dit doel geschikt zijn en waar we in veredelen zijn gele mosterd, bladrammenas, japanse haver en afrikaantjes.

Biogas gewassen:
In de zoektocht naar alternatieven voor fossiele brandstoffen heeft de landbouw energiegewassen ontwikkeld. Bladrogge is een soort die uitstekend geschikt is om te groeien als winterbedekkingsgewas voor ruwvoer of biogasproductie. We richten ons op vroege en snel ontwikkelende rassen die in de koudste maanden kunnen groeien terwijl ze voedingsstoffen opnemen en opslaan in de biomassa. Het vroeg in de aar komen van onze rassen maakt ook een vroege oogst mogelijk. Hierdoor ontstaan goede omstandigheden voor het volgende hoofdgewas, b.v. maïs.

Voedergewassen:
De traditionele manier van het onderzaaien van een voedergewas zoals bladraap of bladkool in de stoppel, biedt in de winter weidegang voor schapen, runderen en wilde dieren zoals hazen en herten. Sommige dieren gebruiken het ook als schuilplaats. LSO is een van de weinige bedrijven die nog actief is in de ontwikkeling van nieuwe rassen van deze traditionele gewassen zoals bladkool, bladraap, stoppelknol en voederbieten.

Voor de zaadveredeling (hoofdzakelijk in de volle grond) zijn permanente teeltondersteunende voorzieningen noodzakelijk. De agrarische bedrijfslocatie Steenoven 28 laat deze niet overal rechtstreeks toe op basis van het vigerende bestemmingsplan. Voor dit planvoornemen dient de bestemming te worden gewijzigd om het planvoornemen in de toekomstige situatie mogelijk te maken.

Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft meerdere kadastrale percelen aan de Steenoven 28 te Meijel. Het plangebied is gelegen aan de doorgaande weg Steenoven wat een oude weg in het buitengebied betreft ten zuidwesten van de kern Meijel. Het plangebied is gelegen in het buitengebied en kenmerkt zich door de ligging in de (lint)bebouwing van de weg. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 4,5 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0001.jpg"

1.3 Doel

Het planvoornemen is om op deze locatie de aanwezige grondgebonden agrarische bedrijfsbestemming van vorm te wijzigen (bouwvlak en aanduiding teeltondersteunende voorzieningen) en tevens permanente teeltondersteunende voorzieningen toe te staan.

Ter plekke van het plangebied vigeren momenteel twee bestemmingen te weten de bestemming Agrarisch en Agrarisch - Grondgebonden. Middels onderhavig bestemmingsplan wordt het planvoornemen planologisch mogelijk gemaakt door de bestemmingen te wijzigen.

1.4 Geldend bestemmingsplan

Het onderhavige project/plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Peel en Maas’, dat op 5 november 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld. De bestemmingen van het plangebied in dit vigerende bestemmingsplan betreffen: 'Agrarisch - Grondgebonden' en ‘Agrarisch’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0002.jpg"

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied Steenoven 28 te Meijel kenmerkt zich in de bestaande situatie door de aanwezigheid van een bedrijfswoning met aangebouwde bijgebouwen, tuin en erf. Daarnaast is er een bedrijfsgebouw aanwezig op de bedrijfslocatie met bijbehorende voorzieningen. Verder is er erf aanwezig en aan de zuidwestzijde in de hoek van het perceel een oude kas.

2.2 Bestaande situatie

Zoals hieronder op de luchtfoto is waar te nemen, is de locatie gelegen in het buitengebied van Meijel in de gemeente Peel en Maas. Op enige afstand aan de noordoostzijde van het plangebied is de kern van Meijel aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0003.jpg"

Luchtfoto bestaande situatie

Aan de zuidoostzijde van de locatie is de doorgaande weg Steenoven aanwezig. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door een verscheidenheid aan functies (voornamelijk agrarische bedrijven en burgerwoningen). Aan de zuidzijde van de locatie bevindt zich een burgerwoning en aan de noordzijde bevindt zich een agrarische bedrijfslocatie. Aan de zuidwestzijde bevindt zich op enige afstand ook een agrarische bedrijfslocatie. Ook op grotere afstand van de locatie bevinden zich ook enkele burgerwoningen en (agrarische) bedrijven (op enige afstand).

Hoofdstuk 3 Beleid

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (Novi). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciale Omgevingsvisie (POVI). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan het bestemmingsplan en vigerende en van toepassing zijnde beleidsvisieis.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (Novi)

Op 11 september 2020 heeft het Rijk vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel (behalve paragraaf 4.9). De NOVI omvat een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De intentie van het Rijk is om met de NOVI een perspectief te bieden om grote maatschappelijke opgaven aan te pakken. Bij die opgaven kan worden gedacht grote en complexe opgaven met betrekking tot klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Een centraal aspect van de NOVI is de focus op een nieuwe aanpak van vraagstukken in de fysieke

leefomgeving. Werken op basis van integraliteit met betrekking tot verschillende vraagstukken in

plaats van sectorale aanpakken voor individuele vraagstukken vormt de kern van deze nieuwe aanpak.

Het streven naar integraliteit dat onderdeel is van de NOVI valt samen in vier verschillende prioriteiten waartussen een onderscheid wordt gemaakt in de NOVI, te weten:

- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;

- duurzaam economisch groeipotentieel;

- sterke en gezonde steden en regio's;

- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Binnen de NOVI worden drie afwegingsprincipes gehanteerd om te komen tot weloverwogen beleidskeuzes. Die zouden moeten helpen bij het afwegen en prioriteren van verschillende belangen en opgaven:

- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.

- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.

- Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale overheid richt zijn in de NOVI zich op 21 verschillende nationale belangen:

1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.

2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.

3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.

4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.

5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.

6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.

7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.

8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.

9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.

10. Beperken van klimaatverandering.

11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2- arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.

12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.

13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.

14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).

15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.

16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.

17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.

18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.

19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.

20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.

21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Toetsing

Bij de realisatie van het voorliggende initiatief is sprake van een dermate kleinschalige ontwikkeling dat geen nationale belangen in het spel zijn. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet in strijd met de nationale belangen zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):

  • project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament en de daarbuiten gelegen primaire waterkeringen;
  • grote rivieren en rijksvaarwegen en de veiligheid daarom heen;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • Waddenzee en Waddengebied, en IJsselmeergebied;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur.
3.1.3 Regeling algemene regels ruimteljike ordening (Rarro)

Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de Novi en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie (POVI)

Provinciale Staten van Limburg hebben op 1 oktober 2021 de provinciale Omgevingsvisie (POVI) vastgesteld. Dit betreft een integrale herziening van het (voorafgaande) POL2014. In het POVI is de provincie opgedeeld in zoneringen.

De locatie aan de Steenoven 28 te Meijel wordt aangeduid als ‘Buitengebied’.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0004.jpg"

Uitsnede zoneringenkaart POVI

Buitengebied

De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Natuurnetwerk' of 'groenblauwe mantel'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.

Het planvoornemen is passend binnen deze aanduiding/zonering.

3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. Sindsdien hebben allerlei wijzigingen van de Omgevingsverordening Limburg 2014 plaatsgevonden. In het kader van dit initiatief is de meest recente geconsolideerde versie geraadpleegd van december 2019.

Met inachtneming van de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is gebleken dat onderhavig plangebied niet is gelegen in een provinciaal beschermingsgebied.

Wat betreft agrarische bedrijven wordt in de verordening ruimte geboden om te ontwikkelen zoals in onderhavig geval met de vormverandering en overige wijzigingen ook het geval is. Onderhavig planvoornemen is niet in strijd met de verordening.

Boringsvrije zone Roerdalslenk III

Het is in het gebied Roerdalslenk III binnen en buiten inrichtingen verboden:

a. Een boorput, een bodemenergiesysteem of aardwarmtesysteem te maken of hebben of de grond te roeren, diepen dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei en/of dieper dan 80 meter beneden maaiveld;

b. Werken op of in de bodem uit tevoren of te doen uitvoeren waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van de bovenste Brunssumklei kunnen aantasten.

Met onderhavige ontwikkeling worden geen van bovenstaande ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Daarnaast worden er geen ingrepen verricht of stoffen gebruikt die de beschermende werking mogelijk zouden aantasten. De gebiedsaanduiding ‘milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied roerdalslenk zone 3’ is opnieuw van toepassing verklaard voor het plangebied.

Conclusie
De ontwikkeling van een agraisch bedrijf op dezelfde locatie past derhalve binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014

Doorkijk Omgevingsverordening Limburg
De Omgevingsverordening Limburg is in december 2021 door Provinciale Staten van Limburg behandeld. Deze verordening zal pas met de inwerking treding van de Omgevingswet in werking treden.

In de Omgevingsverordening Limburg staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte.

Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening, die grofweg twee typen regels bevat:

- Instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
- Regels voor activiteiten die rechtstreeks voor eenieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

Ten aanzien van onderhavig planvoornemen kan worden aangegeven in relatie tot deze nieuwe verordening dat het planvoornemen passend is binnen de opgenomen beleidsdoelstellingen en algemene regels. Bovenstaande beschreven aspecten blijven ook in de nieuwe verordening van toepassing waarbinnen het planvoornemen passend is.

Voor agrarische bedrijven zoals bij onderhavig initiatief het geval is (vollegronds tuinbouwbedrijven met teeltondersteunende voorzieningen) zijn geen regels opgenomen (in hoofdstuk 10 landbouw). Derhalve is een verdere toetsing aan deze verordening niet aan de orde.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake, waardoor de verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.

De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1.

3.2.4 Limburgs Kwaliteitsmenu

Voor (ruimtelijke) ontwikkelingen buiten de zogenaamde 'rode contouren' is het Limburgs Kwaliteitsmenu van kracht. In dit Kwaliteitsmenu geeft de provincie de Limburgse gemeenten een handreiking op welke wijze deze om moeten gaan met ontwikkelingen in het buitengebied. Gemeenten dienen in een structuurvisie dit provinciale beleidskader te verwerken en aan te geven op welke wijze zij toepassing geven aan het Limburgs Kwaliteitsmenu.

De gemeente Peel en Maas heeft het Limburgs Kwaliteitsmenu verankerd in een gemeentelijke structuurvisie, waarop nader wordt ingegaan in paragraaf 3.3.1

In z'n algemeenheid betreft het Limburgs Kwaliteitsmenu een beleidsregel die onder voorwaarden ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Limburg toestaat. Daarbij dient sprake te zijn van 'kwaliteitswinst'. Deze kwaliteitswinst kan op diverse wijze tot stand komen, zoals bijvoorbeeld het realiseren van een landschappelijke inpassing, het slopen van bedrijfsbebouwing of glasopstanden, het realiseren van natuur of het leveren van een financiële bijdrage in een (gemeentelijk) 'groenfonds'. De provincie geeft in het Limburgs Kwaliteitsmenu richtlijnen en drempelwaarden voor het bepalen van de hoogte van de tegenprestatie bij verschillende soorten ruimtelijke ontwikkelingen.

3.2.5 Conclusie provinciaal beleid

Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende planontwikkeling.

De ter plekke van onderhavig plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Buitengebied' impliceert geen belemmering vanuit beleidsoogpunt. Voorts is geen sprake van strijdigheid met eventuele andere beschermingsgebieden. Verder is bij onderhavige planontwikkeling de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.

Voor wat betreft de van toepassing zijnde provincie beleidsregel 'Limburgs Kwaliteitsmenu' heeft de gemeente Peel en Maas deze vertaald in de haar gemeentelijke structuurvisie. Daarop wordt in paragraaf 3.3.1 van voorliggende toelichting nader ingegaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie(s)

Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In december 2015 is de Structuurvisie buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Het betreft voor een groot deel bestaand beleid dat deels is aangevuld en deels nader is uitgewerkt. De structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanolgie ‘Ontwikkelingsplanologie’. De hoofdgedachte van de ontwikkelingsplanologie is dat niet de regels maar de doelen centraal staan.

‘Ruimte voor ontwikkeling, met oog voor kwaliteit’

Ontwikkelingen in het buitengebied gaan gepaard met kwaliteitsverbetering voor de omgeving. Dit ter compensatie van het door de ontwikkeling optredende verlies aan omgevingskwaliteit. Daarbij wordt uitgegaan van een ruime benadering van ruimtelijke kwaliteit, namelijk gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde van een gebied. De tegenprestatie is ook van belang in verband met de gedragenheid van de omgeving voor de ontwikkeling.

Toetsing
In de structuurvisie Buitengebied is beleidsmatig bepaald dat de plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen kan worden toegestaan met als richtlijn dat de oppervlakte hiervan niet meer mag zijn dan 1/3 van het totale bestemmingsvlak en/of aan de bedrijfskavel aansluitend bouwland met een maximum van 3 hectare. Aan deze voorwaarde wordt niet voldaan omdat van de beschikbare oppervlakte van 3,1 hectare ongeveer 2 hectare gebruikt zal worden voor de teeltondersteunende voorzieningen. In deze kan maatwerk worden geleverd omdat de locatie is gelegen binnen de gebiedsaanduiding grootschalige open ontginningsgebieden en in de nabijheid van het glastuinbouwconcentratiegebied Platveld. Daarnaast is de ruimtelijke uitstraling / effecten op de omgeving bij teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van tunnels, qua uitstaling en hoogte, geheel anders dan bij een glastuinbouwbedrijf. In het bijgevoegde landschapsplan is dit verder uitgewerkt en vertaald met nieuw groen en sloop van de oude kas.

3.3.2 Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas

De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen bevoegdheid voor de uitvoering van dit Kwaliteitsmenu. Onderhavig planvoornemen is gelegen buiten de 'rode contour' en derhalve is het LKM voor onderhavig planvoornemen van toepassing. De gemeente Peel en Maas de gemeentelijke structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. Deze structuurvisie is op 20 december 2011 vastgesteld en daarna een aantal malen gewijzigd, voor de laatste keer bij besluit van 15 december 2015.

Ten behoeve van het planvoornemen is een landschapsplan uitgewerkt, zei bijlage 2. Op basis hiervan kan worden gesteld dat aan de gestelde eisen uit het kwaliteitsmenu van de gemeente Peel en Maas wordt voldaan.

Hieronder is een uitsnede van het landschapsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0005.jpg"

3.3.3 Kaderstelling Ruimte en Economie

In het beleid 'kaderstelling Ruimte en economie' heeft de gemeente opgenomen dat het plan een bijdrage moet leveren aan de beweging dat bedrijvigheid in balans is met de omgeving. Daarbij moet er oog zijn voor de transitie in het landelijk gebied. Onderdeel van deze transitie zijn ook doorgroeiende ondernemers die op zoek zijn naar een mogelijkheid om hun bedrijf te versterken voor de toekomst.

3.3.4 Omgevingsvisie Peel en Maas

De gemeente Peel en Maas heeft op 5 juli 2022 de Omgevingsvisie Peel en Maas vastgesteld. De Omgevingsvisie geeft een visie over de fysieke leefomgeving op hoofdlijnen voor de gehele gemeente. De visie gaat voer de woon- en leefomgeving en de mensen die daarin samenleven, werken, ondernemen en verblijven. De omgevingsvisie blijft een dynamisch document. Op dit moment is de eerste versie van de omgevingsvisie opgesteld, met het bestaande beleid als uitgangspunt. De komende jaren werkt de gemeente verder waar dat nodig is en evalueert of aanpassing nodig of wenselijk is. De gehele gemeente is opgedeeld in deelgebieden met ieder hun eigen waarden en kenmerken. Aanvullend aan deze waarden hanteert de gemeente een aantal overkoepelende waarden die niet gebiedsafhankelijk zijn. Dit zijn de waarden die de basis vormen; zelfsturing, diversiteit en duurzaamheid.

In de omgevingsvisie wordt de ambitie uitgesproken om ruime mogelijkheden te bieden voor hergebruik van een agrarische bedrijfslocatie en om goede randvoorwaarden mee te geven om kwaliteitswinst te boeken. Een voorwaarde is dat er sprake is van kwaliteitswinst in de vorm van een bijdrage aan de doelen/speerpunten van de gemeente, zoals de energietransitie en het versterken van de biodiversiteit. Het van vorm wijzigen zodat een duurzaam toekomstgericht agrarisch bedrijf in een toekomst heeft zorgt voor kwaliteitswinst, aangezien oude bebouwing wordt gesloopt en nieuwe toekomstgerichte voorzieningen worden toegelaten. Tevens wordt voorzien in een landschappelijke inpassing waarmee voldaan wordt de regels zoals opgenomen in het kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas.

3.3.5 Conclusie gemeentelijk beleid

Gelet op het vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavige planontwikkeling niet strijdig is met dit beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Bestaande situatie

Initiatiefnemer exploiteert op dit moment een zaadveredelingsbedrijf op de agrarische bedrijfslocatie Steenoven 28 te Meijel.

De locatie bestaat uit een bedrijfswoning, bedrijfsgebouw, oude kas, erf en agrarische percelen. Op dit moment is initiatiefnemer de recent aangekochte locatie aan het omvormen voor het exploiteren van een zaadveredelingsbedrijf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0006.jpg"

4.2 Planvoornemen

Hieronder zal het planvoornemen van initiatiefnemer uiteen worden gezet. Initiatiefnemer is een familiebedrijf dat bestaat uit twee generaties. Het bedrijf is een gespecialiseerd zaadveredelingsbedrijf. Om voor de toekomst voldoende te kunnen groeien is enkele jaren geleden in Meijel (Steenoven 28) een bestaande agrarische bedrijfslocatie met bijbehorende gronden aangekocht.

Het planvoornemen is om deze bedrijfslocatie te herontwikkelen voor het zaadveredelingsbedrijf. Hiervoor dient het aanwezige bouwvlak van vorm te veranderen en dient ook de aanwezige aanduiding teeltondersteunende voorzieningen te wijzigen (qua maatvoering en locatie).

Het planvoornemen is het oprichten van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van hoge tunnels. Deze zijn essentieel voor een veredelingsbedrijf omdat ze functioneren als isolatieplekken en daarnaast wordt de oogst beter gegarandeerd. Op het bestaande bouwvlak worden gebouwen voor de zaadverwerking en/ of droging en een loods geplaatst (de bestaande loods en eventueel een uitbreiding in de toekomst van de aanwezige loods binnen het bouwvlak, de functie van de nieuwe loods is opslag/stalling).

Het komt er in de basis op neer dat de omvang van het bouwvlak (nu nog gekoppeld) niet wordt vergroot maar van vorm wijzigt door het gedeelte, waar momenteel een oude kas aanwezig is, te slopen/wegbestemmen en aansluitend aan de achterzijde het bestaande bouwvlak met een vergelijkbare oppervlakte te vergroten. Op deze manier kunnen er in de toekomst nog nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd worden. De vigerende aanduiding 'teeltondersteunende voorzieningen' is ruim 2ha groot van omvang. De ligging is niet optimaal en wordt iets van vorm veranderd. De omvang is wel voldoende. Alleen dient het mogelijk te worden dat de bovenstaande voorzieningen permanent aanwezig mogen zijn gedurende het gehele jaar (nu zijn slechts tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen toegestaan).

Er is vanwege teelttechnische motieven behoefte aan rotatie, maar dit staat los van het feit dat de voorzieningen het gehele jaar aanwezig zijn.

Concreet voorziet het planvoornemen in het volgende:

- teelttunnels (ca. 20x8 meter, hoogte ca. 4 meter), aantal nog onbekend, start met ca. 10-15 stuks, maar het vlak van 2,03 ha (door inpassing in de praktijk wat kleiner) is van voldoende omvang richting de toekomst, rekening houdend met verplaatsing in verband met rotatie van de bodem;

- isolatiekooien (ca. 6x3 meter, hoogte ca. 2,5 meter), aantal nog onbekend, start met ca. 10 stuks, maar het vlak van 2 ha is van voldoende omvang richting de toekomst, rekening houdend met verplaatsing in verband met rotatie van de bodem;

- bouw van een klein kasje van glas, oppervlakte ca. 250m2, hoogte ca. 5 meter, voorzien binnen het bouwvlak (totale nieuwe bouwvlak is ca. 1,1ha groot en daarmee even groot als het bestaande bouwvlak) (direct achter de aanwezige loods).

- sloop van de oude kas;

- eventueel bouw van een nieuwe loods binnen het bouwvlak in de toekomst afhankelijk van behoefte.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0008.jpg"

Uitsnede tekening tunnel

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0009.jpg"
Voorbeeld tunnel

Situatie/projectlocatie

De locatie Steenoven 28 te Meijel is in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' van de gemeente Peel en Maas, overeenkomstig het huidige gebruik, bestemd als 'Agrarisch – Grondgebonden' en 'bouwvlak' en de aanduiding 'teeltondersteunende voorzieningen'.

De projectlocatie ligt op circa 1,5 kilometer ten zuidwesten van de kern van Meijel in het buitengebied van Meijel. Verder kenmerkt de omgeving van het plangebied zich door de ligging in de lintbebouwing waar sprake is van een menging aan agrarische bedrijven en burgerwoningen. Tevens is het glastuinbouwconcentratiegebied 'Platveld' ten zuiden van het plangebied gelegen.

De projectlocaties zijn kadastraal bekend als:

Steenoven 28 : kadastrale gemeente Meijel, sectie D, nummer 2239 en 2238 (ruim 4,5ha samen).

Hoofdstuk 5 Milieutechnische aspecten

Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.

5.1 Bodem

Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Uitgangspunt van het Besluit bodemkwaliteit is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie. Om hier invulling aan te geven heeft het RIVM voor zeven bodemfuncties referentiewaarden ontwikkeld voor een goede bodemkwaliteit. Deze zeven functies worden gebruikt in het gebiedsspecifieke beleid.

Voor toepassing in het generieke kader zijn deze zeven functies samengevoegd tot twee bodemfunctieklassen: wonen en industrie. De functies moes- en volkstuinen, landbouw en natuur zijn niet ingedeeld in een klasse. Hiervoor is gekozen omdat in gebieden met een van deze functies alleen schone grond of baggerspecie mag worden toegepast. Dat willen zeggen: grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit voldoet aan de Achtergrondwaarden.

De bodemfunctieklassen beschrijven op hoofdlijnen het gebruik van de bodem in een gebied. Het indelen van een beheergebied in bodemfunctieklassen is de taak van gemeenten.

De bodemfunctieklassenkaart van de gemeente Peel en Maas is volgens het generieke beleid opgesteld en geeft het gewenst of toekomstig bodemgebruik weer. Binnen de bodemfunctieklassenkaart wordt onderscheidt gemaakt in bodemfunctieklassen.

De bodemfunctieklasse Overig (kwaliteit grond moet voldoen aan de Achtergrondwaarde) is in bestemmingsplannen te vergelijken met functies als:

- Natuurgebied;
- Landbouw.

De bodemfunctieklasse Industrie is in bestemmingsplannen te vergelijken met functies als:

- Spoorlijnen en grote wegen;
- Geluidswal (langs Rijksweg of spoorlijn);
- Bedrijfsterreinen.

De huidige (Wro) bestemming van het perceel is deels ‘ Wonen'en deels 'Agrarisch’. De nieuwe bestemming is op deze locatie te vervatten onder de bodemfunctieklasse agrarisch (deel dat gesaneerd wordt) en Wonen (bestaande en nieuwe woning) en sluit daarmee deels aan op de bestaande bodemfunctieklasse.

Om deze reden is ter plaatse van de Steenoven 28 te Meijel nader bodemonderzoek noodzakelijk in de vorm van historisch bodemonderzoek, zie bijlage 1. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:

'Op basis van het verrichte onderzoek kan het volgende worden gesteld.

Uit de voorhanden zijnde historische informatie zijn aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van mogelijke bodemverontreinigingen en/of bodembedreigende activiteiten.

Tijdens de terreininspectie zijn verder geen aanwijzingen geweest, welke zouden kunnen wijzen op enige vorm van bodemverontreiniging.

Bij de tuinkas is in het verleden een bovengrondse petroleum tank aanwezig geweest, waarvan onvoldoende gegevens voorhanden zijn om te kunnen concluderen dat er door lekkages en/of het morsen tijdens afvullen geen bodemverontreinigingen zijn ontstaan. Hoewel er zintuiglijk geen verontreinigingen zijn waargenomen, is het niet uit te sluiten dat er in de voormalige werkplaats in het verleden geen verontreinigingen zijn ontstaan ter plaatse van de bovengrondse dieseltank.

Op de locatie waar in het verleden de bestrijdingsmiddelenopslag is geweest, is nu een magazijn waarin wat materialen zijn opgeslagen. Deze ruimte is voorzien van een betonvloer. Of in deze ruimte in het verleden verontreinigingen met bestrijdingsmiddelen zijn ontstaan is door ons niet uit te sluiten.

De in het verleden veelvuldig toegepaste bodemverontreinigende bestrijdingsmiddelen DDT, DRins en HCH's zijn vanaf 1978 verboden. Daarom nemen wij aan dat deze in de boomgaard op de locatie niet meer zijn toegepast.

Ten aanzien van de locatie luidt, op basis van vorenstaande, de hypothese: onverdacht met drie verdachte deellocaties.

Van belang is voorts dat de verantwoordelijkheid van Aelmans Eco B.V. voor het historisch bodemonderzoek beperkt is tot de resultaten ten grondslag liggende en de op het moment van onderzoek ter beschikking staande gegevens.

Wij willen expliciet vermelden dat het verlenen van een vergunning ter competentie ligt bij het bevoegd gezag.'

Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.2 Geluid

Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Ten aanzien van alle wegen, behalve 30 km/u wegen en wegen behorende bij een woonerf, geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die buitenstedelijk zijn gelegen en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidzone van 250 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas).

Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidzones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dit wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een Hogere Waarde gevolgd dienen te worden.

Het planvoornemen voorziet niet in de oprichting van een nieuwe woning (of ander geluidsgevoelig object). Derhalve is het uitvoeren van een nader akoestisch onderzoek (voor geluid van buiten de locatie in de vorm van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai of industrielawaai) niet noodzakelijk.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.

5.3 Milieuzonering

5.3.1 Algemeen

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.

Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:
1. de richtafstandenlijst;
2. twee omgevingstypen;
3. een lijst van toelaatbare activiteiten in gemengd gebied met het oog op functiemenging.

Richtafstandenlijsten
De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) of een gemengd gebied. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevantie milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Omgevingstypen
De richtafstanden in bijlage 1 zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbare omgevingstype.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen ander functies voor. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

Naar aanleiding van bovenstaand is Steenoven 28 te typeren met het omgevingstype rustig gebied.

De richtafstanden uit bijlage 1 worden niet verlaagd naar de categorie gemegnd gebied, zie onderstaande tabel:

Richtafstanden en omgevingstypen.

Milieucategorie   Richtafstand rustige woonwijk in meters   Richtafstand gemengd gebied in meters  
1   10   0  
2   30   10  
3.1   50   30  
3.2   100   50  
4.1   200   100  
4.2   300   200  
5.1   500   300  
5.2   700   500  
5.3   1000   700  
6   1500   1000  

5.3.2 Steenoven 28

Agrarische bedrijven in de omgeving
In de directe omgeving bevinden zich de volgende agrarische bedrijven:
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Steenoven 24-24a (0m tot grens huidige en nieuwe bouwvlak).
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Steenoven 22 (ca. 85m tot grens huidige en nieuwe bouwvlak) .
- Grondgebonden agrarisch bedrijf op Steenoven 19 (ca. 14m tot grens huidige en nieuwe bouwvlak) .
- Agrarisch glastuinbouwbedrijf op Peelweg 11, 11a, 11b (ca. 75m tot grens huidige en ca. 135 tot grens nieuwe bouwvlak) .


Toetsing grondgebonden bedrijven

Voor een grondgebonden bedrijf (waarbij de drie omliggende bedrijven geen dieren houden) geldt dat op basis van de indicatieve bedrijvenlijst de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:
- geur: 10 m;
- stof: 10 m;
- geluid: 30;
- gevaar: 10.

Dit zijn de richtafstanden van en grondgebonden bedrijf tot aan een gevoelig object. De bedrijfswoningen van deze bestemmingen zijn gevoelige objecten. Aan de zijde van Steenoven 24a wordt het bouwvlak iets vergroot. Die vergroting ligt wel op iets meer dan 30 meter van de betreffende bedrijfswoning af. Het huidige bouwvlak ligt overigens al op 0 meter en dat wijzigt door dit initiatief niet. Verder is de richtafstand van de teeltondersteunende voorzieningen gelijk in de bestaande situatie.
De eventuele nieuwe loods betreft een opslag/stallingsloods en is daarmee ook geen geurgevoelige functie.

In de bestemming A-GG (oa. Steenoven 24) mogen bestemmingsplan technisch dieren worden gehouden. Een gevoelig object moet daarom aan richtafstanden voldoen (afstand bouwvlak – bouwvlak). Echter teelttunnels worden niet als geurgevoelige objecten aangemerkt omdat ze niet voor langdurig verblijf bestemd zijn. Hierdoor hoeft niet aan de afstanden voldaan te worden.  

Bedrijven in de omgeving

In de directe omgeving bevinden zich geen niet-agrarische bedrijven.

Burgerwoningen

Verder zijn er twee burgerwoningen aanwezig in de directe omgeving, te weten:
- Steenoven 32 (5m tot grens huidige en ca. 100m tot grens nieuwe bouwvlak);
- Steenoven 30 ((0m tot grens huidige en nieuwe bouwvlak).

Omdat de aard van het agrarisch bedrijf op Steenoven 28 niet wijzigt en de afstand van het bouwvlak tot de omliggende burgerwoningen niet korter wordt (eerder groter vanwege het vallen van het bouwvlak ter plaatse van de huidige kas) kan worden gesteld dat milieuzonering geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Conclusie:

Milieuzonering en geur vormen geen belemmering op het planvoornemen.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.

Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project leidt al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) of een regionaal programma van maatregelen.

Rondom het plangebied bevinden zich weinig wegen als emissiebronnen van luchtverontreinigende stoffen (uitlaatgassen van verkeer). Deze bronnen zijn opgenomen in de achtergrondconcentraties, zoals die door het RIVM jaarlijks in kaart worden gebracht. Normaal gesproken zijn er in het oosten en zuiden van Nederland geen knelpunten op het gebied van de luchtkwaliteit met betrekking tot fijn stof en stikstofdioxide te verwachten. De grootschalige concentratiekaart Nederland (GCN) geeft per km-vak de huidige achtergrondconcentraties weer. Volgens de kaarten van het RIVM bedraagt momenteel de concentratie fijn stof (PM2,5) ter plaatse van het plangebied 8.99 µg/m³, de concentratie fijn stof (PM10) 15,85 µg/m³ en de concentratie stikstofdioxide (NO2) 10.98 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde 25 µg/m³ voor PM 2,5 terwijl de jaargemiddelde grenswaarde 40 µg/m³ bedraagt voor PM10. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³.

Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende, waardoor er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.4.2 Het besluit NIBM

Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.

In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.

Initiatiefnemer is voornemens om zijn bedrijfslocatie te herinrichten. Met inachtneming van de kleinschalige aard van onderhavige ontwikkeling kan worden geconcludeerd dat onderhavig voornemen geen invloed heeft op het aspect luchtkwaliteit. Het planvoornemen leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.

NIBM-tool InfoMil

Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 450 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 20% vrachtverkeer.

5.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Dit besluit is niet van toepassing.

5.4.4 Spuitzones

Ten aanzien van spuitzones kan worden vermeld dat hier geen sprake is van een wijziging ten opzichte van de huidige situatie (bouwvlak en aanduiding teeltondersteunende voorzieningen komt niet op kortere afstand van gevoelige objecten te liggen). Derhalve is er geen sprake van een verslechtering van de situatie.

5.4.5 Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

5.5 Externe veiligheid

In onderhavig geval is geen sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve niet van toepassing. Desalniettemin is er een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.

5.5.1 Beleid

Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.

Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.

5.5.2 Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.

Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.

5.5.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan de richtlijnen voor vervoer van gevaarlijke stoffen, waarbij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten wordt toegestaan. Voorbeelden van dergelijke objecten zijn woningen, ziekenhuizen, scholen, hotels en restaurants.

Risicovolle bronnen

Ter plaatse van de locatie Steenoven 28 te Meijel zijn binnen een straal van ca. 450m geen BEVI-inrichtingen gelegen. Gezien de grote afstand tot de dichtstbij gelegen inrichting vormt het plaatsgebonden risico derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling. Gezien de grote afstand behoeft ook ten aanzien van het groepsrisico geen nadere afweging te worden gemaakt. Tevens is er geen sprake van het toevoegen van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten (en geen sprake van toename van het aantal personen). Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.5.4 Transportassen

Transport over waterwegen

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

Uit het Basisnet water blijkt dat voor de gehele Maascorridor een PR10-6 risicocontour geldt van 0 meter. De PR10-6 risicocontour reikt derhalve niet tot aan het plangebied. De Maascorridor ligt op meer dan 10 km van het plangebied. Het maximale invloedsgebied ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over waterwegen bedraagt 1.070 meter. Derhalve reikt het invloedsgebied van deze waterweg niet tot de planlocatie.

Transport over spoor

Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.

Binnen een afstand van 10 kilometer zijn geen spoorwegen gelegen. Gezien deze grote afstand hoeft met spoorwegen en gevaarlijke stoffen geen rekening te worden gehouden bij onderhavig planvoornemen.

Transport over wegen

Op grond van de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, paragraaf 5.2.3 hoeven er (in principe) geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Op 1 april 2015 zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling basisnet in werking getreden. Hierdoor vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Stcrt. 2004, 147, laatst gewijzigd Stcrt. 2012, 14687). Desalniettemin kan worden gesteld dat gezien de afstand van het plangebied tot de ten westen gelegen N279 (ca. 1,2 kilometer) deze transportroute geen belemmering vormt.

Daarnaast is de locatie goed bereikbaar voor hulpdiensten en goed ontsloten op de openbare weg. Kortom, de N279 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

5.5.5 Transport-/buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object (woonhuis) bij een buisleiding wordt toegelaten:

  • wordt een waarde in acht genomen van 10-6 per jaar met betrekking tot het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten ofwel binnen de PR-contour is de bouw van een woning/kwetsbaar object niet toegestaan;
  • wordt tevens het groepsrisico in het invloedgebied van de buisleiding verantwoord (invloedsgebied: het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico van de buisleiding tot de grens waarbinnen de letaliteit van die personen 1% is).

Situatie plangebied inzake transportleidingen
In de omgeving van het plangebied bevinden zich binnen 1 kilometer afstand geen buisleidingen. Derhalve is een nadere afweging van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor onderhavig planvoornemen niet ana de orde.

5.5.6 Resultaten en conclusies externe veiligheid

Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.

Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0010.jpg"

Uitsnede Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied

Hoofdstuk 6 Overige ruimtelijke aspecten

Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.

6.1 Archeologie

6.1.1 Archeologische monumentenzorg (Erfgoedwet)

Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.

6.1.2 Archeologische verwachtingswaarden

Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart, maar nog lang niet alle gemeenten zijn zover dat zij ook daadwerkelijk beschikken over een dergelijke kaart. De gemeente Peel en Maas beschikt over een 'Gemeentelijke beleidskaart'.

Op grond van deze kaart heeft het plangebied Steenoven 28 te Meijel een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (WRA-5) en een klein deel een hoge verwachtingswaarde (WRA-2). Zie uitsnede hieronder (en tevens de verbeelding met de dubbelbestemmingen).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0011.jpg"

Ter plaatse van Steenoven 28 zijn geen nieuwe bodemverstoringen voorzien die de vrijstellingsgrens die bij deze verwachtingswaarde hoort (te weten een verstoring van meer dan 2.500m2 en dieper dan 40 centimeter) overschrijdt (de teeltondersteunende voorzieningen betreffen puntverstoringen en worden meestal niet dieper dan 40cm in de bodem geplaatst en de kas heeft een oppervlakte van ca. 250m2 die ruim binnen de vrijstelling valt). Ter plaatse van de hoge verwachtingswaarden zijn geen verstoringen voorzien. De te slopenkas ligt voor een klein deel binnen de hoge verwachtingswaarde. Bij de sloop zal geen sprake zijn van extra roering van de bodem. Verder is de bestaande kas slechts beperkt gefundeerd en is om die reden ook geen aantasting van eventuele archeologische waarden te verwachten).

Kortom, nader archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De dubbelbestemmingen blijven vigeren waardoor bij een eventuele overschrijding van de vrijstellingsgrenzen altijd eerst nader onderzoek vereist is.

Op basis van de Erfgoedwet geldt echter de verplichting dat, indien tijdens toekomstige graafwerkzaamheden desondanks archeologische materialen en/of sporen aangetroffen worden aangetroffen, deze per direct gemeld dienen te worden bij de gemeente Peel en Maas.

6.2 Kabels en leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.

De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen (voor zover noodzakelijk), dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.

6.3 Verkeer en parkeren

Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.

6.3.1 Verkeersstructuur

De verkeersstructuur zal als gevolg van onderhavig planvoornemen niet wijzigen. Het planvoornemen leidt niet tot een toename van verkeer qua bedrijfsverkeer als qua privé-verkeer (er is reeds een agrarisch bedrijf toegelaten en dit wijzigt niet).

Ook de aanwezige inrit blijft aanwezig en zal niet wijzigen.

6.3.2 Parkeren

Als gevolg van onderhavig planvoornemen zal er geen extra verkeersaantrekkende werking ontstaan ten opzichte van de bestaande planologische situatie voor de locatie Steenoven 28 te Meijel. Tevens is er voldoende erf beschikbaar voor parkeerdoeleinden. Hierdoor behoeft er geen parkeeroverlast te worden verwacht op de openbare weg. Het aspect parkeren vormt daarom geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

6.4 Waterhuishouding

6.4.1 Nationaal Waterplan 2016-2021

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).

6.4.2 Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.

6.4.3 Watertoets Waterschap Limburg

Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.

Om te bepalen of een plan aan het watertoetsloket moet worden voorgelegd, is de 'digitale watertoets' ontwikkeld. Door middel van het intekenen van het plangebied en het beantwoorden van vragen wordt bepaald welke procedure van toepassing is.

Steenoven 28

Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg. Op de kaarten van de gemeente Peel en Maas van het Waterschap Peel en Maasvallei blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen een aandachtsgebied. Bij Waterschap Limburg is de ondergrens voor het uitvoeren van een watertoets 2.000 m2. Bij onderhavig plangebied is er theoretisch sprake van een nieuwe verharding van meer dan 2.000m2 bebouwing en erfverharding.

Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet in de watertoets.

Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Peel en Maas. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Er zijn geen nieuwe bedrijfsgebouwen voorzien waar afvalwater vrij zal komen.

Bij de realisatie van de teeltondersteunende voorzieningen komt ook geen afvalwater vrij.

Hemelwater dakverhardingen
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van teeltondersteunende voorzieiningen. Bij deze voorzieningen zal geen sprake zijn van opvang van hemelwater. Enerzijds zal het door de constructie 'vallen' en gewoon regulier in de bodem infiltreren. Anderzijds zal het hemelwater door het plastic zijdelings afvloeien en ter plaatse in de bodem infiltreren. Hiervoor zullen direct nabij de voorzieningen verlagingen in het maaiveld worden aangebracht zodat het hemelwater ter plaatse infiltreert. Overige nieuwe verharding is niet direct voorzien. Mocht er in de toekomst een nieuw bedrijfsgebouw worden gebouwd dan zal het vrijkomende hemelwater naar de aanwezige sloten op het eigen terrein worden afgevoerd (danwel zal hiervoor een nieuwe infiltratievoorziening worden gerealiseerd, hiervoor is ruim voldoende ruimte op eigen terrein beschikbaar). Hierbij zal de van toepassing zijn de norm worden toegepast om daarmee de omvang van de infiltratievoorziening te bepalen.

6.4.4 Conclusie

Gelet op vorenstaande en de resultaten van de watertoets vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.

6.5 Natuur en landschap

Gelet op de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan van de provincie Limburg blijkt onderhavig plangebied
niet te zijn gelegen in één van de door de provincie te beschermen bestaande natuurwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0320-ON01_0012.jpg"

Uitsnede ambitiekaart Natuurbeheerplan Limburg

Zoals op de afbeelding te zien is, is het plangebied niet aangeduid als een gebied waar sprake is van
bestaande natuur of waar natuur ontwikkeld dient te worden. Ten aanzien van landschap kan worden gesteld dat in het inpassingsplan een aantal bestaande aanwezige groenelementen is opgenomen. Hierdoor ontstaat er zekerheid over de groene uitstraling van het plangebied,zie bijlage 2.

Gesteld kan worden dat het aspect natuur en landschap geen belemmeringen oplevert voor onderhavige

planontwikkeling.

6.6 Ecologie

6.6.1 Algemeen

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn.

Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.

Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Het planvoornemen voorziet in de sanering van de aanwezige oude kas. Verder voorziet het planvoornemen in de ontwikkeling/plaatsing van teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van deze aanduiding en direct ernaast ter plaatse van reguliere agrarische gronden.

Verder voorziet het planvoornemen in een versterking van de natuurwaarden door de inpassingsmaatregelen en de groene inrichting van het plangebied. Aantasting van ecologische waarden is niet voorzien met onderhavig planvoornemen (er zal juist een versterking optreden door het plan). Tevens is door het IVN een onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 3. Hieruit blijkt dat er vanuit flora en fauna geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.

6.6.2 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming kan worden gesteld dat er geen sprake is van een verslechtering. Het planvoornemen voorziet in de sloop van een oude kas en niet in de bouw van nieuwe bouwwerken waarbij sprake is van de uitstoot van stikstof. Tevens worden er geen dieren gehouden.

Tevens is een stikstofberekening bijgevoegd, zie bijlage 4.

Er kan derhalve worden geconcludeerd dat het aspect gebiedsbescherming geen belemmering voor onderhavig planvoornemen oplevert.

6.6.3 Conclusie ecologie

Gelet op de beschikbare gegevens en het karakter van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Mochten er toch diersoorten in het plangebied voorkomen dan zullen dit algemene soorten zijn waarvoor de lichtste vorm van bescherming geldt (bosmuis, spitsmuis, veldmuis, etc.). Het planvoornemen zal, indien deze soorten zich in het plangebied bevinden, een schadelijk effect hebben daarop. Aangezien de activiteiten zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt een vrijstelling van de verboden opgenomen in de wet. Voor de activiteit hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.

6.7 Duurzaamheid

Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.

Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).

Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

Het bestemmingsplan 'Steenoven 28 te Meijel’ van de gemeente Peel en Maas bestaat uit voorliggende toelichting, de regels en een verbeelding schaal 1 : 2.000.

7.1 Algemeen

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, worden met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket ‘RO Standaarden 2012’ ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende ‘Regeling standaarden ruimtelijke ordening’.

Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:

- er is een begrippenkader gegeven dat in de plannen toegepast moet worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om lijsten van bestemmingshoofdgroepen met mogelijke gebruiksdoelen, dubbelbestemmingen, aanduidingen, indeling van regels etc. Voor het hanteren van het begrippenkader is geen specifieke software vereist;

- er is een verplichte ‘analoge verbeelding’ voorgeschreven, hetgeen inhoudt de manier waarop het plan op papieren kaarten moet worden getoond. Er zijn dwingende regels inzake de opmaak van het plan. Voor het opmaken van plannen is in de praktijk speciale software benodigd;

- er is een verplichte ‘digitale verbeelding’ voorgeschreven, waarmee wordt gedoeld op het tonen van het plan in een digitale omgeving (website).

Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.

7.2 Toelichting, regels en verbeelding

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingsplan visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.

7.2.1 Toelichting

De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.

7.2.2 Regels

Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:

- Hoofdstuk 1: Inleidende regels

o Begrippen

o Wijze van meten

- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

o Bestemmingen

o Voorlopige bestemmingen

o Uit te werken bestemmingen

o Dubbelbestemmingen

- Hoofdstuk 3: Algemene regels

o Anti-dubbeltelregel

o Algemene bouwregels

o Algemene gebruiksregels

o Algemene aanduidingsregels

o Algemene afwijkingssregels

o Algemene wijzigingsregels

o Verwerkelijking in de naaste toekomst

o Algemene procedureregels

o Overige regels

- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

o Overgangsrecht

o Slotregel

De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:

- Bestemmingsomschrijving

- Bouwregels

- Nadere eisen

- Afwijken van de bouwregels

- Specifieke gebruiksregels

- Afwijken van de gebruiksregels

- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden

- Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

- Wijzigingsbevoegdheid

Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan.

7.2.3 Verbeelding

Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoering aanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.

De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is ingetekend op schaal 1:2.000.

Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

8.1 Grondexploitatie

8.1.1 Algemeen

Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel ‘Grondexploitatie’. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van de openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.

8.1.2 Exploitatieplan

Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).

Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.

Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden (die ook van toepassing zijn in het geval de gemeenteraad besluit om middels een projectbesluit af te wijken van het bestemmingsplan):

- het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd;

- het is niet nodig een tijdvak te bepalen waarbinnen de grondexploitatie zal plaatsvinden;

- het is niet nodig een fasering op te nemen waarbinnen werken, werkzaamheden en bouwplannen

uitgevoerd moeten worden;

- het is niet nodig eisen en/of regels omtrent de uitvoering te stellen aan het bouwrijp maken en/of de inrichting van de openbare ruimte en/of de aanleg van nutsvoorzieningen;

- het is niet nodig regels te stellen omtrent de uitvoering van de in het bestemmingsplan opgenomen

bepalingen omtrent sociale huur en/of koopwoningen, kavels voor particulier opdrachtgeverschap of

branches in de detailhandel.

De voorliggende procedure heeft betrekking op een particulier initiatief, waarbij de financiële consequenties uitsluitend door die initiatiefnemer zullen worden gedragen.

Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën. Deze kosten zijn anderszins verzekerd, namelijk door het heffen van leges via een anterieure overeenkomst.

8.2 Planschade

Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.

Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling (afwijken van het bestemmingsplan middels een projectbesluit).

Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Peel en Maas is een planschadeovereenkomst afgesloten, zodat eventuele reële aanvragen inzake de tegemoetkoming in de planschade voor rekening van de initiatiefnemer zullen komen.

Hoofdstuk 9 Overleg en inspraak

9.1 Uitkomsten overleg

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp bestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

9.2 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.

De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.

Voorliggende planontwikkeling is door de gemeente in het kader van artikel 3.1.1 Bro voorgelegd voor advies aan de betreffende instanties. De provincie Limburg heeft akkoord gegeven op het plan.

Het Waterschap heeft aangegeven dat het adviseert om het vrijkomend hemelwater op eigen terrein te infiltreren. Dat is verwerkt in onderhavig plan.

9.3 Inspraak

Ingevolge artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening dienen burgemeester en wethouders te besluiten en te publiceren of er terinzagelegging van het bestemmingsplan plaatsvindt, of er zienswijzen kunnen worden ingediend en of een onafhankelijke adviesinstantie advies uitbrengt. Ook is in voornoemd artikel bepaald dat het voornemen tot het voorbereiden van een bestemmingsplan, waarbij geen MER wordt opgesteld, dient te worden gepubliceerd conform artikel 3:12, lid 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht en langs elektronische weg.

De gemeente Peel en Maas heeft kenbaar gemaakt dat zij, alvorens de formele bestemmingsplan -procedure op te zullen starten, geen voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan ter inzage zullen leggen maar direct overgaan tot het ter visie leggen van het ontwerpplan.

9.4 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft met de buurtbewoners overleg gevoerd medio 2022-2023. De plannen zijn mondeling toegelicht aan de omliggende buren (Steenoven 30 in 2022 en mei 2023, Steenoven 19, juni 2023, Steenoven 24a mei 2023). Hierbij zijn geen bijzonderheden naar voren gekomen. Kortom, voor onderhavig planvoornemen (geen grote wijziging t.o.v. vigerende situatie) is draagvlak in de omgeving van het plangebied.

9.5 Formele procedure

9.5.1 Algemeen

De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:

  • 1. Openbare kennisgeving van het ontwerp bestemmingsplan.
  • 2. Ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan met alle bijbehorende stukken gedurende 6 weken. Tevens wordt de bekendmaking toegezonden aan Gedeputeerde Staten, belanghebbenden en betrokken Rijksdiensten.
  • 3. Gedurende de termijn van ter inzage legging kan een ieder zienswijzen naar voren brengen.
  • 4. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken.
  • 5. Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door ter inzage legging met voorafgaande kennisgeving en toezending van het besluit tot vaststelling aan Gedeputeerde Staten en betrokken Rijksdiensten, Waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien Gedeputeerde Staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, binnen 6 weken na vaststelling.
  • 6. Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden.
  • 7. Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.5.2 Zienswijzen

Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ...-...-... voor zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.