Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken:
-
a. van de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
-
b. van de desbetreffende bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de goot- en bouwhoogten met ten hoogste 10%;
-
c. van de bepalingen in het plan voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand van 5 meter van de bouwvlakgrens tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
-
d. van de bepalingen omtrent voorgevelrooilijn ten behoeve van het bouwen van (bedrijfs)woningen en/of bedrijfsgebouwen voor of achter de bestaande voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
-
1. de afstand tot de bestemming 'Verkeer', 'Water', 'Water - Rivier' of 'Natuur' minimaal 3 meter bedraagt;
-
2. geen aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
9.2 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien verstande dat:
-
a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
b. geen aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de milieusituatie;
-
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
9.3 Afwijken ten behoeve van nevenactiviteiten en verbrede landbouw
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 ten behoeve van nevenactiviteiten en verbrede landbouw binnen de bestaande bebouwing, met dien verstande dat:
-
a. de agrarische bedrijvigheid als hoofdfunctie aanwezig is en blijft;
-
b. het gezamenlijk oppervlak van de bedrijfsbebouwing van het desbetreffende agrarisch bedrijf niet mag worden vergroot;
-
c. dagrecreatie is toegestaan tot maximaal 100 m²
-
d. een educatiefunctie is toegestaan tot maximaal 100 m²;
-
e. verblijfsrecreatie is toegestaan:
-
1. tot maximaal 25% van het bouwvlak, dan wel tot maximaal 30 bedden/slaapplaatsen, met dien verstande dat de totale oppervlakte van de hiervoor benodigde gebouwen maximaal 100 m² bedraagt;
-
2. ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 is toegestaan tot maximaal 100 m²;
-
f. aan het agrarisch bedrijf verbonden zorgfuncties zijn toegestaan in de bestaande bebouwing;
-
g. de voorzieningen onder c., e. en f. niet zijn toegestaan indien de voorzieningen zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
-
h. de hierboven genoemde maximaal toegestane oppervlakten zijn cumulatief van aard, wat impliceert dat bij cumulatie van meerdere vormen van verbrede landbouw en/of nevenactiviteiten het maximum van 100 m² niet mag worden overschreden. Zorgfuncties zijn van de cumulatie uitgesloten;
-
i. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
-
j. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
k. geen aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de milieusituatie;
-
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
-
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
-
l. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
9.4 Afwijken ten behoeve van tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.3 ten behoeve van het bouwen en gebruiken van het bestemmingsvlak voor tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen, mits:
-
a. de voorzieningen niet zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bolle akkers', 'wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd', 'wro-zone - wijzigingsgebied 5 gv' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 6 bn';
-
b. de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt;
-
c. de oppervlakte aan teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 ha bedraagt inclusief de reeds aanwezige tijdelijke hoge teeltondersteunende voorzieningen in het bestemmingsvlak;
-
d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden;
-
e. de teeltondersteunende voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig mogen zijn, met dien verstande dat de constructie ten behoeve van de tijdelijke teeltondersteunende voorziening permanent aanwezig mag zijn;
-
f. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie.
9.5 Afwijken ten behoeve van kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.5 ten behoeve van het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen, mits:
-
a. de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
-
b. het kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf;
-
c. het kleinschalig kampeerterrein mag uitsluitend in een bouwvlak, dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak met dien verstande dat in dit laatste geval aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van het kleinschalig kampeerterrein.
-
d. het totaal aantal kampeermiddelen op het kleinschalig kampeerterrein maximaal 25 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans/chalets niet zijn toegestaan;
-
e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
-
f. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de milieusituatie;
-
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
-
5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
-
h. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden.
9.6 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, mits:
-
a. de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw 2';
-
a. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 15 meter van de woning zijn gelegen;
-
b. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de (bedrijfs)woning;
-
c. maximaal 80 m² mag worden ingericht voor bed en breakfast, met dien verstande dat de (bedrijfs)woning een inhoud heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbare oppervlakte van minimaal 120 m²;
-
d. er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
-
e. het ontbijt wordt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte genuttigd;
-
f. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als een zelfstandige woning;
-
g. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
-
h. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
-
i. overnachting en of logies in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden arbeid valt niet binnen de omschrijving bed en breakfast;
-
j. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
k. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
-
l. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de parkeerbalans in de directe omgeving;
-
4. de milieusituatie;
-
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
9.7 Afwijken ten behoeve van mantelzorg en inwoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van mantelzorg en inwoning in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, mits:
-
a. mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorend bouwwerk betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het hoofdgebouw en de de vloeroppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
-
b. er geen tweede woning ontstaat;
-
c. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
-
d. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
-
e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
-
f. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
-
g. geen aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de milieusituatie;
-
4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
h. de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.
9.8 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden in het bouw-/bestemmingsvlak ten behoeve van een aangrenzend agrarisch perceel, mits:
-
a. per aangrenzend kadastraal perceel met een minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid wordt gebouwd;
-
b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
-
c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
-
1. 25 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
-
2. 40 m² bij een aangrenzend kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
-
d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
-
e. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
-
f. de schuilgelegenheid niet mag worden uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
-
g. de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
-
h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de milieusituatie;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
9.9 Afwijken ten behoeve van bouw van een bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van de
bepalingen van het plan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 0'
ten behoeve van de bouw van één bedrijfswoning bij een bestaand volwaardig agrarisch
bedrijf, mits:
-
a. er per volwaardig agrarisch bedrijf maximaal één bedrijfswoning kan worden
gebouwd;
-
b. aan de hand van een bedrijfsontwikkelingsplan wordt aangetoond dat er reeds één
jaar sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf dat als zodanig in
gebruik is;
-
c. wordt aangetoond dat de bedrijfswoning uit het oogpunt van doelmatige
bedrijfsvoering noodzakelijk is;
-
d. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de
omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd
welke als als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de
landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten
kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is
ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
-
e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
-
f. de inhoud van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt
maximaal 1000 m3;
-
g. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6
en 9 meter;
-
h. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk
maximaal 3,30 en 6 meter;
-
i. dde afstand tot de bestemmingsvlakgrens bedraagt minimaal 5 meter;
-
j. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 1 meter achter de
voorgevelrooilijn gebouwd;
-
k. dde afstand tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal
15 meter;
-
l. geen aantasting plaatsvindt van:
-
1. de verkeersveiligheid;
-
2. het woon- en leefklimaat;
-
3. de milieusituatie;
-
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
-
m. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige
Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen
significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden.