Plan: | Speel- en natuurkampeerterrein Jong Nederland in Maasbree |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.OMG0063-VG01 |
In de directe nabijheid van het bestaande terrein van de Stichting Jong Nederland Maasbree is de stichting voornemens een natuurkampeerterrein met een oppervlakte van circa 1 hectare te realiseren.
Dit gebruik is niet toegestaan op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de strijdigheid met het bestemmingsplan weg te nemen is een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan nodig. Voorliggende rapportage voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning.
Het besluitgebied is gelegen aan de Kerkdijk, net aan de overzijde van het bestaande terrein van Jong Nederland Maasbree dat ligt ingesloten tussen de Kerkdijk en de Breestraat. Het perceel is plaatselijk bekend als kadastrale gemeente Maasbree, sectie T, nummer 146 en heeft een oppervlakte van circa 1 hectare.
Afbeelding: luchtfoto plangebied en omgeving (bron: Google Maps)
Ter plaatse van het plangebied is bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' van toepassing. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is door de gemeenteraad op 5 februari 2013 vastgesteld en op 5 november 2013 op odnerdelen - ter herstel van diverse omissies - gewijzigd vastgesteld. Op 24 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op de beroepen en op onderdelen zelf in de zaak voorzien. In dit bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Natuur' met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' en de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', 'wro-zone - wijzigingsgebied 6bn' en 'provinciale ontwikkelingszone groen' (gedeeltelijk).
Afbeelding: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan met plangebied rood omkaderd (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Ter plaatse van de bestemming 'Natuur' zijn de gronden bestemd voor de instandhouding van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en/of abiotische waarden, het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke waarde en/of ecologische waarde alsmede voor de instandhouding van bos met de daarop afgestemde bosbouw en houtproductie. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 6bn' zijn tevens bestemd voor de instandhouding van bos- en natuurgebieden. Op grond van de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie - 5' gelden beperkingen ten aanzien van ingrepen in de bodem.
Binnen de bestemming 'Natuur' is gebruik van de gronden ten behoeve van verblijfsrecreatieve dan wel maatschappelijke doeleinden niet toegestaan.
Het besluit tot het verlenen van omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing, in de vorm van een toelichting. Aan bod komen onder andere:
Naast deze ruimtelijke onderbouwing omvat dit besluit een verbeelding met plancontour, opgesteld conform de RO-standaarden. Hiermee wordt voldaan aan de eisen vanuit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de gemeente Peel en Maas.
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van het besluitgebied gegeven. Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is het verantwoorden en onderbouwen van het gewenste gebruik van de gronden. Uitgangspunt hierbij is dat de huidige ruimtelijke kwaliteiten worden gewaarborgd en zo mogelijk versterkt. Vervolgens wordt ingegaan op de beoogde toekomstige ruimtelijke structuur.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuiden van de kern Maasbree op een bosperceel aan de Kerkdijk. De directe omgeving van het plangebied wordt gevormd door omliggende bospercelen en aan de overzijde van de Kerkdijk door het huidige terrein van Stichting Jong Nederland Maasbree, wat uit een groot grasveld bestaat met aansluitend het verenigingsgebouw van Jong Nederland. Op dit terrein vinden activiteiten voor spel, ontspanning en ontplooiing voor de jeugd van circa 4 tot 18 jaar plaats.
In de huidige situatie is het plangebied een bosperceel zonder bebouwing. Jong Nederland is voornemens op het terrein een natuurkampeerterrein te realiseren. In de huidige situatie wordt het terrein door Jong Nederland reeds gebruikt ten behoeve van spellen en dergelijke. Op het terrein is enige verharding aanwezig met betonstenen.
In de nieuwe situatie veranderd er niet veel aan de terreininrichting. Er wordt op beperkte schaal klinkerverharding (circa 40 m2) toegevoegd en er wordt een klein bouwwerk geplaatst met aansluitingen op de diverse nutsvoorzieningen ten behoeve van het kunnen plaatsen van een mobiele sanitaire voorziening. Deze mobiele voorziening wordt uitsluitend geplaatst ten tijde van kampeeractiviteiten op het terrein en betreft geen permanente voorziening.
Het voornemen voorziet in het toestaan van kamperen van groepen in tenten op het terrein voor de duur van gemiddeld circa 70 nachten per jaar. Dit vindt grofweg plaats in de periode van mei tot oktober. Op het natuurkampeerterrein in combinatie met het bestaande terrein van Stichting Jong Nederland Maasbree aan de overzijde van de Kerkdijk kunnen in totaal maximaal 280 personen overnachten. Gemiddeld zullen er bij een overnachting tussen de 20 en 100 personen overnachten op het natuurkampeerterrein. Uitgangspunt voor het overnachten is kamperen met zo min mogelijk middelen en aantasting van het gebied. Er is daarbij geen sprake van versterkt geluid. Het verwachtte ruimtebeslag van de kampeermiddelen bedraagt circa 10% van de totale terreinomvang. In de toekomstige situatie wil Jong Nederland het terrein eveneens beschikbaar houden ten behoeve van spellen en dergelijke, waarvoor geen nieuwe bebouwde voorzieningen worden gerealiseerd.
Ten behoeve van het kleine bouwwerk met aansluitingen op de nutsvoorzieningen dienen leidingen te worden aangelegd, wat beperkte (eenmalige) grondwerkzaamheden met zich meebrengt. Deze grondwerkzaamheden vinden plaats over een lengte van circa 165 meter, tot aan de bestaande bebouwing van Jong Nederland aan de overzijde van de Kerkdijk. Ten aanzien van de leidingen moet worden gedacht aan een drukriolering, elektra en een waterleiding. Op het terrein wordt bij de ingang afsluitbare poort geplaatst, waardoor het niet meer voor een ieder zondermeer mogelijk is met motorvoertuigen het terrein te betreden. Uiteraard is Jong Nederland wel in staat het terrein op dergelijke wijze te betreden, bijvoorbeeld met een materiaalwagen. Het terrein blijft te voet ten alle tijde toegankelijk. De terreinafscheiding wordt gerealiseerd met natuurlijke materialen, bijvoorbeeld in de vorm van boomstronken en (sprokkel)hout.
Bij ieder plan vindt inkadering binnen het beleid van de overheid plaats. Door een toetsing aan rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid ontstaat een duidelijk beeld van de marges waarbinnen het bestemmingsplan wordt opgezet. De beleidsinkadering dient een compleet beeld te geven van de ruimtelijke overwegingen en het relevante planologisch beleid.
Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. De belangrijkste kaders van het Rijk en de provincie Limburg worden in het kort weergegeven, omdat deze zoals gezegd randvoorwaarden geven voor het lokale maatwerk in het bestemmingsplan.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:
Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.
De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:
Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.
De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Met het Barro geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken.
Door middel van het Barro worden voor een aantal specifieke onderwerpen algemene regels gesteld ten behoeve van de verwerking in bestemmingsplannen. In het SVIR is aangegeven wat het nationale belang is van het stellen van regels voor deze onderwerpen. Het Barro stelt in eerste instantie regels voor het project Mainportontwikkeling Rotterdam, het kustfundament, grote rivieren, de Waddenzee en het waddengebied, defensie en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op een later moment zal het besluit worden aangevuld met andere onderwerpen uit de SVIR.
De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter waardoor geformuleerde nationale belangen niet belemmerd worden door ontwikkelingen die middels bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. Voor een aantal onderwerpen geeft het Barro de opdracht dan wel de mogelijkheid aan provincies om bij provinciale verordening regels te stellen. Tevens geeft de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.
Het Barro voorziet niet in een onderwerp dat op het plangebied van toepassing is. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen, de zogenoemde ‘ladder duurzame verstedelijking’. Het doel hiervan is een goede ruimtelijke ordening door middel van een zorgvuldige afweging over het ruimtegebruik.
De ladder bestaat uit drie treden:
Met het voorliggende planvoornemen wordt een natuurkampeerterrein ten behoeve van de Stichting Jong Nederland Maasbree mogelijk gemaakt. De ligging van een dergelijke voorziening is sterk gekoppeld aan de ligging van de overige gronden van de stichting, van een vrije dan wel alternatieve keuze voor een locatie is daarmee geen sprake. De locatie is ten behoeve van het doel wat met deze functie wordt nagestreefd goed bereikbaar door de ligging direct grenzend aan bestaande infrastructuur.
Op basis van het vorengaande wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Ladder duurzame verstedelijking.
Op 12 december 2014 is door Provinciale Staten het Provinciaal OmgevingsPlan 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL2014 is per 16 januari 2015 in werking getreden. Het POL2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL2014 komen alleen die zaken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen en die vragen om regionale oplossingen. Dat sluit aan bij de basisfilosofie en ook bij aanpak de van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren.
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, het versnellen van de energietransitie, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De belangrijke principes in het Limburgs omgevingsbeleid zijn:
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, onderscheidt dit POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Afbeelding: Zonering POL 2014 met globale ligging plangebied (roodomrand) (bron: Provincie Limburg)
Het plangebied ligt binnen de zone 'Goudgroene natuurzone'. In de Goudgroene natuurzone geldt een 'nee, tenzij-regime'. Door IVN Baarlo-Maasbree is een quickscan flora en fauna uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling (zie paragraaf 4.5). Hieruit blijkt dat de activiteiten niet leiden tot een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied. Aan het bepaalde in het POL wordt daarmee voldaan.
De Omgevingsverordening Limburg (2011) was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. Vanwege de vaststelling van het POL2014 is de Omgevingsverordening Limburg gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
In de Omgevingsverordening wordt de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk Ruimte, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden tevens in de Omgevingsverordening juridisch geborgd.
In de Omgevingsverordening is het plangebied eveneens aangewezen als Goudgroene natuurzone. Ter bescherming hiervan is gesteld dat een ruimtelijk plan dat binnen een dergelijk gebied is gelegen geen nieuwe activiteiten dan wel de wijziging van bestaande activiteiten met zich mee mag brengen waarmee mogelijk de wezenlijke kenmerken en waarden in het gebied worden aangetast. Met de voorliggende ontwikkeling is daarvan geenszins sprake. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat door IVN is uitgevoerd en dat als Bijlage bij deze toelichting is gevoegd.
In december 2011 is de Structuurvisie buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan 2008, Kwaliteitskader buitengebied, VAB beleid, Structuurvisie IV en Glas) samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. Daarnaast vormt de structuurvisie een instrument om kostenverhaal mogelijk te maken en vormt het de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.
Het kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas bevat het instrumentarium om ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering van datzelfde buitengebied. Het kwaliteitsmenu is van toepassing op ontwikkelingen buiten de, rond de kernen getrokken, contour die middels bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt.
Net als in het provinciaal beleid wordt er bij kwaliteitsverbeteringen onderscheid gemaakt in Basiskwaliteit (geldt altijd bij ontwikkelingen), daar bovenop Basiskwaliteit Plus (bij specifieke grote ontwikkelingen) en daar bovenop Aanvullende Kwaliteitsverbeteringen (bij nog grotere of meer van het bestemmingsplan afwijkende ontwikkelingen). Voorliggende ontwikkeling betreft gebiedseigen recreatie. Bij onder meer uitbreiding daarvan geldt een bijdrage van 80% van het totale bebouwde en verharde oppervlak als aanvullende kwaliteit. Daarnaast geldt te allen tijde een basiskwaliteit. Omdat sprake is van ontwikkelingen in een 'bos- en natuurgebied' geldt een bijdrage van twee keer de aanvullende kwaliteit. In voorliggend geval is daarmee sprake van de basiskwaliteit plus twee keer de aanvullende kwaliteit.
De basiskwaliteit en de basiskwaliteit plus dient áltijd te bestaan uit fysieke maatregelen op de locatie waar de ontwikkeling plaats vindt. De impact van de voorliggende ontwikkeling is zeer gering gezien de zeer beperkte mate waarin bouwwerken en verhardingen worden toegevoegd. Daarbij wordt het terrein, mede op verzoek van IVN Baarlo-Maasbree (zie paragraaf 4.5) voorzien van een zo natuurlijk mogelijke terreinafscheiding om een zo goed en onopvallend mogelijk inpassing in de omgeving te realiseren.
In de toekomstige situatie zal er in totaal 100 m2 verharding zijn, bestaande uit reeds bestaande en nog aan te leggen verharding voor de vuurplaats en de plaatsing van een mobiele sanitairvoorziening. De basiskwaliteit is reeds aanwezig (bosgebied). Voor de aanvullende kwaliteit geldt vervolgens 80% van 100 m2 keer twee, dus in totaal 160 m2. Deze aanvullende kwaliteit wordt gerealiseerd in de vorm van:
Voorliggende maatregelen ten behoeve van de aanvullende kwaliteit zijn vastgelegd in een landschappelijk inpassingsplan dat als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt gekoppeld. Dit landschappelijk inpassingsplan is tevens als bijlage bij voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgenomen (zie Bijlage 4 Landschappelijke inpassing).
Milieubeleid vindt steeds meer zijn weg in andere beleidsvelden. Verbreding van milieubeleid naar andere beleidsterreinen is dan ook een belangrijk uitgangspunt. Ook in de ruimtelijke planvorming is structureel aandacht voor milieudoelstellingen en omgevingsaspecten nodig. De doelstellingen ten aanzien van milieu en andere omgevingsaspecten worden daartoe in een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces meegewogen. Een duurzame ontwikkeling van de gemeente is een belangrijk uitgangspunt dat zijn doorwerking heeft in meerdere beleidsterreinen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van ‘woonwijken’ de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Het planvoornemen voorziet in het aanleggen van een natuurkampeerterrein met een omvang van circa 1 hectare en zonder permanente voorzieningen anders dan een aansluiting op het netwerk van nutsvoorzieningen. Een dergelijk activiteit komt niet voor op voornoemde C- of D-lijst. Het uitvoeren van een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde.
Conclusie
Onderhavig planvoornemen (aanleggen van een natuurkampeerterrein van zeer beperkte schaal) maakt geen ontwikkelingen mogelijk waarvoor een milieuffectrapportage is vereist.
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (hierna Wgh) in werking getreden. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.
Met het planvoornemen worden geen nieuwe geluidsbronnen of geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het gaat in onderhavige situatie om de aanleg van een natuurkampeerterrein van beperkte omvang. Om de akoestische situatie in en in de directe nabijheid van het plangebied goed inzichtelijk te krijgen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3 Akoestisch onderzoek).
Conclusie
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
In het onderzoeksrapport zijn de geluidniveaus tijdens zowel de bestaande als nieuwe situatie berekend, inzichtelijk gemaakt en getoetst aan de gestelde geluideisen. In de situaties zoals beschreven in deze rapportage, kan worden gesteld dat er na uitbreiding van de beschouwde locatie van Jong Nederland Maasbree te allen tijde sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nabij gelegen camping. De uitbreiding zorgt er ook voor dat de situatie akoestisch gezien alleen maar verbeterd. Het type geluid is bovendien een gebiedseigen geluid (recreërende mensen), waardoor deze minder als hinderlijk zal worden ervaren. Een gebiedsvreemd geluid wordt namelijk sneller als hinderlijk ervaren, waardoor sneller (dus bij lagere geluidniveaus) een slecht woon- en leefklimaat ontstaat. Ook vindt de geluidproductie enkel in de dag- en avondperiode plaats. Het aspect omgevingslawaai vormt derhalve geen belemmering om de beoogde bestemmingswijziging toe te staan.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in
getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Het planvoornemen heeft gelet op de aard van de ontwikkeling geen invloed op de luchtkwaliteit. Het betreft het gebruik van het terrein als natuurkampeerterrein op een terrein dat in de huidige situatie reeds in gebruik is bij Jong Nederland.
Conclusie
Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet', dat op 1 april 2015 in werking is getreden. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een natuurkampeerterrein zonder verdere permanente voorzieningen en een beperkte gebruiksduur gedurende het jaar. Hiermee wordt geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk gemaakt.
Vanuit deze activiteit is geen sprake van externe werking in het kader van veiligheid in verband met gevaarlijke stoffen. De minimale afstand tot vervoer van gevaarlijke stoffen (Provinciale weg N275 ten zuiden van Maasbree) bedraagt ruim 1.000 meter (www.risicokaart.nl).
Tot slot blijkt uit de risicokaart dat er in de directe omgeving van het besluitgebied geen bedrijven zijn gelegen waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt. De minimale afstand tot het dichtsbijzijnde bedrijf met gevaarlijke stoffen (gelegen aan de Provinciale weg N275) bedraagt ruim 1.000 meter (www.risicokaart.nl).
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Momenteel worden richtlijnen gehanteerd waardoor er sprake is van een zekere noodzakelijke afstand tussen (agrarische) bedrijven en woonbebouwing. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.
In de VNG-publicatie zijn kampeerterreinen, vakantiecentra en dergelijke (met keuken) (SBI-code 553, 552) aangemerkt als een inrichting van milieucategorie 3.1 met als maatgevend aspect geluid. Dit houdt in dat de richtafstand tussen de terreingrens en de dichtstbij gelegen gevel van omliggende gevoelige functies 50 meter bedraagt. De dichtstbij gelegen gevel van een milieugevoelige functie (bedrijfswoning aan de Breestraat 15) ligt op een afstand van circa 125 meter, waarmee ruimschoots aan de richtafstand wordt voldaan. Daarnaast is geen sprake van een kampeerterrein met keuken.
De realisatie van een natuurkampeerterrein zonder verdere (permanente) voorzieningen brengt geen significante hinder met zich mee voor de in de omgeving gelegen milieugevoelige functies.
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen zijn voor het planvoornemen.
In het vigerende bestemmingsplan is aan het plangebied een archeologische dubbelbestemming toegekend, waarbij is bepaald dat op de betreffende gronden niet mag worden gebouwd voor zover het betreft een vergroting van het bestaande bebouwde oppervlak met meer dan 2.500 m2. Daarbij is een beperking gesteld aan de maximale diepte van grondwerkzaamheden, waarbij is gesteld dat bij het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken niet dieper dan 40 centimeter beneden maaiveld mag worden gebouwd.
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt op een voorziening met aansluitingen op het nutsnetwerk aangelegd. Geadviseerd wordt de daartoe leidende leidingen op een diepte van circa 80 centimeter beneden maaiveld te realiseren. De lengte van de daartoe benodigde grondwerkzaamheden bedraagt circa 165 meter, waarmee het verstoorde oppervlak ruim minder dan 2.500 m2 bedraagt. Er is derhalve geenszins sprake van een significante kans op verstoring van archeologische waarden.
Conclusie
Op basis van het vorengaande vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de planvorming.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijke onderbouwing ten behoeve van de aanvraag voor een omgevingsvergunning, een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de voksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
Het planvoornemen voorziet in de aanleg op een natuurkampeerterrein op een bosperceel. Voor de locatie is een historisch vooronderzoek uitgevoerd (Econsultancy, d.d. 26 januari 2016). Dit onderzoek is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen (zie Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek).
Voor de locatie worden redelijkerwijs geen verontreinigingen verwacht in de vaste bodem dan wel in het freatisch grondwater als gevolg van voormalige en huidige activiteiten op en in de directe omgeving van de onderzoekslocatie.
Conclusie
Het besluitgebied is geschikt voor de huidige/toekomstige functie verblijfsrecreatie. De bodemkwaliteit vormt tevens geen belemmering voor de uit te voeren werkzaamheden.
Op 4 december 2015 is door IVN Baarlo-Maasbree een quickscan flora en fauna uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling (zie Bijlage 2 Quickscan flora en fauna). Onderstaand zijn de resultaten van deze quickscan weergegeven, waarbij een onderscheid is gemaakt naar een gebiedsgerichte en soortgerichte benadering, gevolgd door een algehele conclusie ten aanzien van flora en fauna in het plangebied.
De quickscan flora en fauna heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig zijn of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingrepen.
De quickscan flora en fauna toetst voornamelijk aan de Flora- en faunawet. Indien een plangebied in of nabij een gebied is gelegen dat tot de EHS behoort of onder de Natuurbeschermingswet valt, dient te worden bepaald of er een effect valt te verwachten. Bij een toetsing aan de Natuurbeschermingswet spelen vaak andere facetten mee, zoals de aanwezige doelsoorten en kernwaarden van het betreffende beschermde gebied.
Nationaal Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden, ook wel de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) geheten. Het netwerk dient om natuurgebieden beter onderling te verbinden door middel van ecologische verbindingszones. Ecologische verbindingszones zijn stroken en stukjes natuur die de verspreid liggende natuurgebieden met elkaar verbinden. Op die manier kunnen dieren en planten zich van het ene naar het andere leefgebied verplaatsen. Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk geworden voor het Natuurnetwerk Nederland.
Het perceel betreft bestaand bos gelegen binnen de EHS, waarin omstreeks 1975 al een trimbaan is aangelegd waarvan enkele toestellen nog steeds gebruikt (kunnen) worden.
Provinciale Groene Natuurzones Limburg
In het provinciaal natuurbeleid (POL 2014, zie paragraaf 3.3.1) zijn drie groene natuurzones te onderscheiden, de goudgroene-, zilvergroene- en bronsgroene natuurzones. De goudgroene natuurzones betreffen de parels onder de Limburgse natuurgebieden, de zilvergroene zones is natuur met een minder hoge concentratie aan natuurwaarde. De bronsgroene zijn landschapszones die ten aanzien van natuur- en landschap de meest waardevolle cultuurlandschappen zijn waarbij natuur, landschap sterk gemengd met landbouw en andere functies voorkomen. De onderzoekslocatie bevindt zich in de goudgroene natuurzone.
Bij het terreinbezoek dat ten behoeve van de quickscan flora en fauna is uitgevoerd op 4 december 2015 is een aantal diersoorten geconstateerd. Onderstaand staan de aangetroffen soorten per soortgroep benoemd.
Vogels: gaai, koolmees, pimpelmees, winterkoning, roodborst, grote bonte specht.
Planten: diverse soorten mossen waaronder fraai haarmos, gewoon dikkopmos en grof laddermos, braam, brede stekelvaren.
Bomen: grove den en zwarte den, Amerikaanse eik.
Zoogdieren: er zijn geen sporen van (kleine) zoogdieren in het gebied aangetroffen.
IVN Baarlo-Maasbree komt op basis van de bevindingen van het onderzoek tot de volgende conclusie:
Er is geen sprake van nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten die de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied aantasten. Bij de aanleg en inrichting worden planten en dieren noch vernield, noch bedreigd. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen.
IVN Baarlo-Maasbree hecht er waarde aan en vindt het noodzakelijk, dat langs de weg op de percelen gelegen naast het kampeerterrein, die beide door de gemeente zijn aangekocht, de bestaande prikkeldraadafrastering wordt weggehaald en ter plaatse de grens wordt afgezet met natuurlijk materiaal. Het voorstel is om hiervoor de boomstronken en (sprokkel)hout dat op of direct langs het toekomstig natuurkampterrein ligt te gebruiken, aangevuld met laag groeiende heesters. Hierbij valt te denken aan struiken die met gedempt zonlicht genoegen nemen, zoals meidoorn, sleedoorn, Gelderse roos, hondsroos.
Bovenstaande in overweging nemende komt IVN Baarlo-Maasbree tot een gunstig oordeel ten aanzien van de inrichting van het terrein als natuurkampeerterrein.
Aan de waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied veranderd nagenoeg niets. Er wordt op zeer beperkte schaal verharding toegevoegd: 40 m2 ten opzichte van een terreinomvang van circa 1 hectare. De totale verharding binnen het plangebied bedraagt daarmee niet meer dan 100 m2. Het hemelwater kan langs de randen van de verharding rechtstreeks infiltreren in de bodem. Hiermee zal de afvoer van hemelwater binnen het plangebied niet worden beïnvloed.
Tevens wordt er uitsluitend nieuwe bebouwing toegevoegd in de vorm van een beperkt bouwwerk waar aansluitingen op de nutsvoorzieningen worden gerealiseerd. Eén van de aansluitingen betreft aansluiting op het drukriool ten behoeve van de mobiele sanitairwagen die ten tijde van kampeeractiviteiten kan worden geplaatst. Geadviseerd is daarbij door middel van een pompgemaal aan te sluiten op de huisaansluiting van de blokhut op het nabijgelegen perceel van Jong Nederland Maasbree. Hiermee is een goede afvoer van vuilwater gegarandeerd.
Er wordt ten behoeve van de nieuwe verharding en het bouwwerk voor nutsaansluitingen geen gebruik gemaakt van uitlogende en andere milieubelastende materialen.
Huidige situatie
Op het bestaande terrein van Stichting Jong Nederland Maasbree aan de Breestraat en bij de Blokhut bevinden zich 11 parkeerplaatsen. Deze 11 zijn ruim voldoende voor het parkeren van auto`s van de leiding op groepsavonden en bij verhuur van het terrein. Aansluitend aan dit terrein is ruimte voor het parkeren van circa 20 auto's in de berm gelegen aan de oostzijde van de Breestraat welke ter plaatse een breedte heeft van circa 3 meter. Dit is voldoende voor het tijdelijk parkeren ten behoeve van het halen en brengen van kinderen naar de groepsavonden en bij verhuur van het bestaande terrein. Dit uiteraard als de kinderen met de auto worden gebracht. Als de kinderen met de fiets komen is er op het terrein voldoende plek voor stalling van deze fietsen. Als tijdens een kamp een bezoekersavond wordt gehouden, dan blijkt uit ervaring dat er tot nu toe tot maximaal 50 auto`s komen. Voor het parkeren van deze voertuigen worden afhankelijk van de situatie afspraken gemaakt met de eigenaar / gebruiker van een nabijgelegen locatie aan de Vlasrooth (circa 20 parkeerplaatsen). Dit vindt ook plaats bij andere activiteiten waarbij meer parkeergelegenheid noodzakelijk is. Deze locatie is gemiddeld één tot twee keer per jaar nodig. Kampmateriaal wordt meestal aangevoerd met een vrachtauto / container via de achteringang aan de Kerkdijk. Deze wordt op het terrein gelost en geladen en bij gebruik van een container blijft deze veelal gedurende de duur van het kamp staan.
Toekomstige situatie
Voor de toekomstige situatie zijn op het toekomstige natuurkampeerterrein 7 parkeerplaatsen voorzien voor op het terrein aan de Kerkdijk tussen de bomen vlakbij de ingang. Hiervoor zijn geen aanvullende inrichtingswerken nodig. Voor het parkeren tijdens de verhuur van het natuurkampeerterrein is deze parkeercapaciteit voldoende voor de leiding. Op de achterzijde het huidige terrein aan de Breestraat van Stichting Jong Nederland Maasbree aan de Breestraat en langs de Kerkdijk is ruimte voor het parkeren van 45 auto`s voor het brengen en/of halen van deelnemers alsmede bezoekers van het kamp. Om overlast tav parkeren zoveel mogelijk te voorkomen houdt Jong Nederland bij haar activiteiten toezicht op het parkeren en spreekt de bezoekers zo nodig op hun gedrag aan. Ten aanzien van de routering van auto's stimuleert Jong Nederland zoveel mogelijk dat auto's via de noordzijde van de Kerkdijk het nieuwe terrein aan de Kerkdijk bereiken.
Conclusie:
Er is op en in de nabije omgeving van de beide terreinen van Stichting Jong Nederland Maasbree aan de Breestraat en de Kerdijk, voldoende ruimte om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte. Er heeft overleg plaatsgevonden en er zijn afspraken gemaakt met de eigenaar van een nabijgelegen perceel om in pieksituaties de extra parkeerdruk op te kunnen vangen op het perceel van deze eigenaar. Dit is maar 1 of 2 keer per jaar nodig.
Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Met het planvoornemen is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat de gemeenteraad niet verplicht is om een exploitatieplan op te stellen of dat het kostenverhaal anderszins verzekerd dient zijn.
Aangenomen mag worden dat tegen het planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan.
Met onderhavig ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het besluitgebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.
Onderhavige ruimtelijke onderbouwing wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Daarnaast is het planvoornemen in het kader van vooroverleg toegezonden aan de provincie Limburg. De provincie heeft aangegeven akkoord te zijn met het project.
De omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
Ontwerp:
Verlenen:
Beroep en hoger beroep (indien aan de orde):
Inwerkingtreding:
Afbeelding: overzicht procedure