Plan: | Ruon woning Blauwververstraat 5 Helden |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.OMG0089-ON01 |
De gemeente Peel en Maas heeft besloten om onder voorwaarden principe-medewerking te verlenen aan onderhavig planvoornemen. Dit is op 25 april 2016 per brief aan de initiatiefnemer medegedeeld. Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de aanvraag voor de noodzakelijke omgevingsvergunning. Er is een omgevingsvergunning vereist voor het bouwen van een levensloopbestendige woning met garage en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Deze uitgebreide procedure is schematisch weergegeven in Hoofdstuk 6 Procedure.
Het besluitgebied gezien van de straatzijde tussen de huisnummers 5 en 7
Onderhavige ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de aanvraag om die omgevingsvergunning te verkrijgen omdat de toevoeging van een levensloopbestendige woning met garage op het perceel Blauwververstraat 5 volgens het ter plaatse vigerende bestemmingsplan niet is toegestaan. Met deze ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat de beoogde locatie geschikt is voor de realisatie van de woning. Hierdoor wordt het realiseren van een extra woning op het perceel Blauwververstraat 5 mogelijk.
Het besluitgebied ligt ten westen van het centrum van de kern Helden, welke onderdeel is van de kern Helden-Panningen. Het betreffende gebied ligt aan de Blauwververstraat ingeklemd tussen huisnummer 5 in het westen en een verhard pad in het oosten, dat grenst aan huisnummer 7. De noordzijde van het besluitgebied grenst aan de tuin van de woning aan de Hövelstraat 8 en de Blauwververstraat vormt de zuidelijke grens van het besluitgebied. Het besluitgebied zelf bestaat momenteel uit begroeiing welke wordt gevormd door een deel van de achtertuin van Blauwververstraat 5, een heg en een aantal bomen en struiken. Het betreft het kadastrale perceel gemeente Peel en Maas, sectie G, nummer 2827
Luchtfoto met roodomlijnd het besluitgebied
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse betreft het bestemmingsplan 'Dubbelkern Helden - Panningen' van de gemeente Peel en Maas. Dit bestemmingsplan is door de raad vastgesteld op 5 februari 2013.
Uitsnede van het geldende bestemmingsplan met roodomlijnd het besluitgebied
Op het besluitgebied zijn de volgende bestemmingen van toepassing:
Het planvoornemen past niet binnen de regels van de bestemming 'Wonen' aangezien het toevoegen van een extra woning niet is toegestaan. Deze ruimtelijke onderbouwing is onderdeel van de Wabo-afwijkingsprocedure om de gewenste levensloopbestendige woning met garage mogelijk te maken.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt eerst een beschrijving van de omgeving van het besluitgebied, het besluitgebied zelf en het planvoornemen gegeven in Hoofdstuk 2. Vervolgens worden in Hoofdstuk 3 de beleidskaders van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. In Hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem- en grondwaterkwaliteit, geluidhinder, luchtkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de haalbaarheid en in Hoofdstuk 6 de voor de onderhavige bestemmingsplanherziening te doorlopen procedure.
Het besluitgebied is gelegen in een woongebied tussen de kernen Helden en Panningen. Deze twee kernen zijn vanaf de jaren '80 volledig aan elkaar gegroeid. Het besluitgebied ligt min of meer op de scheidingslijn tussen Helden en Panningen. De omgeving van het besluitgebied betreft een ruim opgezette woonwijk met voornamelijk vrijstaande woningen met ruime tuinen, tweekappers en een aantal blokken geschakelde woningen. Veel woningen zijn voorzien van een garage De meeste voorzieningen bevinden zich in de oude kernen van Helden en Panningen, waarvan Helden in onderhavig geval het dichtste bij ligt.
De directe omgeving van het besluitgebied bestaat geheel uit vrijstaande woningen en tweekappers (waarvan de meeste met garage) verschillend van karakter, architectuur en kapvorm.
Impressies van de directe omgeving van het besluitgebied, rechtsonder de steeg langs het besluitgebied
Het besluitgebied bestaat momenteel uit enkele bomen en begroeiing struiken en planten en gras. Deels bestaat het gebied uit de naastgelegen tuin van Blauwververstraat nummer 5. Het gebied wordt aan de zijde van het pad en aan de zijde van de Blauwververstraat begrensd door een heg van Buxus en Klimop welke de afscheiding vormt tussen de tuin en het omliggende groen.
Impressies van het besluitgebied
Het planvoornemen betreft de realisatie van een vrijstaande levensloopbestendige woning met garage. Deze woning zal worden gerealiseerd op een deel van de gronden van de tuin van Blauwververstraat nummer 5. Dit planvoornemen past binnen de regels welke worden gesteld in het geldende bestemmingsplan 'Dubbelkern Helden - Panningen' inzake oppervlakte, bebouwingspercentage en bouwhoogtes.
Schets van het besluitgebied en haar directe omgeving, de nieuwe woning is voor de beeldvorming blauw gearceerd
Verkaveling
Vooraanzicht van de nieuwe woning (donkerbruin) ten opzichte van de overige woningen hierop is goed te zien dat de woning goed aansluit op de omgeving
De woning is onder andere levensloopbestendig doormiddel van de aanwezigheid van een lift. Hierdoor kunnen de bewoners ook op latere leeftijd als ze minder mobiel zijn op alle plekken in huis komen.
Vooraanzicht van de woning (zuid) met hoogtes
Zijaanzicht van de woning (oost)
Achteraanzicht van de woning (noord)
Zijaanzicht van de woning (west)
Plattegrond van de begane grond met afmetingen
Plattegrond van de eerste verdieping met afmetingen
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Het rijksbeleid zal worden besproken aan de hand van de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor het provinciaal beleid wordt gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014), eveneens een overkoepelend beleidsstuk. Het regionaal beleid wordt uiteengezet aan de hand van de 'Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg' en bij het gemeentelijk beleid wordt de structuurvisie 'Kernen en Bedrijventerreinen' behandeld.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig besluitgebied zijn als volgt:
Betekenis voor het besluitgebied
De SVIR voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat middels deze ruimtelijke onderbouwing invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).
Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 Bro een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden (de “Ladder voor duurzame verstedelijking”):
Alvorens te toetsen aan voornoemde drie tredes van de ladder, dient te worden vastgesteld of sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Dit begrip is in artikel 1.1.1 Bro gedefinieerd als 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Uit jurisprudentie ten aanzien van dit begrip blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt bij de beoordeling of sprake is van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling, dan kan weliswaar sprake zijn van een stedelijke ontwikkeling, maar kan dergelijke ontwikkeling als te kleinschalig worden aangemerkt om te worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.
Betekenis voor het besluitgebied
Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State woningbouwontwikkelingen vanaf circa twaalf woningen beschouwt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Deze ruimtelijke onderbouwing behorend bij de benodigde omgevingsvergunning maakt de realisatie van één woning mogelijk en kan hierdoor niet beschouwd worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder voor duurzame verstedelijking is op onderhavig planvoornemen dan ook niet van toepassing. Daarmee is niet gezegd dat in het geheel voorbij kan worden gegaan aan de afweging waarom 'de ladder' vraagt. In het kader van de uitvoerbaarheid speelt deze afweging namelijk ook een rol. Zoals blijkt uit navolgende paragrafen blijkt, wordt voorzien in een actuele (regionale) behoefte. Bovendien is sprake van bestaand stedelijk gebied.
De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.
Betekenis voor het besluitgebied
Het Barro voorziet niet in onderwerpen die van invloed zijn op onderhavig planvoornemen. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg het 'Provinciaal Omgevingsplan 2014' (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Tabel met verschillende gebieden binnen POL2014
In het POL2014 worden de ambities, opgaven en aanpak voor de thema's benoemd waarop de provincie een rol heeft of wil vervullen. Voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en winkels geldt dat er daarvan in Limburg genoeg zijn, in toenemende mate zelfs teveel. Maar tegelijkertijd liggen er op al deze gebieden nog grote kwalitatieve opgaven. Blijvende vernieuwing en innovatie zijn dan ook van groot belang. De uitdaging is om een omslag te maken 'van kwantiteit naar kwaliteit' en meer schaarste te creëren.
De sleutel ligt in dynamisch voorraadbeheer. Op basis van een goede visie en een actueel overzicht van de voorraad worden per regio afspraken gemaakt. Deze afspraken gaan over het verbeteren van de kwaliteit van de bestaande voorraad, het schrappen van plannen en ideeën maar ook van harde plancapaciteit of nog uitgeefbare terreinen waar achteraf minder behoefte aan blijkt te bestaat en mogelijk ook de aanpak van leegstand. Er is onder voorwaarden ruimte voor het toevoegen van goede nieuwe voorraad, maar dan wel in combinatie met het schrappen van bestaande voorraad.
Zonering Blauwververstraat 5, Helden - POL2014
Het besluitgebied is onderdeel van bebouwd gebied en is aangeduid als 'overig bebouwd gebied'. Dit soort gebieden kenmerken zich als gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter.
Het accent voor deze gebieden ligt op de volgende aspecten:
Betekenis voor het besluitgebied
Het planvoornemen betreft de realisatie van een levensloopbestendige woning met garage binnen de kern Helden - Panningen. Het planvoornemen is niet in strijd met de uitgangspunten uit het POL2014 welke gelden voor de betreffende zones waarbinnen het besluitgebied zich bevindt. Het besluitgebied is daarnaast niet gelegen binnen gebieden die extra aandacht vereisen tijdens de realisatie van een woning.
Op 12 december 2014 is ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven. De Omgevingsverordening is een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening is uitgebreid met een nieuw hoofdstuk Ruimte. Dat hoofdstuk Ruimte bevat een aantal instrumenten die gericht zijn op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van het POL2014. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de Verordening Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en de Verordening Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) vrijwel ongewijzigd opgenomen.
Uitsnede van de omgevingsverordening
Op 11 november 2016 hebben Provinciale Staten de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld, die vervolgens op 21 december 2016 in werking is getreden. Deze verordening ziet - voor zover hier relevant - op de borging van de eerder gemaakte bestuursafspraken tussen de provincie en de Limburgse gemeenten en de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder ook omgevingsvergunningen in afwijking van het geldende bestemmingsplan zoals hier aan de orde, mogen niet voorzien in een toevoeging van woningen aan de planvoorraad die niet voldoet aan de betreffende Structuurvisie. Op dit punt dient de toelichting c.q. ruimtelijke onderbouwing bij het ruimtelijk plan een verantwoording te bevatten.
Betekenis voor het besluitgebied
Het besluitgebied is niet gelegen in een van de kwetsbare gebieden die middels de Omgevingsverordening worden beschermd. De verordening vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen. De toevoeging van één woning binnen het besluitgebied voldoet aan de Regionale Structuurvisie - en daarmee aan de Wijzigingsverordening -, zoals blijkt uit navolgende paragrafen.
Eind 2015 hebben de acht gemeenten in regio Noord-Limburg de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting ten aanzien van het beleidsveld 'Wonen' vastgelegd in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Deze structuurvisie is op 5 april 2016 vastgesteld en geeft richting aan de kwalitatieve en kwantitatieve opgave waar de acht gemeenten in de regio Noord-Limburg zich de komende jaren voor gesteld zien ten aanzien van volkshuisvesting. Daarnaast geeft de structuurvisie richting aan de wijze waarop het aantal woningbouwplannen wordt afgestemd op de (toekomstige) woningbehoefte. Dit betekent onder meer dat beleidsmatig is vastgelegd hoe de planvoorraad voor woningen in de gemeenten in de regio Noord-Limburg in overeenstemming wordt gebracht met de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Daarbij is niet uit te sluiten dat binnen de planperiode van de structuurvisie (2030) de in de bestemmingsplannen opgenomen directe bouwmogelijkheden moeten komen te vervallen. De structuurvisie heeft geen directe rechtsgevolgen; bestemmingsplannen hebben dat wel.
Samen met alle woonpartners zijn vijf belangrijke opgaven geformuleerd die de kern vormen van de woonvisie:
Betekenis voor het besluitgebied
Het planvoornemen betreft de realisatie van een levensloopbestendige woning met garage, dit betreft een specifiek type woning. Aan deze specifieke woning is momenteel concreet behoefte vanuit de initiatiefnemer. Er zijn geen andere passende levensloopbestendige woningen beschikbaar en daarmee is er dus concreet vraag naar deze specifieke vorm van nieuwbouw. Daarnaast is er sprake van inbreiding en sluit het planvoornemen aan bij de opgave vanuit de structuurvisie: een levensloopvriendelijke en duurzame regio. Per brief van 28 april 2016 heeft de gemeente al aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan de oprichting van de woning. Daarnaast past het planvoornemen binnen de woningbouwprogrammering van de gemeente en sluit daarmee tevens aan op de regionale structuurvisie.
In een structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen legt de gemeente de gewenste ruimtelijke structuur voor de komende 10 tot 15 jaar vast. De structuurvisie is samen met een brede betrokkenheid uit de dorpen opgesteld en wordt ook uitgevoerd in nauwe samenwerking met de dorpen, ondernemers, woningbouwverenigingen en maatschappelijke partijen.
De gemeente noemt in de structuurvisie de volgende ruimtelijke hoofdkeuzes:
a. kleinschalige en diverse woonmilieus;
b. herkenbare dorpen met “eigen” voorzieningen;
c. goede bereikbaarheid;
d. innovatie en gebondenheid.
Bovengenoemde ruimtelijke hoofkeuzes zijn in de structuurvisie thematisch uitgewerkt. Voor Helden en specifiek voor onderhavige ontwikkeling zijn hierna de betreffende uitgangspunten benoemd.
Beleidsuitgangspunten Woningbouw
De woningmarkt moet goed gebalanceerd zijn. Sturing op aantallen is nodig om geen overschotten en marktverstoringen te krijgen. Tegelijk heeft de woningmarkt behoefte aan initiatieven om de ‘markt’ los te krijgen. In de structuurvisie zoekt de gemeente deze balans.
Woningbehoefte
De bevolking in de regio is aan het dalen en volgens de prognoses zal zich dat de komende 20 jaar doorzetten. Daarnaast zal de bevolking vergrijzen en neemt het aantal jongeren verder af. Bij de invulling van het woningbouwprogramma wordt, conform de woonvisie plus, ingezet op woningen voor doelgroepen:
Helden: Ontspannen woonmilieus
Kenmerkend voor het woonmilieu in Helden is de ligging tegen de Heldense Bossen. Helden is als onderdeel van de dubbelkern aangemerkt als centrumdorp voor de gemeente Peel en Maas. Dat betekent dat er ruimte in het woningbouwprogramma zit om woningen te bouwen voor (een eventuele) extra opvang van nieuwe inwoners. Om het woonmilieu verder te versterken is de relatie met de kwaliteit van het bos en het buitengebied van belang om onderscheidend te zijn. Helden kent enkele inbreidingslocaties, zoals Schrames en Dörpertoore. Locaties nabij het centrum zijn, vanwege de nabijheid van voorzieningen, in trek bij senioren. Bij nieuwe ontwikkelruimte rondom het centrum zal de gemeente sturen op ruimte voor deze doelgroep. Herontwikkelingslocaties De Pas en De Fontein zijn oude schoolgebouwen die mogelijk vrijkomen en te gebruiken zijn voor vergroening van de wijken of kleinschalige woningbouw. De cijfers uit de structuurvisie laten zien dat er in Helden tussen 2013 - 2020 een extra woningbehoefte is van 101 woningen. Belangrijk uitgangspunt bij woningbouwontwikkelingen is: het leefklimaat aantrekkelijk houden en doorontwikkelen, wonen conform behoefte, doorstroom stimuleren en lege plekken benutten voor met name ouderen.
Betekenis voor het besluitgebied
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van een levensloopbestendige woning met garage. Dit voornemen sluit aan op de uitgangspunten in de structuurvisie. Hierin wordt de realisatie van dit soort woningen binnen de kern gestimuleerd. Daarnaast mogen er in Helden 101 woningen worden gerealiseerd tussen 2013 - 2020. De structuurvisie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Deze beleidsregel is opgesteld door de gemeente Peel en Maas als afkadering van het woningbouwbeleid. In principe worden namelijk alle woningbouwverzoeken binnen de kernen op gronden die daarvoor niet zijn bestemd in het vigerende bestemmingsplan afgewezen. In de bovengenoemde beleidsregel zijn echter een aantal uitzonderingen opgenomen namelijk:
Overige aandachtspunten
Daarnaast dient in onderhavig geval rekening te worden gehouden met de situering van de inrit. Aan de voorzijde van het perceel is namelijk een elektriciteitskastje gelegen. Er is reeds contact geweest met de netbeheerder en dit electriciteitskastje zal worden verplaatst zodat er voldoende ruimte ontstaat voor een inrit op eigen terrein.
Betekenis voor het besluitgebied
Op 25 april is er een positief standpunt ingenomen op een ingediend principeverzoek voor het bouwen van een woning (eenpitter). Dit is per brief d.d. 28 april 2016 aan initiatiefnemer medegedeeld. Op 14 april 2017 is de aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Hiermee wordt voldaan aan de uitzonderinggenoemd onder d uit de beleidsregel woningbouwverzoeken. De beleidsregel vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen. Voorwaarde is tevens dat de woning binnen drie jaar na onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning is gerealiseerd. Dit wordt als voorwaarde in de omgevingsvergunning opgenomen en is bovendien in de anterieure overeenkomst opgenomen. Wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een woning te realiseren binnen de genoemde termijn dan behoudt de gemeente zich het recht voor een procedure op te starten tot intrekking van de woningbouwmogelijkheid zonder dat de initiatiefnemer enig recht heeft op schadevergoeding.
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de omgevingsaspecten die een rol kunnen spelen binnen dit bestemmingsplan. Milieu-aspecten zoals luchtkwaliteit, geluidshinder, bodem- en grondwaterkwaliteit zullen besproken worden en indien nodig bijbehorende onderzoeken. Wat betreft water gerelateerde aspecten zal indien nodig een watertoets plaatsvinden en relevante aspecten voor het planvoornemen zullen worden beschreven. Verder komt zowel archeologie en cultuurhistorie als flora en fauna aan de orde, zodat alle omgevingsaspecten behandeld zullen zijn.
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem. Om aan deze eis te kunnen voldoen is er een historisch bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy, d.d. 22 december 2016, rapportnummer 3260.001 versienummer D1, wat is bijgevoegd als Bijlage 1.
Conclusies onderzoek
Uit de conclusies van het onderzoek blijkt dat er geen aanwijzingen gevonden zijn die aanleiding geven om asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten. Op basis van het vooronderzoek, de terreininspectie en het zintuiglijk bodemonderzoek kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch geen belemmeringen bestaan voor het planvoornemen op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.
Betekenis voor het besluitgebied
Gezien de onderzoeksresultaten vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering.
De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.
In de Wgh is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
Verkeerslawaai
Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Willem van Hornestraat. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van diverse 30 km/uur wegen. Dit type weg vormt een afwijkende categorie binnen de Wet geluidhinder. Formeel kan voor deze wegen geen hogere waarde worden aangevraagd of verleend, aangezien deze wegen niet zoneplichtig zijn. Echter voor de waarborging van een goed woon- en leefklimaat dient de geluidbelasting op de gevels van nieuw te bouwen woningen nabij 30 km/uur wegen alsnog te worden bepaald. Om te kunnen bepalen of een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Tritium, datum 1 juni 2017, rapportnummer 1703/054/RV-01. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.
Conslusies onderzoek
Voor de gezoneerde weg Willem van Hornestraat en de 30 km/uur wegen Blauwververstraat en Veldstraat geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning de voorkeursgrenswaarde respectievelijk de richtwaarde van 48 dB niet overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde niet aan de orde.
Aangezien in onderhavige situatie geen sprake is van een procedure hogere waarde, wordt een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet noodzakelijk geacht. Bij toepassing van standaard geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Industrielawaai
In de nabijheid van het besluitgebied zijn geen gezoneerde industrieterreinen gelegen. Derhalve vormt dit geen belemmering voor het planvoornemen. Het besluitgebied ligt overigens ook niet binnen de zone van een spoorweg.
Betekenis voor het besluitgebied
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. De Wet luchtkwaliteit is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waarvan de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Nederland kan vooralsnog niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diversie regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen.
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.
Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Betekenis voor het besluitgebied
Op basis van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' en de meest recente juridische inzichten wordt ervan uitgegaan dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties. De toename van één woning ten opzichte van de vigerende situatie betekent in het onderhavige geval dat het totaal aantal woningen van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg niet overschreden wordt. Daarnaast genereert de toename van één woning dermate weinig verkeer dat dit geen invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse. Op grond van het artikel 5.16 Wet milieubeheer hoeft het planvoornemen niet te worden getoetst aan de grenswaarden.
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand. Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
Betekenis voor het besluitgebied
In de directe omgeving van het besluitgebied zijn geen bedrijven gesitueerd waarvan de eventuele grootste afstand met betrekking tot hinder in de buurt komt van het besluitgebied. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
In de Wet geurhinder en veehouderij zijn afstandsnormen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de zogenoemde 'omgekeerde werking'). De gemeente is bevoegd om met een verordening af te wijken van de normen uit de wet.
Betekenis voor het besluitgebied
Er zijn in de directe omgeving van het besluitgebied geen bronnen van geurhinder aanwezig. Ter plaatse is dan ook sprake van een goed woon en leefklimaat. Het aspect geur vormt geen belemmering voor het planvoornemen
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden.
Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Uitsnede van de risicokaart met het besluitgebied rood omlijnd
Betekenis voor het besluitgebied
In de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen, die vallen onder het Bevi, aanwezig. De dichtstbijzijnde risicobronnen zijn een tankstation ten noordoosten van het besluitgebied op ruim 650 meter afstand en de N562 waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, op ruim 450 meter van het besluitgebied. Aangezien de afstand tussen het besluitgebied en deze weg meer dan 200 meter bedraagt is geen berekening van het groepsrisico noodzakelijk. Bovendien blijkt uit gegevens van www.risicokaart.nl dat het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Daarnaast zijn er geen buisleidingen in de omgeving aanwezig waarop het besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van woonwijken de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw) dammen. Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Relevante aspecten planvoornemen
In dit planvoornemen is er geen sprake van activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, zoals blijkt uit deze onderbouwing. De indicatieve drempelwaarde van 2.000 woningen wordt ook bij lange niet gehaald. Het besluit m.e.r. vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen en er hoeft geen verdere milieurapportage plaats te vinden.
Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Deze paragraaf kan als zodanig worden beschouwd.
Bij ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, wordt in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen en de invloed daarvan op de waterhuishouding. Uitgangspunt daarbij is dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de volgende afwegingsstappen doorlopen: hergebruik, infiltratie, berging, lozing op het oppervlaktewater, lozing op de riolering. Er is binnen of in de directe omgeving van het besluitgebied geen oppervlakte water aanwezig.
Deze ruimtelijke onderbouwing maakt de realisatie van één woning mogelijk. Het verhard oppervlak neemt hierdoor met ongeveer 148m2 toe. Men is voornemens hemelwater af te voeren middels infiltratiekratten. De infiltratievoorziening dient een inhoud te krijgen van 7,4 m3 (148 m2 x 50 mm). Daarnaast adviseert de gemeente om aan de infiltratievoorziening een overloopconstructie op maaiveld aan te brengen. Verder wordt geadviseerd tussen de muur van de woning en de infiltratievoorziening een maat van 2,50 meter aan te houden. Indien de infiltratievoorziening dichter bij de woning wordt aangelegd wordt geadviseerd maatregelen te treffen om vochtopname in het metselwerk te voorkomen. Tot slot adviseert de gemeente ook om geen uitlogende materialen zoals zink, koper of lood toe te passen. Aan alle adviezen van de gemeente zal gehoor worden gegeven.
Om aan te kunnen tonen dat de bodem hier voldoende doorlatend is voor de afvoer van hemelwater is er een infiltratieonderzoek uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 3260.002, datum 11 april 2017. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Tevens is er een extra toets gedaan inzake de hoogste grondwaterstand, deze is bijgevoegd als Bijlage 5.
Conclusies onderzoek
De haalbaarheid van hemelwaterinfiltratie is onder andere afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem, de aanwezigheid van stoorlagen (klei en leem). De doorlatendheid van de bodem wordt over het algemeen geclassificeerd als matig tot goed doorlatend, waarbij k-waarden van 0,3 tot 1,9 m/dag zijn aangetoond.
Infiltratie behoort in principe tot de mogelijkheden. Echter dient binnen de onderzoekslocatie in voldoende mate rekening te worden gehouden met de grondslag en de aanwezigheid van sterk tot uiterst siltige zandlagen en brokken leem in de ondergrond. Geadviseerd wordt om voor het dimensioneren van de infiltratievoorzieningen een rekenwaarde te hanteren van 0,5 m/dag. Als rekenwaarde geldt het gemiddelde van alle metingen vermenigvuldigd met een veiligheidsfactor van 0,5.
Bij het maken van de keuze voor het type (infiltratie)voorziening (dimensionering) is het tevens van belang rekening te houden met de Gemiddelde Hoogste grondwaterstand (GHG), het afstromend verhard oppervlak en het beleid van het bevoegd gezag.
Op basis van de archiefmetingen, alsmede de zuidoostelijk gerelateerde grondwater-stroming, wordt voor de planlocatie uitgegaan van een Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) van circa 31,10 m +NAP. Hiermee zou de GHG zich op 2,20 m -mv bevinden. Ten tijde van de veldwerkzaamheden op 5 april 2017 is in de boorgaten een grondwaterstand tussen de 2,50 m -mv en 2,70 m -mv aangetroffen.
Betekenis voor het planvoornemen
Op basis van voornoemde onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat infiltratie in de bodem voldoende mogelijk is en dat aan alle eisen van de gemeente zal worden voldaan.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg vormde aanvankelijk de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. Per 1 juli 2016 vormt de Erfgoedwet het wettelijk kader. Ook deze wet beoogt het culturele erfgoed, waaronder het archeologisch erfgoed te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologiebeleid en een archeologische beleidskaart.
Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma "Verbinden en Versterken" is onder andere als actiepunt: "Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed" opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie. De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologiebeleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas" vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.
Betekenis voor het besluitgebied
Op basis van het vigerende bestemmingsplan heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde- archeologie 4'. Dit houdt in dat op een verstoringsoppervlakte vanaf 250 m2 en een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm archeologisch onderzoek verricht moet worden. De exacte omvang van de woning moet nog worden bepaald maar de toename van het verharde oppervlak zal ongeveer rond de 170m2 bedragen, dit is beduidend minder dan de grens van 250 m2. In dit geval is archeologisch onderzoek niet nodig. Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.
Vanwege artikel 3.6.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een ruimtelijk plan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in het besluitgebied, dus niet alleen van de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het kader van het planvoornemen.
Betekenis voor het besluitgebied
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het besluitgebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. Het aspect cultuurhistorie vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij het opstellen van een ruimtelijke onderbouwing moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op respectievelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Stb. 2016, 34), die de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) vallen onder het regime van de Wet natuurbescherming, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van deze wet zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura-2000 of andere waardevolle natuurgebieden (goud- of bronsgroene gebieden ) gelegen.
Soortenbescherming
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming beschermt niet alleen gebieden, maar ook plant- en diersoorten. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden vernield. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd. Om te kunnen bepalen of er sprake is van negatieve invloed op beschermde soorten is er een flora en fauna onderzoek uitgevoerd door het IVN, datum 10 april, dit rapport is bijgevoegd als Bijlage 3.
Conclusies onderzoek
Floristisch gezien zijn er geen bijzonderheden aangetroffen. Het betreft een aanplant van enkel gecultiveerde planten.
Faunitisch gezien is het perceel gecontroleerd op de aanwezigheid van nesten. Hierbij zijn geen verblijfplaatsen van steenuilen en vleermuizen aangetroffen. Wel bevinden zich nesten in een aantal bomen en waarschijnlijk ook in de dichte lagere struiken. Nesten zijn in het broedseizoen van 15 maart tot en met 15 juli beschermd. Derhalve dient eventuele kap en/of snoei van bomen en struiken na 15 juli plaats te vinden.
Betekenis voor het besluitgebied
Zolang er rekening wordt gehouden met het broedseizoen vormt het aspect flora en fauna geen belemmering voor het planvoornemen.
Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan (of zoals in dit geval een omgevingsvergunning) waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.
Aangezien de woning in dit geval is aan te merken als een bouwplan (bouwen van een of meer hoofdgebouwen). Het gaat bij dit planvoornemen om een private ontwikkeling waarbij het risico geheel wordt gedragen door de initiatiefnemer. Met initiatiefnemer wordt een overeenkomst gesloten. Daarin wordt ook een planschadeverhaalsclausule opgenomen.
Het planvoornemen betreft de realisatie van een levensloopbestendige woning met garage, waarop sprake is van een goede inpassing in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Tevens is reeds in deze onderbouwing aangetoond dat de realisatie van dit type woning past binnen het beleid van de gemeente, dit is onderbouwd in 3.5.
Daarnaast hebben de initiatiefnemers, welke reeds woonachtig zijn in de Blauwververstraat, op een blauwververstraat BBQ de buurtbewoners van het planvoornemen op de hoogte gesteld. De reacties van de buurtbewoners waren positief. Vervolgens is men in gesprek gegaan met de directe buren (voor- achter- en zij). In dit gesprek zijn de tekeningen met deze buren doorgenomen. Ook tijdens deze gesprekken waren de reacties positief. Mensen gaven zelfs aan dat men blij was dat de initiatiefnemers in de straat blijven wonen. De achterburen boden zelfs aan om een paar meter grond te verkopen. Als de vergunning rond is overwegen de initiatiefnemers om gebruik te maken van dit aanbod. Er worden in dit geval dan ook geen verdere maatschappelijk bezwaren verwacht omdat er goed overleg is geweest met naaste buren en overige buren in de directe omgeving.
De ruimtelijke onderbouwing wordt conform de procedure die voor het verkrijgen van de vereiste omgevingsvergunning moet worden doorlopen, ter inzage gelegd. Gedurende die termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn zienswijze geven en later eventueel beroep instellen.
Deze ruimtelijke onderbouwing is opgesteld als onderdeel van de ten behoeve van de aanvraag om de noodzakelijke omgevingsvergunning. Er is omgevingsvergunning vereist voor de activiteit bouwen en voor de afwijking van het geldende bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Wabo bevat twee procedures voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning, te weten de reguliere en de uitgebreide procedure. In het onderhavige geval, waarbij afgeweken wordt van het vigerende bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a onder 3 Wabo, dient de uitgebreide procedure te worden gevolgd. Nu volgend is de uitgebreide procedure schematisch weergegeven.
Schema procedure
Conform artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht en 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening vindt er voorafgaand aan de procedure vooroverleg plaats. Aangezien het in onderhavig planvoornemen een beperkte afwijking van het bestemmingsplan betreft, waarbij de realisatie van een levensloopbestendige woning mogelijk wordt gemaakt zijn er geen Rijks- of provinciale belangen in het geding. Vooroverleg wordt gezien de ondergeschikte aard van de ontwikkeling verder niet noodzakelijk geacht.
De omgevingsvergunning wordt, inclusief deze ruimtelijke onderbouwing, conform de uitgebreide procedure (zie schema) gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijze indienen.
Het ontwerp-besluit omtrent de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft, met bijbehorende stukken, vanaf ..............tot en met ................. ter inzage gelegen. Gedurende deze periode van zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is <wel/geen> gebruik gemaakt. Op ................heeft het college van burgemeester en wethouders de omgevingsvergunning verleend.