direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Hoogstraat 70, Beringe
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Stichting Dichterbij wil ieder mens een onvoorwaardelijk thuis bieden. Er is in toenemende mate behoefte aan individueel geclusterd wonen in combinatie met behandeling van complexe gedragsproblematiek van mensen met een lichte verstandelijke beperking. Daarbij is er vraag naar nabijheid, intensieve ondersteuning en begeleiding in een 24 uurs setting.

Dichterbij wil daar aan de Hoogstraat 70 in Beringe graag een antwoord op gaan bieden.

Centraal hierin staat het ontwikkelen van de talenten van bewoners en medewerkers. De begeleiding is gericht op ondersteuning en begeleiden van het dagelijks leven, op het gebied van wonen, werken en vrije tijd. Zij willen de bewoners de maximale autonomie en keuzevrijheid bieden die zij aankunnen. Afhankelijk van de vraag kan worden gewerkt aan ontwikkeling, zodat er doorstroom naar een locatie met minder intensieve begeleiding en meer eigen regie kan plaatsvinden, maar daar waar iemand in een setting goed past blijft de huidige woonsetting behouden.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas", omdat ter plaatse van de bestemming 'Horeca' geen zorgwoningen zijn toegestaan. De gemeente Peel en Maas heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een (artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.12 eerste lid, onder a, ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).

Voorliggend rapport bevat de ruimtelijke motivering voor het realiseren van 20 zorgwooneenheden in de bestaande bebouwing van de horecagelegenheid. In deze ruimtelijke onderbouwing zijn een ruimtelijke, planologische, (milieu)technische en economische afweging opgenomen.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de projectgrens van voorliggende ruimtelijke motivering ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente peel en Maas, nummers 221 en 224. De oppervlakte van het projectgebied bedraagt circa 2.410 m². De gronden zijn in particulier eigendom.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het projectgebied vigeert het bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 5 februari 2013 en gedeeltelijk opnieuw vastgesteld bij besluit van 5 november 2013. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het projectgebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het projectgebied geldt de bestemming 'Horeca'. De gronden zijn onder meer aangewezen voor:

  • horeca van categorie 1 en 2;
  • horeca tot en met categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3';
  • wonen in een bedrijfswoning.

Ter plaatse van de bestemming 'Horeca' is een bouwvlak gesitueerd. Gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd.

Het projectgebied ligt 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' waarbinnen de verdere ontwikkeling van initiatieven is toegestaan.

Tevens bevat het projectgebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie -3'. Deze dubbelbestemming verplicht archeologisch onderzoek bij bodemingrepen van bepaalde omvang. Dit staat nader beschreven in paragraaf 5.2.1.

Conclusie

Het project betreft het realiseren van 20 zorgwooneenheden in de bestaande bebouwing. Omdat binnen de bestemming 'Horeca' geen zorgwoningen zijn toegestaan past dit niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.12 eerste lid, onder a, ten derde van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het afwijkend gebruik van de gronden toegestaan. Voorliggende document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing hierover.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het projectgebied. Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en projectgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0004.jpg"

PROJECTGEBIED IN LUCHTFOTO

2.1 Ontstaansgeschiedenis

De kern Beringe ligt in het westen van de gemeente aan het uiteinde van het door Napoleon aangelegde ´Grand Canal du Nord´, de huidige Noordervaart. De Noorderbaan (N275) langs de Noordervaart vormt een belangrijke verbinding met Weert en Venlo.

Beringe is ontstaan als bebouwingslint op het kruispunt van enkele doorgaande routes. Oorspronkelijk heeft de kern zich ontwikkeld langs de Kanaalstraat, waaraan enkele karakteristieke traditionalistische panden uit de jaren ’40 en ’50 naast modernere bebouwing staan. Beringe is in de jaren daarna uitgebreid ten noorden van de Kanaalstraat, in de oksel van de Eelserstraat en het gebied ‘Achter de Pastorie’. In het zuiden is ter plaatse van Beringerhoek en aan de Kampweg een woonwijk ontstaan.

Tot en met 2009 maakte de kern Beringe deel uit van de voormalige gemeente Helden, die per 1 januari 2010 samen met de voormalige gemeenten Kessel, Maasbree en Meijel is opgegaan in de gemeente Peel en Maas.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar rond 1850 al bebouwing aanwezig was in het gehucht 'Beuken'. Op c.q. langs het tracé van de verlengde Noordervaart is begin jaren 90 van de vorige eeuw de Noorderbaan gerealiseerd, waarmee de bestaande N275 werd doorgetrokken tot aan de N560 in noordelijke richting via de N277 aansluit op de A67. Het plangebied is gelegen ten noorden van deze weg.

2.2 Bebouwing en functies

Het projectgebied is gelegen ten zuiden van de Hoogstraat net buiten de bebouwde kom maar wel binnen het bebouwingscluster rond het kruispunt Hoogstraat - Kaumeshoek. In de directe nabijheid van het projectgebied zijn overwegend woningen gesitueerd. Binnen onderhavig projectgebied is thans, een horecagelegenheid aanwezig met bijbehorende functies. Het plangebied is voor het grootste deel verhard.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0007.png"

2.3 Ontsluiting

Het projectgebied wordt in de huidige situatie direct ontsloten op de Hoogstraat met parkeerplaatsen en een inrit naar een parkeerterrein. De Hoogstraat betreft een ontsluitingsweg in het landelijk gebied.

2.4 Groen en water

Op de perceelsgrenzen is verschillende beplanting aanwezig en in aansluiting op de bebouwing sierplantenvakken. Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het projectgebied.

Hoofdstuk 3 Project

In dit hoofdstuk is het initiatief beschreven. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren, groen en water en duurzame en gezonde leefomgeving.

3.1 Bebouwing en functies

3.1.1 Zorgconcept

In de nieuwe situatie wordt, zoals in de inleiding beschreven, een nieuw woonzorgconcept geïntroduceerd. Op deze locatie zullen uitsluitend cliënten met een WLZ indicatie (Wet langdurige zorg) worden gehuisvest die deels zelfstandig kunnen wonen. Er zal geen sprake zijn van zorg in het kader van Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) of jeugdzorg. Het gaat daarbij voornamelijk om (jong)volwassenen. Het gaat binnen de zorg die hier verleend gaat worden vooral om zorg waarbij de intensiviteit van de aanwezigheid van begeleiding belangrijk is. Deze bewoners hebben nabijheid nodig, dat gaat Dichterbij bieden. Er wordt bij de selectie van de cliënten een weloverwogen screening gedaan met betrekking tot de cliënten die hier wel en niet kunnen wonen. Daarbij is er sprake van vrijwillige deelname. Bewoners worden tot niets verplicht.

3.1.2 Bebouwing

De nieuwe zorgwooneenheden word en gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing.

Er is gekozen voor een eigen appartement (woonunit) met eigen sanitair en slaapkamer voor iedere bewoner. Dit sluit aan bij hun wens om zo gewoon mogelijk te leven en zo zelfstandig mogelijk te wonen.

Zoals in de inleiding benoemd gaat om de tijdelijke huisvesting van licht verstandelijk beperkte personen. Het woonzorgproject is te kenmerken als een grote woning, want het betreft eigenlijk een woonhuis met bijbehorende studio's voor de bewoners waarbij de bewoners samen gebruik maken van de tuin.

Op de begane grond worden 14 wooneenheden gerealiseerd en op de verdieping 6.

De studio's op de verdieping bevinden zich onder de schuine kap.

Behalve de studio's aan de straatzijde hebben alle studio's op de begane grond een voordeur die vanaf buiten bereikbaar is. De 3 studio's aan de straatzijde en de studio's op de verdieping worden via interne toegang ontsloten.

Centraal in het gebouw zijn de gezamenlijke ruimtes aanwezig. Deze zijn via de hoofdingang bereikbaar.

Ten zuiden van het hoofdgebouw zal op de locatie van het huidige bijgebouw een fietsenstalling voor de bewoners en berging worden gerealiseerd.

Naast de woonfunctie zal er voor de bewoners ook dagbesteding worden aangeboden. De precieze vorm is hiervan nog niet bekend, maar gezien de ligging van de locatie en de voormalige functie wordt nagedacht over het realiseren van een koffiepunt voor wandelaars en fietsers die beperkt open zal zijn (alleen met mooi weer) en verkooppunt voor vers brood. Het koffiepunt wordt ondersteund en aangemoedigd door de buurt. Zij willen graag dat de geest van het oorspronkelijke gebouw en diens bedoeling blijft bestaan, mede om meer leefbaarheid en beleving terug te krijgen in de omgeving.

De gewenste nieuwe situatie is op onderstaande bouwtekeningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0008.jpg"

PLATTEGROND BEGANE GROND

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0009.jpg"

PLATTEGROND VERDIEPING

3.2 Groen en water - buitenruimte

De bestaande groenstructuur bestaande uit de bomenrij en onderbeplanting blijft behouden. Er zal juist aan het perceel extra beplanting worden toegevoegd om voor de bewoners een vriendelijker woonklimaat te scheppen.

Aan de straatzijde wordt ter plaatse van de bestaande parkeerplaatsen een voortuin aangelegd. Aan de achterzijde wordt een besloten ruimte gecreëerd voor de bewoners door extra beplanting tussen het parkeerterrein en terrassen van de bewoners aan te leggen.

Aan de oostzijde, bereikbaar vanuit de gezamenlijke ruimte en de studio's, wordt aansluitend aan de tuin van de buren een gezamenlijke binnentuin gecreëerd. Ter afscherming van de tuin met de buren zal hier opgaande beplanting worden geplant dit ook het zicht vanuit de studio's op de verdieping richting de tuin van de buren verminderd.

Aan de westzijde zal een deel van het bestaande terras behouden blijven als onderdeel van het koffiepunt. Omdat hier ook de voordeuren van 2 studio's gelegen zijn zal er hier wel een groen afscherming worden gerealiseerd tussen de studio's en het terras.

Ten westen van het hoofdgebouw worden ter plaatse van het bestaande parkeerterrein ook weer parkeerplaatsen aangelegd. De bestaande inrit blijft behouden. Omdat het nu alleen parkeerplaatsen voor het complex betreffen zijn minder parkeerplaatsen benodigd (zie paragraaf 3.3.2). Hiermee kan er meer groen naar achteren op het perceel worden toegevoegd.

Aan de straatzijde wordt de fietsenstalling ook om plant met een haag om een groene uitstraling van het perceel te krijgen en het zicht op de geparkeerde auto's te verminderen.

Het project omvat geen aanleg van oppervlaktewater.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0010.jpg"

INRICHTINGSSCHETS

3.3 Verkeer en parkeren

3.3.1 Ontsluiting

Alleen de bestaande inrit naar het bestaande parkeerterrein blijft behouden. De parkeerplaatsen voor het gebouw verdwijnen, waarmee achteruitrijdend verkeer de weg op hier verdwijnt.

3.3.2 Parkeren

Voor het plangebied is met betrekking tot parkeren de 'Nota parkeernormen Peel en Maas 2018' van toepassing. De functiecategorie 'verpleeg- en verzorgingshuis' is de meest nabij gelegen functie in de parkeernota. Volgens de parkeernota is voor deze functie buiten de bebouwde kom geen parkeernorm van toepassing.

Om toch te voorkomen dat er parkeeroverlast in de omgeving ontstaat is er wel een parkeerterrein op eigen terrein aangelegd. Hierbij is de parkeernorm voor 'rest bebouwde kom' aangehouden. De parkeernorm is dan 0,6 parkeerplaatsen per wooneenheid, waarvan 0,3 bezoekersparkeren. Voor het personeel zou dan (18 x 0,3 = 5,4) 6 parkeerplaatsen gewenst zijn. Het bezoekersparkeren zou ook 6 parkeerplaatsen moeten zijn.

In totaal zouden er dan 12 parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Voor de bewoners zijn per dienst 4 personeelsleden aanwezig en de kans dat 6 bewoners van de 20 tegelijk bezoek krijgen die allemaal met de auto komen is echter erg klein.

Zoals te zien is op de situatietekening en op bijlage 1 zijn er 12 parkeerplaatsen op het parkeerterrein gesitueerd en dus op eigen terrein. Er wordt dus voldaan aan de parkeernorm en eigenlijk wordt nog minder parkeerbehoefte verwacht. Er wordt dan ook geen parkeerprobleem verwacht door de functie wijziging.

3.3.3 Verkeer

De realisatie van 20 woonzorgeenheden heeft positieve invloed op de verkeersgeneratie. In tegenstelling tot de voormalige horecafunctie voor feesten en partijen is de verkeersgeneratie veel kleiner.

3.4 Duurzame en gezonde leefomgeving

Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen, technologische doorbraken en politieke onzekerheid. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling.

3.4.1 Gemeentelijk beleid

Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • 1. Duurzaamheid is een toetssteen voor het gemeentelijk handelen.
  • 2. Duurzaamheid moet worden geïntegreerd in beleid en vervolgens in de praktijk worden gebracht.
  • 3. Duurzaamheid moet in ieder voorstel aan de gemeenteraad en het college meegenomen worden. Hierbij vormen People (mens) - Planet (omgeving) - Profit (economie) gezamenlijk de afweging voor duurzaamheid.
  • 4. Het inspiratiekader ontstaat door dialoog in de samenleving.
  • 5. Een WOW-project is een project wat de samenleving enthousiasmeert en mobiliseert.
  • 6. Een revolverend fonds is een duurzame inzet van middelen.
  • 7. De gemeente beperkt zich niet tot alleen een revolverend fonds
  • 8. Naast de inzet van een revolverend fonds wordt ook inzet gepleegd op het creëren van een kenniscentrum (digitaal en fysiek).
  • 9. Er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid.
  • 10. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de kracht van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid.

Er zijn slechts beperkte verbouwingen nodig om de beoogde functieverandering te kunnen realiseren. Voor de verbouwing zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.

3.4.2 Energietransitie

Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.

Omdat het hier een bestaand gebouw betreft dat herontwikkeld wordt is het aardgasloos bouwen of volgens de BENG norm niet mogelijk.

3.4.3 Klimaatbestendigheid

Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.

Onderhavig project voorziet hier op de volgende wijze in:

  • zo min mogelijk verharding / halfverharding;
  • aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • regionaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is één integrale visie, waarin het duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland tot 2050 staat omschreven. Het uitgangspunt van deze visie is dat ruimtelijke ingrepen niet afzonderlijk van elkaar kunnen plaatsvinden, maar dat ze van elkaar afhankelijk zijn.

Naar verwachting zal de NOVI op op 1 januari 2022 in werking treden. Op 20 juni 2019 is het Ontwerp van de NOVI verschenen. In de NOVI benoemt het Rijk benoemt 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de maatschappelijke opgaven en de rol van het Rijk in het uitvoeren van deze opgaven. De maatschappelijke opgaven zijn in vier prioriteiten samengevat:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Bovendien is de druk op de fysieke leefomgeving in Nederland groot, waardoor verschillende belangen betreft ruimtelijke ontwikkelingen nu en dan botsen. Hoewel wordt gestreefd naar het implementeren van de diverse belangen, is dit niet altijd mogelijk. Soms dienen scherpe keuzes gemaakt te worden en moeten belangen afgewogen worden. Om dit te bewerkstelligen omvat de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan vóór enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Voorliggend plan voorziet in een nieuwe ruimtelijke kwaliteit door herontwikkeling van een leegstaand pand draagt daarmee bij aan een goede woon-en leefomgeving aan de Hoogstraat in Beringe. Het initiatief draagt onder meer bij aan de toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied en sluit aan bij het beleid omtrent 'Sterke en gezonde steden en regio's.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft daarom ook geen toetsing aan het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf wooneenheden bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend project bevat 20 zorgwooneenheden. Omdat het zorgwooneenheden betreffen en het een herontwikkeling van een bestaand gebouw betreft is een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014;
  • Omgevingsverordening Limburg 2014.

Het project wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 is het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is onderscheid gemaakt in acht soorten gebieden, elk met eigen herkenbare kernkwaliteiten. Voor de verschillende zones liggen er heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. In het POL2014 ligt het projectgebied in de zone 'Buitengebied'.

Het buitengebied bevat alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn aangeduid als Goud- of Zilvergroene natuurzone of als Bronsgroene landschapszone, vaak met een agrarisch karakter. Het POL verzet zich niet tegen functiewijziging van bestaande bedrijven naar zorgwoningen.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

De provincie Limburg heeft op 12 december 2014 ook de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL2014 juridische binding te geven.

Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te houden met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan moet een verantwoording bevatten over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide uitgangspunten.

Voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 4.1.3. De voorgestane stedelijke ontwikkeling wordt gerealiseerd in een bestaand gebouw. Hiermee wordt voldaan herbenutting van leegstaande panden. Het pand is echter niet monumentaal, maar verloedering van het pand op deze locatie zorgt voor een verslechtering van het woon- en leefklimaat van de omwonenden en is daarom niet gewenst. Deze herbenutting zorgt tevens voor meer levendigheid op deze locatie in het buitengebied.

Onder 'Bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014' aangegeven dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg. Omdat het initiatief zorgwooneenheden betreft is deze afspraak voor het initiatief niet aan de orde.

Het plangebied is niet gelegen binnen een van de in de verordening aangewezen milieubeschermingsgebieden danwel binnen enige andere beschermingszone.

De Omgevingsverordening Limburg 2014 vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Regionaal niveau

4.3.1 Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg

In april 2016 zijn de Bestuursafspraken POL-uitwerkingen Noord-Limburg vastgelegd door de colleges van burgemeester en wethouders van de Noordlimburgse gemeenten en Gedeputeerde Staten.

Er is geen sprake van een toevoeging van reguliere woningen aan de bestaande voorraad, maar van zorgwooneenheden. Conclusie is dat de regionale bestuursafspraken zich niet verzetten tegen de beoogde functiewijziging.

4.4 Gemeentelijk niveau

4.4.1 Structuurvisie buitengebied Peel en Maas

In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de structuurvisie wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.


In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:

  • Structuurplan Buitengebied Peel en Maas, inclusief aanvullingen;
  • Beleidsnotitie nieuwe denkrichting Vrijkomende (Agrarische) Bebouwing in het buitengebied.
  • Reparatie beleid huisvesting tijdelijke arbeidskrachten gemeente Peel en Maas.
  • Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw. Inclusief bijhorend MER en zienswijzennota.
  • Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas.
  • Beleidsplan archeologie Gemeente Peel en Maas, inclusief archeologische waarden- en beleidskaart.
4.4.2 Structuurplan Buitengebied Peel en Maas

Op 17 december 2008 is het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel. Het Structuurplan geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het op te stellen gezamenlijke nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' weer.

In het Structuurplan het plangebied deel uit van het gebiedstype 'oude, verdichte bouwlanden'. Ruimtelijk-Functioneel worden hier de volgende ontwikkelingen voorgestaan:

  • ruime toelating van verschillende economische functies;
  • verdere menging van de functies wonen (ruimte-voorruimte), werken (nieuwe economische dragers, recreatie en toerisme) en (verbrede) landbouw met name in de linten;
  • binnen de landbouw een ruime toelating van teeltondersteunende voorzieningen m.u.v. de open, bolle akkers.

Tevens zijn de gronden gelegen binnen de zone 'ontwikkeling bebouwingslinten'. Deze zone is opgenomen omdat de gemeente hierbinnen extra mogelijkheden wilde bieden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, waaronder (zorg)woningbouw.

De beoogde ontwikkeling past binnen de doelstellingen voor het gebiedstype oude verdichte bouwlanden en de zone 'ontwikkeling bebouwingslinten'.

4.4.3 Kwaliteitskader buitengebied

Als onderdeel van de 'Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas' is ook het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. Met het kwaliteitskader en het daarin opgenomen vereveningsbeleid streeft de gemeente naar een ontwikkelingsgerichte aanpak van het buitengebied. Aan ondernemers kan ruimte op maat worden geboden waardoor de kwaliteit van de ruimte mee profiteert.

Net als in het provinciaal beleid wordt er bij kwaliteitsverbeteringen onderscheid gemaakt in Basiskwaliteit (geldt altijd bij ontwikkelingen), daar bovenop Basiskwaliteit Plus (bij specifieke grote ontwikkelingen) en daar boven op Aanvullende Kwaliteitsverbeteringen (bij nog grotere of meer van het bestemmingsplan afwijkende ontwikkelingen).

Bij iedere ontwikkeling binnen het bestaande bouwvlak is sprake van basiskwaliteit. Ook bij functiewijziging van een gebouw is er sprake van basiskwaliteit. Dat wil zeggen dat nieuwe bebouwing en verharding goed ingepast moet worden. Ook houdt het in dat er voorzieningen getroffen moeten worden ter voorkoming van hemelwaterproblematiek als gevolg van nieuwe bebouwing en verharding. Als basis voor omvang van de inpassing geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte ‘landschappelijke inpassing’ of ander groen/natuur dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het deel van het bouwvlak -al dan niet bestemmingsvlak- waar de nieuwe bebouwing en erf komt.

Het betreft een bestaand gebouw met bestaande erfinrichting en groene erfafscheiding. De locatie is derhalve in de bestaande situatie reeds landschappelijk ingepast. Daarnaast wordt op het perceel een verdere groene inrichting voorzien aan de straatzijde van het gebouw en wordt het perceel verder ingericht voor gebruik door de bewoners.

Op onderstaande afbeelding (in op bijlage 2) is aangegeven welke beplantingselementen in de diverse plantvakken zijn voorzien. Voor het definitieve beplantingsplan zal een assortimentslijst en een beheers- en onderhoudsparagraaf worden opgesteld. In de omgevingsvergunning zal dit als voorwaarde worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0135-VG01_0011.png"

INRICHTINGSSCHETS MET MAATREGELEN LANDSCHAPPELIJKE INRICHTING

4.4.4 Nota ruimtelijke kwaliteit

Het fuseren van de gemeente en het inwerking treden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij

De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden

De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit

Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht en er is ook geen sprake van een in- of uitbreidingslocatie. Aangezien bovendien geen beeldkwaliteitsplan geldt voor het gebied waarin het plangebied is gelegen en er geen sprake is van nieuwe bouwmogelijkheden, is de Nota ruimtelijke Kwaliteit niet van toepassing op het onderhavige plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

De bestemming verandert wel, maar niet naar een gevoeligere functie (bij beide functies verblijven er mensen). Voor de ruimtelijke procedure hoeft er dus geen bodemonderzoek plaats te vinden. Er worden geen nieuwe bouwactiviteiten buiten het bestaande gebouw voorzien, dus ook vanuit dit aspect hoeft nu geen bodemonderzoek te worden verricht.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het project voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed project op de omgeving
Het project betreft (zorg)woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op project

In de nabijheid van het plangebied (straal van 250 meter) zijn de volgende bedrijven gelegen:

Adres bedrijf   Soort bedrijf   SBIcode
(VNG)  
Afstand tot
plan-
gebied  
Afstand
geur
(VNG)  
Afstand
Stof
(VNG)  
Afstand
geluid
(VNG)  
Marisstraat 11   Intensieve veehouderij (fokken en houden van pluimvee: legkippen)   0147.1   250 m   200 m   30 m   50 m  
Kaumeshoek 25
 
Agrarisch
grondgebonden (fokken en houden van rundvee)  
0141,
0142  
10 m   50 m   30 m   30 m  
Kaumeshoek 24   Glastuinbouw
(kassen met
gasverwarming)  
011,
012,
013.3  
50 m   10 m   10 m   30 m  
Hoogstraat 54a   autobedrijf   501, 502, 504   100 m   10 m   0 m   30 m  

Aan de zuidoostzijde is op Kaumeshoek 25 een perceel met een bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' gesitueerd. Voor de locatie Kaumeshoek 25 is in maart 2020 een melding AB ingediend. Er worden zoogkoeien en jongveen en paarden en ponies gehouden.

De minimale afstanden van 50 meter van de agrarische bebouwing tov omliggende functies worden gehaald. De toekenning van een andere functie op het perceel mag niet voor een belemmering zorgen van de (toekomstige) bedrijfsmatige activiteiten. Wanneer de bedrijfsactiviteiten echter al belemmerd worden door bestaande verblijfsfuncties zorgen de andere functies niet voor een extra belemmering.

De horecafunctie op Hoogstraat 70 en de woning op Hoogstraat 72 zijn beide reeds gevoelige functies. Deze functies zorgen reeds voor een belemmering voor uitbreiden of opnieuw in gebruik nemen van het agrarisch perceel. Het wijzigen van de horecafunctie naar de zorgwoonfunctie geeft dus geen nieuwe belemmering voor de bedrijfsactiviteiten.

Ter plaatse van Kaumeshoek 24/24a is een glastuinbouwbedrijf gevestigd. De afstand tot dit bedrijf is groter dan de richtafstand zodat de mogelijke lichthinder van dit bedrijf geen belemmering vormt. Daarnaast is er voldoende erfbeplanting op het perceel aan de zuidzijde aanwezig om het zicht op de kassen te verminderen.

Het autobedrijf aan de Hoogstraat ligt buiten de richtafstanden voor dit type bedrijven en vormt dus geen belemmering.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s

voor de omgeving vanwege:

  • het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting);
  • het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen);
  • het gebruik van luchthavens.
5.1.3.2 Beoordelingskader

Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals omwonenden.

Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS). Deze is verder geoperationaliseerd en verduidelijkt door middel van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers; respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgelegd in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het projectgebied.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van inrichtingen, transportroutes en buisleidingen met gevaarlijke stoffen.

Gezien de ligging buiten enig invloedsgebied van een bedrijf of een transportroute van gevaarlijke stoffen (via de weg, het water of een buisleiding), vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Door de geurproblematiek rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wvg). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij (verder: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen.

De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden.

Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (verder:Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.

De Wgv kent bescherming toe aan zogenaamde geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Het aspect geur valt uiteen in twee onderdelen: de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting.

De voorgrondbelasting is de geurhinder die het gevolg is van één veehouderij op omliggende geurgevoelige objecten. Voor de beoordeling van het woon en leefklimaat gaat het in eerste instantie om de achtergrondbelasting. Dit betreft de geurhinder als gevolg van alle veehouderijen binnen een bepaalde straal in de omgeving. Bij de achtergrondbelasting gaat het dus om de cumulatieve geurhinder.

5.1.4.2 Analyse

De bestaande horecafunctie betreft ook een geurgevoelig object. Er wordt dus geen nieuw geurgevoelig object gerealiseerd. Toch wordt hierna middels de rekenresultaten voor het initiatief aan Hoogstraat 69 getoond dat er een acceptabel woon-en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

Voorgrondbelasting

Met behulp van het programma V-stacks vergunning, versie 2010, is in 2017 voor de locatie Hoogstraat 69 te Beringe een berekening gemaakt van de geurbelasting van de meest dichtbij gelegen veehouderij ter plaatse van geplande plattelandswoning. Uit de berekening kan worden geconcludeerd dat ter plaatse deze Hoogstraat 69 geen overschrijdingen van de wettelijke normen aan de orde zijn. Omdat de voorliggende planlocatie op grotere afstand van hetzelfde dichtsbijzijnde in bedrijf zijnde agrarisch bedrijf is gelegen kan gesteld worden dat er ook voor Hoogstraat 70 geen overschrijdingen te verwachten zijn.

In bijlage 1 van de Rgv zijn voor melkkoeien geen geuremissiefactoren opgenomen. Bij dieren waarvoor in de Rgv geen geuremissiefactoren zijn opgenomen wordt getoetst aan vaste afstanden. Uit de plannen blijkt dat aan deze vaste afstanden voldaan wordt. Hierdoor is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Achtergrondbelasting

Om de achtergrondbelasting te kunnen beoordelen moet de totale geurhinder van alle omliggende veehouderijen in kaart gebracht worden. Vervolgens dient de totale geurhinder te worden beoordeeld.

De berekening voor Hoogstraat 69 laat zien dat het woon- en leefklimaat ter plaatse goed is. Hierdoor is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Ook voor wat betreft de toekomstige situatie bij uitbreiding van nabij gelegen agrarische bedrijven blijft sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat. Omdat het plangebied op korte afstand van Hoogstraat 69 is gelegen kan worden aangenomen dat ook voor Hoogstraat 70 sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het project omvat nieuwe geluidgevoelige objecten.

Verkeerslawaai

Akoestisch onderzoek
Het projectgebied ligt binnen de onderzoekszone van de Hoogstraat. Om de gevelbelasting van de nieuwe zorgwoningen inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Swalmen een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai, Hoogstraat 70 te Beringe" (11 Juni 2021, 15123.001, D2). Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 bijgevoegd.

Econsultancy concludeert dat het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Vanwege de Hoogstraat dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Voor een verbouwing geldt conform artikel 3.5 het van rechtens verkregen niveau. Echter ten behoeve van een goed woon- en leefklimaat is een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk, zodat het akoestisch klimaat in de studio’s (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd.

Onderzoek geluidwering

Econsultancy heeft naar aanleiding van het akoestisch onderzoek een onderzoek gevelwering uitgevoerd: rapport "Onderzoek geluidwering gevels, Hoogstraat 70 te Beringe" (8 april 2021, 15123.002). Het onderzoeksrapport is als bijlage 4 bijgevoegd.

De berekende karakteristieke geluidweringen voldoen, uitgaand van de realisatie van de voorgeschreven (of akoestisch gelijkwaardige) voorzieningen, aan de eisen uit het Bouwbesluit. Voor het verlenen van de omgevingsvergunning ten behoeve van de transformatie gelden geen akoestische belemmeringen.

Industrielawaai
Het projectgebied ligt niet binnen een geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Er is geen akoestisch onderzoek nodig.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het project wanneer de Hogere waarde wordt toegekend.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het projectgebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten project op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig project omvat de realisatie van elf sociale levensloopbestendige zorghuurwoningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het project ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in het jaar 2020 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10, PM  2,5 en NO2 wordt voldaan.

  • <10 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • <18 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • <10 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • < 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Uit de monitoringstool volgt dus dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het project aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen.

Analyse
De dichtstbijzijnde pluimveehouderij is gelegen op 250 meter van het plangebied en kan gezien ligging niet meer uitbreiden of dichterbij komen. De afstand tot de veehouderij is dusdanig dat geen specifiek advies van de GGD noodzakelijk is.

Door de ligging ten zuidwesten van de locatie is de verwachting dat de gezondheidsrisico's beperkt zijn, omdat de meest voorkomende wind vanuit het zuidwesten komt en daarmee het fijnstof van het plangebied weg wordt gedreven.

Geitenhouderijen
Het plan omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het plangebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

Analyse
Het project omvat nieuwe, milieugevoelige objecten. In een straal van 2 km rondom het projectgebied zijn echter geen geitenhouderijen met meer dan 100 geiten actief. Er hoeft geen nadere beoordeling van het aspect geitenhouderijen plaats te vinden. Er is sprake van een gezonde leefomgeving ten aanzien van geitenhouderijen.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Binnen 50 meter rondom het projectgebied zijn geen kwekerijen aanwezig, maar er kan ten zuiden van het proejctgebied wel een kwekerij worden ontwikkeld. Door de ligging van een woonbestemming direct naast het initiatief, die al een belemmering vormt, is een nieuwe ontwikkeling van een kwekerij niet mogelijk. Geconcludeerd kan worden dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het project leidt tot het toevoegen van 20 zorgwooneenheden. Er is geen verwachting dat hier kinderen gedurende langere tijd zullen verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De in voorliggend omgevingsvergunning opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.

Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het project geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.

5.1.8.3 Conclusie

Het project is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het project heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig projectgebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Ter plaatse van deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek verplicht voor alle bodemingrepen (waaronder het bouwen) met een oppervlakte van meer dan 100 m² en diepte van meer dan 40 cm.

Het initiatief betreft een interne verbouwing van het bestaande horeca-pand en er zijn dus geen nieuwe bodemactiviteiten die deze grenzen overschrijden.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen en in de omgeving van het projectgebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het project tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het project en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland (circa 3,9 meter van het gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel') kan worden geconcludeerd dat het project geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
Bijlage 5 bevat het stikstofdepositie-onderzoek (V01, 6 april 2021) waarin zowel de bouwfase als de gebruiksfase zijn beoordeeld. Daaruit volgt dat het project geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.

Soortenbescherming
Met de interne verbouwing vinden er geen ontwikkelingen plaats die de mogelijk aanwezige beschermde soorten verstoren. Het initiatief heeft geen effect op beschermde soorten.

Bescherming van houtopstanden
Het project omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het project.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

5.3.2 Watersysteem

Bodem en grondwater

De beoogde functiewijziging van is niet van invloed op de samenstelling van de bodem en/of de kwaliteit van het grondwater.

Oppervlaktewater

Er is in de huidige situatie geen oppervlaktewater in de buurt.

 

Waterschapsbelangen

Het projectgebied ligt niet in of nabij een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.

 

Riolering

In de huidige situatie is reeds riolering aanwezig. Er bevindt zich daar een persriool van de gemeente waarop geloosd wordt. De huidige aansluiting gaat via vrij verval.

Doordat er na verbouw 20 wooneenheden op worden aangesloten is neemt de afvoer toe. Daarom wil gemeente Peel en Maas voor dit pand een eigen gemaal plaatsen met bufferput als aangepaste/nieuwe aansluiting op het bestaande persriool.

Na aanleg van deze voorziening is er geen verwachting dat er wateroverlast / water-op-straat vanuit het rioolstelsel zal plaatsvinden.

Hemelwater

Er is geen sprake van realisering van nieuwe bebouwing en/of verharding. de ontwikkelingen die het op te stellen bestemmingsplan mogelijk maken zullen dan ook hydrologisch neutraal zijn.

5.3.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Omdat sprake is van een hydrologisch neutrale ontwikkeling is overleg met het Waterschap Limburg niet nodig.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van deze omgevingsvergunning aangetoond. Een omgevingsvergunning moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.

6.1 Kostenverhaal

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggende omgevingsvergunning opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Maatschappelijk

6.2.1 Omgevingsdialoog

Begin januari heeft Dichterbij contact gehad met omwonenden van Hoogstraat 70, waarbij de omwonenden bij gepraat zijn over de ontwikkelingen. Omwonenden staan in algemene zin positief tegenover de komst van de cliënten. In die tijd is ook contact geweest met de dorpscoöperatie. De dorpsraad ziet de ontwikkeling graag komen en ze zouden het mooi vinden als de nieuwe ontwikkeling ook iets kan betekenen voor de omgeving en gemeenschap. Dichterbij en de Dorpsraad blijven met elkaar in contact over wat ze voor elkaar kunnen doen.

Op woensdag 6 april 2021 heeft een digitale bijeenkomst plaatsgevonden met de buurtbewoners van Hoogstraat 70. Buurtbewoners hebben hun zorgen geuit, maar zijn niet tegen de herontwikkeling van de locatie. Na de uitleg van Dichterbij geven ze aan graag in nauw in contact blijven over de ontwikkeling. In bijlage 6 is een verslag van de omgevingsdialoogbijeenkomst opgenomen.

6.2.2 Ter visie legging

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is in het kader van de omgevingsvergunning ter visie gelegd.

Op grond van de artikelen 3:15 en 3:16 Awb en 3.12 lid 4 was het vanaf 21 juli 2021 gedurende 6 weken voor iedereen mogelijk om schriftelijk of mondeling een zienswijze op de ontwerpvergunning in te dienen. Binnen de genoemde termijn zijn zienswijzen ontvangen. De zienswijzen zijn samengevat in bijlage 7 Nota zienswijzen. De zienswijzen zijn niet van dien aard dat de gevraagde vergunning op basis hiervan moet worden geweigerd.

Hoofdstuk 7 Motivering

Het project is planologisch aanvaardbaar op basis van de volgende overwegingen.

  • 1. De 20 zorgwooneenheden in het bestaande gebouw zijn stedenbouwkundig inpasbaar op deze locatie.
  • 2. Het project past binnen het beleid van de verschillende overheden.
  • 3. Het project voldoet aan alle uitvoeringsaspecten.