direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonnepark de Schorf
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Pure Energie en Dorpscoöperatie Steingood (hierna ook: initiatiefnemer) willen bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening van Nederland. Initiatiefnemer gelooft in de kracht van wind en zon, en zoekt daarom altijd nieuwe mogelijkheden om daarmee duurzame stroom op te wekken. Samen met grondeigenaren en betrokkenen uit de omgeving wordt nagedacht over nieuwe mogelijkheden voor onder andere wind- en zonneparken. Zo is, in samenwerking met twee grondeigenaren aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe, het idee voor het grondgebonden Zonnepark De Schorf ontstaan. Het gaat om een stuk grond van ongeveer 28 hectare ten zuidwesten van Beringe.

1.1.1 Uitspraak Rechtbank

Burgemeester en wethouders van Peel en Maas hebben op 25 oktober 2021 een omgevingsvergunning verleend voor een zonnepark aan de Schorfweg/Koelenweg in Beringe aan Pure Energie ZP De Schorf B.V. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Het beroep van de agrariërs richt zich met name op het feit dat agrarische gronden worden opgeofferd voor zonne-energie. Dit past volgens hen niet in het gemeentelijke beleid waarin dergelijke gronden de laagste prioriteit hebben. Verder denken zij dat de landschappelijke inpassing rondom het zonnepark zal zorgen voor meer wild, zoals dassen en zwijnen, in het gebied en dus voor meer wildschade op hun percelen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank geeft, in haar uitspraak van 2 februari 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:490 - Rechtbank Limburg, 02-02-2024 / ROE 21/3277, ROE 21/3287, ROE 21/3288 en ROE 21/3289), de agrariërs gelijk omdat onvoldoende is gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend aan een zonnepark op landbouwgronden terwijl dit de laagste prioriteit heeft volgens de gemeentelijke zonneladder. Verder heeft de gemeente verplicht dat rondom het zonnepark een zone van minimaal 15 meter breed komt met “struweel en ruigte” als “mooie habitat voor insecten, vogels en kleine dieren”. Die zone is bedoeld om de natuurwaarde te vergroten en wordt speciaal ingericht voor deze dieren. Volgens het landschapsplan is het zonnepark mogelijk een vluchtheuvel voor deze dieren en moet het daarom voldoende toegankelijk zijn voor kleiner wild. Bij de overwegingen had beter onderzocht moeten worden wat deze natuurontwikkeling in het agrarisch gebied betekent voor de omliggende landbouwgronden.

De rechtbank heeft daarom de omgevingsvergunning vernietigd. De gemeente moet een nieuw besluit nemen op de aanvraag van Pure Energie. Als de gemeente daarbij de vergunning opnieuw verleent, zal er een goede motivering moeten komen over bovenstaande punten.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing betreft de aangevulde planologische motivering om tot het verlenen van de omgevingsvergunning te kunnen komen.

1.1.2 Wet- en regelgeving

Inwerkingtreding Omgevingswet

Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet inwerking getreden. De Omgevingswet heeft de wet- en regelgeving die betrekking had op de fysieke leefomgeving gebundeld. Wetten en regels waar in voorliggende ruimtelijke onderblouwing naar verwezen wordt zullen deels door inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn vervallen. De bepalingen uit de vervallen wetten en regels zijn deels terug te vinden in het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving en het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas.

De wet- en regelgeving van voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is te raadplegen op www.wetten.overheid.nl door bij [regeling geldig op] '31 december 2023' in te voeren.

Onderhavig project ziet op een omgevingsvergunningaanvraag welke voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend en waarvoor ook voor die in werking treding een omgevingsvergunning is verleend.

Als gevolg van de uitspraak van de Rechtbank Limburg dient opnieuw op de vergunningaanvraag te worden besloten, met als gevolg dat hiervoor de toen geldende wet- en regelgeving nog van toepassing is.

1.2 Ligging en begrenzing van het projectgebied

Het projectgebied is gelegen zuid-westelijke hoek van de splitsing van de Schorfweg en de Koelenweg te Beringe, kadastraal bekend gemeente Helden sectie H, nummers 361, 363, 364, 365, 367, 999, 1000, 1001, 1002, 1400, 1401 en 2855.

Het projectgebied beslaat een oppervlakte van circa 28 ha.

Op onderstaande figuur is het projectgebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0002.jpg"

Figuur: begrenzing projectgebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het projectgebied is gelegen binnen het (tijdelijke deel van het omgevingsplan) bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas (vastgesteld op 5 november 2013) en heeft hierin de bestemming Agrarisch en deels de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 4, 6 en 7. Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 4 go' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van grootschalige open ontginningslandschappen. Aan de westzijde steekt een aftakking van een sloot over een lengte van circa 140 meter het projectgebied in. Deze sloot heeft de bestemming Water met de dubbelbestemming Waterstaat - beschermingszone watergang gekregen.

Op onderstaande figuur is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0003.jpg"

Figuur: uitsnede vigerende verbeelding

Binnen de bestemming Agrarisch (en Water) is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken voor de aanleg van een zonnepark.

Het initiatief is dus strijdig met de bepalingen uit het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het projectgebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het projectgebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het projectgebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het projectgebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het projectgebied ligt ten zuidwesten van de kern Beringe en ten zuiden van de Noordervaart.

De invloed van de mens is bepalend geweest voor de totstandkoming van het huidige landschap ter plaatse van het projectgebied en omgeving. In het westelijk deel van de gemeente bevond zich, als onderdeel van de Peel, een uitgestrekt hoogveengebied dat pas sinds het midden van de vorige eeuw door grootschalige vervening ingrijpend van karakter is veranderd. Voordien waren deze woeste veengronden ontoegankelijk, zoals ook blijkt uit het gezegde ‘een mijl op zeven’, verwijzend naar de enorme omweg die moest worden gemaakt om vanuit Meijel het dorp Sevenum te bereiken.

Het vroegere landschap wordt gekenmerkt door een grote verlatenheid. Het bestaat uit een mozaïek van hoogveen, natte heiden en vennen, zoals valt af te lezen uit namen als Kesselder Peel, Gevreeden Peel, Neer Peelke, Snepheide en Plek Vennen. Op de kaart staat ook het toponiem Kloud Koulen (hieraan is ook de straatnaam 'Koelenweg' gerelateerd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0004.jpg" Afbeelding: projectgebied anno 1850

Dit woord is verwant aan het Brabantse Klotkuilen, en is te vertalen als turfkuilen (klot = kloot = turf). Aan de oostkant van de uitsnede zien we enkele landbouwperceeltjes, die de overgang aangeven naar het cultuurlandschap bij de gehuchten Hulst en Eggel (thans gespeld als Egchel).

De lijnen op de kaart zijn oude veldwegen en schaapsdriften. Van het vroegere landschap is niet veel meer over. Een uitzondering vormt het natuurgebiedje de Snep direct langs de Noordervaart. Hier ligt nog steeds een goed ontwikkeld heideven met op de hogere oevers natte heide. Het dekzandgebied wordt thans doorsneden door rechte ontginningswegen en wordt vooral in beslag genomen door grootschalige landbouw. De bossen langs het kanaal vallen samen met een strook stuifzand. In het bosgebiedje langs de Haambergweg bevindt zich een gebied met bio-industrie. De Noordervaart zelf dateert uit de Franse tijd. In 1806 had Napoleon opdracht gegeven tot het ambitieuze project ‘le Grand Canal du Nord’, waardoor een verbinding tot stand gebracht moest worden tussen de Zuidelijke Nederlanden en het Rijnland. De aanleg van het kanaaldeel tussen Nederweert en Beringe wordt in 1853 voltooid. Bij Beringe vindt het kanaal echter een abrupt einde. De werkzaamheden om het laatste stuk van het project te verwezenlijken zijn wel in gang gezet maar nooit afgerond: de beoogde verbinding met de Maas is niet tot stand gekomen. Als een vijftig meter brede strook is het tracé van deze ‘Onvoltooide Noordervaart’ nog altijd goed in het landschap te herkennen.

De huidige verkaveling van de directe omgeving van het projectgebied is al waar te nemen in 1925:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0005.jpg"

Figuur: projectgebied anno 1925

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0006.jpg"

Figuur: Luchtfoto

Het huidige gebruik van de gronden binnen en rondom het projectgebied is voornamelijk agrarisch, ten behoeve van grondgebonden en intensieve veehouderijbedrijven. Ook vindt er teelt van tuinbouwgewassen, waaronder asperges, rabarber en akkerbouwmatige teelt plaats. Op grotere afstand tot het projectgebied zijn enkele burgerwoningen gelegen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In de 'Beantwoording moties Dik-Faber over een zonneladder als nationaal afwegingskader bij inpassing van zonne-energie' daterend van 23 augustus 2019 schrijft de Minister van Economische Zaken en Klimaat dat het kabinet het vanuit het oogpunt van voedselzekerheid, biodiversiteit, landschap en cultuurhistorie van belang acht dat zorgvuldig wordt omgegaan met landbouwgronden en natuur. Tevens neemt de overheid maatregelen om Nederland te beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering. De verdere opwarming van de aarde kan beperkt worden door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hiervoor zijn nationale en internationale doelen afgesproken. De Klimaatwet stelt vast met hoeveel procent ons land de CO2-uitstoot moet terugdringen. De Klimaatwet moet burgers en bedrijven zekerheid geven over de klimaatdoelen:

  • 49% minder CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990. Om dit doel te halen, hebben de overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties een Klimaatakkoord gesloten.
  • 95% minder CO2-uitstoot in 2050 ten opzichte van 1990.

Het kabinet constateert dat zonneparken hier een waardevolle bijdrage aan kunnen leveren en dat slimme aanleg van zonneparken samen kan gaan met het verbeteren van de biodiversiteit en ontzien van natuur- en landbouwgronden. Projecten voor zon-PV kunnen onderdeel uitmaken van het verdienmodel van boeren. Het kabinet wil het gebruik van landbouw en natuurgronden niet als zodanig uitsluiten mits projecten binnen de huidige kaders kunnen worden ingepast. Bij de huidige kaders voor projecten in landbouwgebieden wordt gedacht aan landschappelijke inpassingsvereisten en voor natuur aan het vigerende natuurbeleid.

Uitgangspunt is dat samen met de omgeving over de vormgeving van zonnevelden wordt nagedacht, dat zonnevelden per saldo een verbetering voor het gebied betekenen. Zo werkt de sector aan voorschriften en leidraden om natuurwaarden in een gebied te kunnen versterken. De sector ziet hiervoor mogelijke maatregelen als natuurlijke omheining (heggen) en ruimte tussen panelen inclusief het benodigde beheer. Een ander uitgangspunt is dat parken zo worden ingericht dat er geen onomkeerbare ontwikkeling plaatsvindt. Met andere woorden het oorspronkelijke grondgebruik moet indien gewenst na het zonnepark weer mogelijk zijn; beleidsmatig en fysiek.

Onderhavig project tot het realiseren van een zonnepark is een direct uitvloeisel van de eerste doelstelling: ervoor zorgen dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Net als het toepassen van windenergie noopt tot het realiseren van windmolens, noopt het toepassen van zonne-energie tot het aanleggen van grote oppervlakten aan zonnepanelen.

Over de impact op natuurwaarde, beleving, dialoog met de omgeving en overige aspecten, zal in de loop van onderhavige onderbouwing specifieke aandacht worden besteed.

3.2.2 Energieakkoord voor duurzame groei

De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben. In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. In de Kortetermijnraming voor 2020, uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving wordt gesteld dat de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 met de huidige groeiverwachting (van 6,6% in 2017 naar 12,2% in 2020) niet binnen bereik is.

3.2.3 Energierapport 2016

Het Energierapport 2016 geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015) er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gemaakt. Het Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het kabinet stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:

  • 1. sturen op CO2-reductie;
  • 2. verzilveren van de economische kansen die de energietransitie biedt;
  • 3. integreren van energie in het ruimtelijk beleid.

Volgens het Energierapport 2016 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland: zonne-energie, windenergie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Zonne-energie speelt daarbij een belangrijke rol omdat het relatief eenvoudig te realiseren is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld windmolens op zee. Daarnaast is de winning van zonne-energie middels PV-panelen een beproefde technologie.

3.2.4 Crisis- en herstelwet

Een aantal gemeentes wil het plaatsen van zonneprojecten in hun gemeente makkelijker maken.

Door het vergunningvrij maken van het plaatsen van zonnepanelen wordt veel tijd bespaard. Het experiment is nuttig voor terreinen die braak liggen. Door het tijdelijk toestaan van zonnepanelen ontstaan geen rechten die op een later tijdstip belemmeren. Een termijn van 15 jaar is nodig. Anders zijn de zonnepanelen niet rendabel. Het experiment is duurzaam en innovatief. Ook levert het een bijdrage aan een duurzame economie.

De aanleg van zonneparken moet plaatsvinden binnen de regels van een bestemmingsplan. Het experiment is op basis van artikel 7j van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet onder andere mogelijk in de gemeente Peel en Maas.

Binnen de bij bestemmingsplan aangewezen locaties is gedurende een periode van vijftien jaar na inwerkingtreding van dat plan geen omgevingsvergunning vereist voor een activiteit, die betrekking heeft op een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op de grond of op een op de grond staand bouwwerk, mits het bouwwerk, waarop de collectoren of panelen worden geplaatst, voldoet aan de volgende eisen:

1°.de bouwhoogte van het bouwwerk niet hoger is dan vijf meter;

2°.het bouwwerk niet voorzien is van een niet op de grond gelegen buitenruimte.

Hiermee geeft de wetgever aan dat Peel en Maas één van de gemeenten is die wat de aanleg van zonneparken betreft, voorop mag lopen. De gemeente Peel en Maas heeft op dit moment echter nog geen locaties hiervoor aangegeven.

3.2.5 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, voor wat betreft ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’. In art. 3.16 Bro, lid 2 is het volgende bepaald:

“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”

Afweging ladder duurzame verstedelijking

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie onder andere worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium.

Functies die volgend uit jurisprudentie niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd, zijn windmolens, infrastructuur, hoogspanningslijnen, transformatorhuisjes en zonneparken.

In casu is er dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe Omgevingsvisie Limburg (POL) vastgesteld door Provinciale Staten. Het POL richt zich met name op de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat, waarbij kwaliteit centraal staat. Het POL gaat uit van 4 type zones, te weten de 'goudgroene natuurzone', de 'zilvergroene natuurzone', de 'Bronsgroene landschapszone' en het 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0007.jpg"

Figuur: Uitsnede POL-kaart 1

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'buitengebied'.

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Het project voor plaatsing van de zonnepanelen past niet geheel binnen de doelstellingen van het buitengebied. Maar in het POL 2014 is tevens een paragraaf gewijd aan energie en duurzaamheid. Het Europese langetermijnperspectief is om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 tot 95% te verminderen ten opzichte van 1990 met een gelijktijdig behoud van de concurrentiekracht. In het in 2014 door de Europese Commissie gepubliceerde Witboek Energie zijn voor 2030 de volgende doelstellingen voorgesteld: 40% emissiereductie CO2-equivalenten en 27% hernieuwbare energie (EU gemiddeld). Voor 2020 geldt een besparing van 20% broeikasgas en dient 20% van de energievraag door hernieuwbare bronnen te worden opgewekt. De provinciale ambitie sluit aan bij de Europese en nationale doelstellingen voor klimaat en energie. In het Nationaal ’Energieakkoord voor duurzame groei 2013’ zijn deze vertaald naar 20% emissiereductie CO2-equivalenten, een energiebesparing van 1,5% per jaar en 14% hernieuwbare energie in 2020. IPO heeft dit akkoord ondertekend en de provincie Limburg levert een actieve bijdrage aan de uitvoering ervan. Uitgaande van het energiegebruik in Limburg in 2012 betekent de opgave voor de energietransitie van 14% in 2020 dat de energiebehoefte duurzaam moet worden opgewekt door:

  • ca 1200 windturbines (van 3 MW) óf
  • 80.000 ha zonnepanelen (een oppervlakte ter grootte van de gemeente Sittard-Geleen).

Er wordt ingezet op een scala aan bronnen van hernieuwbare energie, zoals windenergie, zonne-energie, geothermie en bodemenergie.

Ten aanzien van zonneparken ziet de provincie Limburg dat deze met de in het Energieakkoord voorgestelde salderingsregeling dichterbij komen. De provincie ondersteunt hiervoor de ontwikkeling van business modellen en proefprojecten en zal, afhankelijk van de uitkomsten, bezien of ze hierin een rol moet nemen. Het wordt van belang geacht dat bij deze vorm van energieopwekking primair ingezet wordt op multifunctioneel ruimtegebruik.

Geconcludeerd kan worden dat het project niet strijdig is met het bepaalde in het POL.

3.3.2 Provinciale zonneladder

De Gedeputeerde Staten van Limburg hebben een tijdelijke zonneladder vastgesteld. Hierbij worden zonnepanelen in Natura 2000- en waterwingebieden uitgesloten. Landbouwgronden kunnen alleen worden benut voor de opwek van zonne-energie onder strikte voorwaarden (nee, tenzij): een zorgvuldige ruimtelijke afweging ten aanzien van de locatie, regie van de overheid, combineren van meerdere doelen, landschappelijke inpassing, maximaal maatschappelijk draagvlak en participatie. Naast eventueel enkele kleinschalige pilots – om ervaringen op te doen met ontwikkeling en aanbesteden zonnevelden, participatieprocessen, gevolgen bodemkwaliteit et cetera – is er een duidelijke voorkeur voor de ontwikkeling van enkele (grootschalige) energielandschappen in Limburg, op zorgvuldig gekozen locaties.

In het collegeprogramma ‘Vernieuwend Verbinden’ hebben de Gedeputeerde Staten afgesproken om een duurzaamheidsladder te ontwikkelen voor een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij de opwekking van duurzame energie.

Als eerste bouwsteen voor deze duurzaamheidsladder is een voorstel uitgewerkt voor een Limburgse ‘zonneladder’. Gedeputeerde Staten hebben besloten om de voorgestelde zonneladder te gaan hanteren als interim-beleid en als basis voor nadere uitwerking in de en onderzoek, samen met betrokken partijen in de regio’s.

De Limburgse ‘zonneladder’ fungeert als bouwsteen voor de duurzaamheidsladder, die een plek moet krijgen in de Omgevingsvisie Limburg (en tevens in de Omgevingsverordening), doorwerking in de Provinciale Energie Strategie (PES) en ook zijn uitwerking kan krijgen in de regionale Energiestrategieën (RESen).

5 treden

De zonneladder uit de notitie ‘Ruimte voor de zon’ kent 5 treden. Het provinciebestuur stimuleert daarbij de ontwikkeling van zonne-energie in trede 1 tot en met 3.

  • 1. Toepassing van zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen: omdat hier al sprake is van bebouwing zal het introduceren van zonnepanelen op deze plekken doorgaans minder invloed hebben op de kenmerken of identiteit van een gebied. Bijzondere aandacht dient wel uit te gaan naar gebouwen en gebieden met een bijzondere cultuurhistorische waarde. Verder verdient het aanbeveling om, naast kleinschalige toepassing van zonnepanelen op particuliere woningen, vooral ook in te zetten op de installatie van zonnepanelen op grotere dakoppervlakken.
  • 2. Gebruik van (onbenutte) terreinen in bebouwd gebied: hierbij kan het gaan om restruimten in het stedelijk gebied, in kernen of op bedrijventerreinen. Maar ook om dubbel grondgebruik, bijvoorbeeld van parkeerterreinen of sportvoorzieningen. Gemeenten, marktpartijen en andere organisaties dienen te worden uitgedaagd om met innovatieve ideeën en projecten te komen om de hier nog volop beschikbare ruimte meer te gaan inzetten en benutten.
  • 3. Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur: daar waar ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn, gaat ook hier de voorkeur uit naar het zoeken van slimme functiecombinaties op gronden die een andere primaire functie hebben dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, voormalige stortplaatsen, binnenwateren of bermen van spoor- en autowegen.
  • 4. Gronden in gebruik voor landbouw: landbouwgronden kunnen alleen worden benut voor de opwek van zonne-energie onder strikte voorwaarden (nee, tenzij): een zorgvuldige ruimtelijke afweging ten aanzien van de locatie, regie van de overheid, combineren van meerdere doelen, landschappelijke inpassing, maximaal maatschappelijk draagvlak en participatie. Naast eventueel enkele kleinschalige pilots – om ervaringen op te doen met ontwikkeling en aanbesteden zonnevelden, participatieprocessen, gevolgen bodemkwaliteit et cetera – is er een duidelijke voorkeur voor de ontwikkeling van enkele (grootschalige) energielandschappen in Limburg, op zorgvuldig gekozen locaties.
  • 5. Uitsluitingsgebieden: voor een aantal gebieden, zoals waterwingebieden en Natura2000-gebieden, ligt het voor de hand om gelet op de aanwezige waarden en/of belangen het realiseren van grondgebonden zonneparken uit te sluiten. Dit zou verder ook van toepassing kunnen zijn voor gebieden met uitzonderlijke landschappelijke waarden.

Voor het gebruik van agrarische gronden (trede 4) geldt het 'nee, tenzij'-principe. Uit wetenschappelijk onderzoek van onder meer Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN part of TNO), de Universiteit Utrecht en TKI Urban Energy blijkt dat grondgebonden zonneparken slechts minimaal beslag leggen op landbouwgronden en op geen enkele wijze de voedselproductie in gevaar brengen. Nederland kan volgens de onderzoekers in het jaar 2030 ruim 20 Petajoule zonnestroom produceren op slechts 35 vierkante kilometer agrarische grond. Dit betekent dat er in 2030 slechts 0,2 procent van het totale Nederlandse agrarische areaal nodig is voor grondgebonden zonneparken (noot: het totale Nederlandse agrarische areaal, inclusief bebouwing, is 20.350 vierkante kilometer). Op deze 35 vierkante kilometer kan te zijner tijd ruim 6 gigawattpiek aan zonnepanelen opgesteld worden. Naar verwachting zal in 2050 de zonnestroomproductie op agrarische gronden zijn toegenomen tot bijna 53 Petajoule (ruim 16 gigawattpiek) waarvoor minder dan 0,5 procent van het totale Nederlandse agrarische areaal benodigd zal zijn.

Medio 2019 zijn door initiatiefnemer diverse informatie-avonden georganiseerd om belanghebbenden en belangstellenden te informeren over de plannen, hen hierbij te betrekken en vragen te beantwoorden.

Aan de impact op natuurwaarde, beleving, dialoog met de omgeving en overige aspecten zoals de landschappelijke inpassingen en aandacht voor biodiversiteit, zal in de loop van onderhavige onderbouwing specifieke aandacht worden besteed. Het 'natuurinclusief-beheerde zonnepark', welke typering afkomstig is van het landschappelijk inpassingsplan (toegevoegd als bijlage 2), zal hier zijn intrede doen, waarbij rekening wordt gehouden met gecombineerd grondgebruik, landschappelijke inpassing, maatschappelijk draagvlak en participatie.

Ten behoeve van het gebruik van agrarische gronden voor zonneparken heeft de gemeente Peel en Maas een Leidraad opgesteld, waarover meer in paragraaf 3.5.7.

3.3.3 Nieuw beleid zonnevelden

Op dit moment is er discussie over het realiseren van grote zonnevelden. Vanuit het rijk wordt aangegeven dat er terughoudend moet worden omgesprongen met het gebruik van landbouwgronden voor het oprichten van zonnevelden. Dit standpunt is overgenomen door de provincie Limburg, welke voornemens is haar beleid in dit kader aan te passen en heeft in het concept “Wijzigingsverordening 2024 Omgevingsverordening Limburg” opgenomen dat voor het plaatsen van zonnepanelen op landbouwgronden een “nee, tenzij-principe” geldt. Ook de raad van de gemeente Peel en Maas heeft via een amendement het college opgeroepen om geen nieuwe zonnevelden meer op landbouwgronden toe te staan en het beleid in dit kader aan te passen. In principe zou er op basis van dit amendement geen medewerking meer verleend kunnen worden aan het oprichten van zonnevelden op landbouwgronden.

Echter, de zonnevelden die momenteel in procedure zijn binnen de gemeente Peel en Maas, vallen buiten dit nieuwe beleid. De provincie heeft in voornoemde wijzigingsverordening expliciet zonnepark De Schorf benoemd als zonneveld dat niet onder dit nieuwe regime vallen en ook de gemeenteraad van Peel en Maas is van oordeel dat haar amendement niet voor de reeds in procedure zijnde zonnevelden geldt.

3.4 Regionale energiedoelen

Eén van de maatregelen om de klimaatdoelen van het klimaatakkoord te bereiken betreft het grootschalig duurzaam opwekken van elektriciteit met zon en wind op land. Nederland is opgedeeld in 30 regio’s die een Regionale Energie Strategie (RES) moeten opstellen. De gemeente Peel en Maas behoort tot de RES Noord- en Midden- Limburg (RES NML). Alle RES regio’s moeten op land in 2030 35 Terrawattuur (TWh) elektriciteit opwekken met grootschalige zonPV systemen en windmolens en alle gemeenten hebben de opdracht gekregen om hieraan bij te dragen. Dit komt bovenop de autonome ontwikkeling van 7 TWh elektriciteit op kleine daken, welke niet meetelt voor het behalen van het 35 TWhdoel (kleinschalige zon-op-dak installaties, met een vermogen van 15 kWp en minder, worden in het Klimaatakkoord niet meegeteld voor het 35 TWh doel. 15 kWp komt overeen met ca. 40 PV-panelen van 370 Wp en een benodigde dakoppervlak van 60 – 80 m2, afhankelijk van de oppervlakte en het vermogen van de van de PV-panelen). Met de autonome groei van kleinschalig 'zon op dak' tot ongeveer 7 TWh, is al rekening gehouden in de CO2-doelstellingen. De RES NML heeft in dit kader als doel 1,2 TWh aan elektriciteit met grootschalige zonPV op te wekken.De RES 1.0 dateert van 4 september 2023.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

De gemeente Peel en Maas heeft op 15 december 2015 de gemeentelijke structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. Binnen deze structuurvisie (structuurplan) is het plangebied aangeduid als ‘Grootschalige open ontginningslandschappen’.

Hierover is in het structuurplan het volgende opgenomen:

Globale ligging en begrenzing

De grootschalige open ontginningen liggen vooral ten zuidwesten en ten noorden van Helden, ten noorden van Maasbree en verder verspreid door de gemeenten. Deze ontginningen liggen op voormalige heide gebieden. Vanuit het landschapskader Noord- en Midden Limburg zijn ze aangeduid als (droge/natte) heideontginning na 1890. In het structuurplan Helden heet dit type open ontginningsgebieden, in de strategische visie Kessel open agrarisch gebied.

Cultuurhistorische karakteristiek (ontstaanswijze)

Dit gebiedstype is gelegen op de hogere zandgronden. Deze gebieden zijn pas laat (na 1890) ontgonnen. In de Middeleeuwen zijn hier uitgestrekte heidevelden ontstaan door plaggen en begrazen. De afgelegen gebieden werden overdag begraasd door schapen die 's nachts in de stal bleven, waarvan de bodem jaarlijks met verse heiplaggen bedekt werd. Deze stallen werden potstallen genoemd. De stalmest werd ieder jaar naar de akkers gebracht, die daardoor geleidelijk werden opgehoogd. De gebieden zijn ongeveer 100 jaar geleden na de uitvinding van de kunstmest ontgonnen tot landbouwgrond of bebost.

Landschappelijke en functionele karakteristiek (huidige situatie)

De kavels hebben een rationele grootschalige indeling. Het zijn open gebieden met lange rechte wegen. De wegen worden gemarkeerd door bomen, met verspreid een enkel landschapselement als een klein bosje of een houtsingel. De grote schaal van het landschap en de openheid zijn opvallende aspecten in dit landschap. Dit wordt benadrukt door de bomenlanen langs prominente wegen. Deze gebieden hebben een grote functie voor de landbouw. In deze gebieden is overwegend bouwland en grasland aanwezig is. Bebouwing is slechts spaarzaam aanwezig en bestaat veelal uit grootschalige agrarische eenheden. Intensieve veehouderij, glastuinbouw en grootschalige agrarische ontwikkelingen hebben hier nog de ruimte in provinciaal aangewezen zoekgebieden, die zij rondom de kernen en buurtschappen soms node missen.

Beleidsuitspraken

Wat betreft de ruimtelijke, functionele en landschappelijke aspecten zijn voor dit gebiedstype de volgende beleidsuitspraken (ruimtelijk) relevant:

Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:

• versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief grootschalige, open ruimten met lange rechte wegen, weilanden en akkers;

• speciale aandacht is hierbij vereist voor het behoud van de landschappelijke openheid en de kwaliteit van rust en ruimte;

• versterking van de open structuur van weilanden en akkers doorsneden door lange rechte wegen met wegbeplantingen;

• realisatie van een verdere landschappelijke aankleding door weg- en erfbeplantingen in een grootschalige structuur;

• realisatie van een grofmazig landschappelijk raamwerk voor verschillende vormen van landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw) met behoud van voldoende zichtlijnen in de vorm van open doorzichten;

• behoud van karakteristieke lijnen, zoals het Afwateringskanaal, de Loonse Vaart, de Middenpeelweg, het Defensiekanaal, etc.

Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel

• versterking van verschillende grondgebonden agrarische functies en verbrede landbouw op bestaande locaties;

• versterking van de intensieve veehouderij en glastuinbouw in daarvoor aangeduide gebieden;

• versterking van (kleinschalige) bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;

• binnen de landbouw een ruime toelating van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

• hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn goed mogelijk als de openheid maar zoveel mogelijk behouden blijft.

Specifiek ten aanzien van zonneparken is in dit beleid nog geen specifieke regeling opgenomen. Inmiddels heeft een uitwerking voor zonneparken plaatsgevonden via de Duurzaamheidsagenda en de Leidraad Maatschappelijke Tender, waarover verderop in deze paragraaf wordt uitgeweid.

3.5.2 Omgevingsvisie Peel en Maas

Op 5 juli 2022 is de Omgevingsvisie Peel en Maas opgesteld. Bestaande structuurvisies worden voorlopig als onderliggend (buitenwettelijk) beleid gehandhaafd.

Voor de realisatie van het zonnepark, is een toets aan de Omgevingsvisie uitgevoerd. Hierin is gekeken naar het gebied dat getypeerd wordt als 'grootschaplig open ontginningslandschap'.

De gebiedskwaliteiten binnen dit gebied betreffen de volgende:

  • Open landschappen met een rationele ontsluitingsstructuur, met verspreid een klein bosje of een houtsingel.
  • Het deelgebied is van grote waarde voor de landbouw. De dynamiek van de landbouw is kenmerkend voor dit landschap.
  • Bebouwing is spaarzaam aanwezig en bestaat vooral uit boerderijen.
  • Onbeplante wegen en wegen met enkele en dubbele bomenrijen.

Te versterken waarden

  • Creëer ontwikkelruimte voor landbouw door verschillende functies (bijv. landbouw, natuur en wonen) te verbinden waar het kan en te scheiden waar het moet. Met het landschap als drager.
  • Behoud van het karakter van agrarische productielandschap, waarbij de landbouw een omslag maakt naar een meer natuurinclusieve en duurzame vorm van landbouw.
  • Mogelijkheden voor toeristisch-recreatieve nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven, zoals agrotoerisme, mits de waarde voor de landbouw hierdoor niet afneemt.
  • Mogelijkheden voor het bieden van ruimte voor energietransitie, passend binnen de ontginningsstructuur.
  • Maak een heldere beplantingstructuur: enkele of dubbele wegbeplanting zonder ondergroei voor transparantie.
  • Houd kleine wegen onbeplant.
  • Herstel versnipperde beplantingen.
  • Rationeel landschap: boerderijen mogen zichtbaar zijn. Geef omwille van de zichtbaarheid, veel aandacht aan de inpassing van de erven.
  • Behoud de grootste openheid.
  • Versterk en herstel de openbare zandpadenstructuur.

Projectspecifiek:

De aanleg van een zonnepark is een vorm van energietransitie waarvoor veel ruimte nodig is. Ontginningsstructuren zijn door de mens gemaakte landschappen welke door de rechte lijnen een ideaal landschap vormen voor het opwekken van zonne-energie. Als voorbeeld van een wenselijke invulling is in de omgevingsvisie ook het energielandschap opgenomen waarbij zonnevelden en windmolens hand in hand gaan en waarbij voor zonnevelden gebruik wordt gemaakt van het ontginningslandschap:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0008.png"

Figuur: ontginningslandschap ingevuld ten behoeve van energietransitie

De overige structuren welke kenmerkend zijn voor het ontginningslandschap blijven onverkort behouden.

3.5.3 Kaderstelling Ruimte en Economie

In de Kaderstelling Ruimte en Economie, vastgesteld op 19 december 2017, heeft de gemeente 'het goede leven in Peel en Maas' als uitgangspunt. In dit beleidsdocument komen de spanningsbogen tussen de diverse waarden, voor zowel ruimte als economie aan de orde en worden de bij deze waarden horende omgevingsdoelen weergegeven.

Een belangrijk doel is een gezonde fysieke leefomgeving van inwoners, planten en dieren, van belang voor de instandhouding van een vitale gemeenschap. Waarden van bodem, water en lucht worden in beeld gebracht, in samenhang met andere waarden. Landschappelijk verbindt de gemeente de kwaliteiten van het Maasdal in het oosten, met die van de Groote Peel in het westen. Het tussenliggende buitengebied kent een kleinschalige schakering van cultuurlandschappen, die in een band parallel aan het Maasdal lopen. Verspreid in het landschap liggen onze elf kernen, elk met een eigen identiteit die sterk verbonden zijn met het omliggende landschap en een groen karakter hebben vanuit hun dorpse identiteit.

Een ander belangrijk doel is het werken aan een klimaatadaptieve en klimaatneutrale fysieke leefomgeving. Ondanks alle maatregelen om de efecten van de opwarming van de aarde te beperken zullen moeten worden geaccepteerd dat we te maken krijgen met bijvoorbeeld wateroverlast, meer hitte en meer droogte. Via een goede ruimtelijke inrichting en een goed waterbeheer kan worden ingespeeld op de efecten van deze klimaatveranderingen. Door het gebiedsgericht in beeld brengen van de effecten van klimaatverandering (wateroverlast, waterveiligheid, droogte, hitte en waterkwaliteit), knelpunten en kansen wordt inzicht geleverd voor meekoppelkansen waardoor zaken integraal kunnen worden benaderd.

Daarnaast houden de gemeente bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening met het klimaat. De inzet van de inwoners en partners is cruciaal om de doelen te behalen en vitale gemeenschappen te behouden. De gemeente maakt inwoners bewust over klimaatveranderingen en stimuleren en faciliteren maatregelen zoals het ontkoppelen van hemelwater, het verminderen van bestaande verhardingen en het tegengaan van nieuwe verhardingen en aanleg van extra groen.

Uit het Verdrag van Parijs volgt dat gemeenten uiterlijk in 2050 klimaatneutraal moeten zijn. Oplossingen voor klimaatverandering moet vooral door de samenleving worden vormgegeven: energiebesparing, duurzaam bouwen en renoveren, duurzaam inkopen, verminderen en hergebruik van afval, circulaire economie, duurzame mobiliteit en duurzame opwekking van energie. Hiervoor is een duurzaamheidsagenda opgesteld (zie paragraaf 3.4.4 van deze ruimtelijke onderbouwing). Er is oog voor en faciliteren van nieuwe vormen van collectieven die gericht zijn op een duurzame ontwikkeling en er wordt ruimte gemaakt voor de energietransitie. Omdat deze in belangrijke mate de inrichting en het aanzicht van de gemeente gaat bepalen, wordt de samenleving de ruimte gegeven om te investeren in deze transitie en er in haar eigen omgeving vorm aan te geven. Dit wordt gedaan door de dialoog over de juiste balans tussen deze transitie en bestaande waarden te stimuleren en faciliteren.

3.5.4 Regionale Energievisie Noord-Limburg

De regionale energievisie geeft een richting aan te realiseren maatregelen waarmee de doelen binnen het thema Energie behaald kunnen worden. Afspraken worden gemaakt op regionaal niveau. Daarnaast wordt ook de rol van de regio en individuele gemeenten toegelicht. Tevens zijn strategielijnen geformuleerd. Deze visie sluit aan bij het SER Klimaatakkoord 2013 en het Cradle to Cradle gedachtengoed.

Gemeenten hebben zich individueel als ook collectief via het Nationaal energieakkoord gecommitteerd aan de energietransitie. De provincie Limburg heeft middels het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014 de regio Noord-Limburg uitgedaagd om een visie te formuleren over deze transitie en te concretiseren in regionale energieafspraken. De regionale energieafspraken geven kaders voor invulling door de gemeenten.

Om de energiedoelstellingen te halen legt de regio Noord-Limburg de focus op:

1. De doelgroep die de grootste energievraag heeft is het bedrijfsleven. Met name de bestaande bedrijven zijn van groot belang om de energiedoelstellingen te behalen.

2. Energiebesparing speelt een belangrijke rol en heeft vooral betrekking op de bestaande voorraad van zowel bedrijven als woningen. Nieuwbouw moet al voldoen aan strengere energie-eisen.

3. voor het duurzaam opwekken van energie steken we in op de volgende technieken:

  • Voor kleinschalige duurzame opwek ligt de focus op zonne-energie en warmte koude opslag.
  • Voor grootschalige duurzame opwek is vooral zonne-energie, windenergie en aardwarmte effectief.

De klimaatdoelstellingen voor Noord-Limburg tot 2030 laten zich vertalen in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0009.jpg"

Tabel: Theoretische benadering energiemix 2030

Volgens deze berekeningen: in 2030 zullen er per gemeente in Noord-Limburg gemiddeld 11 windturbines, 1,3 geothermiebronnen en 155 ha aan zonnepanelen op daken gerealiseerd moeten zijn.

De Regionale Energievisie zal door de gemeente Peel en Maas nog vertaald moeten worden in gemeentelijk beleid. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang. In ieder geval is het duidelijk dat, naast het opwekken van windenergie, ook zonne-energie grootschalig opgewekt zal moeten gaan worden om de klimaatdoelstellingen te kunnen halen. Ook de gemeente Peel en Maas heeft hierin een grote taak te vervullen.

3.5.5 Zonnevisie

In juni 2018 heeft de Natuur- en Milieufederatie Limburg de Zonnevisie opgesteld. Hierin zijn de provinciale doelstellingen vertaald naar de Limburgse gemeenten. Voor Peel en Maas volgt hieruit dat er een totale oppervlakte aan zonnepanelen benodigd is van 467 ha, waarvan 125 ha voorzien zijn als 'gebouwd'en 342 ha op zoeklocaties 'ongebouwd'.

De openheid van het jonge ontginningslandschap is zeer waardevol en dient behouden te blijven bij de ontwikkeling van een zonneveld. Ontwikkelingen waarbij het zonneveld dicht op de grond wordt aangebracht, waarbij de inpassing bij voorkeur plaats vindt door middel van (bloemrijke) akkerranden, genieten de voorkeur. Dit ligt in lijn met het open karakter van dit landschapstype, en zorgt tevens voor een stimulans van de biodiversiteit in het buitengebied.

3.5.6 Duurzaamheidsagenda

Het energiebeleid van de gemeente Peel en Maas, dat mede gericht is op het behalen van de regionale energiedoelen, wordt momenteel gevormd door de “Duurzaamheidsagenda – beleef samen duurzaamheid”, vastgesteld op 15 december 2020 . In deze duurzaamheidsagenda is als doelstelling voor de energietransitie opgenomen: “Peel en Maas Klimaat- en Energieneutraal in 2050”. De gemeente zet zich in dit kader in voor de lokale opwek van duurzame energie en het realiseren van schone en toekomstbestendige energie, zodanig dat de inwoners daar profijt van hebben. Uit dit beleid volgt dat de gemeente Peel en Maas de ambitie heeft om in 2050 energieneutraal te zijn en dat er binnen de gemeentegrenzen dus niet meer energie wordt gebruikt dan lokaal wordt opgewekt. Deze energie zal daarbij primair opgewekt worden via wind of via zon. Andere mogelijkheden voor het opwekken van energie zijn niet toegestaan (verbod op geothermie) of niet rendabel (aquathermie).

3.5.6.1 Windenergie

Een van de onderdelen van voornoemde duurzaamheidsagenda is de “Notitie uitgangspunten windenergie”. Deze vormt het gemeentelijke beleid ten aanzien van het oprichten van windmolens en gaat in dit kader uit van de volgende voorwaarden voor de ontwikkeling van windenergie:

  • 1. De omgeving heeft een actieve en betrokken rol bij de ontwikkeling en de exploitatie van windturbines.
  • 2. a. De opbrengsten (€ en kWh) van windturbines moeten maximaal terugvloeien in de gemeenschap.

b. Bij voorkeur wordt een substantieel deel coöperatief ontwikkeld.

  • 3. De windturbines moeten op een goede plek komen, bezien vanuit een goede ruimtelijke ordening (goede functiecombinatie en landschappelijke inrichting). Hierin is de gemeente initiërend om in samenspraak met haar omgeving kansrijke ontwikkelgebieden te bepalen.
  • 4. Grondspeculatie moet worden voorkomen door:
    • a. In het zoekgebied één samenhangend project, windmolenpark, te ontwikkelen.
    • b. De bebouwde en onbebouwde gronden noodzakelijk voor de realisatie van windenergie te zien als een samenhangend complex: het windmolenpark.
    • c. Alle grondeigenaren van het windmolenpark een eerlijke grondvergoeding te geven.
  • 5. In iedere gemeente wordt tenminste 1 windenergie locatie ontwikkeld van 4-5 windturbines.
  • 6. Gemeenten werken samen aan de vorming van windenergiebeleid.
  • 7. Gemeenten werken samen aan de ontwikkeling van gemeentegrensoverschrijdende locaties.
  • 8. De Provincie ondersteunt gemeenten bij de samenwerking en de uitwerking van bovenstaande uitgangspunten en maakt daarover afspraken met gemeenten betreffende mijlpalen, wederzijdse rollen en taken in het uitvoeringsproces.

Na het vaststellen van voornoemde notitie en het doorlopen van een maatschappelijke tender, waarbij ingekomen initiatieven voor het oprichten van windmolens binnen de gemeentegrenzen werden getoetst aan voornoemd beleid, is ten aanzien van een van deze initiatieven geconcludeerd dat deze vergund kon worden. Deze heeft vervolgens een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een vijftal windmolens aangevraagd, welke inmiddels vergund en in werking zijn. Het vergunnen van verdere initiatieven is vooralsnog niet aan de orde, daar eerst de evaluatie van het beleid ten aanzien van windenergie afgewacht wordt voordat nieuwe aanvragen in behandeling worden genomen.

3.5.6.2 Zonne-energie

Een ander onderdeel van voornoemde duurzaamheidsagenda is de “Zonneladder Peel en Maas”. Deze vormt het gemeentelijke beleid ten aanzien van het oprichten van zonnevelden en is een afgeleide van de provinciale zonneladder. Deze zonneladder geeft een voorkeursvolgorde voor het gebruik van gronden voor het plaatsen van zonnepanelen:

  • 1. Toepassing van zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen;
  • 2. Gebruik van (onbenutte) terreinen in bebouwd gebied;
  • 3. Agrarische bouwblokken buitengebied (nevenactiviteit bij gerealiseerde bedrijfsbestemming of als onderdeel van een bedrijfsbeëindigingsplan)*.
  • 4. Gronden in gebruik voor landbouw (combinatie met passende netwerkstructuur, meervoudig ruimtegebruik, minimaal 50% coöperatief lokaal eigendom en landschappelijk ingepast)*;
  • 5. Uitsluitingsgebieden (bv. natuurgebieden of waterwingebieden)

*= In totaal wordt er bij trede 3 en 4 samen maximaal 60 hectare met zonnepanelen gerealiseerd.

De zonneladder geeft hierbij een voorkeursvolgorde weer, maar houdt geen volgtijdelijkheid in. Het is dus niet zo dat eerst trede 1, 2 en 3 volledig ingevuld moeten zijn voordat er aan trede 4 toegekomen wordt.

Naar aanleiding van het vaststellen van de “Zonneladder Peel en Maas” is er met betrekking tot het plaatsen van zonnevelden op landbouwgronden (trede 4 zonneladder) een maatschappelijke tender opengesteld. In dit kader zijn er een aantal plannen ingediend, waarbij ten aanzien van twee plannen is geoordeeld dat deze passen binnen de voorwaarden van de tender en dat er dus in principe medewerking aan verleend kon worden.

Inmiddels (september 2024) echter, is er discussie over het realiseren van grote zonnevelden. Vanuit het rijk wordt aangegeven dat er terughoudend moet worden omgesprongen met het gebruik van landbouwgronden voor het oprichten van zonnevelden. Dit standpunt is overgenomen door de provincie Limburg, die voornemens is haar beleid in dit kader aan te passen en in het concept van de “Wijzigingsverordening 2024 Omgevingsverordening Limburg” heeft opgenomen dat voor het plaatsen van zonnepanelen op landbouwgronden een “nee, tenzij-principe” geldt. Ook de raad van de gemeente Peel en Maas heeft via een amendement het college opgeroepen om geen zonnevelden meer op landbouwgronden toe te staan en het beleid in dit kader aan te passen. In principe zou er op basis van dit amendement geen medewerking meer verleend kunnen worden aan het oprichten van zonnevelden op landbouwgronden. Echter, de zonnevelden die momenteel in procedure zijn binnen de gemeente Peel en Maas, waaronder Zonnepark De Schorf, vallen buiten het nieuwe beleid van de provincie. De provincie heeft in voornoemde wijzigingsverordening expliciet de twee zonnevelden in de gemeente Peel en Maas benoemd als zonnevelden die niet onder dit nieuwe regime vallen en ook de raad van de gemeente Peel en Maas is van oordeel dat haar amendement in dit kader niet voor de al in procedure zijnde zonnevelden geldt. Daarom is onderhavig zonneveld nog vergunbaar als lopende aanvraag.

Voor wat betreft de 'combinatie met een passende netwerkstructuur' kan worden vermeld dat Zonnepark De Schorf kan worden aangesloten op onderstation Helden (Enexis). Hiervoor is door Enexis op 7 augustus 2023 een transportindicatie afgegeven waarin is aangegeven dat aansluiting van het zonnepark op het netwerk van Enexis mogelijk is.

Daarnaast zijn er technische mogelijkheden om Zonnepark De Schorf aan te sluiten op de bestaande netaansluiting van het nabijgelegen Windpark Egchelse Heide. De dichtstbijzijnde windmolen, gelegen op 140 meter van Zonnepark De Schorf, heeft een aansluitveld vrij waarop het zonnepark kan aansluiten.

In beide scenario's zal er sprake zijn van een combinatie met een reeds aangelegde en passende netwerkstructuur.

Deze randvoorwaarden zijn vastgelegd in de Leidraad maatschappelijke tender zonneparken Peel en Maas, welke in de volgende subparagraaf aan de orde komt en waarin ook ingegaan wordt op meervoudig ruimtegebruik, minimaal 50% coöperatief lokaal eigendom en de landschappelijk inpassing.

3.5.7 Leidraad maatschappelijke tender zonneparken Peel en Maas

De Leidraad maatschappelijke tender zonneparken Peel en Maas versie maart 2021 is bedoeld voor plannen voor zonneparken vanaf 5 ha en biedt ruimte voor een totaal aan 55 ha aan plannen met zonneparken. Deze Leidraad geeft aan onder welke voorwaarde nieuwvestiging van zonneparken op agrarische gronden mogelijk is en geeft voorwaarden gelet op de “Duurzaamheidsagenda, Beleef samen duurzaamheid” vastgesteld op 15 december 2020 door de gemeenteraad en de Waarden-oriëntatie en kaderstelling Ruimte en Economie.

Duurzaamheidsagenda, beleef samen duurzaamheid

Een van de thema’s uit de Duurzaamheidsagenda is Energietransitie. De gemeentelijke doelstelling voor de energietransitie luidt ‘Peel en Maas Klimaat en Energieneutraal in 2050’. Peel en Maas zet zich in voor de lokale opwek van duurzame energie, zodanig dat de inwoners daar profijt van hebben. Het allerbelangrijkste uitgangspunt voor Energietransitie is energiebesparing. Daarnaast moet maximaal gebruik worden gemaakt van energie uit duurzame bronnen, zoals wind-, water-, en zonne-energie.

Om het beschikbaar komen van voldoende duurzame bronnen aan te jagen, zijn door de gemeente een drietal uitgangspunten vastgesteld:

  • We geven ruimte aan duurzame grootschalige opwek
  • We nemen alleen nog lokale initiatieven in behandeling
  • We sluiten aan bij de Zonneladder Peel en Maas

Maatschappelijk tender zonneparken

Deze Tender omvat een bestuurlijk proces, waarlangs inschrijvers trachten om hun plan voor een zonnepark in aanmerking te laten komen voor vergunningverlening op basis van 5 criteria en een afweging. Als onderdeel van deze verantwoordelijkheid heeft het college in de vorm van de Leidraad vastgelegd welke onderwerpen daarbij belangrijk zijn en waaraan aandacht moet worden besteed.

  • 1. Omvang

Het plan heeft voldoende omvang als het groter is dan de ondergrens van 5 ha aan zonnepanelen. Hiermee wordt versnippering voorkomen. Plannen met een omvang groter dan 55 ha met zonnepanelen worden eveneens niet in behandeling genomen.

Onderhavig project valt met een omvang van circa 28 ha binnen de onder- en bovengrens, zodat aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • 2. Maatschappelijke betrokkenheid
    • a. Procesparticipatieplan waarin voor de verschillende projectfasen (locatiekeuze, ontwikkeling, bouw en exploitatie) wordt vastgelegd wie op welke wijze belanghebbend is en op welke wijze deze verschillende partijen worden betrokken bij het project (omgevingsdialoog).

Tijdens informatiebijeenkomsten en in persoonlijke gesprekken is gesproken met omwonenden en organisaties in de regio, te weten IVN Helden, Sunny Economy, Natuur- en Milieufederatie Limburg, IKL, WBE Helden en de Plattelandscoöperatie. Uit deze gesprekken zijn er een aantal suggesties naar voren gekomen die bij de uitwerking van het plan voor het zonnepark worden betrokken. Deze suggesties zijn vastgelegd en gedeeld met betrokkenen via de www.zonneparkdeschorf.nl en een nieuwsbrief.

Het procesparticipatieplan zal als onderdeel van de inschrijving voor de Maatschappelijke Tender worden ingediend.

    • a. Relevante correspondentie

De correspondentie met omwonenden, belanghebbenden en overige betrokken instanties zal eveneens als onderdeel van de inschrijving voor de Maatschappelijke Tender worden ingediend, maar ingevolge de AVG niet openbaar gemaakt worden.

  • 3. Zonneladder Peel en Maas

De 'Duurzaamheidsagenda, Beleef Samen Duurzaamheid' (waarin Zonnepark de Schorf al met naam wordt genoemd) legt de plek voor zonnepanelen qua impact op de fysieke ruimte in treden vast. Uitsluitend als voldaan wordt aan de voorwaarden, komt een plan in aanmerking voor een maatschappelijke tender.

Een onderdeel van voornoemde duurzaamheidsagenda is de “Zonneladder Peel en Maas”. Deze vormt het gemeentelijke beleid ten aanzien van het oprichten van zonnevelden en is een afgeleide van de provinciale zonneladder. Deze zonneladder geeft een voorkeursvolgorde voor het gebruik van gronden voor het plaatsen van zonnepanelen:

  • Prioritair: Toepassing van zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen;
  • Gebruik van (onbenutte) terreinen in bebouwd gebied;
  • Agrarische bouwblokken buitengebied (nevenactiviteit bij gerealiseerde bedrijfsbestemming of als onderdeel van een bedrijfsbeëindigingsplan) *.
  • Gronden in gebruik voor landbouw (combinatie met passende netwerkstructuur, meervoudig ruimtegebruik, minimaal 50% coöperatief lokaal eigendom en landschappelijk ingepast) *;
  • Uitsluitingsgebieden (bv. natuurgebieden of waterwingebieden)

(*= In totaal wordt er bij trede 3 en 4 samen maximaal 60 hectare met zonnepanelen gerealiseerd.)

In bijlage 7 (Onderbouwing zonnevelden Peel en Maas) wordt uitgebreid ingegaan op de tredes 1, 2 en 3. Onderstaand zal trede 4 specifiek worden toegespitst op onderhavig project.

Trede 4

Omdat de toepassing van trede 1, 2 en 3 , theoretisch, nog altijd een tekort van 278,67 hectare aan oppervlakte zonnepanelen oplevert, zal toepassing gegeven moeten worden aan trede 4 van de zonne-ladder.

In de praktijk zal het tekort nog veel groter zijn, omdat er bij toepassing van trede 1, 2 en 3 uitgegaan is van theoretische situaties en er geen rekening gehouden is met feitelijke omstandigheden:

  • Niet het gehele geschikte dakoppervlak van woningen en andere gebouwen kan gebruikt worden voor het plaatsen van zonnepanelen omdat er bijvoorbeeld schoorstenen op het dakoppervlak aanwezig zijn en, gelet op de omvang van de panelen zelf, het nooit zo precies uitkomt dat het gehele dakoppervlak bedekt kan worden met zonnepanelen en er altijd een deel onbenut blijft. Daarnaast zijn niet alle theoretisch geschikte daken in de praktijk geschikt voor het plaatsen van zonnepanelen om diverse redenen;
  • Bij het berekenen van het voor zonnepanelen beschikbare geveloppervlak van bedrijfspanden is er niet of nauwelijks rekening gehouden met aanwezige ramen en deuren en andere belemmeringen en met de ligging van de gevels ten opzichte van andere gebouwen zodat het rendement van zonnepanelen aan de gevel wellicht dusdanig laag is dat het plaatsen ervan economisch niet verantwoord is. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat in de praktijk niet of nauwelijks zonnepanelen op gevels van gebouwen zijn/worden geplaatst en dat het ook niet verwacht wordt dat dit inde nabije toekomst veel zal worden toegepast;
  • Onbenutte terreinen binnen bebouwd gebied komen veelal niet in aanmerking omdat ze dermate klein zijn dat het economisch niet verantwoord is om er zonnepanelen op te plaatsen, of omdat de omgeving zich naar alle waarschijnlijkheid zal verzetten tegen het opvullen van onbebouwd oppervlak met zonnepanelen (binnen de bebouwde kom kernen);
  • Opvulling van agrarische bouwkavels kunnen een beperking van de bedrijfsactiviteiten tot gevolg hebben.

Gelet op het vorenstaande kan daarom gesteld worden dat toepassing van trede 4 van de zonneladder Peel en Maas aan de orde is en zelfs noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan het gemeentelijke energieverbruik.

Hiermee is voldoende gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend aan een zonnepark op landbouwgronden.

Toetsing aan trede 4:

Nu geconcludeerd wordt dat de noodzaak om agrarische gronden in te zetten voor het opwekken van zonne-energie groot is, zal ook getoetst moeten worden of de invulling van dit agrarisch perceel op verantwoorde wijze plaatsvindt. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:

    • a. Agrarisch grondgebruik

Het project moet voorzien zijn van een onderbouwing van de invulling van het meervoudig ruimtegebruik. In overeenstemming met de zonneladder moet minimaal sprake zijn van een combinatie van het zonnepark met agrarisch grondgebruik.

De panelen worden op het zuiden georiënteerd en de stellages worden maximaal 2,5 meter hoog. Tussen de stellages komen (onderhouds)paden van 2-3 meter breed. Bij deze invulling is er ruimte tussen de zonnepanelen en de grond waarbij er enerzijds door de lichtinval en water op de bodem onderbegroeiing en daarmee ook begrazing door schapen mogelijk is en zal worden toegepast, anderzijds is er voldoende ruimte voor vogels om te broeden en/of te foerageren. Hierdoor kan het plangebied dubbel gebruikt worden, bijvoorbeeld door ecologische maatregelen. Denk aan de plaatsing van bijenkorven, inzaaien met bloemmengsels, creëren van nestgelegenheden of aanplant van struwelen rondom een zonnepark.

In de omgeving van het park is divers wild waargenomen. Voor deze dieren is het park mogelijk een vluchtheuvel. Hiertoe dient het park wel voldoende toegankelijk te zijn. Door het hek van de grond los te houden kan kleiner wild op het park komen.

De strook nieuw aan te planten fruitbomen en vruchtdragende struiken rondom het park zal worden beheerd als 'pluktuin'.

Uit de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 2 februari 2024 volgt dat onderzocht moeten worden wat deze natuurontwikkeling in het agrarisch gebied betekent voor de omliggende landbouwgronden. Dit onderzoek is op 9 juli 2024 uitgevoerd Eelerwoude; met name is onderzocht in hoeverre de realisatie van het plan inclusief de natuurvriendelijke inrichting al dan niet een aantrekkende werking kan hebben op voor de landbouw schadelijke soorten (of 'wild') en of dit zodanig van omvang is dat dit kan leiden tot belangrijke schade op omringende agrarische percelen. De conclusies welke volgen uit voornoemd (en als bijlage bijgevoegd) onderzoek luiden als volgt:

'Voor haas en ree geldt dat de aanleg van het zonnepark met de daarbij voorziene aanleg van ruigten en struwelen en kruidenrijk grasland een aantrekkende werking zal hebben. Voor de haas, zijnde jachtwild in de zin van de wet, is allereerst de jachthouder (eigenaar van de grond of de huurder van het jachtrecht) van de gronden verantwoordelijk om de gunstige wildstand te waarborgen. Voor zowel haas als ree zijn in de afgelopen perioden geen belangrijke schadegevallen aan gewassen bekend of gemeld bij BIJ12. Realisatie van het zonnepark met landschappelijke inpassing zal niet leiden tot meer of een ander schadepatroon door deze soorten en evenmin zal dit leiden tot belangrijke schade bij omliggende (akkerbouw)percelen.

Gezien de aanwezigheid van potentieel geschikt foerageerhabitat in de vorm van bosjes ten zuidwesten van het plangebied, en landerijen rond het gebied, maar de afwezigheid van waarnemingen van de das (NDFF, 2024) in de nabije omgeving is het niet aannemelijk dat aanleg van kruidenrijke grasstroken in en rond het plangebied tot aantrekking van dassen zal leiden, het plangebied ligt op enige afstand van bekende locaties van de das. Een passerend individu van deze soort kan het plangebied voor korte tijd bezoeken. Echter de inrichting van het plangebied (geen verhogingen, vernatting) voorkomt dat een das hier een vaste rust- of voortplantingsverblijf (burcht of bijburcht) kan uitgraven. Dit zal ook om reden van voorkomen van schade aan de zonnepanelen niet wenselijk zijn. De das is een beschermde diersoort (nationaal beschermde soort) waarbij opzettelijk verstoren niet is verboden. Het voorkomen van vestiging, in de zin dat de das geen verblijfplaats gaat uitgraven is ook binnen juridische kaders mogelijk. De beheerder van het zonnepark kan en mag met maatregelen voorkomen dat dassen zich op het gebied gaan vestigen. Pas wanneer bij een das sprake is van een vaste rust- of verblijfplaats, ofwel op het moment dat er daadwerkelijk sprake is van een bewoonde burcht of bijburcht, is er sprake van een verbod om deze te beschadigen of te vernielen.

Tot slot is het niet te verwachten dat het wild zwijn extra aangetrokken wordt door kruidenrijke grasstroken en/of de aan te leggen ruigten en struweel, gezien de afstand tot bekend geschikt habitat en barrières in de vorm van watergangen (bv. Snepheiderbeek), het om het zonnepark te plaatsen hekwerk en de verder in de omgeving aanwezige zeer open ruimte. Wilde zwijnen zullen zich zoveel mogelijk ophouden in de nabijheid van bosgebieden en pas grote afstanden gaan afleggen als er in de nabijheid geen voedsel meer is te vinden. De aanwezigheid van wilde zwijnen in de gehele omgeving rond Beringe is daarnaast niet gewenst en in strijd met het nulstandsbeleid van de provincie Limburg. Afschot zal – ook zonder de aanwezigheid van het zonnepark – moeten plaatsvinden door de daartoe aanwezen jachtaktehouders, ter uitvoering van het nulstandsbeleid. Beheerder van het zonnepark zou, in geval van geconstateerde aanwezigheid van een of meer wilde zwijnen door middel van een grondgebruikersverklaring de daartoe aangewezen jachtaktehouders toestemming kunnen geven voor afschot op het eigen terrein. Indien toch schade door wild zwijn optreedt in de omliggende akkers dan is dit niet het gevolg van de aanwezigheid van het zonnepark, maar door het niet afdoende bestrijden van het wild zwijn in het gebied. In zulk geval geldt er een mogelijkheid om bij de provincie een tegemoetkoming van de schade aan te vragen.'

Eventuele wildschade als gevolg van onderhavige ontwikkeling wordt derhalve niet verwacht en staat derhalve niet aan het project in de weg.

    • a. Onbedekt oppervlak

Het totale grondoppervlak waarop het plan betrekking heeft, dient voor ten minste 25% onbedekt (dus vrij van zonnepanelen of – collectoren, gebouwen, bouwwerken) te zijn.

Ook conform de 'Gedragscode Zon op Land' zal ten minste 25 % van het totale projectgebied onbedekt dienen te blijven. Uit bijgevoegd definitief ontwerp blijkt dat 62% van het oppervlak wordt bedekt met zonnepanelen, zodat 38% vrij van zonnepanelen blijft:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0010.jpg"

Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan.

    • a. Lokaal coöperatief eigendom - profijtplan

Vanwege de ruimtelijke impact van een zonnepark is het belangrijk dat de omgeving niet alleen de lasten ondervindt, maar ook de lusten oftewel profijt heeft. Het profijt kan geregeld worden door te zorgen dat sprake is van lokaal coöperatief eigendom en door net zoals in geval van plannen met windenergie te zorgen voor een jaarlijkse afdracht in een omgevingsfonds, waarvan de omgeving kan profiteren.

Het uitgangspunt van minimaal 50% lokaal coöperatief eigendom zorgt ervoor dat een initiatief figuurlijk én letterlijk is geworteld in de lokale gemeenschap.

Initiatiefnemer (samenwerkingsverband tussen Pure Energie en Dorpscoöperatie Steingood; beiden worden 50% eigenaar van het zonnepark) zal separaat aan onderhavige ruimtelijke onderbouwing een profijtplan bij het bevoegd gezag indienen.

    • a. Beschikken over gronden

Initiatiefnemer beschikt over een opstalrecht ten behoeve van de aanleg van een zonnepark en bijbehorende voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie.

  • 4. Waarden en kwaliteiten

De gemeente Peel en Maas wil ruimte geven voor nieuwvestiging met zonneparken, maar wel met oog voor kwaliteit. Voor de invulling van kwaliteit worden op basis het programmadoel ‘Waarden en Kwaliteiten’ uit de genoemde accenten gezet.

Omgevingskwaliteit komt tot uiting door aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, in de landschappelijke inpassing en de manier waarop biodiversiteit terugkomt. De locatie van het plan bepaalt samen met schaal en maatvoering van het landschap de impact op deze kwaliteit. De meer grootschalige gebieden lenen zich beter voor de realisatie van een zonnepark dan kleinschalige landschappen. Aanvullend zijn gebieden uitgesloten die op grond van het kwaliteitskader buitengebied als waardevol worden beschouwd. Het gaat dan om de gebiedstypologieën beek en rivierdalen, bos en natuurgebieden, oude verdichte bouwlanden en bolle akkers in overeenstemming met het kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas. Op die manier gaat vanuit de Leidraad een sturing uit naar de meer geschikte locaties en omgevingskwaliteit en compensatie.

    • a. Het project is in ieder geval gelegen in het buitengebied van Peel en Maas, niet zijnde op gronden met de gebiedstypologie beek en rivierdalen, bos en natuurgebieden, oude verdichte bouwlanden of bolle akkers, dan wel uitsluitingsgebieden.

    • a. Met name in de paragrafen 2.2, 4.4 en 4.5 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt aandacht besteed aan de waarden binnen het projectgebied en de directe omgeving, de wisselwerking tussen de nabij gelegen windmolenparken en het zonnepark (duurzame energielandschap) en de landschappelijke inpassing van het zonnepark zelf, waaruit blijkt dat het plan voldoet aan de basis- en richtinggevende ontwerpprincipes voor landschap en op welke wijze invulling wordt gegeven aan de basis ontwerpprincipes. Op dit punt wordt dan ook volstaan met het verwijzen naar betreffende paragrafen en het als bijlage toegevoegde landschappelijk inpassingsplan.

    • a. De quickscan ruimtelijke onderbouwing betreft onderhavig complete document.

    • a. Naast de landschappelijke inpassing van het project, moet ook compensatie plaatsvinden volgens het Kwaliteitskader Peel en Maas als onderdeel van de Structuurvisie Buitengebied. De compensatie moet buiten de plangrenzen plaatsvinden. Dit is in overeenstemming met het Kwaliteitskader Peel en Maas waarin het hoofdprincipe geldt dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied in principe mogelijk zijn, mits dat de ruimtelijke kwaliteiten van datzelfde buitengebied gecompenseerd versterkt worden met een kwaliteitsbijdrage.

Het equivalent van de financiële bijdrage voor de te treffen compensatie is normaliter opgenomen in het Kwaliteitskader Peel en Maas. Er ontbreekt echter een specifieke module 'zonneparken'. Om die reden worden de volgende uitgangspunten gesteld:

    • 1. Voor zonneparken wordt uitgegaan van BK (basiskwaliteit) + 2x AK (Aanvullende kwaliteitsbijdrage) voor lokale landschappelijke inpassing.
    • 2. De aanvullende compensatie

Het project ligt in een ontginningsgebied. De grootschalige ontginningen zijn ontstaan nadat het in het eind van de 19e eeuw mogelijk werd grootschalig veen af te graven en af te voeren via de Noordervaart, die voltooid werd tot Beringe. Na 1850 werden veel paden aangelegd, werd bos aangeplant en werden velden ontgonnen. Dit leidde tot een kleinschalig landschap. De grootschalige inrichting gebeurde na 1920 toen de overheid zich actief met ontginning bemoeide. Dit heeft geleid tot open landschappen met een rationele ontsluitingsstructuur en verspreide boederijnederzettingen. Beplantingen moesten grotendeels wijken. Deze beplanting was veelal bos dat decennia eerder was aangeplant. Incidenteel werden er bos of heiderestanten bewaard. Bij de grootschalige ontginning werd aangesloten bij de wegen en paden die er al lagen vanuit eerdere ontginningsactiviteiten.

De grootschalige open ontginningen die nu zijn onderscheiden zijn divers. De meest eenduidige zijn die van de Egchelse heide en de Lange Heide. Dit zijn rationale landschapsstructuren bestaande uit grotendeels parallele wegen. Met name de Egchelse heide is zeer open. De ontginningen hebben onbeplante wegen en wegen met enkele en dubbele wegbeplantingen die het landschap structureren.

De verantwoording van de aanvullende compensatie is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan.

  • 5. Biodiversiteit

De aanleg van zonnepanelen heeft tot gevolg dat zonlicht niet meer tot in de bodem kan komen en dat de bodem verdroogt met mogelijk woestijnvorming. Water raakt niet gelijkmatig verdeeld over de bodem wat tot uitspoeling kan leiden. Een inspanning om tenminste dit verlies te compenseren is daarom nodig. De initiatiefnemer moet daarom maatregelen treffen die aantoonbaar bijdragen aan biodiversiteit.

Initiatiefnemer toont met de gekozen inrichting van het zonnepark, de landschappelijke inpassing en het beheer duidelijk oog te hebben voor de noodzaak om de biodiversiteit te bevorderen, verdroging tegen te gaan en licht onder de zonnepanelen toe te laten. De maatregelen worden in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing, in combinatie met de bijlagen 2, 3 en 4, nadrukkelijk aan de orde gesteld. Er moet worden geconcludeerd dat ruim voldoende aandacht is voor het bevorderen van de biodiversiteit.

Aan het einde van de levensduur van het zonnepark zal dit geheel ontmanteld worden. Door de gekozen opstelling van de zonnepanelen, zullen de agrarische gronden na het verwijderen van de stellages weer op reguliere wijze kunnen worden ingezet voor agrarisch gebruik dat op dat moment gewenst is.

3.5.8 Bestemmingsplan

Het projectgebied is gelegen binnen het (tijdelijke deel van het omgevingsplan) bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas (vastgesteld op 5 november 2013) en heeft hierin de bestemming Agrarisch en deels de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 4, 6 en 7 gekregen. Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 4 go' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van grootschalige open ontginningslandschappen. Aan de westzijde steekt een aftakking van een sloot over een lengte van circa 140 meter het projectgebied in. Deze sloot heeft de bestemming Water met de dubbelbestemming Waterstaat - beschermingszone watergang gekregen.

Op onderstaande figuur is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0011.jpg"

Figuur: uitsnede vigerende verbeelding

Binnen de bestemming Agrarisch (en Water) is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken voor de aanleg van een zonnepark.

Het initiatief is dus strijdig met de bepalingen uit het bestemmingsplan.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid, maar niet aan het bestemmingsplan.

Daarom kan alleen maar medewerking worden verleend aan het realiseren van een zonnepark middels een uitgebreide procedure voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Pure Energie en Dorpscoöperatie Steingood willen bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening van Nederland. Beide partijen worden voor 50% eigenaar van het zonnepark. Initiatiefnemer gelooft in de kracht van wind en zon, en zoekt daarom altijd nieuwe mogelijkheden om daarmee duurzame stroom op te wekken. Samen met grondeigenaren en betrokkenen uit de omgeving wordt nagedacht over nieuwe mogelijkheden voor onder andere wind- en zonneparken. Zo is het idee ontstaan voor Zonnepark De Schorf.

In samenwerking met twee grondeigenaren aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe heeft Initiatiefnemer het plan om een grondgebonden zonnepark te bouwen. Het gaat om een stuk grond van ongeveer 28 hectare ten zuidwesten van Beringe waarop zonnepanelen zullen worden aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0012.jpg"

Figuur: situering projectgebied

De verwachte opbrengst bedraagt met ruim 25 miljoen kilowattuur (kWh) per jaar en is ongeveer 10% van het totale elektriciteitsverbruik in Peel en Maas.

Tijdens informatiebijeenkomsten en in persoonlijke gesprekken is gesproken met omwonenden en organisaties in de regio, te weten IVN Helden, Sunny Economy, Natuur- en Milieufederatie Limburg, IKL, WBE Helden en de Plattelandscoöperatie. Uit deze gesprekken zijn er een aantal suggesties naar voren gekomen die bij de uitwerking van het plan voor het zonnepark worden betrokken:

  • Een deel van het gebied vernatten, om de natuurwaarden extra te verhogen.
  • Natuurwaarde en landschappelijke inpassing van het huidige landbouwgebied verbeteren.
  • Lichtschittering (veroorzaakt door zonlicht op de panelen) voorkomen.
  • Hekwerk aan onderkant open houden voor klein wild.
  • Zonnevisie NMF Limburg erbij betrekken, inclusief verhouding tussen zon op dak en zon op land die NMF voorstelt.

Deze suggesties zijn vastgelegd en gedeeld met betrokkenen via de website en een nieuwsbrief.

De percelen waarop de bouw van het zonnepark gepland is zijn gelegen aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe en zijn momenteel in gebruik als akkerland. Op het akkerland worden diverse gewassen verbouwd, waaronder andere asperges en gras. Het zonnepark zal na 25-30 jaar afgeschreven zijn, waarna de gronden weer geschikt worden gemaakt voor huidig (agrarische) gebruik.

Het gebied voor de ontwikkeling van het zonnepark zal, naast de zonnepanelen zelf, ook worden benut voor landschappelijke inpassing en natuurlijke inrichting. Dit gebeurt in overleg met in elk geval het IKL, omwonenden, IVN Helden, NMF Limburg, IKL, WBE Helden en Sunny Economy. Overige geïnteresseerden en belanghebbenden kunnen ook betrokken hierbij worden. Via een informatieavond, brieven huis aan huis, persbericht, nieuwsbrieven en website hebben de initiatiefnemers meerdere malen aangegeven open te staan voor inbreng van een ieder uit de omgeving.

Initiatiefnemer werkt conform de ‘Gedragscode Zon op Land’ van branchevereniging Holland Solar. Dit houdt onder ander in dat een zonnepark een verbetering voor de landschappelijke en natuurwaarden in de omgeving van het zonnepark tot gevolg moet hebben. Bij de uitwerking van de inrichting en vormgeving van het beoogde zonnepark wordt duidelijk hoe de landschappelijke en natuurwaarden in de omgeving worden verbeterd.

Met deze code zetten de betrokken partijen zich in volgens een paar principes die zorgen voor draagvlak, natuurbehoud en goed ruimtegebruik. De drie principes die centraal staan in de code betreffen:

  • Omwonenden betrekken.
  • Zorgvuldigheid bij selecteren van gebieden voor zonneparken, met oog voor natuur en meerwaarde voor de omgeving.
  • Na weghalen van het zonnepark moet het oorspronkelijke gebruik van de grond weer mogelijk worden.

Deze principes en dat cq hoe hieraan vorm wordt gegeven, is in deze ruimtelijke onderbouwing weergegeven.

De zonnepanelen die worden toegepast binnen Zonnepark De Schorf betreffen bifacial zonnepanelen die beduidend meer zonlicht doorlaten naar de bodem dan monofaciale zonnepanelen. Voor optimale bezonning zijn de bifaciale panelen zuidgeoriënteerd en de stellages worden maximaal 1,5-2 meter hoog. Tussen de stellages komen (onderhouds)paden van 2-3 meter breed. Bij deze invulling is er ruimte tussen de zonnepanelen en de grond waarbij er enerzijds door de lichtinval en water op de bodem onderbegroeiing mogelijk is, anderzijds is er voldoende ruimte voor vogels om te broeden en/of te foerageren. Hierdoor kan het plangebied dubbel gebruikt worden, bijvoorbeeld door ecologische maatregelen. Denk aan de plaatsing van bijenkorven, inzaaien met bloemmengsels, creëren van nestgelegenheden of aanplant van struwelen rondom een zonnepark. De invulling van het zonnepark bepaalt initiatiefnemer samen met de omgeving. Conform de 'Gedragscode Zon op Land' zal 25 % van het totale projectgebied onbedekt blijven. Daarnaast worden een inkoopstation, een transformatorstation en omvormers geplaatst. De onderhoudsstrook wordt uitgevoerd met grasbeton/grasraat. Het zonneveld wordt omsloten door een hekwerk van maximaal 2 meter hoog. Dit is noodzakelijk vanwege veiligheid en beveiliging. Het definitief ontwerp is hieronder weergegeven, samen met doorsneden en artist-impression van de aanzichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0013.jpg" Figuur: Bovenaanzicht plangebied Zonnepark De Schorf

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0014.jpg" Figuur: Dwarsprofiel plangebied Zonnepark De Schorf

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0015.jpg"

Figuur: Aanzicht vanaf Schorfweg zonder natuurlijke inpassing

Omliggende percelen van het projectgebied zijn in gebruik als akkerland en ondervinden geen gevolgen van de aanwezigheid van een zonnepark. Het project heeft geen parkeerdruk tot gevolg en de verkeersaantrekkende werking is beperkt tot de aanlegfase en het onderhoud.

In april 2019 heeft Wageningen Environmental Research in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in het kader van het Beleidsondersteunend onderzoekthema ‘Ecologische Basiskwaliteit Land’ (projectnummer BO-43-021.01-024) het rapport 'Zonneparken natuur en landbouw' opgesteld. Het betreft een onderzoek naar de effecten van grondgebonden zonneparken op de bodem, landbouw, de aanwezige biodiversiteit en diensten die het landschap levert. In de volgende paragrafen worden deze effecten zoals beschreven in voornoemd rapport aan de orde gesteld, in relatie tot onderhavig project.

4.2 De bodem onder zonnepanelen

Een ecologische inrichting van zonneparken met extensief beheerde vegetaties als uitgangspunt kan kansen bieden op een positief effect op de structuur en kwaliteit van de bodem, vooral als de uitgangssituatie intensieve landbouwgrond was. De verwachte levensduur van zonneparken is ten minste vijftien en mogelijk wel dertig jaar. Omdat de grond voor lange tijd uit productie genomen wordt, kan de grond tot rust komen en de bodemkwaliteit herstellen en verbeteren.

Specifieke aandachtspunten zijn het voorkomen van bodemverdichting tijdens de aanleg van zonneparken en het voorkomen van vervuiling van de bodem met zink door (de wijze van) gebruik van verzinkte palen voor zonnetafelconstructies. Erosie en uitspoeling kunnen een issue zijn als panelen vrij vlak en dicht aaneengesloten in de tafels liggen en de ruimte tussen rijen panelen nauw is (slechte ontwikkeling van de vegetatie) en in het geval het zonnepark op een helling gebouwd is.

De verwachting van het effect op bodem-ecosysteemdiensten is voor conventioneel beheerd grasland iets gunstiger dan voor extensief beheerd grasland. Dit komt doordat het met rust laten van de bodem voordelen met zich meebrengt voor de bodemgerelateerde ecosysteemdiensten. Er zal bijvoorbeeld niet meer geploegd worden en het uitblijven van bemesting leidt tot een lagere belasting van grond- en oppervlaktewater met meststoffen (fosfaat en nitraat).

De voornaamste zorg is dat minder licht en een andere verdeling van het water via minder planten(wortels) zullen leiden tot minder bodemleven, lagere organische stofgehalten en een afname van de bodemvruchtbaarheid. Dit is met name van belang als de grond later weer voor landbouw gebruikt zou worden.

De panelen bij zonnepark De Schorf wordenop een vlakke ondergrond op het zuiden georiënteerd en de stellages worden circa 2 meter hoog. Tussen de stellages komen (onderhouds)paden van ongeveer 2 tot 3 meter breed. Door deze opstelling zal er altijd sprake blijven van lichtinval onder de zonnepanelen, evenals infiltratie van hemelwater dat van de zonnepanelen af vloeit. De kans dat het bodemleven hierdoor in onaanvaardbare mate zal verslechteren, wordt niet als reëel beschouwd. Wel zal het bodemleven enige verandering ondergaan. Er zal door de landschappelijke inpassing van de zonnepanelen veeleer kans zijn op een verbetering van de biotoop voor diverse diersoorten, waarover meer in paragraaf 4.3 en 4.5.

4.3 Biodiversiteit en zonneparken

Met name in gebieden die worden gebruikt voor intensieve landbouw kan een zonnepark een stimulans zijn voor de lokale biodiversiteit.

Bij veel zonneparken worden op vrijwillige basis al maatregelen genomen ter bevordering van
de biodiversiteit. Bloemrijke mengsels worden ingezaaid, hagen aangeplant en poelen of rietstroken aangelegd. Dit soort maatregelen kan alleen succesvol zijn als tegelijkertijd het juiste vervolgbeheer wordt bepaald en afgesproken.
Het opstellen en uitvoeren van het biodiversiteitsplan dient als voorwaarde voor de vergunning te worden gesteld. Er wordt dan een inspanningsverplichting vastgelegd, waarin wordt gestuurd op inspanning in plaats van een toename in biodiversiteit of het naderen van de natuurdoelen.

In het landschappelijk inpassingsplan, waarover later meer, wordt uitgebreid aandacht besteed aan de ontwikkeling van de biodiversiteit en op welke manier dit bewerkstelligd en beheerd zal worden.

4.4 De beleving van zonneparken

Voor de acceptatie van het realiseren van een zonnepark is het van belang of de omwonenden bij het proces betrokken zijn en zich serieus genomen voelen en of zij hier zelf ook financieel baat bij hebben.

Qua beleving is de impact van een zonnepark groter naarmate het landschap in z’n huidige staat hoger gewaardeerd wordt. Meer natuurlijke omgevingen lijken op dit punt minder geschikt dan landbouwgebieden. Maar een andere factor is hoeveel mensen hoe vaak met het zonnepark geconfronteerd worden.

Voor de beleving van een landschap met zonnepark is het positief om te kiezen voor mitigerende maatregelen, zoals een strook dichte vegetatie rondom het park dat het park aan het zicht onttrekt (zie hiervoor de landschappelijke inpassing in de volgende paragraaf). Die vegetatie moet dan zelf wel weer in het landschap passen.

Door de combinatie met de onlangs gerealiseerde (Neer) en het nog te realiseren (Egchelse Heide) windmolenpark te leggen kan er een energielandschap ontstaan waar duurzame energie wordt opgewekt; met stralend weer voornamelijk door de zon en bij minder goed weer voornamelijk door de wind. De 5 nog te realiseren windmolens binnen het plan Egchelse Heide zal globaal tussen de bestaande windmolens (Neer) en het zonnepark worden gerealiseerd, langs de Haambergweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0016.jpg"

Figuur: luchtfoto met geplande zonnepark (rode kader), bestaande windmolens en geplande windmolens (blauwe cirkels)

4.5 Landschappelijke inpassing

Om het project mooi in het landschap te laten opgaan en de biodiversiteit te bevorderen, is door IKL een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

Concreet wordt bij de landschappelijke inbedding in het landschap rekening gehouden met het volgende:

Vergroten natuurwaarde

Vanuit de omwonenden en maatschappelijke organisaties is aangegeven dat men graag de natuurwaarde wil vergroten. Om dit ook tastbaar te maken is er voor gekozen om het gebied in te richten voor Boerenlandvogels, zoals bijvoorbeeld de Patrijs. Dit zijn vogels die van oudsher bij het boerenland horen en die eisen stellen aan hun omgeving die passen in de structuur van de bestaande en nieuwe situatie.

Boerenlandvogels willen graag voldoende voedsel en dekking in ieder seizoen, dit wordt bereikt te zorgen voor;

      • in de zomer bloemen die insecten aantrekken
      • in de winter zaden van granen en bloemen
      • dekking in lijnvormige elementen in de vorm van struweel en ruige akkerranden

In het ontwerp is bovenstaande vertaald in de volgende ingrepen;

      • de bestaande bomenrijen worden verstevigd door struweel aan te planten en daarvoor een strook met ruige kruiden in te zaaien. Dit loopt door in het kruidenrijke grasland onder de zonnepanelen. Dit deel is te vergelijken met een mantel-zoom vegetatie zoals deze bij bosranden aanwezig is. De totale breedte van deze strook bedraagt 20-25 meter (afhankelijk van de locatie) en de hoogte zal 6-8 meter bedragen. Voorstel is om dit struweel in een grotere maat dan regulier aan te planten om ervoor te zorgen dat de panelen sneller aan het zicht ontrokken worden. In overleg met de gemeente kan bekeken worden of onder de bomerij nog een kruidenrijke vegetatie ingezaaid wordt.
      • De ruimte onder de panelen wordt ingezaaid met een op maat samengesteld gras en bloemenmengsel passend bij de situatie en geschikt voor begrazing met schapen. Doordat er onder de panelen meer schaduw is en er een natter gedeelte in het hart van het park zal er als vanzelf een gevarieerd aanbod van vegetatie onstaan.
      • Aan de noordzijde wordt tussen de bestaande sloot en de zonnepanelen een ruige kruiden en struweelrand (4-8 meter hoog) aangelegd. Er worden tevens een aantal bomen in 2 korte rijen aangeplant. Hiermee wordt het zicht op de zonnepanelen beperkt maar blijft er een doorzicht mogelijk.

Vernatten 

Er is tevens aangegeven om te onderzoeken of het gebied vernat kan worden. De inrichting van de locatie en de omgeving is er op gericht om het water zo snel mogelijk af te voeren. De sloten zijn diep en de kanten zijn steil en het water is voedselrijk. Hierdoor zijn ze niet interessant voor dieren en groeit er weinig interessante flora. Door het profiel van de sloot aan te passen naar een Plas-dras oever wordt een meer geleidelijke kant gevormd. Het plas-dras gedeelte ligt daarbij iets lager dan het winterpeil van de sloot, waardoor deze strook in de winter overstroomt. Hierdoor ontstaat een drassig gebied met een hoge milieudynamiek, dit biedt leefomgeving voor andere flora. De oever die vervolgens oploopt naar het maaiveld heeft een verhouding van 1:5.

In het ontwerp is de de oost-west sloot aangepast om meer natte zones te krijgen. Het westelijke deel wordt verondiept, zodat er een laagte in het veld onstaat waar zich water kan verzamelen en er een natte plek ontstaat. Het oostelijke deel van de sloot krijgt een plas-dras oever aan beide zijdes. Dit is het laagst gelegen deel van het systeem van sloten waardoor er geen overlast op andere delen van het systeem ontstaat.

Toegankelijkheid voor fauna

In de omgeving van het park is divers wild waargenomen. Voor deze dieren is het park mogelijk een vluchtheuvel. Hiertoe dient het park wel voldoende toegankelijk te zijn. Door het hek van de grond los te houden kan kleiner wild op het park komen.

Natuurinclusief beheer

Het beheer van het terrein moet zodanig opgezet en uitgevoerd worden dat het de natuurwaarde zoveel mogelijk bevorderd en dieren niet verstoord worden in het broedseizoen. Dit betekent extensief beheer van de weide onder de panelen bijvoorbeeld door begrazing met schapen. Daarbij rekening houdend met vogels en hun broedseizoen. Ook bij beheer aan de Mantel-Zoom vegetatie dient hier rekening mee te worden gehouden. Beheer wordt het liefst zoveel mogelijk in fasering uitgevoerd zodat kruiden en struiken langer door kunnen groeien voordat ze gemaaid en gesnoeid worden en daarmee schuilgelegenheid kunnen blijven bieden voor vogels en andere fauna.

Het natuurinclusieve beheer van het park is opgenomen in het beheerplan waarbij de ecologische waarde in het plan gewaarborgd wordt.

Aanplant

In de aanplant wordt zoveel mogelijk gewerkt met streekeigen inheems materiaal. Dat wil zeggen soorten die thuis horen in dit landschap en die passen bij de lokale omstandigheden. Ook het kruidenrijke grasland wordt gerealiseerd met autochtone zadenmengsels van hoge kwaliteit. Daarbij moet er in de keuze rekening gehouden worden met de omstandigheden zodat het mengsel optimaal past bij het doel van het gebied.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu Effect Rapport

Op grond hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER), moet bij initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit MER dient bepaald te worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen. De drempelwaarden van de C- en D-lijst zijn hierbij bepalend.

Onderdeel D22.1 van het Besluit MER stelt dat er een MER-beoordelingsplicht geldt voor de oprichting van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch). Hiervan is in dit geval geen sprake; beoogd wordt een vermogen van 25 megawatt te realiseren. Daarbij acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2770 ) van belang dat uit de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit mer 1994 (Stb. 1994, 224, p. 80) kan worden opgemaakt dat het bij deze activiteit gaat om centrales waarbij een brandstof, bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, wordt ingezet om elektriciteit op te wekken. Een zonnepark is geen thermische (verbrandings-) installatie. In een zonnepark wordt immers geen thermische energie opgewekt of gebruikt voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, maar wordt stralingsenergie (zonlicht) rechtstreeks omgezet in elektrische energie. Een zonnepark is dus niet een industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water als bedoeld in categorie D 22.1 van de bijlage bij het Besluit mer.

Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het oordeel dat een zonnepark moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Daarbij merkt de Afdeling Bestuursrechtspraak op dat dit onverlet laat dat aan de orde gestelde milieugevolgen in de procedure omtrent verlening van de omgevingsvergunning dienen te worden afgewogen door het college.

Nu de activiteit dus niet onder de D-lijst blijft, moet het bevoegd gezag, gemeente Peel en Maas,toch vooraf beoordelen of de activiteit daadwerkelijk geen significante milieugevolgen kan hebben. De beslissing om geen MER op te stellen of geen m.e.r.-beoordelingsprocedure te doorlopen dient te worden gemotiveerd in de ruimtelijke onderbouwing; "vormvrije m.e.r.- beoordeling".

Bij het beoordelen of er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen zijn, dient rekening te worden gehouden met de in bijlage III van de EEG-richtlijn aangegeven omstandigheden. Dit zijn:

  • De kenmerken van de activiteit.
  • De plaats waar de activiteit plaatsvindt (bijvoorbeeld: gevoelige gebieden).
  • De kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen die de activiteit kan hebben.

Kenmerken van de activiteit

Initiatiefnemer is voornemens een zonnepark van circa 28 ha te realiseren, van welke oppervlakte ook de landschappelijke inpassing deeluitmaakt. Het zonnepark zal naar verwachting een opgesteld vermogen van circa 25 MWp hebben. Het project omvat de volgende onderdelen:

  • Transformatorhuisjes
  • Afrastering ter beveiliging
  • Zonnepanelen en montageframes
  • Eventueel camera's
  • Landschappelijke inpassing

Plaats waar de activiteit wordt verricht

De beoogde locatie betreft agrarische gronden aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe. Het gaat om een stuk grond van ongeveer 28 hectare ten zuidwesten van Beringe waarop zonnepanelen zullen worden aangebracht. Het projectgebied is aan twee zijden omzoomd met bomen en struiken en richting zuidoostzijde zijn de wondmolens van Egchel te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0017.jpg"

Door het park landschappelijk in te kleden, worden de panelen aan het directe zicht onttrokken; omdat de paneelopstelling relatief gezien niet al te hoog is, zal deze landschappelijke inpassing geen wezenlijk andere beleving tot gevolg hebben, omdat de bomen welke zich langs het projectgebied bevinden, als hoger zijn dan de landschappelijke inpassing zal worden.

Door het zonnepark in de nabijheid van het bestaande (Neer) en het nog te realiseren (Egchelse Heide) windmolenpark te projecteren, is een locatie gevonden welke zo weinig mogelijk afbreuk doet aan omgevingskwaliteiten en waarbij visueel gezien geen substantiële hinder wordt verwacht.

Niet ontkend kan worden dat het landschap beperkt verandert, maar deze verandering heeft geen onaanvaardbare hinder tot gevolg en is het logische gevolg van de energietransitie die op meerdere manieren een steeds groter onderdeel uitmaakt van de samenleving.

De kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen die de activiteit kan hebben.

De relevante aspecten zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Aspect   Milieugevolgen  
Natuur   Onderhavig project heeft geen substantiële nadelige gevolgen voor flora en fauna; immers, ingeval van agrarische grondbewerking vinden activiteiten plaats waardoor meerdere malen per jaar de bodem (flora en fauna) wordt verstoord.  
Landschap, cultuurhistorie en
archeologie  
Het zonnepark komt in een groene kamer te liggen en wordt voorzien van een landschappelijke inpassing. Het project is een voorbeeld van 'natuurinclusief beheer'. De bestaande bomenstructuur zal worden versterkt en gebiedseigen worden verfraaid, mede ter bevordering van de biodiversiteit. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Bodem   Er zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend, noch is er aanleiding deze te verwachten; de kans op toekomstige verontreinigingen is zeer laag en wordt zoveel mogelijk voorkomen door geen gebruik te maken van verzinkte constructies: geen belangrijke
nadelige gevolgen voor het milieu.  
Water   Binnen het projectgebied bevindt zich volgens de legger van het Waterschap Limburg één primaire waterloop (Haambergskoelen). Deze waterloop, inclusief de vrije ruime, vertaald in het stramien waarin de zonnepanelen worden geplaatst en zal onaangeroerd blijven. Het plan is afgestemd met het Waterschap Limburg. Zij hebben op 24 januari 2022 een watervergunning verleend voor het aanleggen van een plas-dras zone in de watergang Haambergskoelen te Beringe en hebben besloten tot een leggerwijziging voor de watergang Haambergskoelen te Beringe. Deze besluiten zijn bijgevoegd als bilage 8 en 9 bij deze ruimtelijke onderbouwing.
Verder zal hemelwater direct van de panelen afvloeien en ter plaatse infiltreren in de bodem. Geen noodzaak voor het
treffen van compenserende maatregelen voor waterberging: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Geluid   Het zonnepark leidt niet tot een waarneembare toename in het optredende geluidsdrukniveau: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Verwezen wordt naar de technische gegevens van de
omvormers, waaruit blijkt dat de geluidsemissie < 50dB bedraagt; dit is zeer laag (vergelijkbaar met het geluid van een koelkast).  
Lucht   Er is in de gebruiksfase geen sprake van enigerlei emissies naar de lucht, die wijziging van de luchtkwaliteit tot gevolg kunnen hebben. Voor wat betreft de aanlegfase is een Aeriusberekening gemaakt in verband met stikstofemissie op Natura 2000 gebieden. Er is geen sprake van emissies op de Deurnsche- en Mariapeel en verderweg gelegen Natura 2000-gebieden: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Verkeer   Het zonnepark heeft in de gebruiksfase geen verkeersaantrekkende werking. Enkel gedurende de realisatiefase is er sprake van het aanleveren van materieel; er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit onaanvaardbare hinder tot gevolg heeft. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Externe veiligheid   Binnen het projectgebied verblijven geen personen. Zodoende is toetsing aan externe veiligheid niet noodzakelijk. Er worden geen (grond)werkzaamheden uitgevoerd in of nabij een leidingtracé voor gevaarlijke stoffen.
Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Licht en zicht   Het glas van een zonnepaneel schittert en reflecteert minder dan standaard glas; de hoeveelheid zonlicht dat geabsorbeerd wordt, moet immers maximaal zijn. Tevens zullen de panelen zodanig worden gesitueerd dat mogelijke 'restreflectie' tot een minimum wordt
beperkt, en zal de landschappelijke inpassing (haag) eventuele lichtschittering nog verder beperken. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  

Uit deze tabel blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Gelet op de beperkte invloed van de zonnepark op de omgeving door een locatiekeuze in een dunbevolkt gebied, aandacht voor landschappelijke inpassing, als ook het feit dat er geen sprake is van emissies in welke zin ook, kan gesteld worden dat de milieueffecten van het zonnepark geen belemmering zijn voor de voorgenomen realisatie. Het doorlopen van de m.e.r.-procedure heeft daarom geen meerwaarde.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voor de besluitvorming in het kader van de omgevingsvergunning geen m.e.r.-procedure nodig is.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het projectgebied een nieuwe functie
toegelaten in de vorm van een zonnepark voor het opwekken van duurzame energie.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er in het algemeen inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

In casu betreft het echter een zonnepark, hetgeen zonder meer geen bodemgevoelige functie is. Hierdoor is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).

Het zonnepark betreft dus geen geluidgevoelig gebouw of terrein zodat er geen akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai noodzakelijk is.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing ziet op het realiseren van een zonnepark. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een 'nibm-project'. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het projectgebied

Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorliggend project worden omliggende milieubelastende functies. niet belemmerd.

Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure; daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter, het inkoopstation en transformatorstation die gebruikt worden om de energie te winnen zorgen voor enige geluidsuitstraling.

Deze activiteit wordt, bij een jaaropbrengst van 25 megawattuur, daarom vergeleken met elektriciteitsdistributiebedrijven van 10-100 MVA (Mega Volt Ampere). Deze activiteit valt in milieucategorie 3. Dit betekent dat voor het aspect geluid 50 meter afstand als richtafstand dient te worden aangehouden van woningen.

Binnen een contour van 50 meter vanuit de grenzen van het projectgebied liggen geen (bedrijfs)woningen, zodat aan de milieuzoneringseisen wordt voldaan.

Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.

5.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van bijna 500 m) van het projectgebied géén risicovolle inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0018.jpg"

Figuur: uitsnede risicokaart

De realistie van een zonnepark betreft geen (beperkt) kwetsbaar object, er verblijven geen mensen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het project.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt dit niet plaats binnen een straal van 1 km vanuit het projectgebied.

Het aspect externe veiligheid ingeval van vervoer van gevaarlijke stoffen staat derhalve niet aan het project in de weg.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Peel en Maas als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Waterhuishoudkundige situatie projectgebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het projectgebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats als gevolg van de plaatsing van de zonnepanelen, een inkoopstation, een transformatorstation en omvormers. Deze bebouwing zal het neerslaande hemelwater direct afwateren op de bodem; ter plaatse zal het water dan infiltreren. Hiervoor hoeven geen infiltratievoorzieningen te worden gerealiseerd omdat het water zich goed over de 28 ha kan verspreiden.

Grondwater

De bodem ter plaatse van het projectgebied bestaat uit veldpodzolgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bedraagt minder dan 40 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand bedraagt 80-120 cm onder maaiveld.

Oppervlaktewater

In (de omgeving van) het projectgebied bevindt zich de Haambergskoelen en de Schorfkoelerbeek (primaire watergangen). Op onderstaande figuur is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de waterlopen zijn te zien in relatie tot de ligging van het projectgebied. De Haambergskoelen steekt circa 140 m in het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0019.jpg"

Figuur: uitsnede legger waterschap

De Haambergskoelen zal in het project moeten worden opgenomen en er zal rekening moeten worden gehouden met het profiel van vrije ruimte aan weerszijde van deze primaire waterloop.

Afvalwater

Het project heeft geen afvalwater tot gevolg.

Bouwmaterialen

De gemeente Peel en Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen. Dit zou overigens ook niet passen in een duurzaamheidsproject.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

Overleg waterschap

Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het projectgebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het projectgebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Natuurbescherming

5.5.1 Gebiedsbescherming

Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het projectgebied niet als een waardevol element is aangeduid.

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche en Mariapeel) bevindt zich op ruim 5 km afstand van het projectgebied. Onderstaand zijn de omringende Natura 2000-gebieden weergegeven (groene vlakken). Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) is in grijs aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0020.jpg" Figuur: projectgebied ten opzichte van NNN en Natura 2000-gebieden

Significant verstorende effecten van het project op deze gebieden zijn niet te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een optische verstoring is niet voorstelbaar.

Met het programma Aerius Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen tijdens de plaatsing van de zonnepanelen. Emissies tijdens de gebruiksfase zijn er niet.

De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie met peiljaar 2025 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator en is als bijlage toegevoegd.

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.

5.5.2 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het projectgebied is in actief agrarisch gebruik geweest. De akkers werden geploegd, ingezaaid, gewassen werden gerooid. Hierdoor is het allerminst aannemelijk dat er bijzondere en beschermenswaardige flora en fauna aanwezig is welke verstoord zou worden. Als gevolg van het project, waardoor na realisatie van de stellages met zonnepanelen de ondergrond jarenlang met rust wordt gelaten, zal er veeleer nieuwe natuur ontstaan. Dit is mede de doelstelling achter het landschappelijk inpassingsplan: het bevorderen van biodiversiteit.

Water is binnen het projectgebied aanwezig in de vorm van het laatste open deel van de Haambergskoelen.

Op 2 juli 2024 is door Eelerwoude een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit is het volgende gebleken:

'Planten 

Effecten en conclusies

Vanwege het ontbreken van geschikt habitat zijn beschermde planten en negatieve effecten daarop, op voorhand uit te sluiten en is nader onderzoek niet noodzakelijk. Een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor beschermde flora is niet noodzakelijk.

Vleermuizen 

Effecten en conclusies

Door het ontbreken van geschikte verblijfplaatsen voor gebouw en boom bewonende vleermuizen zijn nader onderzoek en een vergunningaanvraag voor vleermuisverblijfplaatsen niet aan de orde. Ook nader onderzoek naar foerageergebieden en vliegroutes is niet noodzakelijk aangezien essentiële functies ontbreken.

Overige zoogdieren

Effecten en conclusies

In het plangebied zijn geen beschermde soorten aangetroffen. Tevens ontbreken verblijfplaatsen, sporen en waarnemingen. In de omgeving zijn waarnemingen van das en bever bekend. Het plangebied is mogelijk geschikt als foerageergebied door de das. Echter betreft dit geen essentiële functie gezien het grote aanbod aan foerageergebied in de omgeving. Voor bever is het plangebied ongeschikt als leefgebied, gezien de afwezigheid van doorlopende waterelementen. Een negatief effect op beschermde grondgebonden zoogdieren is daarom uitgesloten. Nader onderzoek en een vergunningaanvraag zijn niet nodig.

Het plan kan leiden tot vernieling van enkele vaste rust- of voortplantingsplaatsen van wezel en hermelijn en haas. Op basis van de provinciale omgevingsverordening geldt voor deze ruimtelijke inrichting een vrijstelling (vergunningvrij geval). De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor op basis van de provinciale omgevingsverordening een vrijstelling van vergunningplicht geldt. Dit verlies vindt mogelijk plaats rond de onderhoudspaden en op de locaties van de palen van de zonnepanelen. Het gaat hier met zekerheid niet om verlies van essentieel leefgebied gezien de ligging in een groene omgeving, en blijvende goede verbondenheid met de omgeving. Wel geldt de zorgplicht zoals geformuleerd in paragraaf 3.3.

Broedvogels 

Effecten en conclusies

In het plangebied zijn geen beschermde broedvogels met jaarrond beschermde nesten bekend. Nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit is niet aan de orde voor jaarrond beschermde broedvogels.

Jaarrond beschermde functionele leefomgeving (cat. 5)

Gelet op de beperkte omvang van de projectlocatie en het beperkte aanbod aan geschikt leefgebied voor deze soorten, gaat het om slechts enkele broedparen van genoemde algemeen voorkomende soorten. In de omgeving zijn voldoende alternatieve nestmogelijkheden en leefgebied aanwezig. Genoemde soorten zijn bovendien goed in staat alternatieve nestplaatsen te vinden. Compenserende maatregelen of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit is om deze redenen dan ook niet aan de orde.

Overige (broed)vogels

In het plangebied komen waarschijnlijk enkele broedparen van algemene vogelsoorten voor in de bomen en struiken langs het plangebied. Deze soorten zijn goed in staat om alternatieve nestplaatsen te vinden, en er is voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Indien de werkzaamheden plaatsvinden buiten het broedseizoen (1 maart – 15 juli), is er geen nader onderzoek nodig. Indien de werkzaamheden plaatsvinden tijdens het broedseizoen is een broedvogelinspectie nodig voor bezette nesten van algemeen voorkomende vogels.

Alle vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Omgevingswet. Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, alsook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de verstoring niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren kan in veel situaties worden voorkomen dat gehandeld wordt in strijd met deze verbodsbepaling. De periode van 1 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien door een ecologisch deskundige middels een broedvogelinspectie is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Op basis van de Omgevingswet zijn alle bewoonde vogelnesten beschermd, ongeacht het tijdstip van het jaar en ongeacht de zeldzaamheid van de soort.

Reptielen en amfibieën

Effecten en conclusies

Aangezien geschikt habitat ontbreekt en er geen waarnemingen bekend zijn, is nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor beschermde reptielen en amfibieën niet noodzakelijk.

Het voorgenomen plan kan leiden tot het opzettelijk vernielen of beschadigen van vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van algemeen voorkomende amfibieën met het beschermingsregime "andere soorten". Het betreft met zekerheid geen essentieel leefgebied voor deze overige soorten. Er is voldoende alternatief leefgebied aanwezig in de omgeving. Derhalve is er geen omgevingsvergunning vereist. Tevens is nader onderzoek niet noodzakelijk.

In het ontwerp zijn enkele laagtes opgenomen die in bestaande watergangen worden gerealiseerd. In het kader van de zorgplicht wordt geadviseerd om eventuele werkzaamheden aan de oever en watergang uit te voeren wanneer de larven zijn volgroeid, tussen augustus en maart.

Vissen 

Effecten en conclusies

In het plangebied zijn enkel periodiek droogvallende afwateringssloten aanwezig. Dit vormt geen geschikt leefgebied voor vissen. Nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor beschermde vissen is niet noodzakelijk.

Ongewervelden 

Effecten en conclusies

Er is geen sprake van negatieve effecten op beschermde ongewervelden, aangezien geschikt habitat en waarnemingen ontbreken. Nader onderzoek of het aanvragen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit voor beschermde ongewervelden is daarom niet noodzakelijk.

In het plangebied komen enkel overige ongewervelde voor. Voor deze soorten is geen nader onderzoek nodig. Hier geldt enkel de zorgplicht.

Soorten waar specifieke zorgplicht op van toepassing is

Effecten en conclusies

Het is aannemelijk dat in het plangebied de volgende (Rode lijst) soorten worden aangetroffen:

Insecten

      • Gewone haft
      • Grammotaulius
      • Limnephilus
      • Vierlijneendagsvlieg
      • Melkelfje

Dagvlinders

      • Grote vos
      • Kleine ijsvogelvlinder

Vaatplanten

      • Gulden sleutelbloem
      • Heidekartelblad

Vogels

      • Blauwe kiekendief
      • Boerenzwaluw
      • Gele kwikstaart
      • Graspieper
      • Grote lijster
      • Huismus
      • Huiszwaluw
      • Kneu
      • Kramsvogel
      • Patrijs
      • Torenvalk
      • Veldleeuwerik
      • Wielewaal
      • Wulp

Zoogdieren

      • Haas

Het gaat alleen om soorten welke op een Nederlandse Rode lijst zijn geplaatst, maar waarvoor geen specifieke verplichting geldt voor een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit. De voorgenomen werkzaamheden leiden mogelijk tot verlies van leefgebied voor deze soorten. Echter betreft dit geen essentieel leefgebied. In deze gevallen geldt de specifieke zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat dan passende preventieve maatregelen getroffen moeten worden om deze nadelige gevolgen te voorkomen. Of, indien dat niet mogelijk is, er passende herstelmaatregelen worden genomen. Voor deze soorten wordt geadviseerd om vooraf en tijdens de voorgenomen werkzaamheden of activiteiten een ecologisch specialist in te schakelen die u kan adviseren op welke wijze nadelige gevolgen kunnen worden voorkomen en/of welke passende (herstel) maatregelen nodig of mogelijk zijn. Zie ook paragraaf 3.7. en artikel 11.6 van het Bal. Er is een veelheid aan maatregelen mogelijk om te voorkomen dat de soorten nadelige gevolgen ondervinden, evenals een het inpassen van maatregelen om leefgebied te herstellen of op te waarderen.

Voor deze soorten geldt dat bij de voorbereiding en ook bij de aanlegwerkzaamheden de in de wet opgenomen specifieke zorgplichten worden nageleefd. Zie hiervoor paragraaf 3.3. Wanneer dit aan de orde is wordt geadviseerd om het aantreffen van deze soorten in het plangebied én de door verantwoordelijke personen of organisaties getroffen maatregelen om schade aan deze soorten te voorkomen of te beperken goed te documenteren en vast te leggen. De specifieke zorgplichten kunnen niet alleen bestuursrechtelijk, maar ook strafrechtelijk worden gehandhaafd.'

Het ecologisch onderzoek is als bijlage bijgevoegd.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie

In de vergadering van 28 juni 2011 heeft de raad van Peel en Maas het archeologie beleid vastgesteld. Dit archeologie beleid geeft aan op welke wijze de gemeente met archeologie om wil gaan. Om archeologische restanten zo goed mogelijk te kunnen bewaren is er een pragmatisch en goed doordacht beleidsplan met beleidskaart opgesteld. De raad heeft een generieke diepte van 40 cm vastgesteld. Dat wil zeggen dat tot een diepte van 40 cm geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wil een initiatiefnemer dieper dan 40 cm de grond verstoren/bewerken dan geldt er een formele onderzoekplicht. De archeologische beleidskaart fungeert dan als kompas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-ON02_0021.jpg"

Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart geeft aan in welke gebieden de kans op archeologische resten hoog is en waar bijvoorbeeld middelhoog of laag. Hierdoor kan verschillend worden omgaan met mogelijke grondwerkzaamheden in een bepaald gebied. Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is mede afhankelijk van de mate van de oppervlakte die verstoord gaat worden.

Bij gebieden waar een zeer hoge verwachtingswaarde geldt, geldt dat bij een verstoring groter dan 100 m² oppervlakte en dieper dan 40 cm onderzoek noodzakelijk is. In een middelhoog gebied, geldt dezelfde dieptegrens, maar het oppervlakte wordt verruimd tot 2.500 m².

Volgens het geldende bestemmingsplan liggen binnen het projectgebied archeologisch waardevolle gebieden welke zijn aangeduid als Waarde - Archeologie - 4, 6 en 7 (corresponderend met categorie 4 en 5 op de beleidskaart). Dit betekent dat voor dit waardevolste deel van het perceel een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er sprake is van bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 250 m² én een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld.

Indien de stellingen waarop de zonnepanelen worden gemonteerd, gefundeerd worden tot een grotere diepte van 40 cm -mv, dan nog zal de totale verstoring welke puntsgewijs plaatsvindt, in dit waardevolle deel van het projectgebied niet meer bedragen dan 250 m2.

5.6.2 Cultuurhistorie

Voor de beschrijving van de cultuurhistorie wordt verwezen naar de 'ruimtelijke structuur' welke voortkomt uit de cultuurhistorie, zoals beschreven in paragraaf 2.2.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Het projectgebied is gelegen aan de hoek Koelenweg-Schorfweg. Het landelijke gebied is vormgegeven vanuit de vaak smalle uitvals- en verbindingswegen. Vanuit de N275 is het projectgebied het makkelijkst te bereiken via de Vreedepeelweg en de Koelenweg, danwel via de Haambergweg en de Schorfweg. Deze wegen kennen een maximumsnelheid van 60 km/h; op de N275 bedraagt deze 80 km/h. In de omgeving van het projectgebied zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden.

Het project leidt in relatie tot het huidige agrarische grondgebruik, na de bouwfase niet tot extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen bestaan in controle- en onderhoudswerkzaamheden bij de panelen en omvormers en het onderhoud aan de landschappelijke inpassing.

5.7.2 Parkeren

De verkeersaantrekkende werking van het zonnepark is beperkt tot incidenteel onderhoud en controle, evenals het onderhoud aan de landschappelijke inpassing en is zeer minimaal, met als gevolg dat hiertoe geen parkeerplaatsen aangelegd hoeven te worden. Indien de situatie zich voordoet, is er voldoende ruimte op het terrein.

Hiermee wordt voldaan aan het beginsel dat op eigen terrein wordt geparkeerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over een opstalrecht ten behoeve van de aanleg van zonnepanelen en bijbehorende voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie.

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer, waarbij gebruik wordt gemaakt van subsidiemogelijkheden (SDE++).

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, waarin het aspect planschade-afwenteling, zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer wordt geregeld. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Peel en Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Medewerking aan het project kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.

Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º (het vroegere projectbesluit), de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen.

De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift.

Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

Indien een vergunning met toepassing van artikel 2.5 van de Wabo in fasen wordt verleend, treden - in afwijking van het bovenstaande - de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase op dezelfde dag in werking. Deze dag is de laatste van de dagen waarop de beschikkingen, met toepassing van artikel 6.1 van de Wabo, elk afzonderlijk in werking zouden treden.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met de provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

6.2.3 Inzage ontwerp-omgevingsvergunning

Deze paragraaf zal worden aangevuld na de terinzagelegging van de ontwerp-omgevings- vergunning.

|