direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zonnepark de Schorf
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Pure Energie en Dorpscoöperatie Steingood (hierna ook: initiatiefnemer) willen bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening van Nederland. Initiatiefnemer gelooft in de kracht van wind en zon, en zoekt daarom altijd nieuwe mogelijkheden om daarmee duurzame stroom op te wekken. Samen met grondeigenaren en betrokkenen uit de omgeving wordt nagedacht over nieuwe mogelijkheden voor onder andere wind- en zonneparken. Zo is, in samenwerking met twee grondeigenaren aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe, het idee voor het grondgebonden Zonnepark De Schorf ontstaan. Het gaat om een stuk grond van ongeveer 28 hectare ten zuidwesten van Beringe.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing betreft de planologische motivering om tot het verlenen van de omgevingsvergunning te kunnen komen.

1.2 Ligging en begrenzing van het projectgebied

Het projectgebied is gelegen zuid-westelijke hoek van de splitsing van de Schorfweg en de Koelenweg te Beringe, kadastraal bekend gemeente Helden sectie H, nummers 361, 363, 364, 365, 367, 999, 1000, 1001, 1002, 1400, 1401 en 2855.

Het projectgebied beslaat een oppervlakte van circa 28 ha.

Op onderstaande figuur is het projectgebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0002.jpg"

Figuur: begrenzing projectgebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het projectgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas (vastgesteld op 5 november 2013) en heeft hierin de bestemming Agrarisch en deels de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 4, 6 en 7. Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 4 go' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van grootschalige open ontginningslandschappen. Aan de westzijde steekt een aftakking van een sloot over een lengte van circa 140 meter het projectgebied in. Deze sloot heeft de bestemming Water met de dubbelbestemming Waterstaat - beschermingszone watergang gekregen.

Op onderstaande figuur is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0003.jpg"

Figuur: uitsnede vigerende verbeelding

Binnen de bestemming Agrarisch (en Water) is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken voor de aanleg van een zonnepark.

Het initiatief is dus strijdig met de bepalingen uit het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het projectgebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het projectgebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het projectgebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het projectgebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het projectgebied ligt ten zuidwesten van de kern Beringe en ten zuiden van de Noordervaart.

De invloed van de mens is bepalend geweest voor de totstandkoming van het huidige landschap ter plaatse van het projectgebied en omgeving. In het westelijk deel van de gemeente bevond zich, als onderdeel van de Peel, een uitgestrekt hoogveengebied dat pas sinds het midden van de vorige eeuw door grootschalige vervening ingrijpend van karakter is veranderd. Voordien waren deze woeste veengronden ontoegankelijk, zoals ook blijkt uit het gezegde ‘een mijl op zeven’, verwijzend naar de enorme omweg die moest worden gemaakt om vanuit Meijel het dorp Sevenum te bereiken.

Het vroegere landschap wordt gekenmerkt door een grote verlatenheid. Het bestaat uit een mozaïek van hoogveen, natte heiden en vennen, zoals valt af te lezen uit namen als Kesselder Peel, Gevreeden Peel, Neer Peelke, Snepheide en Plek Vennen. Op de kaart staat ook het toponiem Kloud Koulen (hieraan is ook de straatnaam 'Koelenweg' gerelateerd).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0004.jpg" Afbeelding: projectgebied anno 1850

Dit woord is verwant aan het Brabantse Klotkuilen, en is te vertalen als turfkuilen (klot = kloot = turf). Aan de oostkant van de uitsnede zien we enkele landbouwperceeltjes, die de overgang aangeven naar het cultuurlandschap bij de gehuchten Hulst en Eggel (thans gespeld als Egchel).

De lijnen op de kaart zijn oude veldwegen en schaapsdriften. Van het vroegere landschap is niet veel meer over. Een uitzondering vormt het natuurgebiedje de Snep direct langs de Noordervaart. Hier ligt nog steeds een goed ontwikkeld heideven met op de hogere oevers natte heide. Het dekzandgebied wordt thans doorsneden door rechte ontginningswegen en wordt vooral in beslag genomen door grootschalige landbouw. De bossen langs het kanaal vallen samen met een strook stuifzand. In het bosgebiedje langs de Haambergweg bevindt zich een gebied met bio-industrie. De Noordervaart zelf dateert uit de Franse tijd. In 1806 had Napoleon opdracht gegeven tot het ambitieuze project ‘le Grand Canal du Nord’, waardoor een verbinding tot stand gebracht moest worden tussen de Zuidelijke Nederlanden en het Rijnland. De aanleg van het kanaaldeel tussen Nederweert en Beringe wordt in 1853 voltooid. Bij Beringe vindt het kanaal echter een abrupt einde. De werkzaamheden om het laatste stuk van het project te verwezenlijken zijn wel in gang gezet maar nooit afgerond: de beoogde verbinding met de Maas is niet tot stand gekomen. Als een vijftig meter brede strook is het tracé van deze ‘Onvoltooide Noordervaart’ nog altijd goed in het landschap te herkennen.

De huidige verkaveling van de directe omgeving van het projectgebied is al waar te nemen in 1925:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0005.jpg"

Figuur: projectgebied anno 1925

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0006.jpg"

Figuur: Luchtfoto

Het huidige gebruik van de gronden binnen en rondom het projectgebied is voornamelijk agrarisch, ten behoeve van grondgebonden en intensieve veehouderijbedrijven. Ook vindt er teelt van tuinbouwgewassen, waaronder asperges, rabarber en akkerbouwmatige teelt plaats. Op grotere afstand tot het projectgebied zijn enkele burgerwoningen gelegen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In de 'Beantwoording moties Dik-Faber over een zonneladder als nationaal afwegingskader bij inpassing van zonne-energie' daterend van 23 augustus 2019 schrijft de Minister van Economische Zaken en Klimaat dat het kabinet het vanuit het oogpunt van voedselzekerheid, biodiversiteit, landschap en cultuurhistorie van belang acht dat zorgvuldig wordt omgegaan met landbouwgronden en natuur. Tegelijk staat het kabinet voor de opgave om op kosteneffectieve wijze een CO2-reductie te realiseren van tenminste 49% in 2030 (Klimaatakkoord). Het kabinet constateert dat zonneparken hier een waardevolle bijdrage aan kunnen leveren en dat slimme aanleg van zonneparken samen kan gaan met het verbeteren van de biodiversiteit en ontzien van natuur- en landbouwgronden. Projecten voor zon-PV kunnen onderdeel uitmaken van het verdienmodel van boeren. Het kabinet wil het gebruik van landbouw en natuurgronden niet als zodanig uitsluiten mits projecten binnen de huidige kaders kunnen worden ingepast. Bij de huidige kaders voor projecten in landbouwgebieden wordt gedacht aan landschappelijke inpassingsvereisten en voor natuur aan het vigerende natuurbeleid.

Uitgangspunt is dat samen met de omgeving over de vormgeving van zonnevelden wordt nagedacht, dat zonnevelden per saldo een verbetering voor het gebied betekenen. Zo werkt de sector aan voorschriften en leidraden om natuurwaarden in een gebied te kunnen versterken. De sector ziet hiervoor mogelijke maatregelen als natuurlijke omheining (heggen) en ruimte tussen panelen inclusief het benodigde beheer. Een ander uitgangspunt is dat parken zo worden ingericht dat er geen onomkeerbare ontwikkeling plaatsvindt. Met andere woorden het oorspronkelijke grondgebruik moet indien gewenst na het zonnepark weer mogelijk zijn; beleidsmatig en fysiek.

Onderhavig project tot het realiseren van een zonnepark is een direct uitvloeisel van de eerste doelstelling: ervoor zorgen dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Net als het toepassen van windenergie noopt tot het realiseren van windmolens, noopt het toepassen van zonne-energie tot het aanleggen van grote oppervlakten aan zonnepanelen.

Over de impact op natuurwaarde, beleving, dialoog met de omgeving en overige aspecten, zal in de loop van onderhavige onderbouwing specifieke aandacht worden besteed.

3.2.2 Energieakkoord voor duurzame groei

De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben. In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. In de Kortetermijnraming voor 2020, uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving wordt gesteld dat de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 met de huidige groeiverwachting (van 6,6% in 2017 naar 12,2% in 2020) niet binnen bereik is.

3.2.3 Energierapport 2016

Het Energierapport 2016 geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015) er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gemaakt. Het Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het kabinet stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:

  • 1. sturen op CO2-reductie;
  • 2. verzilveren van de economische kansen die de energietransitie biedt;
  • 3. integreren van energie in het ruimtelijk beleid.

Volgens het Energierapport 2016 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland: zonne-energie, windenergie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Zonne-energie speelt daarbij een belangrijke rol omdat het relatief eenvoudig te realiseren is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld windmolens op zee. Daarnaast is de winning van zonne-energie middels PV-panelen een beproefde technologie.

3.2.4 Crisis- en herstelwet

Een aantal gemeentes wil het plaatsen van zonneprojecten in hun gemeente makkelijker maken.

Door het vergunningvrij maken van het plaatsen van zonnepanelen wordt veel tijd bespaard. Het experiment is nuttig voor terreinen die braak liggen. Door het tijdelijk toestaan van zonnepanelen ontstaan geen rechten die op een later tijdstip belemmeren. Een termijn van 15 jaar is nodig. Anders zijn de zonnepanelen niet rendabel. Het experiment is duurzaam en innovatief. Ook levert het een bijdrage aan een duurzame economie.

De aanleg van zonneparken moet plaatsvinden binnen de regels van een bestemmingsplan. Het experiment is op basis van artikel 7j van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet onder andere mogelijk in de gemeente Peel en Maas.

Binnen de bij bestemmingsplan aangewezen locaties is gedurende een periode van vijftien jaar na inwerkingtreding van dat plan geen omgevingsvergunning vereist voor een activiteit, die betrekking heeft op een collector voor warmteopwekking of een paneel voor elektriciteitsopwekking op de grond of op een op de grond staand bouwwerk, mits het bouwwerk, waarop de collectoren of panelen worden geplaatst, voldoet aan de volgende eisen:

1°.de bouwhoogte van het bouwwerk niet hoger is dan vijf meter;

2°.het bouwwerk niet voorzien is van een niet op de grond gelegen buitenruimte.

Hiermee geeft de wetgever aan dat Peel en Maas één van de gemeenten is die wat de aanleg van zonneparken betreft, voorop mag lopen. De gemeente Peel en Maas heeft op dit moment echter nog geen locaties hiervoor aangegeven.

3.2.5 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, voor wat betreft ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’. In art. 3.16 Bro, lid 2 is het volgende bepaald:

“De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.”

Afweging ladder duurzame verstedelijking

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Functies die in de jurisprudentie onder andere worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, zijn accommodaties voor maatschappelijke functies zoals een school, zorgcomplex, sportfaciliteiten of een crematorium.

Functies die volgend uit jurisprudentie niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd, zijn windmolens, infrastructuur, hoogspanningslijnen, transformatorhuisjes en zonneparken.

In casu is er dus geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe Omgevingsvisie Limburg (POL) vastgesteld door Provinciale Staten. Het POL richt zich met name op de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat, waarbij kwaliteit centraal staat. Het POL gaat uit van 4 type zones, te weten de 'goudgroene natuurzone', de 'zilvergroene natuurzone', de 'Bronsgroene landschapszone' en het 'Buitengebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0007.jpg"

Figuur: Uitsnede POL-kaart 1

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'buitengebied'.

De gronden in het landelijk gebied zonder nadere zonering hebben de typering buitengebied gekregen en hebben vaak een agrarisch karakter, met ruimte voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. Deze zone omvat een breed scala aan gebieden variërend van landbouwgebieden in algemene zin, glastuinbouwgebieden, ontwikkelingsgebieden intensieve veehouderij, verblijfsrecreatieve terreinen, stadsrandzones tot linten en cluster van bebouwing.

Het project voor plaatsing van de zonnepanelen past niet geheel binnen de doelstellingen van het buitengebied. Maar in het POL 2014 is tevens een paragraaf gewijd aan energie en duurzaamheid. Het Europese langetermijnperspectief is om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 met 80 tot 95% te verminderen ten opzichte van 1990 met een gelijktijdig behoud van de concurrentiekracht. In het in 2014 door de Europese Commissie gepubliceerde Witboek Energie zijn voor 2030 de volgende doelstellingen voorgesteld: 40% emissiereductie CO2-equivalenten en 27% hernieuwbare energie (EU gemiddeld). Voor 2020 geldt een besparing van 20% broeikasgas en dient 20% van de energievraag door hernieuwbare bronnen te worden opgewekt. De provinciale ambitie sluit aan bij de Europese en nationale doelstellingen voor klimaat en energie. In het Nationaal ’Energieakkoord voor duurzame groei 2013’ zijn deze vertaald naar 20% emissiereductie CO2-equivalenten, een energiebesparing van 1,5% per jaar en 14% hernieuwbare energie in 2020. IPO heeft dit akkoord ondertekend en de provincie Limburg levert een actieve bijdrage aan de uitvoering ervan. Uitgaande van het energiegebruik in Limburg in 2012 betekent de opgave voor de energietransitie van 14% in 2020 dat de energiebehoefte duurzaam moet worden opgewekt door:

  • ca 1200 windturbines (van 3 MW) óf
  • 80.000 ha zonnepanelen (een oppervlakte ter grootte van de gemeente Sittard-Geleen).

Er wordt ingezet op een scala aan bronnen van hernieuwbare energie, zoals windenergie, zonne-energie, geothermie en bodemenergie.

Ten aanzien van zonneparken ziet de provincie Limburg dat deze met de in het Energieakkoord voorgestelde salderingsregeling dichterbij komen. De provincie ondersteunt hiervoor de ontwikkeling van business modellen en proefprojecten en zal, afhankelijk van de uitkomsten, bezien of ze hierin een rol moet nemen. Het wordt van belang geacht dat bij deze vorm van energieopwekking primair ingezet wordt op multifunctioneel ruimtegebruik.

Geconcludeerd kan worden dat het project niet strijdig is met het bepaalde in het POL.

3.3.2 Provinciale zonneladder

De Gedeputeerde Staten van Limburg hebben een tijdelijke zonneladder vastgesteld. Hierbij worden zonnepanelen in Natura 2000- en waterwingebieden uitgesloten. Landbouwgronden kunnen alleen worden benut voor de opwek van zonne-energie onder strikte voorwaarden (nee, tenzij): een zorgvuldige ruimtelijke afweging ten aanzien van de locatie, regie van de overheid, combineren van meerdere doelen, landschappelijke inpassing, maximaal maatschappelijk draagvlak en participatie. Naast eventueel enkele kleinschalige pilots – om ervaringen op te doen met ontwikkeling en aanbesteden zonnevelden, participatieprocessen, gevolgen bodemkwaliteit et cetera – is er een duidelijke voorkeur voor de ontwikkeling van enkele (grootschalige) energielandschappen in Limburg, op zorgvuldig gekozen locaties.

In het collegeprogramma ‘Vernieuwend Verbinden’ hebben de Gedeputeerde Staten afgesproken om een duurzaamheidsladder te ontwikkelen voor een zorgvuldige ruimtelijke afweging bij de opwekking van duurzame energie.

Als eerste bouwsteen voor deze duurzaamheidsladder is een voorstel uitgewerkt voor een Limburgse ‘zonneladder’. Gedeputeerde Staten hebben besloten om de voorgestelde zonneladder te gaan hanteren als interim-beleid en als basis voor nadere uitwerking in de en onderzoek, samen met betrokken partijen in de regio’s.

De Limburgse ‘zonneladder’ fungeert als bouwsteen voor de duurzaamheidsladder, die een plek moet krijgen in de Omgevingsvisie Limburg (en tevens in de Omgevingsverordening), doorwerking in de Provinciale Energie Strategie (PES) en ook zijn uitwerking kan krijgen in de regionale ën (RESen).

5 treden

De zonneladder uit de notitie ‘Ruimte voor de zon’ kent 5 treden. Het provinciebestuur stimuleert daarbij de ontwikkeling van zonne-energie in trede 1 tot en met 3.

  • 1. Toepassing van zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen: omdat hier al sprake is van bebouwing zal het introduceren van zonnepanelen op deze plekken doorgaans minder invloed hebben op de kenmerken of identiteit van een gebied. Bijzondere aandacht dient wel uit te gaan naar gebouwen en gebieden met een bijzondere cultuurhistorische waarde. Verder verdient het aanbeveling om, naast kleinschalige toepassing van zonnepanelen op particuliere woningen, vooral ook in te zetten op de installatie van zonnepanelen op grotere dakoppervlakken.
  • 2. Gebruik van (onbenutte) terreinen in bebouwd gebied: hierbij kan het gaan om restruimten in het stedelijk gebied, in kernen of op bedrijventerreinen. Maar ook om dubbel grondgebruik, bijvoorbeeld van parkeerterreinen of sportvoorzieningen. Gemeenten, marktpartijen en andere organisaties dienen te worden uitgedaagd om met innovatieve ideeën en projecten te komen om de hier nog volop beschikbare ruimte meer te gaan inzetten en benutten.
  • 3. Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur: daar waar ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn, gaat ook hier de voorkeur uit naar het zoeken van slimme functiecombinaties op gronden die een andere primaire functie hebben dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, voormalige stortplaatsen, binnenwateren of bermen van spoor- en autowegen.
  • 4. Gronden in gebruik voor landbouw: landbouwgronden kunnen alleen worden benut voor de opwek van zonne-energie onder strikte voorwaarden (nee, tenzij): een zorgvuldige ruimtelijke afweging ten aanzien van de locatie, regie van de overheid, combineren van meerdere doelen, landschappelijke inpassing, maximaal maatschappelijk draagvlak en participatie. Naast eventueel enkele kleinschalige pilots – om ervaringen op te doen met ontwikkeling en aanbesteden zonnevelden, participatieprocessen, gevolgen bodemkwaliteit et cetera – is er een duidelijke voorkeur voor de ontwikkeling van enkele (grootschalige) energielandschappen in Limburg, op zorgvuldig gekozen locaties.
  • 5. Uitsluitingsgebieden: voor een aantal gebieden, zoals waterwingebieden en Natura2000-gebieden, ligt het voor de hand om gelet op de aanwezige waarden en/of belangen het realiseren van grondgebonden zonneparken uit te sluiten. Dit zou verder ook van toepassing kunnen zijn voor gebieden met uitzonderlijke landschappelijke waarden.

Voor het gebruik van agrarische gronden (trede 4) geldt het 'nee, tenzij'-principe. Uit wetenschappelijk onderzoek van onder meer Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN part of TNO), de Universiteit Utrecht en TKI Urban Energy blijkt dat grondgebonden zonneparken slechts minimaal beslag leggen op landbouwgronden en op geen enkele wijze de voedselproductie in gevaar brengen. Nederland kan volgens de onderzoekers in het jaar 2030 ruim 20 Petajoule zonnestroom produceren op slechts 35 vierkante kilometer agrarische grond. Dit betekent dat er in 2030 slechts 0,2 procent van het totale Nederlandse agrarische areaal nodig is voor grondgebonden zonneparken (noot: het totale Nederlandse agrarische areaal, inclusief bebouwing, is 20.350 vierkante kilometer). Op deze 35 vierkante kilometer kan te zijner tijd ruim 6 gigawattpiek aan zonnepanelen opgesteld worden. Naar verwachting zal in 2050 de zonnestroomproductie op agrarische gronden zijn toegenomen tot bijna 53 Petajoule (ruim 16 gigawattpiek) waarvoor minder dan 0,5 procent van het totale Nederlandse agrarische areaal benodigd zal zijn.

Medio 2019 zijn door initiatiefnemer diverse informatie-avonden georganiseerd om belanghebbenden en belangstellenden te informeren over de plannen, hen hierbij te betrekken en vragen te beantwoorden.

Aan de impact op natuurwaarde, beleving, dialoog met de omgeving en overige aspecten zoals de landschappelijke inpassingen en aandacht voor biodiversiteit, zal in de loop van onderhavige onderbouwing specifieke aandacht worden besteed. Het 'natuurinclusief-beheerde zonnepark', welke typering afkomstig is van het landschappelijk inpassingsplan (toegevoegd als bijlage 2), zal hier zijn intrede doen, waarbij rekening wordt gehouden met gecombineerd grondgebruik, landschappelijke inpassing, maatschappelijk draagvlak en participatie.

Ten behoeve van het gebruik van agrarische gronden voor zonneparken heeft de gemeente Peel en Maas een Leidraad opgesteld, waarover meer in paragraaf 3.4.3.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

De gemeente Peel en Maas heeft op 15 december 2015 de gemeentelijke structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. Binnen deze structuurvisie (structuurplan) is het plangebied aangeduid als ‘Grootschalige open ontginningslandschappen’.

Hierover is in het structuurplan het volgende opgenomen:

Globale ligging en begrenzing

De grootschalige open ontginningen liggen vooral ten zuidwesten en ten noorden van Helden, ten noorden van Maasbree en verder verspreid door de gemeenten. Deze ontginningen liggen op voormalige heide gebieden. Vanuit het landschapskader Noord- en Midden Limburg zijn ze aangeduid als (droge/natte) heideontginning na 1890. In het structuurplan Helden heet dit type open ontginningsgebieden, in de strategische visie Kessel open agrarisch gebied.

Cultuurhistorische karakteristiek (ontstaanswijze)

Dit gebiedstype is gelegen op de hogere zandgronden. Deze gebieden zijn pas laat (na 1890) ontgonnen. In de Middeleeuwen zijn hier uitgestrekte heidevelden ontstaan door plaggen en begrazen. De afgelegen gebieden werden overdag begraasd door schapen die 's nachts in de stal bleven, waarvan de bodem jaarlijks met verse heiplaggen bedekt werd. Deze stallen werden potstallen genoemd. De stalmest werd ieder jaar naar de akkers gebracht, die daardoor geleidelijk werden opgehoogd. De gebieden zijn ongeveer 100 jaar geleden na de uitvinding van de kunstmest ontgonnen tot landbouwgrond of bebost.

Landschappelijke en functionele karakteristiek (huidige situatie)

De kavels hebben een rationele grootschalige indeling. Het zijn open gebieden met lange rechte wegen. De wegen worden gemarkeerd door bomen, met verspreid een enkel landschapselement als een klein bosje of een houtsingel. De grote schaal van het landschap en de openheid zijn opvallende aspecten in dit landschap. Dit wordt benadrukt door de bomenlanen langs prominente wegen. Deze gebieden hebben een grote functie voor de landbouw. In deze gebieden is overwegend bouwland en grasland aanwezig is. Bebouwing is slechts spaarzaam aanwezig en bestaat veelal uit grootschalige agrarische eenheden. Intensieve veehouderij, glastuinbouw en grootschalige agrarische ontwikkelingen hebben hier nog de ruimte in provinciaal aangewezen zoekgebieden, die zij rondom de kernen en buurtschappen soms node missen.

Beleidsuitspraken

Wat betreft de ruimtelijke, functionele en landschappelijke aspecten zijn voor dit gebiedstype de volgende beleidsuitspraken (ruimtelijk) relevant:

Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:

• versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief grootschalige, open ruimten met lange rechte wegen, weilanden en akkers;

• speciale aandacht is hierbij vereist voor het behoud van de landschappelijke openheid en de kwaliteit van rust en ruimte;

• versterking van de open structuur van weilanden en akkers doorsneden door lange rechte wegen met wegbeplantingen;

• realisatie van een verdere landschappelijke aankleding door weg- en erfbeplantingen in een grootschalige structuur;

• realisatie van een grofmazig landschappelijk raamwerk voor verschillende vormen van landbouw (intensieve veehouderij en glastuinbouw) met behoud van voldoende zichtlijnen in de vorm van open doorzichten;

• behoud van karakteristieke lijnen, zoals het Afwateringskanaal, de Loonse Vaart, de Middenpeelweg, het Defensiekanaal, etc.

Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel

• versterking van verschillende grondgebonden agrarische functies en verbrede landbouw op bestaande locaties;

• versterking van de intensieve veehouderij en glastuinbouw in daarvoor aangeduide gebieden;

• versterking van (kleinschalige) bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;

• binnen de landbouw een ruime toelating van lage, tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;

• hoge, permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn goed mogelijk als de openheid maar zoveel mogelijk behouden blijft.

Specifiek ten aanzien van zonneparken is in dit beleid nog geen specifieke regeling opgenomen. Inmiddels heeft een uitwerking voor zonneparken plaatsgevonden via de Duurzaamheidsagenda en de Leidraad Maatschallepijke Tender, waarover verderop in deze paragraaf wordt uitgeweid.

3.4.2 Kaderstelling Ruimte en Economie

In de Kaderstelling Ruimte en Economie, vastgesteld op 19 december 2017, heeft de gemeente 'het goede leven in Peel en Maas' als uitgangspunt. In dit beleidsdocument komen de spanningsbogen tussen de diverse waarden, voor zowel ruimte als economie aan de orde en worden de bij deze waarden horende omgevingsdoelen weergegeven.

Een belangrijk doel is een gezonde fysieke leefomgeving van inwoners, planten en dieren, van belang voor de instandhouding van een vitale gemeenschap. Waarden van bodem, water en lucht worden in beeld gebracht, in samenhang met andere waarden. Landschappelijk verbindt de gemeente de kwaliteiten van het Maasdal in het oosten, met die van de Groote Peel in het westen. Het tussenliggende buitengebied kent een kleinschalige schakering van cultuurlandschappen, die in een band parallel aan het Maasdal lopen. Verspreid in het landschap liggen onze elf kernen, elk met een eigen identiteit die sterk verbonden zijn met het omliggende landschap en een groen karakter hebben vanuit hun dorpse identiteit.

Een ander belangrijk doel is het werken aan een klimaatadaptieve en klimaatneutrale fysieke leefomgeving. Ondanks alle maatregelen om de efecten van de opwarming van de aarde te beperken zullen moeten worden geaccepteerd dat we te maken krijgen met bijvoorbeeld wateroverlast, meer hitte en meer droogte. Via een goede ruimtelijke inrichting en een goed waterbeheer kan worden ingespeeld op de efecten van deze klimaatveranderingen. Door het gebiedsgericht in beeld brengen van de effecten van klimaatverandering (wateroverlast, waterveiligheid, droogte, hitte en waterkwaliteit), knelpunten en kansen wordt inzicht geleverd voor meekoppelkansen waardoor zaken integraal kunnen worden benaderd.

Daarnaast houden de gemeente bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening met het klimaat. De inzet van de inwoners en partners is cruciaal om de doelen te behalen en vitale gemeenschappen te behouden. De gemeente maakt inwoners bewust over klimaatveranderingen en stimuleren en faciliteren maatregelen zoals het ontkoppelen van hemelwater, het verminderen van bestaande verhardingen en het tegengaan van nieuwe verhardingen en aanleg van extra groen.

Uit het Verdrag van Parijs volgt dat gemeenten uiterlijk in 2050 klimaatneutraal moeten zijn. Oplossingen voor klimaatverandering moet vooral door de samenleving worden vormgegeven: energiebesparing, duurzaam bouwen en renoveren, duurzaam inkopen, verminderen en hergebruik van afval, circulaire economie, duurzame mobiliteit en duurzame opwekking van energie. Hiervoor is een duurzaamheidsagenda opgesteld (zie paragraaf 3.4.4 van deze ruimtelijke onderbouwing). Er is oog voor en faciliteren van nieuwe vormen van collectieven die gericht zijn op een duurzame ontwikkeling en er wordt ruimte gemaakt voor de energietransitie. Omdat deze in belangrijke mate de inrichting en het aanzicht van de gemeente gaat bepalen, wordt de samenleving de ruimte gegeven om te investeren in deze transitie en er in haar eigen omgeving vorm aan te geven. Dit wordt gedaan door de dialoog over de juiste balans tussen deze transitie en bestaande waarden te stimuleren en faciliteren.

3.4.3 Regionale Energievisie Noord-Limburg

De regionale energievisie geeft een richting aan te realiseren maatregelen waarmee de doelen binnen het thema Energie behaald kunnen worden. Afspraken worden gemaakt op regionaal niveau. Daarnaast wordt ook de rol van de regio en individuele gemeenten toegelicht. Tevens zijn strategielijnen geformuleerd. Deze visie sluit aan bij het SER Klimaatakkoord 2013 en het Cradle to Cradle gedachtengoed.

Gemeenten hebben zich individueel als ook collectief via het Nationaal energieakkoord gecommitteerd aan de energietransitie. De provincie Limburg heeft middels het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014 de regio Noord-Limburg uitgedaagd om een visie te formuleren over deze transitie en te concretiseren in regionale energieafspraken. De regionale energieafspraken geven kaders voor invulling door de gemeenten.

Om de energiedoelstellingen te halen legt de regio Noord-Limburg de focus op:

1. De doelgroep die de grootste energievraag heeft is het bedrijfsleven. Met name de bestaande bedrijven zijn van groot belang om de energiedoelstellingen te behalen.

2. Energiebesparing speelt een belangrijke rol en heeft vooral betrekking op de bestaande voorraad van zowel bedrijven als woningen. Nieuwbouw moet al voldoen aan strengere energie-eisen.

3. voor het duurzaam opwekken van energie steken we in op de volgende technieken:

  • Voor kleinschalige duurzame opwek ligt de focus op zonne-energie en warmte koude opslag.
  • Voor grootschalige duurzame opwek is vooral zonne-energie, windenergie en aardwarmte effectief.

De klimaatdoelstellingen voor Noord-Limburg tot 2030 laten zich vertalen in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0008.jpg"

Tabel: Theoretische benadering energiemix 2030

Volgens deze berekeningen: in 2030 zullen er per gemeente in Noord-Limburg gemiddeld 11 windturbines, 1,3 geothermiebronnen en 155 ha aan zonnepanelen op daken gerealiseerd moeten zijn.

De Regionale Energievisie zal door de gemeente Peel en Maas nog vertaald moeten worden in gemeentelijk beleid. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang. In ieder geval is het duidelijk dat, naast het opwekken van windenergie, ook zonne-energie grootschalig opgewekt zal moeten gaan worden om de klimaatdoelstellingen te kunnen halen. Ook de gemeente Peel en Maas heeft hierin een grote taak te vervullen.

3.4.4 Zonnevisie

In juni 2018 heeft de Natuur- en Milieufederatie Limburg de Zonnevisie opgesteld. Hierin zijn de provinciale doelstellingen vertaald naar de Limburgse gemeenten. Voor Peel en Maas volgt hieruit dat er een totale oppervlakte aan zonnepanelen benodigd is van 467 ha, waarvan 125 ha voorzien zijn als 'gebouwd'en 342 ha op zoeklocaties 'ongebouwd'.

De openheid van het jonge ontginningslandschap is zeer waardevol en dient behouden te blijven bij de ontwikkeling van een zonneveld. Ontwikkelingen waarbij het zonneveld dicht op de grond wordt aangebracht, waarbij de inpassing bij voorkeur plaats vindt door middel van (bloemrijke) akkerranden, genieten de voorkeur. Dit ligt in lijn met het open karakter van dit landschapstype, en zorgt tevens voor een stimulans van de biodiversiteit in het buitengebied.

3.4.5 Duurzaamheidsagenda

Op 15 december 2020 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de Duurzaamheidsagenda, beleef samen duurzaamheid, vastgesteld. Belangrijk onderdeel hiervan is de energietransitie, welke gaat over een structurele verandering van onze energievoorziening door gebruik te maken van andere energiebronnen. Het aan deze transitie verbonden beleidsdoel is het Klimaatakkoord van Parijs. In deze transitie beogen we een omschakeling naar niet fossiele energiebronnen. Om opwarming tegen te gaan zijn landelijk opgaven geformuleerd in het Klimaatbeleid. In de Klimaatwet zijn onder andere doelen opgenomen voor het terugdringen van broeikasgassen en om dit doel te halen, hebben overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties een Klimaatakkoord gesloten. De meest actuele opgave voor gemeenten ligt voor in de vorm van de Regionale Energiestrategie (hierna RES). De gemeente Peel en Maas neemt deel aan de RES Regio Noord- en Midden Limburg. Beoogd wordt om de concept RES in 2021 te concretiseren in de RES 1.0. De Energietransitie gaat alleen maar lukken als iedereen wat doet. Daarom gaat de gemeente met elkaar, inwoners, ondernemers, onderwijs en maatschappelijke organisaties, in gesprek over de wijze waarop ze dat samen gaan doen. Daarbij zal aandacht zijn voor o.a. het voorkomen van energie-armoede, innovaties, randvoorwaarden voor grootschalige opwek en lokaal eigenaarschap. Onze inzet zal er op zijn gericht dat de Energietransitie gaat bijdragen aan het goede leven in Peel en Maas.

De doelstelling voor de energietransitie luidt 'Peel en Maas Klimaat en Energieneutraal in 2050'; Peel en Maas zet zich in voor de lokale opwek van duurzame energie. Het realiseren van schone en toekomstbestendige energie, zodanig dat de eigen inwoners daar profijt van hebben.

De gemeente Peel en Maas geeft ruimte aan duurzame grootschalige opwek, waarbij zuinig gebruik van ruimte voorop staat: eerst daken en gebruik bestaande uitbreidingsmogelijkheden voor opwekken zonne-energie. Omdat de ruimtelijke kwaliteit hoog in het vaandel staat, is het van belang om zuinig om te gaan met de ruimte, waaronder de natuur en (kostbare) landbouwgronden. Om die redenen ligt na energiebesparing, de prioriteit bij (grootschalige) opwek van duurzame energie en wordt ruimte gegeven voor opwek op daken, in de tuin of op de bouwkavel, eveneens na het omzetten van de bestemming en sanering van bedrijfsgebouwen.

Zonne- en windenergie: Aanvullende uitgangspunten voor Energietransitie vormen samen met de uitgangspunten ‘Windenergie’ nieuw beleid voor zonne- en windenergie, waarbij de gemeente uitgaat van maatschappelijke tenders op locaties waar geen bouwkavel of uitbreidingsruimte aanwezig is. Onder deze initiatieven bevinden zich ook initiatieven welke zich onderscheiden (zie maatschappelijke tender zonneparken).
Om het goede niet op het betere laten wachten, heeft de raad twee uitgangspunten vastgelegd: 1. alleen nog lokale initiatieven

2. aansluiten bij zonneladder Peel en Maas

Samen met de uitgangspunten windenergie vormen deze het kader voor de nieuwe projecten met wind- en zonneparken. Om de vertaling van de uitgangspunten naar de uitvoeringsafspraken te borgen werkt de gemeente met zogenaamde maatschappelijke tenders. Vooraf aan het starten van deze tenders stellen we aanvullende randvoorwaarden, over bijvoorbeeld lokaal eigenaarschap en landschap.

Deze randvoorwaarden zijn vastgelegd in de Leidraad maatschappelijke tender zonneparken Peel en Maas.

3.4.6 Leidraad maatschappelijke tender zonneparken Peel en Maas

De Leidraad maatschappelijke tender zonneparken Peel en Maas versie maart 2021 is bedoeld voor plannen voor zonneparken vanaf 5 ha en biedt ruimte voor een totaal aan 55 ha aan plannen met zonneparken. Deze Leidraad geeft aan onder welke voorwaarde nieuwvestiging van zonneparken op agrarische gronden mogelijk is en geeft voorwaarden gelet op de “Duurzaamheidsagenda, Beleef samen duurzaamheid” vastgesteld op 15 december 2020 door de gemeenteraad en de Waarden-oriëntatie en kaderstelling Ruimte en Economie.

Duurzaamheidsagenda, beleef samen duurzaamheid

Een van de thema’s uit de Duurzaamheidsagenda is Energietransitie. De gemeentelijke doelstelling voor de energietransitie luidt ‘Peel en Maas Klimaat en Energieneutraal in 2050’. Peel en Maas zet zich in voor de lokale opwek van duurzame energie, zodanig dat de inwoners daar profijt van hebben. Het allerbelangrijkste uitgangspunt voor Energietransitie is energiebesparing. Daarnaast moet maximaal gebruik worden gemaakt van energie uit duurzame bronnen, zoals wind-, water-, en zonne-energie.

Om het beschikbaar komen van voldoende duurzame bronnen aan te jagen, zijn door de gemeente een drietal uitgangspunten vastgesteld:

  • We geven ruimte aan duurzame grootschalige opwek
  • We nemen alleen nog lokale initiatieven in behandeling
  • We sluiten aan bij de Zonneladder Peel en Maas

Maatschappelijk tender zonneparken

Deze Tender omvat een bestuurlijk proces, waarlangs inschrijvers trachten om hun plan voor een zonnepark in aanmerking te laten komen voor vergunningverlening op basis van criteria en een afweging. Als onderdeel van deze verantwoordelijkheid heeft het college in de vorm van de Leidraad vastgelegd welke onderwerpen daarbij belangrijk zijn en waaraan aandacht moet worden besteed.

  • 1. Omvang

Het plan heeft voldoende omvang als het groter is dan de ondergrens van 5 ha aan zonnepanelen. Hiermee wordt versnippering voorkomen. Plannen met een omvang groter dan 55 ha met zonnepanelen worden eveneens niet in behandeling genomen.

Onderhavig project valt met een omvang van circa 28 ha binnen de onder- en bovengrens, zodat aan deze voorwaarde wordt voldaan.

  • 2. Maatschappelijke betrokkenheid
    • a. Procesparticipatieplan waarin voor de verschillende projectfasen (locatiekeuze, ontwikkeling, bouw en exploitatie) wordt vastgelegd wie op welke wijze belanghebbend is en op welke wijze deze verschillende partijen worden betrokken bij het project (omgevingsdialoog).

Tijdens informatiebijeenkomsten en in persoonlijke gesprekken is gesproken met omwonenden en organisaties in de regio, te weten IVN Helden, Sunny Economy, Natuur- en Milieufederatie Limburg, IKL, WBE Helden en de Plattelandscoöperatie. Uit deze gesprekken zijn er een aantal suggesties naar voren gekomen die bij de uitwerking van het plan voor het zonnepark worden betrokken. Deze suggesties zijn vastgelegd en gedeeld met betrokkenen via de www.zonneparkdeschorf.nl en een nieuwsbrief.

Het procesparticipatieplan zal als onderdeel van de inschrijving voor de Maatschappelijke Tender worden ingediend.

    • a. Relevante correspondentie

De correspondentie met omwonenden, belanghebbenden en overige betrokken instanties zal eveneens als onderdeel van de inschrijving voor de Maatschappelijke Tender worden ingediend, maar ingevolge de AVG niet openbaar gemaakt worden.

  • 3. Zonneladder Peel en Maas

De 'Duurzaamheidsagenda, Beleef Samen Duurzaamheid' (waarin Zonnepark de Schorf al met naam wordt genoemd) legt de plek voor zonnepanelen qua impact op de fysieke ruimte in 5 treden vast. Uitsluitend als voldaan wordt aan de hierna vermelde voorwaarden, komt een plan in aanmerking voor een maatschappelijke tender.

    • a. Agrarisch grondgebruik

Het project moet voorzien zijn van een onderbouwing van de invulling van het meervoudig ruimtegebruik. In overeenstemming met de zonneladder moet minimaal sprake zijn van een combinatie van het zonnepark met agrarisch grondgebruik.

De panelen worden op het zuiden georiënteerd en de stellages worden maximaal 1,5 meter hoog. Tussen de stellages komen (onderhouds)paden van 2-3 meter breed. Bij deze invulling is er ruimte tussen de zonnepanelen en de grond waarbij er enerzijds door de lichtinval en water op de bodem onderbegroeiing en daarmee ook begrazing door schapen mogelijk is en zal worden toegepast, anderzijds is er voldoende ruimte voor vogels om te broeden en/of te foerageren. Hierdoor kan het plangebied dubbel gebruikt worden, bijvoorbeeld door ecologische maatregelen. Denk aan de plaatsing van bijenkorven, inzaaien met bloemmengsels, creëren van nestgelegenheden of aanplant van struwelen rondom een zonnepark.

In de omgeving van het park is divers wild waargenomen. Voor deze dieren is het park mogelijk een vluchtheuvel. Hiertoe dient het park wel voldoende toegankelijk te zijn. Door het hek van de grond los te houden kan kleiner wild op het park komen.

De strook nieuw aan te planten fruitbomen en vruchtdragende struiken rondom het park zal worden beheerd als 'pluktuin'.

    • a. Onbedekt oppervlak

Het totale grondoppervlak waarop het plan betrekking heeft, dient voor ten minste 25% onbedekt (dus vrij van zonnepanelen of – collectoren, gebouwen, bouwwerken) te zijn.

Ook conform de 'Gedragscode Zon op Land' zal ten minste 25 % van het totale projectgebied onbedekt dienen te blijven. Uit bijgevoegd definitief ontwerp blijkt dat 59 van het oppervlak wordt bedekt met zonnepanelen, zodat 41 vrij van zonnepanelen blijft:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0009.jpg"

Aan deze voorwaarde wordt ruimschoots voldaan.

    • a. Lokaal coöperatief eigendom - profijtplan

Vanwege de ruimtelijke impact van een zonnepark is het belangrijk dat de omgeving niet alleen de lasten ondervindt, maar ook de lusten oftewel profijt heeft. Het profijt kan geregeld worden door te zorgen dat sprake is van lokaal coöperatief eigendom en door net zoals in geval van plannen met windenergie te zorgen voor een jaarlijkse afdracht in een omgevingsfonds, waarvan de omgeving kan profiteren.

Het uitgangspunt van minimaal 50% lokaal coöperatief eigendom zorgt ervoor dat een initiatief figuurlijk én letterlijk is geworteld in de lokale gemeenschap.

Initiatiefnemer (samenwerkingsverband tussen Pure Energie en Dorpscoöperatie Steingood; beiden worden 50% eigenaar van het zonnepark) zal separaat aan onderhavige ruimtelijke onderbouwing een profijtplan bij het bevoegd gezag indienen.

    • a. Beschikken over gronden

Initiatiefnemer beschikt over een opstalrecht ten behoeve van de aanleg van een zonnepark en bijbehorende voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie.

  • 4. Waarden en kwaliteiten

De gemeente Peel en Maas wil ruimte geven voor nieuwvestiging met zonneparken, maar wel met oog voor kwaliteit. Voor de invulling van kwaliteit worden op basis het programmadoel ‘Waarden en Kwaliteiten’ uit de genoemde accenten gezet.

Omgevingskwaliteit komt tot uiting door aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening, in de landschappelijke inpassing en de manier waarop biodiversiteit terugkomt. De locatie van het plan bepaalt samen met schaal en maatvoering van het landschap de impact op deze kwaliteit. De meer grootschalige gebieden lenen zich beter voor de realisatie van een zonnepark dan kleinschalige landschappen. Aanvullend zijn gebieden uitgesloten die op grond van het kwaliteitskader buitengebied als waardevol worden beschouwd. Het gaat dan om de gebiedstypologieën beek en rivierdalen, bos en natuurgebieden, oude verdichte bouwlanden en bolle akkers in overeenstemming met het kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas. Op die manier gaat vanuit de Leidraad een sturing uit naar de meer geschikte locaties en omgevingskwaliteit en compensatie.

    • a. Het project is in ieder geval gelegen in het buitengebied van Peel en Maas, niet zijnde op gronden met de gebiedstypologie beek en rivierdalen, bos en natuurgebieden, oude verdichte bouwlanden of bolle akkers, dan wel uitsluitingsgebieden.

    • a. Met name in de paragrafen 2.2, 4.4 en 4.5 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt aandacht besteed aan de waarden binnen het projectgebied en de directe omgeving, de wisselwerking tussen de nabij gelegen windmolenparken en het zonnepark (duurzame energielandschap) en de landschappelijke inpassing van het zonnepark zelf, waaruit blijkt dat het plan voldoet aan de basis- en richtinggevende ontwerpprincipes voor landschap en op welke wijze invulling wordt gegeven aan de basis ontwerpprincipes. Op dit punt wordt dan ook volstaan met het verwijzen naar betreffende paragrafen en het als bijlage toegevoegde landschappelijk inpassingsplan.

    • a. De quickscan ruimtelijke onderbouwing betreft onderhavig complete document.

    • a. Naast de landschappelijke inpassing van het project, moet ook compensatie plaatsvinden volgens het Kwaliteitskader Peel en Maas als onderdeel van de Structuurvisie Buitengebied. De compensatie moet buiten de plangrenzen plaatsvinden. Dit is in overeenstemming met het Kwaliteitskader Peel en Maas waarin het hoofdprincipe geldt dat nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied in principe mogelijk zijn, mits dat de ruimtelijke kwaliteiten van datzelfde buitengebied gecompenseerd versterkt worden met een kwaliteitsbijdrage.

Het equivalent van de financiële bijdrage voor de te treffen compensatie is normaliter opgenomen in het Kwaliteitskader Peel en Maas. Er ontbreekt echter een specifieke module 'zonneparken'. Om die reden worden de volgende uitgangspunten gesteld:

    • 1. Voor zonneparken wordt uitgegaan van BK (basiskwaliteit) + 2x AK (Aanvullende kwaliteitsbijdrage) voor lokale landschappelijke inpassing.
    • 2. De aanvullende compensatie

Het project ligt in een ontginningsgebied. De grootschalige ontginningen zijn ontstaan nadat het in het eind van de 19e eeuw mogelijk werd grootschalig veen af te graven en af te voeren via de Noordervaart, die voltooid werd tot Beringe. Na 1850 werden veel paden aangelegd, werd bos aangeplant en werden velden ontgonnen. Dit leidde tot een kleinschalig landschap. De grootschalige inrichting gebeurde na 1920 toen de overheid zich actief met ontginning bemoeide. Dit heeft geleid tot open landschappen met een rationele ontsluitingsstructuur en verspreide boederijnederzettingen. Beplantingen moesten grotendeels wijken. Deze beplanting was veelal bos dat decennia eerder was aangeplant. Incidenteel werden er bos of heiderestanten bewaard. Bij de grootschalige ontginning werd aangesloten bij de wegen en paden die er al lagen vanuit eerdere ontginningsactiviteiten.

De grootschalige open ontginningen die nu zijn onderscheiden zijn divers. De meest eenduidige zijn die van de Egchelse heide en de Lange Heide. Dit zijn rationale landschapsstructuren bestaande uit grotendeels parallele wegen. Met name de Egchelse heide is zeer open. De ontginningen hebben onbeplante wegen en wegen met enkele en dubbele wegbeplantingen die het landschap structureren.

De verantwoording van de aanvullende compensatie is opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan.

  • 5. Biodiversiteit

De aanleg van zonnepanelen heeft tot gevolg dat zonlicht niet meer tot in de bodem kan komen en dat de bodem verdroogt met mogelijk woestijnvorming. Water raakt niet gelijkmatig verdeeld over de bodem wat tot uitspoeling kan leiden. Een inspanning om tenminste dit verlies te compenseren is daarom nodig. De initiatiefnemer moet daarom maatregelen treffen die aantoonbaar bijdragen aan biodiversiteit.

Initiatiefnemer toont met de gekozen inrichting van het zonnepark, de landschappelijke inpassing en het beheer duidelijk oog te hebben voor de noodzaak om de biodiversiteit te bevorderen, verdroging tegen te gaan en licht onder de zonnepanelen toe te laten. De maatregelen worden in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing, in combinatie met de bijlagen 2, 3 en 4, nadrukkelijk aan de orde gesteld. Er moet worden geconcludeerd dat ruim voldoende aandacht is voor het bevorderen van de biodiversiteit.

Aan het einde van de levensduur van het zonnepark zal dit geheel ontmanteld worden. Door de gekozen opstelling van de zonnepanelen, zullen de agrarische gronden na het verwijderen van de stellages weer op reguliere wijze kunnen worden ingezet voor agrarisch gebruik dat op dat moment gewenst is.

3.4.7 Bestemmingsplan

Het projectgebied is gelegen binnen het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas (vastgesteld op 5 november 2013) en heeft hierin de bestemming Agrarisch en deels de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 4, 6 en 7 gekregen. Ter plaatse van de aanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 4 go' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van grootschalige open ontginningslandschappen. Aan de westzijde steekt een aftakking van een sloot over een lengte van circa 140 meter het projectgebied in. Deze sloot heeft de bestemming Water met de dubbelbestemming Waterstaat - beschermingszone watergang gekregen.

Op onderstaande figuur is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0010.jpg"

Figuur: uitsnede vigerende verbeelding

Binnen de bestemming Agrarisch (en Water) is het niet toegestaan om de gronden te gebruiken voor de aanleg van een zonnepark.

Het initiatief is dus strijdig met de bepalingen uit het bestemmingsplan.

3.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid, maar niet aan het bestemmingsplan.

Daarom kan alleen maar medewerking worden verleend aan het realiseren van een zonnepark middels een uitgebreide procedure voor het buitenplans afwijken van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

Pure Energie en Dorpscoöperatie Steingood willen bijdragen aan de verduurzaming van de energievoorziening van Nederland. Beide partijen worden voor 50 % eigenaar van het zonnepark. Initiatiefnemer gelooft in de kracht van wind en zon, en zoekt daarom altijd nieuwe mogelijkheden om daarmee duurzame stroom op te wekken. Samen met grondeigenaren en betrokkenen uit de omgeving wordt nagedacht over nieuwe mogelijkheden voor onder andere wind- en zonneparken. Zo is het idee ontstaan voor Zonnepark De Schorf.

In samenwerking met twee grondeigenaren aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe heeft Initiatiefnemer het plan om een grondgebonden zonnepark te bouwen. Het gaat om een stuk grond van ongeveer 28 hectare ten zuidwesten van Beringe waarop zonnepanelen zullen worden aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0011.jpg"

Figuur: situering projectgebied

De verwachte opbrengst bedraagt met ruim 25 miljoen kilowattuur (kWh) per jaar en is ongeveer 10% van het totale elektriciteitsverbruik in Peel en Maas.

Tijdens informatiebijeenkomsten en in persoonlijke gesprekken is gesproken met omwonenden en organisaties in de regio, te weten IVN Helden, Sunny Economy, Natuur- en Milieufederatie Limburg, IKL, WBE Helden en de Plattelandscoöperatie. Uit deze gesprekken zijn er een aantal suggesties naar voren gekomen die bij de uitwerking van het plan voor het zonnepark worden betrokken:

  • Een deel van het gebied vernatten, om de natuurwaarden extra te verhogen.
  • Natuurwaarde en landschappelijke inpassing van het huidige landbouwgebied verbeteren.
  • Lichtschittering (veroorzaakt door zonlicht op de panelen) voorkomen.
  • Hekwerk aan onderkant open houden voor klein wild.
  • Zonnevisie NMF Limburg erbij betrekken, inclusief verhouding tussen zon op dak en zon op land die NMF voorstelt.

Deze suggesties zijn vastgelegd en gedeeld met betrokkenen via de website en een nieuwsbrief.

De percelen waarop de bouw van het zonnepark gepland is zijn gelegen aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe en zijn momenteel in gebruik als akkerland. Op het akkerland worden diverse gewassen verbouwd, waaronder andere asperges en gras. Het zonnepark zal na 25-30 jaar afgeschreven zijn, waarna de gronden weer geschikt worden gemaakt voor huidig (agrarische) gebruik.

Het gebied voor de ontwikkeling van het zonnepark zal, naast de zonnepanelen zelf, ook worden benut voor landschappelijke inpassing en natuurlijke inrichting. Dit gebeurt in overleg met in elk geval het IKL, omwonenden, IVN Helden, NMF Limburg, IKL, WBE Helden en Sunny Economy. Overige geïnteresseerden en belanghebbenden kunnen ook betrokken hierbij worden. Via een informatieavond, brieven huis aan huis, persbericht, nieuwsbrieven en website hebben de initiatiefnemers meerdere malen aangegeven open te staan voor inbreng van een ieder uit de omgeving.

Initiatiefnemer werkt conform de ‘Gedragscode Zon op Land’ van branchevereniging Holland Solar. Dit houdt onder ander in dat een zonnepark een verbetering voor de landschappelijke en natuurwaarden in de omgeving van het zonnepark tot gevolg moet hebben. Bij de uitwerking van de inrichting en vormgeving van het beoogde zonnepark wordt duidelijk hoe de landschappelijke en natuurwaarden in de omgeving worden verbeterd.

Met deze code zetten de betrokken partijen zich in volgens een paar principes die zorgen voor draagvlak, natuurbehoud en goed ruimtegebruik. De drie principes die centraal staan in de code betreffen:

  • Omwonenden betrekken.
  • Zorgvuldigheid bij selecteren van gebieden voor zonneparken, met oog voor natuur en meerwaarde voor de omgeving.
  • Na weghalen van het zonnepark moet het oorspronkelijke gebruik van de grond weer mogelijk worden.

Deze principes en dat cq hoe hieraan vorm wordt gegeven, is in deze ruimtelijke onderbouwing weergegeven.

De panelen worden op het zuiden georiënteerd en de stellages worden maximaal 1,5 meter hoog. Tussen de stellages komen (onderhouds)paden van 2-3 meter breed. Bij deze invulling is er ruimte tussen de zonnepanelen en de grond waarbij er enerzijds door de lichtinval en water op de bodem onderbegroeiing mogelijk is, anderzijds is er voldoende ruimte voor vogels om te broeden en/of te foerageren. Hierdoor kan het plangebied dubbel gebruikt worden, bijvoorbeeld door ecologische maatregelen. Denk aan de plaatsing van bijenkorven, inzaaien met bloemmengsels, creëren van nestgelegenheden of aanplant van struwelen rondom een zonnepark. De invulling van het zonnepark bepaalt initiatiefnemer samen met de omgeving. Conform de 'Gedragscode Zon op Land' zal 25 % van het totale projectgebied onbedekt blijven. Daarnaast worden een inkoopstation, een transformatorstation en omvormers geplaatst. Het zonneveld wordt omsloten door een hekwerk van maximaal 2 meter hoog. Dit is noodzakelijk vanwege veiligheid en beveiliging. Het definitief ontwerp is hieronder weergegeven, samen met doorsneden en artist-impression van de aanzichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0012.jpg"

Figuur: Bovenaanzicht plangebied Zonnepark De Schorf

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0013.jpg"

Figuur: Dwarsprofiel opstelling Zonnepark De Schorf

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0014.jpg"

Figuur: Dwarsprofiel Zonnepark De Schorf

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0015.jpg"

Figuur: Aanzicht vanaf Schorfweg zonder natuurlijke inpassing

Omliggende percelen van het projectgebied zijn in gebruik als akkerland en ondervinden geen gevolgen van de aanwezigheid van een zonnepark. Het project heeft geen parkeerdruk tot gevolg en de verkeersaantrekkende werking is beperkt tot de aanlegfase en het onderhoud.

In april 2019 heeft Wageningen Environmental Research in opdracht van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in het kader van het Beleidsondersteunend onderzoekthema ‘Ecologische Basiskwaliteit Land’ (projectnummer BO-43-021.01-024) het rapport 'Zonneparken natuur en landbouw' opgesteld. Het betreft een onderzoek naar de effecten van grondgebonden zonneparken op de bodem, landbouw, de aanwezige biodiversiteit en diensten die het landschap levert. In de volgende paragrafen worden deze effecten zoals beschreven in voornoemd rapport aan de orde gesteld, in relatie tot onderhavig project.

4.2 De bodem onder zonnepanelen

Een ecologische inrichting van zonneparken met extensief beheerde vegetaties als uitgangspunt kan kansen bieden op een positief effect op de structuur en kwaliteit van de bodem, vooral als de uitgangssituatie intensieve landbouwgrond was. De verwachte levensduur van zonneparken is ten minste vijftien en mogelijk wel dertig jaar. Omdat de grond voor lange tijd uit productie genomen wordt, kan de grond tot rust komen en de bodemkwaliteit herstellen en verbeteren.

Specifieke aandachtspunten zijn het voorkomen van bodemverdichting tijdens de aanleg van zonneparken en het voorkomen van vervuiling van de bodem met zink door (de wijze van) gebruik van verzinkte palen voor zonnetafelconstructies. Erosie en uitspoeling kunnen een issue zijn als panelen vrij vlak en dicht aaneengesloten in de tafels liggen en de ruimte tussen rijen panelen nauw is (slechte ontwikkeling van de vegetatie) en in het geval het zonnepark op een helling gebouwd is.

De verwachting van het effect op bodem-ecosysteemdiensten is voor conventioneel beheerd grasland iets gunstiger dan voor extensief beheerd grasland. Dit komt doordat het met rust laten van de bodem voordelen met zich meebrengt voor de bodemgerelateerde ecosysteemdiensten. Er zal bijvoorbeeld niet meer geploegd worden en het uitblijven van bemesting leidt tot een lagere belasting van grond- en oppervlaktewater met meststoffen (fosfaat en nitraat).

De voornaamste zorg is dat minder licht en een andere verdeling van het water via minder planten(wortels) zullen leiden tot minder bodemleven, lagere organische stofgehalten en een afname van de bodemvruchtbaarheid. Dit is met name van belang als de grond later weer voor landbouw gebruikt zou worden.

De panelen bij zonnepark De Schorf wordenop een vlakke ondergrond op het zuiden georiënteerd en de stellages worden circa 2 meter hoog. Tussen de stellages komen (onderhouds)paden van ongeveer 2 tot 3 meter breed. Door deze opstelling zal er altijd sprake blijven van lichtinval onder de zonnepanelen, evenals infiltratie van hemelwater dat van de zonnepanelen af vloeit. De kans dat het bodemleven hierdoor in onaanvaardbare mate zal verslechteren, wordt niet als reëel beschouwd. Wel zal het bodemleven enige verandering ondergaan. Er zal door de landschappelijke inpassing van de zonnepanelen veeleer kans zijn op een verbetering van de biotoop voor diverse diersoorten, waarover meer in paragraaf 4.3 en 4.5.

4.3 Biodiversiteit en zonneparken

Met name in gebieden die worden gebruikt voor intensieve landbouw kan een zonnepark een stimulans zijn voor de lokale biodiversiteit.

Bij veel zonneparken worden op vrijwillige basis al maatregelen genomen ter bevordering van
de biodiversiteit. Bloemrijke mengsels worden ingezaaid, hagen aangeplant en poelen of rietstroken aangelegd. Dit soort maatregelen kan alleen succesvol zijn als tegelijkertijd het juiste vervolgbeheer wordt bepaald en afgesproken.
Het opstellen en uitvoeren van het biodiversiteitsplan dient als voorwaarde voor de vergunning te worden gesteld. Er wordt dan een inspanningsverplichting vastgelegd, waarin wordt gestuurd op inspanning in plaats van een toename in biodiversiteit of het naderen van de natuurdoelen.

In het landschappelijk inpassingsplan, waarover later meer, wordt uitgebreid aandacht besteed aan de ontwikkeling van de biodiversiteit en op welke manier dit bewerkstelligd en beheerd zal worden.

4.4 De beleving van zonneparken

Voor de acceptatie van het realiseren van een zonnepark is het van belang of de omwonenden bij het proces betrokken zijn en zich serieus genomen voelen en of zij hier zelf ook financieel baat bij hebben.

Qua beleving is de impact van een zonnepark groter naarmate het landschap in z’n huidige staat hoger gewaardeerd wordt. Meer natuurlijke omgevingen lijken op dit punt minder geschikt dan landbouwgebieden. Maar een andere factor is hoeveel mensen hoe vaak met het zonnepark geconfronteerd worden.

Voor de beleving van een landschap met zonnepark is het positief om te kiezen voor mitigerende maatregelen, zoals een strook dichte vegetatie rondom het park dat het park aan het zicht onttrekt (zie hiervoor de landschappelijke inpassing in de volgende paragraaf). Die vegetatie moet dan zelf wel weer in het landschap passen.

Door de combinatie met de onlangs gerealiseerde (Neer) en het nog te realiseren (Egchelse Heide) windmolenpark te leggen kan er een energielandschap ontstaan waar duurzame energie wordt opgewekt; met stralend weer voornamelijk door de zon en bij minder goed weer voornamelijk door de wind. De 5 nog te realiseren windmolens binnen het plan Egchelse Heide zal globaal tussen de bestaande windmolens (Neer) en het zonnepark worden gerealiseerd, langs de Haambergweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0016.jpg"

Figuur: luchtfoto met geplande zonnepark (rode kader), bestaande windmolens en geplande windmolens (blauwe cirkels)

4.5 Landschappelijke inpassing

Om het project mooi in het landschap te laten opgaan en de biodiversiteit te bevorderen, is door IKL een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd.

Concreet wordt bij de landschappelijke inbedding in het landschap rekening gehouden met het volgende:

Vergroten natuurwaarde

Vanuit de omwonenden en maatschappelijke organisaties is aangegeven dat men graag de natuurwaarde wil vergroten. Om dit ook tastbaar te maken is er voor gekozen om het gebied in te richten voor insecten, (roof)vogels en kleine dieren.

In het ontwerp is bovenstaande vertaald in de volgende ingrepen;

    • a. Langs de randen van het park wordt een zone ingericht die is opgebouwd uit ruigte en struweel. Deze zone loopt door in het kruidenrijke grasland onder de zonnepanelen. De totale breedte van deze strook bedraagt 15-20 meter (afhankelijk van de locatie) en de hoogte zal 1-4 meter bedragen. In overleg met de gemeente kan bekeken worden of onder de bomenrijen door middel van ander beheer meer biodiversiteit bereikt kan worden;
    • b. De ruimte onder de panelen wordt ingezaaid met een op maat samengesteld autochtoon en inheems gras en bloemenmengsel passend bij de situatie en geschikt voor begrazing met schapen. Dit mengsel wordt op maat samengesteld voor dit project gebaseerd op het mengsel M5 Nectar onder het maaimes van Cruydt-Hoeck. Doordat er onder de panelen meer schaduw is en er een natter gedeelte in het hart van het park zal er als vanzelf een gevarieerd aanbod van vegetatie ontstaan;
    • c. Op het terrein van het zonnepark kunnen enkele nestkasten geplaatst worden voor (roof) vogels. Te denken valt bijvoorbeeld aan de steenuil, die in dit soort grootschalige landbouwgebieden afhankelijk is van variatie zoals deze rondom het park wordt aangeboden. Nader onderzoek moet uitwijzen welke nestkasten geplaatst kunnen worden aan de hand van een nabije populatie.

Vernatten 

Er is tevens aangegeven om te onderzoeken of het gebied vernat kan worden. De inrichting van de locatie en de omgeving is er op gericht om het water zo snel mogelijk af te voeren. De sloten zijn diep en de kanten zijn steil en het water is voedselrijk. Hierdoor zijn ze niet interessant voor dieren en groeit er weinig interessante flora. Door het profiel van de sloot aan te passen naar een Plas-dras oever wordt een meer geleidelijke waterkant gevormd. Het plas-dras gedeelte ligt daarbij iets lager dan het winterpeil van de sloot, waardoor deze strook in de winter overstroomt. Hierdoor ontstaat een drassig gebied met een hoge milieudynamiek, dit biedt leefomgeving voor andere flora. De oever die vervolgens oploopt naar het maaiveld heeft een verhouding van 1:5.

In het ontwerp is de oost-west sloot aangepast om meer natte zones te krijgen. Het westelijke deel wordt verondiept, zodat er een laagte in het veld ontstaat waar zich water kan verzamelen en er een natte plek ontstaat. Het oostelijke deel van de sloot krijgt een plas-dras oever aan beide zijdes. Dit is het laagst gelegen deel van het systeem van sloten waardoor er geen overlast op andere delen van het systeem ontstaat.

Toegankelijkheid voor fauna

In de omgeving van het park is divers wild waargenomen. Voor deze dieren is het park mogelijk een vluchtheuvel. Hiertoe dient het park wel voldoende toegankelijk te zijn. Door het hek minimaal 15 cm van de grond los te houden kan kleiner wild op het park komen.

Natuurinclusief beheer

Het beheer van het terrein moet zodanig opgezet en uitgevoerd worden dat het de natuurwaarde zoveel mogelijk bevorderd en dieren niet verstoord worden in het broedseizoen. Dit betekent extensief beheer van de weide onder de panelen bijvoorbeeld door begrazing met schapen.

Daarbij rekening houdend met vogels en hun broedseizoen. Ook bij beheer aan de ruigte en struweel zone dient hier rekening mee te worden gehouden. Beheer wordt het liefst zoveel mogelijk in fasering uitgevoerd zodat kruiden en struiken langer door kunnen groeien voordat ze gemaaid en gesnoeid worden en daarmee schuilgelegenheid kunnen blijven bieden voor vogels en andere fauna.

Het natuurinclusieve beheer van het park is opgenomen in het beheerplan waarbij de ecologische waarde in het plan gewaarborgd wordt.

Aanplant 

In de aanplant wordt zoveel mogelijk gewerkt met streekeigen inheems materiaal. Dat wil zeggen soorten die thuis horen in dit landschap en die passen bij de lokale omstandigheden.

Ook het kruidenrijke grasland wordt gerealiseerd met inheemse autochtone zadenmengsels van hoge kwaliteit. Daarbij moet er in de keuze rekening gehouden worden met de omstandigheden zodat het mengsel optimaal past bij het doel van het gebied.

Voor de struweelranden wordt een gemengde aanplant van de volgende soorten voorgesteld;

  • Brem
  • Hondsroos
  • Hazelaar
  • Kardinaalsmuts
  • Liguster
  • Gele kornoelje
  • Gelderse roos
  • Veldesdoorn

Een deel van deze aanplant behoort ook tot de 'voedselbossoorten', die (na verwerking) geschikt zijn voor menselijke consumptie. Dit op verzoek van de meedenkende organisaties en omwonenden.

In de ruigte rondom deze aanplant zullen zich, vanzelf, ruigtesoorten zoals bramen vestigen die bijdragen aan de biodiversiteit. De zone rondom het park zal (gefaseerd) door beheer niet hoger worden dan maximaal 3-4 meter.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu Effect Rapport

Op grond hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm), in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (Besluit MER), moet bij initiatieven voor bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit MER dient bepaald te worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen. De drempelwaarden van de C- en D-lijst zijn hierbij bepalend.

Onderdeel D22.1 van het Besluit MER stelt dat er een MER-beoordelingsplicht geldt voor de oprichting van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een elektriciteitscentrale met een vermogen van 200 megawatt (thermisch). Hiervan is in dit geval geen sprake; beoogd wordt een vermogen van 25 megawatt te realiseren. Daarbij acht de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 14 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2770 ) van belang dat uit de nota van toelichting bij de wijziging van het Besluit mer 1994 (Stb. 1994, 224, p. 80) kan worden opgemaakt dat het bij deze activiteit gaat om centrales waarbij een brandstof, bijvoorbeeld fossiele brandstoffen, wordt ingezet om elektriciteit op te wekken. Een zonnepark is geen thermische (verbrandings-) installatie. In een zonnepark wordt immers geen thermische energie opgewekt of gebruikt voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water, maar wordt stralingsenergie (zonlicht) rechtstreeks omgezet in elektrische energie. Een zonnepark is dus niet een industriële installatie voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water als bedoeld in categorie D 22.1 van de bijlage bij het Besluit mer.

Evenmin zijn er aanknopingspunten voor het oordeel dat een zonnepark moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit mer. Daarbij merkt de Afdeling Bestuursrechtspraak op dat dit onverlet laat dat aan de orde gestelde milieugevolgen in de procedure omtrent verlening van de omgevingsvergunning dienen te worden afgewogen door het college.

Nu de activiteit dus niet onder de D-lijst blijft, moet het bevoegd gezag, gemeente Peel en Maas,toch vooraf beoordelen of de activiteit daadwerkelijk geen significante milieugevolgen kan hebben. De beslissing om geen MER op te stellen of geen m.e.r.-beoordelingsprocedure te doorlopen dient te worden gemotiveerd in de ruimtelijke onderbouwing; "vormvrije m.e.r.- beoordeling".

Bij het beoordelen of er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen zijn, dient rekening te worden gehouden met de in bijlage III van de EEG-richtlijn aangegeven omstandigheden. Dit zijn:

  • De kenmerken van de activiteit.
  • De plaats waar de activiteit plaatsvindt (bijvoorbeeld: gevoelige gebieden).
  • De kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen die de activiteit kan hebben.

Kenmerken van de activiteit

Initiatiefnemer is voornemens een zonnepark van circa 28 ha te realiseren, van welke oppervlakte ook de landschappelijke inpassing deeluitmaakt. Het zonnepark zal naar verwachting een opgesteld vermogen van circa 25 MWp hebben. Het project omvat de volgende onderdelen:

  • Transformatorhuisjes
  • Afrastering ter beveiliging
  • Zonnepanelen en montageframes
  • Eventueel camera's
  • Landschappelijke inpassing

Plaats waar de activiteit wordt verricht

De beoogde locatie betreft agrarische gronden aan de Schorfweg en Koelenweg in Beringe. Het gaat om een stuk grond van ongeveer 28 hectare ten zuidwesten van Beringe waarop zonnepanelen zullen worden aangebracht. Het projectgebied is aan twee zijden omzoomd met bomen en struiken en richting zuidoostzijde zijn de wondmolens van Egchel te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0017.jpg"

Door het park landschappelijk in te kleden, worden de panelen aan het directe zicht onttrokken; omdat de paneelopstelling relatief gezien niet al te hoog is, zal deze landschappelijke inpassing geen wezenlijk andere beleving tot gevolg hebben, omdat de bomen welke zich langs het projectgebied bevinden, als hoger zijn dan de landschappelijke inpassing zal worden.

Door het zonnepark in de nabijheid van het bestaande (Neer) en het nog te realiseren (Egchelse Heide) windmolenpark te projecteren, is een locatie gevonden welke zo weinig mogelijk afbreuk doet aan omgevingskwaliteiten en waarbij visueel gezien geen substantiële hinder wordt verwacht.

Niet ontkend kan worden dat het landschap beperkt verandert, maar deze verandering heeft geen onaanvaardbare hinder tot gevolg en is het logische gevolg van de energietransitie die op meerdere manieren een steeds groter onderdeel uitmaakt van de samenleving.

De kenmerken van belangrijke nadelige milieugevolgen die de activiteit kan hebben.

De relevante aspecten zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Aspect   Milieugevolgen  
Natuur   Onderhavig project heeft geen substantiële nadelige gevolgen voor flora en fauna; immers, ingeval van agrarische grondbewerking vinden activiteiten plaats waardoor meerdere malen per jaar de bodem (flora en fauna) wordt verstoord.  
Landschap, cultuurhistorie en
archeologie  
Het zonnepark komt in een groene kamer te liggen en wordt voorzien van een landschappelijke inpassing. Het project is een voorbeeld van 'natuurinclusief beheer'. De bestaande bomenstructuur zal worden versterkt en gebiedseigen worden verfraaid, mede ter bevordering van de biodiversiteit. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Bodem   Er zijn geen gevallen van bodemverontreiniging bekend, noch is er aanleiding deze te verwachten; de kans op toekomstige verontreinigingen is zeer laag en wordt zoveel mogelijk voorkomen door geen gebruik te maken van verzinkte constructies: geen belangrijke
nadelige gevolgen voor het milieu.  
Water   Binnen het projectgebied bevindt zich volgens de legger van het Waterschap Limburg één primaire waterloop (Haambergskoelen). Deze waterloop zal, inclusief de vrije ruime, worden vertaald in het stramien waarin de zonnepanelen zullen worden geplaatst en zal onaangeroerd blijven. Verder zal hemelwater direct van de panelen afvloeien en ter plaatse infiltreren in de bodem. Geen noodzaak voor het
treffen van compenserende maatregelen voor waterberging: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Geluid   Het zonnepark leidt niet tot een waarneembare toename in het optredende geluidsdrukniveau: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Verwezen wordt naar de technische gegevens van de
omvormers, waaruit blijkt dat de geluidsemissie < 50dB bedraagt; dit is zeer laag (vergelijkbaar met het geluid van een koelkast).  
Lucht   Er is in de gebruiksfase geen sprake van enigerlei emissies naar de lucht, die wijziging van de luchtkwaliteit tot gevolg kunnen hebben. Voor wat betreft de aanlegfase is een Aeriusberekening gemaakt in verband met stikstofemissie op Natura 2000 gebieden. Er is geen sprake van emissies op de Deurnsche- en Mariapeel en verderweg gelegen Natura 2000-gebieden: geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Verkeer   Het zonnepark heeft in de gebruiksfase geen verkeersaantrekkende werking. Enkel gedurende de realisatiefase is er sprake van het aanleveren van materieel; er is geen aanleiding om aan te nemen dat dit onaanvaardbare hinder tot gevolg heeft. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Externe veiligheid   Binnen het projectgebied verblijven geen personen. Zodoende is toetsing aan externe veiligheid niet noodzakelijk. Er worden geen (grond)werkzaamheden uitgevoerd in of nabij een leidingtracé voor gevaarlijke stoffen.
Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  
Licht en zicht   Het glas van een zonnepaneel schittert en reflecteert minder dan standaard glas; de hoeveelheid zonlicht dat geabsorbeerd wordt, moet immers maximaal zijn. Tevens zullen de panelen zodanig worden gesitueerd dat mogelijke 'restreflectie' tot een minimum wordt
beperkt, en zal de landschappelijke inpassing (haag) eventuele lichtschittering nog verder beperken. Er zijn geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.  

Uit deze tabel blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Gelet op de beperkte invloed van de zonnepark op de omgeving door een locatiekeuze in een dunbevolkt gebied, aandacht voor landschappelijke inpassing, als ook het feit dat er geen sprake is van emissies in welke zin ook, kan gesteld worden dat de milieueffecten van het zonnepark geen belemmering zijn voor de voorgenomen realisatie. Het doorlopen van de m.e.r.-procedure heeft daarom geen meerwaarde.

Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat voor de besluitvorming in het kader van de omgevingsvergunning geen m.e.r.-procedure nodig is.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het projectgebied een nieuwe functie
toegelaten in de vorm van een zonnepark voor het opwekken van duurzame energie.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er in het algemeen inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

In casu betreft het echter een zonnepark, hetgeen zonder meer geen bodemgevoelige functie is. Hierdoor is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen).

Het zonnepark betreft dus geen geluidgevoelig gebouw of terrein zodat er geen akoestisch onderzoek naar verkeerslawaai noodzakelijk is.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Wetgeving

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5.2 van de Wet milieubeheer; 'Wet Luchtkwaliteit'). Hierin wordt een programma-aanpak geïntroduceerd. Alle projecten binnen een programmagebied kunnen hierdoor doorgang vinden mits de Nederlandse overheden voldoende maatregelen nemen om overal in het gebied aan de grenswaarden te voldoen.

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Onderhavige ruimtelijke onderbouwing ziet op het realiseren van een zonnepark. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een 'nibm-project'. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan om deze reden achterwege blijven.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het projectgebied

Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorliggend project worden omliggende milieubelastende functies. niet belemmerd.

Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure; daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter, het inkoopstation en transformatorstation die gebruikt worden om de energie te winnen zorgen voor enige geluidsuitstraling.

Deze activiteit wordt, bij een jaaropbrengst van 25 megawattuur, daarom vergeleken met elektriciteitsdistributiebedrijven van 10-100 MVA (Mega Volt Ampere). Deze activiteit valt in milieucategorie 3. Dit betekent dat voor het aspect geluid 50 meter afstand als richtafstand dient te worden aangehouden van woningen.

Binnen een contour van 50 meter vanuit de grenzen van het projectgebied liggen geen (bedrijfs)woningen, zodat aan de milieuzoneringseisen wordt voldaan.

Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is dus niet noodzakelijk.

5.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg ligt in de directe omgeving (in een straal van bijna 500 m) van het projectgebied géén risicovolle inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0018.jpg"

Figuur: uitsnede risicokaart

De realistie van een zonnepark betreft geen (beperkt) kwetsbaar object, er verblijven geen mensen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het project.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt dit niet plaats binnen een straal van 1 km vanuit het projectgebied.

Het aspect externe veiligheid ingeval van vervoer van gevaarlijke stoffen staat derhalve niet aan het project in de weg.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Peel en Maas als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Waterhuishoudkundige situatie projectgebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het projectgebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats als gevolg van de plaatsing van de zonnepanelen, een inkoopstation, een transformatorstation en omvormers. Deze bebouwing zal het neerslaande hemelwater direct afwateren op de bodem; ter plaatse zal het water dan infiltreren. Hiervoor hoeven geen infiltratievoorzieningen te worden gerealiseerd omdat het water zich goed over de 28 ha kan verspreiden.

Grondwater

De bodem ter plaatse van het projectgebied bestaat uit veldpodzolgronden en lemig fijn zand. De gemiddelde hoogste grondwaterstand bedraagt minder dan 40 cm onder maaiveld en de gemiddelde laagste grondwaterstand bedraagt 80-120 cm onder maaiveld.

Oppervlaktewater

In (de omgeving van) het projectgebied bevindt zich de Haambergskoelen en de Schorfkoelerbeek (primaire watergangen). Op onderstaande figuur is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de waterlopen zijn te zien in relatie tot de ligging van het projectgebied. De Haambergskoelen steekt circa 140 m in het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0019.jpg"

Figuur: uitsnede legger waterschap

De Haambergskoelen zal in het project moeten worden opgenomen en er zal rekening moeten worden gehouden met het profiel van vrije ruimte aan weerszijde van deze primaire waterloop.

Afvalwater

Het project heeft geen afvalwater tot gevolg.

Bouwmaterialen

De gemeente Peel en Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen. Dit zou overigens ook niet passen in een duurzaamheidsproject.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

Overleg waterschap

Vooroverleg met het waterschap is niet noodzakelijk in geval het project een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak beslaat van meer dan 2000 m2. In casu is vooroverleg met het waterschap derhalve niet noodzakelijk.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

Het projectgebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het projectgebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Natuurbescherming

5.5.1 Gebiedsbescherming

Uit de POL-kaarten ‘Natuur’ en 'Landschap' blijkt dat het projectgebied niet als een waardevol element is aangeduid.

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche en Mariapeel) bevindt zich op ruim 5 km afstand van het projectgebied. Onderstaand zijn de omringende Natura 2000-gebieden weergegeven (groene vlakken). Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: EHS) is in grijs aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0020.jpg" Figuur: projectgebied ten opzichte van NNN en Natura 2000-gebieden

Significant verstorende effecten van het project op deze gebieden zijn niet te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een optische verstoring is niet voorstelbaar.

Met het programma Aerius Calculator wordt de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens de aanlegfase vinden plaats door de verkeersbewegingen ten behoeve van de aanvoer van materialen tijdens de plaatsing van de zonnepanelen. Emissies tijdens de gebruiksfase zijn er niet.

De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie met peiljaar 2021 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator (versie 27 augustus 2019) en is als bijlage toegevoegd.

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.

5.5.2 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtlijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het projectgebied is in actief agrarisch gebruik geweest. De akkers werden geploegd, ingezaaid, gewassen werden gerooid. Hierdoor is het allerminst aannemelijk dat er bijzondere en beschermenswaardige flora en fauna aanwezig is welke verstoord zou worden. Als gevolg van het project, waardoor na realisatie van de stellages met zonnepanelen de ondergrond jarenlang met rust wordt gelaten, zal er veeleer nieuwe natuur ontstaan. Dit is mede de doelstelling achter het landschappelijk inpassingsplan: het bevorderen van biodiversiteit.

Water is binnen het projectgebied aanwezig in de vorm van het laatste open deel van de Haambergskoelen.

Uit de natuurgegevens (alle flora en fauna) van het gebied 'voormalige gemeente Helden' welke zijn in te zien op www.limburgsevogels.nl en www.waarneming.nl valt op te maken dat in en direct nabij het projectgebied in de periode januari 2019-januari 2020 geen beschermenswaardige dier- en plantensoort zijn waargenomen.

Gelet op het recente agrarische grondgebruik is een verstoring van in de omgeving voorkomende broedvogelsoorten en overige fauna en flora door onderhavig project ook niet voorstelbaar.

Het uitvoeren van een ecologisch veldonderzoek heeft dan ook geen meerwaarde.

5.6 Archeologie en cultuurhistorie

5.6.1 Archeologie

In de vergadering van 28 juni 2011 heeft de raad van Peel en Maas het archeologie beleid vastgesteld. Dit archeologie beleid geeft aan op welke wijze de gemeente met archeologie om wil gaan. Om archeologische restanten zo goed mogelijk te kunnen bewaren is er een pragmatisch en goed doordacht beleidsplan met beleidskaart opgesteld. De raad heeft een generieke diepte van 40 cm vastgesteld. Dat wil zeggen dat tot een diepte van 40 cm geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wil een initiatiefnemer dieper dan 40 cm de grond verstoren/bewerken dan geldt er een formele onderzoekplicht. De archeologische beleidskaart fungeert dan als kompas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0136-VG01_0021.jpg"

Figuur: uitsnede archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart geeft aan in welke gebieden de kans op archeologische resten hoog is en waar bijvoorbeeld middelhoog of laag. Hierdoor kan verschillend worden omgaan met mogelijke grondwerkzaamheden in een bepaald gebied. Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is mede afhankelijk van de mate van de oppervlakte die verstoord gaat worden.

Bij gebieden waar een zeer hoge verwachtingswaarde geldt, geldt dat bij een verstoring groter dan 100 m² oppervlakte en dieper dan 40 cm onderzoek noodzakelijk is. In een middelhoog gebied, geldt dezelfde dieptegrens, maar het oppervlakte wordt verruimd tot 2.500 m².

Volgens het geldende bestemmingsplan liggen binnen het projectgebied archeologisch waardevolle gebieden welke zijn aangeduid als Waarde - Archeologie - 4, 6 en 7 (corresponderend met categorie 4 en 5 op de beleidskaart). Dit betekent dat voor dit waardevolste deel van het perceel een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er sprake is van bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 250 m² én een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld.

Indien de stellingen waarop de zonnepanelen worden gemonteerd, gefundeerd worden tot een grotere diepte van 40 cm -mv, dan nog zal de totale verstoring welke puntsgewijs plaatsvindt, in dit waardevolle deel van het projectgebied niet meer bedragen dan 250 m2.

5.6.2 Cultuurhistorie

Voor de beschrijving van de cultuurhistorie wordt verwezen naar de 'ruimtelijke structuur' welke voortkomt uit de cultuurhistorie, zoals beschreven in paragraaf 2.2.

5.7 Verkeer en parkeren

5.7.1 Verkeer

Het projectgebied is gelegen aan de hoek Koelenweg-Schorfweg. Het landelijke gebied is vormgegeven vanuit de vaak smalle uitvals- en verbindingswegen. Vanuit de N275 is het projectgebied het makkelijkst te bereiken via de Vreedepeelweg en de Koelenweg, danwel via de Haambergweg en de Schorfweg. Deze wegen kennen een maximumsnelheid van 60 km/h; op de N275 bedraagt deze 80 km/h. In de omgeving van het projectgebied zijn geen openbaar vervoersmogelijkheden.

Het project leidt in relatie tot het huidige agrarische grondgebruik, na de bouwfase niet tot extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen bestaan in controle- en onderhoudswerkzaamheden bij de panelen en omvormers en het onderhoud aan de landschappelijke inpassing.

5.7.2 Parkeren

De verkeersaantrekkende werking van het zonnepark is beperkt tot incidenteel onderhoud en controle, evenals het onderhoud aan de landschappelijke inpassing en is zeer minimaal, met als gevolg dat hiertoe geen parkeerplaatsen aangelegd hoeven te worden. Indien de situatie zich voordoet, is er voldoende ruimte op het terrein.

Hiermee wordt voldaan aan het beginsel dat op eigen terrein wordt geparkeerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Initiatiefnemer beschikt over een opstalrecht ten behoeve van de aanleg van een zonnepanelen en bijbehorende voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie.

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer, waarbij gebruik wordt gemaakt van subsidiemogelijkheden (SDE++).

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemer af te sluiten overeenkomst, waarin het aspect planschade-afwenteling, zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer wordt geregeld. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Peel en Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Medewerking aan het project kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.

Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º (het vroegere projectbesluit), de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen.

De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift.

Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.

Indien een vergunning met toepassing van artikel 2.5 van de Wabo in fasen wordt verleend, treden - in afwijking van het bovenstaande - de beschikkingen met betrekking tot de eerste en tweede fase op dezelfde dag in werking. Deze dag is de laatste van de dagen waarop de beschikkingen, met toepassing van artikel 6.1 van de Wabo, elk afzonderlijk in werking zouden treden.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Limburg. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de Nota van zienswijzen.

6.2.3 Inzage ontwerp-omgevingsvergunning

Het ontwerpbesluit en de bijbehorende stukken hebben vanaf 25 augustus 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen. De Nota van zienswijzen is separaat toegevoegd.