direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Egchelseweg Panningen
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Egchelseweg (ong.) te Panningen, tussen nummers 8 en 10, één woning te realiseren. De woning zal worden gerealiseerd voor eigen gebruik en levensloopbestendig worden uitgevoerd.

Op woensdag 4 januari 2023 heeft het college van Peel en Maas besloten om aan de realisatie van één woning op deze locatie in principe medewerking te verlenen.


De projectlocatie is gelegen in de bebouwde kom van Panningen. Op deze locatie geldt het bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas. Ingevolge de verbeelding van het bestemmingsplan is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' en de gebiedsaanduidingen 'kernrandzone', 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied' en wro-zone wijzigingsgebied 1 ob'. Het oprichten van een woning is in strijd met het bestemmingsplan omdat er ingevolge de regels behorende bij de bestemming 'Wonen' 2 woningen binnen een bouwvlak mogen worden gerealiseerd. Binnen dit bouwvlak zijn echter al 2 woningen aanwezig, zodat het toevoegen van een extra woning op basis van het bestemmingsplan niet is toegestaan.

De mogelijkheid om binnen de afwijkings- of wijzigingsregels van het bestemmingsplan een extra woning te realiseren, is ook niet aanwezig.

Om de nieuwe woning passend juridisch-planologisch te regelen, is onderhavige ruimtelijke onderbouwing opgesteld, welke bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit 'afwijken van het bestemmingsplan' hoort.

1.2 Ligging en begrenzing van het projectgebied

Het projectgebied aan de Egchelseweg (ong.) te Panningen ligt in het zuidwestelijke deel van Panningen tussen nummers 8 en 10, en is kadastraal bekend als gemeente Helden sectie H nummer 3152. Het perceel heeft een oppervlakte van 2.538 m2. Er staat geen bebouwing op het perceel.

Op onderstaande figuur 1 is het projectgebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0002.jpg"  

Figuur 1: projectgebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas. Ingevolge de verbeelding van het bestemmingsplan is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie- 4' en de gebiedsaanduidingen 'kernrandzone', 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied' en 'wro-zone wijzigingsgebied 1 ob', zoals op onderstaande afbeelding is te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0003.jpg"

Figuur 2: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Het oprichten van een woning is in strijd met het bestemmingsplan omdat er ingevolge de regels in combinatie met de verbeelding op deze locatie 2 woningen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht. Binnen dit bouwvlak zijn echter al 2 woningen aanwezig, zodat het toevoegen van een extra woning strijdig is met het bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het projectgebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevant milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het projectgebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het projectgebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het projectgebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het projectgebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het perceel aan de Egchelseweg (ong.) te Panningen ligt in het zuidwestelijke deel van Panningen tussen nummers 8 en 10. De Egchelseweg fungeert als verbinding tussen de kernen Egchel en Panningen en grenst aan de westzijde tegen het buitengebied aan. De Egchelseweg loopt over in de Kerkstraat die midden in het centrum van Panningen uitkomt. Op onderstaande luchtfoto is deze situatie weergegeven, alsmede de situering van het perceel ten opzichte van omliggende bebouwing:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0005.jpg"

Figuur 3: Luchtfoto's ligging projectgebied

De Egchelseweg is voornamelijk een woonstraat met een grote diversiteit aan woningtypes; zo zijn er vrijstaande woningen, tweekappers, aaneengesloten woningen, er is geen duidelijke structuur in dakrichtingen, afdekking en (goot)hoogtes.

De zuidelijke rand van Panningen wordt gekenmerkt door sportfaciliteiten en de middelbare school. Tussen de kernen Panningen en Egchel liggen in het buitengebied diverse glastuinbouwbedrijven, een enkele veehouderij en akkerbouwgronden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 4 van onderhavige plantoelichting zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 5, gesteld worden dat in onderhavig project voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied.

Onderhavig plan heeft geen invloed op de beschreven doelen die het Rijk nastreeft. De beoogde ontwikkeling heeft een te kleinschalig karakter om hier effect op te hebben.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat:

  • 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

In casu is er slechts sprake van een toevoeging van één woning in de bebouwde kom, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.

In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-) water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).

De Omgevingsvisie is op 1 oktober 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. Met betrekking tot het aspect Wonen is de volgende ambitie in de Omgevingsvisie neergelegd:

  • Omdat de woonbehoeften veranderen, maar ook omdat er lokale en regionale verschillen zijn in de opgaven ten aanzien van wonen en leefomgeving, zijn deze meer gericht uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma’s, agenda’s en instrumenten noodzakelijk. Vanuit de wetgever is onze provinciale rol wat betreft dit thema beperkt. Vanwege het brede maatschappelijke belang van de opgave kiest de provincie voor een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol.
  • Wij bekijken woningbouwontwikkelingen vanuit een brede maatschappelijke context. Dit vraagt een integrale aanpak van locaties en gebieden in de vorm van herstructurering en transformatie/herbestemming in centra, buurten, wijken, dorpen en het buitengebied. Bij onze keuzes houden we rekening met samen hangende belangen zoals leegstand bij detailhandel, kantoren, maatschappelijk vastgoed, monumenten, etc. Daarnaast bezien we de woningopgave altijd in samenhang met veiligheid en leefbaarheid. Met het stimuleren van de verduurzamingsopgave en het levensloopbestendig maken van bestaande en nieuwe woningen zien wij meekoppelkansen voor een klimaatbestendige en klimaatadaptieve woonomgeving.
  • We vinden het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gemaakt. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werken we samen met andere beleidsvelden.
  • Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied. Hierop kunnen – tijdelijke – uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van flexibele woonvormen. Tijdelijk permanente bewoning toestaan in recreatieparken voor de huisvesting van internationale werknemers en/of woonurgenten voor de duur van maximaal tien jaar en onder (nader te bepalen) voorwaarden als verdienmodel voor toekomstige herontwikkeling of sanering van het park, of het herbestemmen van monumentale bebouwing in het buitengebied zijn hiervan voorbeelden.
  • Bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad wordt de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent gehanteerd.
  • Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn, maar moeten in veel gevallen ook gepaard gaan met sloop, zodat de kwantitatieve verhouding in balans blijft.

Onderhavig initiatief is gelegen in het door de provincie als 'overig gebouwd gebied' getypeerde gebied.

Het projectgebied betreft een inbreidingslocatie in de bebouwde kom, deel uitmakend van een dicht bebouwingslint én al gelegen binnen een woonbestemming (zij het zonder extra bouwmogelijkheid). Er wordt een levensloopbestendige woning gebouwd naar eigen behoefte van initiatiefnemer. Hierdoor is er geen strijdigheid met de Provinciale Omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Limburg

Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet.

Hoewel de op 17 december 2021 vastgestelde Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. Het gaat hier om instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.

Artikel 2.4.2 van de omgevingsverordening heeft betrekking op de planvoorraad 'wonen'. Hierin is bepaald dat de motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:

a. rekening is gehouden met de hoofdstukken 3 (Limburgse principes en algemene zonering) en 5 (wonen en leefomgeving) van de provinciale omgevingsvisie;

b. sprake is van behoefte in kwaliteit en kwantiteit op basis van actueel onafhankelijk regionaal behoefteonderzoek;

c. over de behoefte aan realisatie van deze woningen overeenstemming bestaat binnen de regio Noord-Limburg of Midden-Limburg of Zuid- Limburg. De regio’s bepalen eigenstandig de regionale overeenstemming, organiseren hun eigen regionale overleggen en dragen zorg voor actuele regionale woonvisies en regionale onderzoeken;

d. het omgevingsplan is opgenomen in de Limburgse systematiek van monitoring, bedoeld in afdeling 14.5;

e. realisatie van de woningen beoogd is binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan en dat, als deze termijn niet wordt gehaald, hoe en wanneer de mogelijkheid tot realisatie van deze woningen komt te vervallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0006.jpg"

Figuur 4: uitsnede kaart omgevingsverordening Limburg

De omgevingsvisie bepaalt dat bij planvorming voor uitbreiding van de woningvoorraad de ladder voor duurzame verstedelijking en de voorkeur voor gebruik van leegstaand vastgoed consequent wordt gehanteerd. Toevoegingen aan de Limburgse woningmarkt moeten niet alleen van de juiste soort zijn (voldoen aan de specifieke lokale woningbehoefte) en op de juiste locatie zijn.

De nieuwe woning wordt gebouwd naar eigen behoefte in de bebouwde kom. Ook ligt het gebied in overig gebouwd gebied, zoals te zien is op figuur 4, dat wonen als een belangrijk thema beschouwd. Doordat het projectgebied op een inbreidingslocatie (aan drie zijden omsloten door woningen) in de bebouwde kom en in het gebouwd gebied ligt is er geen strijdigheid met de Omgevingsverordening Limburg.

De woning zal direct na verlening van de omgevingsvergunning gerealiseerd worden. Indien om welke reden dan ook niet tijdig is gestart met de bouw, is het initiatiefnemer bekend dat het bevoegd gezag een procedure tot intrekking van die vergunning kan opstarten.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg

Op 22 september 2020 heeft de gemeente Peel en Maas de nieuwe Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 vastgesteld. Deze woonvisie geeft richting aan het woonbeleid voor de komende 4 jaar. Het is de 2e visie die door de 8 Noord-Limburgse gemeenten in gezamenlijkheid is opgesteld.

In deze visie wordt teruggekeken naar de vorige visie: waar komen we vandaan en wat willen we meenemen naar de nieuwe visie. En zijn er ook zaken die veranderd zijn? Het 'wonen’ is steeds meer verweven met andere beleidsvelden in het economische én het sociaal domein. In het hoofdstuk 'analyse: trends en ontwikkelingen' wordt aangegeven wat de huishoudensontwikkeling is.

Demografie blijft immers een belangrijke onderlegger voor het woonbeleid. Prognoses geven een handvat om in te spelen op de toekomstige ontwikkeling van onze bevolking. Hierbij gaat het zeker niet alleen om aantallen, maar ook om de samenstelling van onze bevolking. Uit de analyse die inzicht geeft in de sterke en zwakke segmenten van de woningvoorraad, blijkt dat de aandacht met name moet uitgaan naar de bestaande voorraad. Ook zijn allerlei trends en ontwikkelingen die de context waarbinnen wordt gewerkt, beïnvloeden en de druk op de leefbaarheid vergroten. Denk hierbij aan grote ontwikkelingen zoals de energietransitie en de vergaande extramuralisering van de zorg.

Vanuit deze analyse is er dan ook een aantal opgaven dat kan worden samengevat in:

  • Mismatch woningbehoefte en woningvoorraad: Het gaat hierbij om zowel de bestaande woningvoorraad, als nieuwbouw. Er wordt geconstateerd dat de samenstelling van onze bevolking verandert. Men wordt ouder en er is een grote toename van het aantal 1- persoonshuishoudens. Dit brengt een andere woonvraag met zich mee. Deze vraag sluit maar deels aan op wat we in de bestaande voorraad hebben. De opgave ligt dan ook bij het aanpassen van de bestaande voorraad. De nieuwbouw die wordt toegevoegd dient toegespitst te worden op de toekomstige woningbehoefte. Hierbij wordt nog meer dan voorheen gekeken naar de kwalitatieve vraag en het bevorderen van de doorstroming op de regionale woningmarkt. Bij nieuwbouw is de kwalitatieve toets daarom leidend en in mindere mate de kwantitatieve toets.
  • Zoektocht om alle doelgroepen een plek te geven binnen onze woningmarkt: In onze regio komen verschillende doelgroepen nadrukkelijker naar voren. Die moeten allemaal een plek krijgen binnen onze woningmarkt en maatschappij. Denk hierbij aan zorgdoelgroepen (vanuit beschermd wonen naar de reguliere woningmarkt) en internationale werknemers die zich hier voor langere tijd willen vestigen. Voor een deel zijn bijzondere doelgroepen afhankelijk van de sociale huursector. De druk op dit segment lijkt dan ook toe te nemen. Niet alleen qua aantallen, maar juist door een concentratie van mensen die door allerlei oorzaken hun weg maar moeilijk kunnen vinden in onze maatschappij. Dit brengt druk op de leefbaarheid met zich mee.

Toets aan regionale Woonvisie:

De uitgangspunten van deze woonvisie betreffen:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen
  • Koppelkansen
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte
  • We streven sociaal duurzame woonconcepten na
  • We zoeken aansluiting op de duurzaamheidsdoelen die landelijk, regionaal en lokaal gesteld zijn In de regio Noord-Limburg bedraagt het verschil tussen nieuwbouwplancapaciteit en huishoudensgroei in de periode 2015-2030 32%. Momenteel kent elke gemeente meer capaciteit dan huishoudensgroei, behalve Horst aan de Maas, waar dus nog ruimte voor groei is.

In casu is er sprake van bouwen naar reële behoefte (de kavel wordt door initiatiefnemer ontwikkeld om in eigen aantoonbare woningbehoefte te voorzien) en wordt één levensloopbestendige woning toegevoegd met een goed kwaliteitsniveau, met oog voor de landelijke omgeving, die qua woningtype, grootte en prijssegment zeer aantrekkelijk is, en vanuit stedenbouwkundig oogpunt passend is binnen de structuur van de omliggende woningen.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Peel en Maas

Op 5 juli 2022 is de Omgevingsvisie Peel en Maas opgesteld. Bestaande structuurvisies worden voorlopig als onderliggend (buitenwettelijk) beleid gehandhaafd.

Voor de toevoeging van de woning is een toets aan de Omgevingsvisie uitgevoerd. Hierin is gekeken naar het gebied dat getypeerd wordt als 'kernen'.

Voor zover relevant zijn de volgende gebiedskwaliteiten van belang:

  • De dorpen bestaan uit hechte gemeenschappen met een geheel eigen identiteit. In de kernen staat zorg voor elkaar hoog in het vaandel en bloeit het verenigingsleven.
  • Zelfsturing zit geworteld in de dorpen. Daarmee bedoelen we dat mensen het beste zélf en met elkaar kunnen bepalen hoe zij samenleven, wat zij belangrijk vinden en welke keuzes ze maken.
  • Er is voldoende kracht en kennis in de gemeenschappen aanwezig om zaken zelf voor elkaar te krijgen of te ontwikkelen. De dorpsvisies zoals die er op dit moment liggen, laten dat goed zien.
  • De diversiteit in bedrijvigheid is een kracht en kwaliteit van Peel en Maas. De lokale bedrijven hebben een sterke binding en betrokkenheid met de samenleving en hebben oog voor de leefomgeving.

Te versterken waarden:

  • We gaan uit van de identiteit per dorp als basis voor de toekomst. Maatwerk per dorp is hierbij het uitgangspunt. In- en uitbreidingen passen bij de schaal en maat van het dorp. Initiatieven moeten bijdragen aan het versterken van de identiteit per dorp.
  • Bij ontwikkelingen in de dorpen kijken we niet alleen naar nieuwe functies, zoals woningen, maar ook naar de gevolgen van die ontwikkeling voor het sociale netwerk in het dorp. Welke invloed heeft de fysieke ontwikkeling op sociaal gebied voor het dorp. Nieuwbouw of herontwikkeling moet bijdragen aan de gemeenschapszin en een gezonde en veilige leefomgeving in het dorp.
  • We geven prioriteit aan inbreidings- en herontwikkelingsmogelijkheden binnen het dorp, voordat aan de rand van het dorp kan worden gebouwd. Waar mogelijk worden bestaande woningen aangepast in de richting van levensloopbestendige en duurzame woningen. Inbreiding mag echter niet ten koste gaan van de groene kwaliteiten in het dorp.
  • We geven voorkeur aan bedrijven die een sterke binding en betrokkenheid hebben met de samenleving en die oog hebben voor de leefomgeving. Dit zijn de ondernemers die vanuit hun betrokkenheid bijdragen aan een gemeente waar het fijn wonen, werken en recreëren is.

Panningen is te herkennen als een strikvorm van linten, bestaande uit de Schoolstraat, Beekstraat, Ruijsstraat en Kerkstraat is het begin geweest van de ontwikkeling van het dorp Panningen. De strikvorm is nu nog steeds terug te vinden op de kaarten van Panningen.

Panningen is door de omvang en centrale ligging het centrumdorp van Peel en Maas met veel (regionale) voorzieningen. Het compacte winkelcentrum kent een groot en divers aanbod van sterke lokale bedrijven.

De herkenbaarheid van Panningen hangt voor een groot deel samen met het grote voorzieningen aanbod, de herkenbaarheid van de oude radiale bebouwingslintenstructuur en een aantal beeldbepalende gebouwen in en nabij het centrum.

Projectspecifiek:

In casu is er sprake van de toevoeging van één levensloopbestendige woning op een inbreidingslocatie in de bebouwde kom. Dit is passend binnen de gebiedskwaliteiten van de kern en is derhalve niet strijdig met de Omgevingsvisie Peel en Maas.

3.5.2 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:

  • Structuurplan Buitengebied Peel en Maas, inclusief aanvullingen;
  • Beleidsnotitie nieuwe denkrichting Vrijkomende (Agrarische) Bebouwing in het buitengebied;
  • Reparatie beleid huisvesting tijdelijke arbeidskrachten gemeente Peel en Maas;
  • Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw. Inclusief bijhorend MER en zienswijzennota;
  • Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas;
  • Beleidsplan archeologie Gemeente Peel en Maas, inclusief archeologische waarden- en beleidskaart.

De voor dit initiatief relevante aspecten zijn te vinden in het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas.

Uitgangspunt van het provinciaal beleid is dat oprichting van nieuwe burgerwoningen in het buitengebied is uitgesloten. Bij toepassing van enkele rijks- of provinciale beleidskaders kan een uitzondering gemaakt worden. Het betreft hierbij de regelingen Ruimte voor Ruimte en Rood voor Groen. Tevens is de realisering van burgerwoningen toegestaan in de hoofdgebouwen van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB’s). Bij hergebruik van overige bestaande bebouwing wordt gelet op de ter plaatse aanwezige waarden en de visie op de ontwikkeling van het gebied in het geheel. Uiteraard spelen hier ook aspecten als milieu- en geluidhinder een rol. Beleidsuitgangspunt: Door middel van de (provinciale) regelingen Rood voor Groen en het Contourenbeleid bestaat in een aantal gevallen de mogelijkheid een woning te bouwen, in ruil voor grote kwaliteitswinst. Het betreft hier uitzonderingen op de regel. Het al dan niet aanvaardbaar zijn moet per individueel geval beoordeeld worden. Daarom wordt er niet voor gekozen om een regeling in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Ook het realiseren van ‘nieuwe’ burgerwoningen als onderdeel van het VAB-beleid wordt door de subregio overgenomen. Nieuwbouw in de ‘ontwikkeling bebouwingslinten’ is ook mogelijk indien dit leidt tot aantoonbare verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Projectspecifiek:

Het project betreft de realisatie van een levensloopbestendige woning binnen de bouwkundige bebouwde kom, doch net gelegen binnen de werkingssfeer van de Structuurvisie; het betreft duidelijk een bebouwingslint. De structuurvisie bepaalt dat medewerking kan worden verleend aan de realisatie van een woning op deze locatie indien er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

Hieruit blijkt dat, mits er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering, voldaan wordt aan het bepaalde in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas.

3.5.3 Beleidsregel woningbouwverzoeken 2018

De beleidsregel woningbouwverzoeken 2018 (vastgesteld op 4 juni 2018) houdt in dat alle nieuwe aanvragen voor woningbouwverzoeken op locaties waar dit nu planologisch niet geregeld is en sprake is van een toename van het aantal woningen ten opzichte van de in de structuurvisie Noord-Limburg bij name genoemde woningbouwaantallen, worden afgewezen, tenzij het verzoek voldoet aan bepaalde voorwaarden. Een van die uitzonderingen zijn verzoeken die een maatschappelijke meerwaarde hebben doordat ze een bijdrage leveren aan het behoud/versterken van vitale gemeenschappen. Het initiatief moet daarbij voldoen aan vier principes:

1. Juiste plek: draagt bij aan leefbaarheid door leegstand te herstructureren dan wel aan een verbetering van de ruimtelijke structuur;

2. Juiste type: het betreft een programma dat maatschappelijk nodig is (bijzondere doelgroepen, zoals ouderen, starters, 1 en 2 persoonshuishoudens, zorgvragers, statushouders en arbeidsmigranten);

3. Juiste kwaliteit: dorps, duurzaam, levensloopbestendig;

4. Anderszins sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Projectspecifiek:

In casu is er sprake van de bouw van een burgerwoning binnen de bebouwde kom, te midden van andere woningen. Het betreft derhalve een inbreidingslocatie en een juiste plek voor toevoeging van een woning.

De woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd waarbij het gehele woonprogramma zich op de begane grond bevindt; dit woningtype komt tegemoet aan de behoefte van initiatiefnemer die hier ook zelf zal gaan wonen. De woning is echter eveneens geschikt voor gezinnen, omdat ook op de verdieping slaapkamers aanwezig zijn en een sanitaire ruimte.

Daarmee is sprake van een goede ruimtelijke ordening en wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de beleidsregels Woningbouwverzoeken Peel en Maas 2018.

3.5.4 Waardenoriëntatie en kaderstelling ruimte en economie

In het coalitieakkoord 2014 is vastgelegd dat het college met de omgeving in gesprek gaat over de gewenste koers van de gemeente Peel en Maas waarbij de gemeente de drie kernwaarden, diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing als richtsnoer heeft. De belangrijkste aspecten hebben geleid tot een door de gemeenteraad vastgesteld ontwikkelplan; de aspecten betreffen:

  • 1. het perspectief van het goede leven;
  • 2. de waardenoriëntaties/spanningsbogen;
  • 3. de uitgangspunten van het nieuwe besturen.

Geconstateerd is dat demografische veranderingen oorzaak zijn van afname en veranderende samenstelling van de bevolking (vergrijzing) en daarmee veranderende samenstelling van de woningvoorraad. Dit heeft rechtstreeks gevolgen voor de vitaliteit en leefbaarheid van de kernen. Om vitaliteit en leefbaarheid van de kernen te behouden is het zaak om samen met de samenleving het woningbestand toekomstgericht duurzaam in balans te brengen.

De gemeente staat voor een duurzaam woningbestand waarin ze op een voorwaardescheppende manier kwalitatief zorgt voor een passend woonaanbod voor iedereen en daarmee de leefbaarheid van onze dorpen op peil houden. Kernwoorden hierbij zijn dorps, levensloopbestendig en duurzaam.

Met betrekking tot het juiste aantal woningen wordt, in samenwerking met de gemeenschappen, vraag en aanbod kwantitatief met elkaar in overeenstemming gebracht. De gemeente staat, samen met de samenleving, voor een duurzaam woningbestand waarin er wordt gezorgd voor een passend woonaanbod voor iedereen. Daarmee wordt de leefbaarheid van onze dorpen op peil gehouden en wordt er ruimte gemaakt voor passende nieuwbouwplannen. De plancapaciteit zal daarom worden afgestemd op de natuurlijke behoefte voor Peel en Maas, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de vastgestelde Regionale structuurvisie Wonen. Een en ander met als doel vitale gemeenschappen te behouden. Wonen is slechts een middel in het belang van de vitaliteit en leefbaarheid van kernen. Iedere kern mag dan ook bouwen voor de eigen behoefte binnen de regionaal vastgestelde kaders.

Zoals uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt, wordt met onderhavig project geheel aan deze voorwaarden tegemoet gekomen, omdat één burgerwoning wordt toegevoegd waarmee voorzien wordt in een eigen behoefte van initiatiefnemer.

3.5.5 Uitwerking kaderstellingen Thema Wonen

In april 2019 is de Uitwerking kaderstellingen Thema Wonen vastgesteld. Deze uitwerking is een visie op het thema wonen en vormt daarmee het kader voor nieuwe wooninitiatieven.

De uitgangspunten voor wonen zijn onderverdeeld in de volgende thema’s:

1. Wonen duurzaam in balans

2. Zorgen voor elkaar

3. Wonen op de juiste plek

4. Klimaatadaptief en energieneutraal wonen

Zoals uit deze ruimtelijke onderbouwing blijkt, wordt met onderhavig project tegemoet gekomen aan voornoemde uitgangspunten, omdat een levensloopbestendige burgerwoning wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom naar de eigen behoefte van initiatiefnemer. Verwezen wordt ook naar de duurzaamheidsmaatregelen als genoemd in paragraaf 5.9 van deze ruimtelijke onderbouwing.

Het project past hiermee binnen de Uitwerking van de Kaderstelling.

3.5.6 Bestemmingsplan

Het perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas. Ingevolge de verbeelding van het bestemmingsplan is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie- 4' en de gebiedsaanduidingen 'kernrandzone', 'reconstructiewetzone-verwevingsgebied' en 'wro-zone wijzigingsgebied 1 ob', zoals op onderstaande afbeelding is te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0007.jpg"

Figuur 5: uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Het oprichten van een woning is in strijd met het bestemmingsplan omdat er ingevolge de regels in combinatie met de verbeelding op deze locatie 2 woningen binnen het bouwvlak mogen worden opgericht. Binnen dit bouwvlak zijn echter al 2 woningen aanwezig, zodat het toevoegen van een extra woning strijdig is met het bestemmingsplan.

3.5.7 Uitvoeringsbeleid woning- en kavelsplitsing 2022

Peel en Maas maakt het middels het Uitvoeringsbeleid woning- en kavelsplitsing 2022 onder voorwaarden mogelijk 1 extra woning te bouwen in een bestaande woning (woningsplitsing) of op een kavel waar al een woning staat (woonkavelsplitsing). Dit betekent in de praktijk een extra bouw- of woonmogelijkheid bij of in de al bestaande woning.

Met deze proef willen de gemeente ervaren of ze inspeelt op de behoefte van inwoners en gemeente en wat deze maatregel betekent voor de omgeving waar de splitsing gebeurt.

Het project dient dan te voldoen aan de volgende voorwaarden:

1. Woningbehoefte van dorp of concreet individueel geval

Een splitsing draagt bij aan de woningbehoefte van een dorp en/of voorziet in de behoefte van een concrete woningzoekende. De initiatiefnemer is bereid hier zo nodig bindende afspraken over te maken.

In casu bouwt initiatiefnemer de nieuwe woning voor eigen bewoning, zodat de woningbehoefte zeer concreet is.

2. Splitsen alleen in de bebouwde omgeving

Het te splitsen woonperceel (Egchelseweg 12) ligt in de bebouwde kom van Panningen, aan drie zijden omringd door woningen zodat er sprake is van een inbreidingslocatie.

3. Klaar voor het leven

Bij woonkavelsplitsing is de nieuwe woning in elk geval direct toekomstbestendig en is de bestaande woning bij voorkeur ook direct toekomstbestendig maar is deze in elk geval eenvoudig toekomstbestendig te maken.

De woning wordt levensloopbestendig uitgevoerd waarbij het gehele woonprogramma zich op de begane grond bevindt; dit woningtype komt tegemoet aan de behoefte van initiatiefnemer die hier ook zelf zal gaan wonen. De woning is echter eveneens geschikt voor gezinnen, omdat ook op de verdieping slaapkamers aanwezig zijn en een sanitaire ruimte. Hiermee is het een woning die voor elke levensfase geschikt is en daarmee 'klaar is voor het leven'.

Ook de woning Egchelseweg 12, waarvan het kavel wordt afgesplitst, is levensloopbestendig.

4. Duurzaam wonen

Peel en Maas heeft de ambitie om in 2050 klimaat- en energieneutraal te zijn. Deze ambitie komt voort uit opgaven waar we ons als samenleving wereldwijd voor geplaatst zien en waarvoor internationaal (Klimaatverdrag van Parijs uit 2015) en nationaal (Klimaatakkoord uit 2019) afspraken zijn vastgelegd. De genoemde lokale ambitie is opgenomen in de Duurzaamheidsagenda die Peel en Maas in 2020 heeft vastgesteld. Splitsing biedt een mooie kans om stappen te zetten op de weg naar 2050. Het gaat weliswaar om kleine stappen, want op kleine basis (individuele woning of woonkavel), maar ook een kleine stap is een stap in de goede richting.

a. Energie

Bestaande bouw (bij woonkavelsplitsing de bestaande woning) beschikt bij voorkeur tenminste over het energielabel dat op het moment van splitsing beleidsmatig minimaal aanvaardbaar is. De bestaande woning moet minimaal (gaan) beschikken over energielabel B. Een nieuw te bouwen woning moet wettelijk al voldoen aan de laatste (technische) eisen qua energievoorziening (inclusief warmteregeling en isolatie).

Zoals in paragraaf 5.9 is aangegeven, zal de nieuw te realiseren woning voldoen aan 'BENG' en zullen zonnepanelen, balansventilatie en goede isolatie worden toegepast. Hierdoor mag deze woning duurzaam worden genoemd.

De woning Egchelseweg 12 heeft energielabel A. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde dat de woning op de af te splitsen kavel minimaal energielabel B dient te hebben.

b. Klimaat

Bij woonkavelsplitsing blijft gemiddeld tenminste 50% van de woonkavels onbebouwd en onverhard of zijn maatregelen mogelijk die een vergelijkbaar resultaat opleveren.

De ambitie om in 2050 klimaatneutraal te zijn heeft te maken met de continue opwarming van de aarde. Het gaat aan de ene kant om maatregelen om de opwarming te remmen en tot stilstand te brengen, zoals maatregelen op het gebied van energie die ervoor moeten zorgen dat er steeds minder en uiteindelijk geen fossiele brandstoffen meer nodig zijn. Aan de andere kant zijn ook maatregelen nodig om de merkbare gevolgen van die opwarming een plaats te geven. Hittestress, droogte én juist overvloedige neerslag zijn voorbeelden van dergelijke gevolgen.

Hittestress manifesteert zich bij uitstek in de gebouwde omgeving. Stenen (gebouwen, wegen) houden warmte vast. Bij woonkavelsplitsing ontstaat ruimte voor een geheel nieuwe woning, waardoor de verstening toeneemt en daarmee dus ook de kans en mogelijkheid op hittestress. Het behouden van onbebouwde oppervlakte in de gebouwde omgeving is ook nodig om regenwater in de bodem te laten komen, om zo het grondwater op peil te houden en de gevolgen van droogte te kunnen pareren. De wens om met woonkavelsplitsing de woningvraag te verlichten staat aldus op gespannen voet met het streven om (uiteindelijk) klimaatneutraal te zijn. Om aan beide recht te doen moet bij woonkavelsplitsing gemiddeld 50% van het totale oppervlak van het bestaande en de nieuwe woonkavels onbebouwd en onverhard blijven. Bij initiatieven waar dat ongeacht de reden niet mogelijk, haalbaar of wenselijk is kan ook gedacht worden aan maatregelen die hetzelfde effect kunnen hebben, zoals bijvoorbeeld een groen dak of natuurinclusief bouwen.

De oppervlakte van het woonkavel Egchelseweg 12 en het afgesplitste kaveldeel bedraagt 3782 m2  (perceel 2658, 3155, 3156 en 3152). De bestaande bebouwing (Egchelseweg 12) heeft een oppervlakte van circa 210 m2. Het te bebouwen oppervlak gerelateerd aan de nieuwe woning bedraagt 218,1 m2. In totaal zal na realisatie van de nieuwe woning een oppervlak van circa 428 m2 bebouwd zijn, hetgeen overeen komt met nog geen 12% van de gronden behorende bij de bestaande woning en de nieuwe woning. Hiermee wordt aan deze voorwaarde voldaan.

c. Klimaat

Regenwater mag niet meer op het gemeentelijk vuilwaterriool worden geloosd.

Bij nieuwe woningen is het lozen van regenwater op het gemeentelijk vuilwaterriool niet meer toegestaan. Bij bestaande woningen is dat wel nog toegestaan. Alle overheden streven ernaar om ook bij bestaande woningen het regenwater zogezegd af te koppelen, dus ervoor te zorgen dat regenwater niet meer op in het vuilwaterriool terecht komt maar op het eigen perceel in de bodem terecht kan komen.

Het hemelwater dat neerslaat op het nieuwe verharde afvoerend oppervlak van de nieuwe woning zal worden geleid naar een wadi welke zal worden gerealiseerd op het achtererf, waar het hemelwater langzaam kan infiltreren in de bodem.

Op dit moment is de woning Egchelseweg 12 voor afvoer van hemelwater nog aangesloten op de gemeentelijke riolering maar zal ook worden afgekoppeld; ook hier zal het hemelwater van de woning en bijgebouwen naar een wadi op eigen perceel worden geleid.

d. Circulariteit

Te gebruiken (bouw)materialen zijn bij voorkeur afkomstig uit of van een bron die niet ‘opdroogt’ en/of hernieuwbaar is.

Peel en Maas mag en wil niet voorschrijven welke (bouw)materialen van welke aanbieder of fabrikant wel of niet gebruikt kunnen worden. Het gebruik van circulaire materialen is bij uitstek iets dat uit de markt en uit de mensen zelf moet komen, maar Peel en Maas hoopt wel dat het benoemen van dit onderwerp hier op deze plek zorgt voor bewustwording. Of en de mate waarin binnen een splitsingsinitiatief plaats is voor circulaire of duurzaam geproduceerde (bouw)materialen is dus geen beoordelingscriterium, maar kan wel een rol spelen als het initiatief op andere aspecten “tekort komt”. Dat past in de maatwerkgedachte die verderop onder 6 nader is geduid.

5. Goede buur, goed gesprek

a. Participatie

De initiatiefnemer toont uiterlijk op het moment van indienen van een formele aanvraag aan hoe de omgeving is meegenomen in de plannen en wat er met de input van de omgeving is gedaan.

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.2 van deze ruimtelijke onderbouwing.

b. Woorden wegen mee

De in a bedoelde input krijgt een plaats in het beoordelingskader (zie ook uitgangspunt 7).

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 6.2 van deze ruimtelijke onderbouwing.

6. Maatwerk als standaard

Maatwerk staat voorop in de afweging om wel of niet mee te werken aan een splitsingsinitiatief, indien niet aan alle voorgaande voorwaarden kan worden voldaan.

In casu is er slechts sprake van toevoeging van 1 woning op een inbreidingslocatie in de bebouwde kom en is toepassing van de maatwerkgedachte niet noodzakelijk.

7. Altijd passend bij en in de omgeving

Er is altijd sprake van een goede ruimtelijke ordening / een goede omgevingskwaliteit.

De bestemmingsplannen in Peel en Maas sluiten woning- en woonkavelsplitsing uit. Om te mogen splitsen is dus altijd een formele ruimtelijke toestemming nodig in de vorm van een omgevingsvergunning. Het centrale, landelijk geldende toetsingskader voor dergelijke omgevingsvergunningen is samen te vatten met nu nog het begrip goede ruimtelijke ordening of goede omgevingskwaliteit.

Dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening cq een goede omgevingskwaliteit valt af te leiden uit de toets aan de sectorale aspecten in hoofdstuk 5 van deze ruimtelijke onderbouwing.

8. Een goed begin is het halve werk

Splitsingsinitiatieven zonder goede voorbereiding worden niet in behandeling genomen.

Die goede voorbereiding begint met huiswerk voor de initiatiefnemer in de vorm van het invullen van het vragenformulier.

Alle vragen welke aan de orde komen in het vragenformulier zijn voorafgaande aan het ontvangen principebesluit al aan de orde geweest en de antwoorden komen nogmaals terug op meerdere plekken in onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

9. Splitsen als proef

Het uitvoeringsbeleid geldt bij wijze van proef voor 50 splitsingsinitiatieven, ongeacht locatie/dorp/ kern, op volgorde van ontvangst van de aanvraag omgevingsvergunning mits goed voorbereid als bedoeld in uitgangspunt 8. Op het eind/na afloop van de proef evalueert Peel en Maas de werking van het beleid en neemt het een besluit over mogelijke aanpassing en/of voortzetting.

De huidige woningvraag is zoals gezegd een reden om op dit moment anders om te gaan met de uitzondering die woning- en woonkavelsplitsing altijd is geweest. Om te zien of het beleid werkt en wat de (ruimtelijke) impact is, wil Peel en Maas bij wijze van proef een beperkt aantal woning- en woonkavelsplitsingen bedienen. Zodra het in uitgangspunt 9 vastgelegde aantal bereikt is, zal Peel en Maas het uitvoeringsbeleid evalueren, kijken of het aanpassing nodig heeft en besluiten of het al dan niet na aanpassing wordt voortgezet of niet.

Onderhavig splitsingsinitiatief behoort tot de eerste 50 verzoeken.

Uit het bovenstaande volgt dat voldaan wordt aan de voorwaarden om tot splitsing van woonkavel Egchelseweg 12 te Panningen over te gaan, zodat tussen de Egchelseweg 8 en 10 een nieuwe levensloopbestendige woning kan worden gerealiseerd.

Er zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Peel en Maas een anterieure overeenkomst worden afgesloten op basis waarvan ook een bijdrage op grond van het Fonds Infrastructurele werken en het Herstructureringsfonds deel uitmaakt, alsmede een kwaliteitsverbetering aan het Limburgs Kwaliteitsmenu of het Kwaliteitskader.

3.6 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de Omgevingsvisie en de door de gemeenteraad vastgestelde regionale structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten en stedenbouwkundige aspecten

Initiatiefnemer is voornemens om op de locatie Egchelseweg (ong.) te Panningen, tussen nummers 8 en 10, één woning te realiseren. De woning zal worden gerealiseerd voor eigen gebruik en levensloopbestendig worden vormgegeven, waarbij het gehele woonprogramma zich op de begane grond bevindt. Ook op de verdieping zullen slaapkamers en een badkamer worden aangebracht, zodat deze woning ook geschikt is voor gezinnen en dus voor alle doelgroepen in het hogere woningsegment.

Op onderstaande uitsnede van de kadastrale situatie is het projectgebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0008.jpg"

Figuur 6: kadastraal perceel / begrenzing projectgebied

Voor de invulling van betreffende kavel zijn onderstaande schetsen gemaakt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0009.jpg" Figuur 7: situering woning

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0010.jpg"

Figuur 8: gevelaanzichten woning

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0011.jpg"

Figuur 9: indeling woning

Hieruit valt op te maken dat het gebruik van de oprit naar het achtererf gedeeld wordt met de eigenaren van de Egchelseweg 12 (tevens eigenaar van de achter nummer 10 gelegen bijgebouwen). Op deze oprit is een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van de eigenaar en/of bewoner van de nieuw te realiseren woning. De oprit mag worden gebruikt, maar nimmer worden geblokkeerd door één van de contractspartijen.

Van de situering van de nieuwe bebouwing in relatie tot de omgeving is onderstaande artist impression opgesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0012.jpg" Figuur 10: artist impression

De omgeving van het projectgebied laat zich als volgt schetsen:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0015.jpg"

Figuur 11: projectgebied directe omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0016.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0018.jpg"

Figuur 12: woningen Egchelseweg 2, 7, 8 en 10, naast en tegenover het projectgebied

De meeste woningen aan de overzijde van de weg bestaan uit 2 volwaardige bouwlagen; de woningen aan de zijde van het projectgebied bestaan veelal uit 1 volwaardige bouwlaag met een kap.

Qua vormgeving (schuurwoning), situering (tussen de voorgevellijnen van de woningen op de belendende percelen) en materialisering past de nieuw te realiseren woning goed in het straatbeeld en zorgt voor een moderne maar toch landelijke uitstraling.

4.2 Landschappelijke inpassing en water

De nieuwe woning zal landschappelijk worden ingepast. De boom welke in het openbaar gebied aan de voorzijde van het perceel staat, zal gehandhaafd kunnen blijven.Het achtererf is al geheel omringd door erfbeplanting. Hierbinnen zal een als weitje te beheren grasveld worden aangelegd waarin enkele (half)hoogstam bomen zullen worden aangeplant. De voor- en rechter zijtuin zullen als reguliere dorpstuin worden ingericht.

De karakteristiek van de omgeving en de landschappelijke kwaliteiten zullen niet verloren gaan door het opvullen van dit braak liggende perceel. Deze aspecten zorgen ervoor dat de woning moeiteloos opgaat in het straatbeeld van de Egchelseweg.

De noodzakelijke hemelwaterinfiltratie zal plaatsvinden middels een wadi welke op het achtererf zal worden aangelegd als onderdeel van weide. Slechts een fractie van het perceel wordt bebouwd; de rest zal gras blijven. Dit zorgt ervoor dat het water makkelijk via het gras en de wadi de grond in kan trekken.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.1.1 Milieueffectrapportage

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.-beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit dat wordt genoemd in kolom 1 en onder de drempelwaarde blijft van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen.

    Kolom 1   Kolom 2   Kolom 3   Kolom 4  
    Activiteiten   Gevallen   Plannen   Besluiten  
D 11.2   De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.   In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.  
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.   De vaststelling van het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet.  

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2000 of meer woningen'.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De activiteit voor de bouw van één woning zonder enige andere ontwikkeling valt niet binnen de definitie van kolom 1, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van 2000 woningen of 100 ha (kolom 2) wordt overschreden.

Desalniettemin zullen in onderhavig hoofdstuk alle relevante milieuaspecten worden beschouwd.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan word binnen het projectgebied een nieuwe bodemgevoelige functie toegelaten in de vorm van één nieuwe woning.

Voordat door middel van een omgevingsvergunning nieuwe functies mogelijk worden gemaakt zal er inzicht moeten zijn of de bodem- en grondwaterkwaliteit een dergelijke bebouwing en gebruik ook mogelijk maken.

Op 26 juli 2023 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Archimil (rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd). Op basis van het hiervan is het volgende geconcludeerd:

'Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de resultaten van het vooronderzoek van de onderzoekslocatie en de directe omgeving. Op basis van de in het vooronderzoek verzamelde gegevens is de locatie als niet-verdacht beschouwd. Veld- en laboratoriumwerkzaamheden zijn derhalve uitgevoerd conform de strategie onverdacht uit de NEN 5740.

Uit het onderzoek volgt dat, conform paragraaf 9.3 van de NEN 5740, de meest kritische monsters/ bodemlagen zijn onderzocht op de componenten uit het standaardpakket voor grond. De humeuze grond uit de bovenlaag (0-0,5 m-mv) licht verontreinigd is met cadmium. Analytisch onderzoek van het onverdachte zand uit de ondergrond is niet noodzakelijk geacht. Het grondwater is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.

De hypothese niet-verdachte locatie dient formeel te worden verworpen op basis van de onderzoeks-resultaten.

Naar aanleiding van bovenstaande conclusies merken wij op dat er ons inziens, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld hoeven te worden aan toekomstige bouwactiviteiten op de onderzochte locatie.

De lichte verontreiniging met cadmium in de bovengrond vormt geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek conform de Circulaire Bodemsanering [8]. De aanwezigheid van bovengenoemde componenten vormt, gezien de concentraties, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaar.

Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden of wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit.'

Hieruit volgt dat de kwaliteit van de bodem geschikt wordt geacht voor de realisatie van een nieuwe woning.

5.2.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

Aan de Egchelseweg zelf, alsmede aan de overige in de omgeving gelegen straten geldt een snelheidsregime van 30 km/uur; aan de Zelen geldt een maximum snelheid van 60 km/uur.

Het projectgebied ligt derhalve niet in geluidszone vanwege het feit dat 30 km/uur- wegen niet gezoneerd zijn. De afstand tot het wel gezoneerde deel van Zelen bedraagt praktisch 200 m, waardoor ook deze (relatief geluidsluwe) weg geen invloed zal hebben op de gevelbelasting van de gevels van de nieuwe woning.

Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

In de nabijheid van de het projectgebied is geen spoorlijn gesitueerd.

5.2.3 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  • 1. inrichtingen
  • 2. infrastructuur
  • 3. kantoorlocaties
  • 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project is met één nieuwe woning dusdanig beperkt van omvang dat de conclusie kan worden getrokken dat het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

De woning is echter ook een object dat moet voldoen aan het blootstellingscriterium. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefklimaat te kunnen waarborgen.

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties en deposities in Nederland. De kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen en geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland zowel voor jaren in het verleden als in de toekomst. De nieuwe concentratiekaarten worden ieder jaar beschikbaar gesteld op 15 maart. De depositiekaarten volgen in juni. Gemeentes, provincies en anderen gebruiken concentratie- en depositiekaarten bij hun rapportage van overschrijdingen in het kader van de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit en bij (ruimtelijke) planvorming.

Op basis van de meest recente Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het RIVM blijkt dat de achtergrondconcentratie in 2022 en de - door het RIVM verwachte - achtergrondconcentratie in 2030 ter plaatse van het projectgebied e.o. ten hoogste bedragen:

stofcategorie   2022   2030  
stikstofdioxide (NO2)   11.9 µg/m3   8.6 µg/m3  
fijn stof (PM10)   17.7 µg/m3   14 µg/m3    
fijn stof (PM2,5)   9.8 µg/m3   7.2 µg/m3  

De grenswaarden voor de luchtkwaliteitseisen voor PM10, PM2,5 en NO2 zoals opgenomen in de Wet milieubeheer zijn in navolgende tabel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0019.jpg"

De totale concentratie ter plaatse van het projectgebied voldoet thans en naar verwachting in de toekomst ruimschoots aan de geldende normstelling (wettelijke grenswaarden).

Conclusie

Aangezien ter plaatse van het plangebied sprake is van maximaal één nieuwe woning met één ontsluitingsweg - waardoor het project te kleinschalig is om in betekende mate bij te dragen aan een verandering/verslechtering van de luchtkwaliteit - en de achtergrondconcentraties ruimschoots voldoen aan de wettelijke normstelling, is voor het aspect luchtkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2.4 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het projectgebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het projectgebied

Het projectgebied ligt tussen de kernen Panningen en Egchel in en wordt omringd door burgerwoningen en op ruime afstand door enkele agrarisch en niet-agrarische bedrijven, sportfaciliteiten en een middelbare school. Verder is er sprake van verspreid gelegen aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten welke passend zijn binnen een woonomgeving.

In een straal van 100 m vanaf het projectgebied zijn geen bedrijven gelegen. Omdat veehouderijen een grotere milieuzone kunnen hebben dan 100 m, is hiervoor een afstand van 200 m aangehouden waarbinnen deze bedrijven zijn beschouwd. Binnen 200 m van het projectgebied bevinden zich echter ook geen veehouderijen.

Er kan derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' en dat omringende functies geen belemmering vormen voor de realisatie van de nieuwe woning en de nieuwe woning ook geen extra beperking oplevert voor omliggende functies.

5.2.5 Geurhinder

Wet geurhinder en veehouderij

Rondom intensieve veehouderijen speelt geur een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot deze veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren dient de Wet geurhinder en veehouderij (verder: Wvg). De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder.

De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (verder: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.

De Wgv kent bescherming toe aan geurgevoelige objecten. Hierbij gaat het in het algemeen om gebouwen bestemd voor wonen en verblijf, zoals woningen en bedrijfsgebouwen. Hieronder wordt tevens begrepen een logiesfunctie.

Het aspect geur valt uiteen in twee onderdelen: de voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting. Hiervoor kunnen met behulp van V-stacks vergunning en V-stacks gebied berekeningen worden gemaakt.

De dichtstbijzijnde (intensieve) veehouderijbestemming (De Zelen 16-18) ligt op een afstand van circa 290 meter ten westen van het projectgebied.

Op 31 januari 2023 is voor de bedrijfsbeëindiging van het agrarische bedrijf aan De Zelen 27 en de omzetting van de bedrijfswoning in een burgerwoning en toevoeging van een burgerwoning een geurbeschouwing uitgevoerd.

Hiervoor is onderstaande kaart opgesteld ter beoordeling van het woon- en leefklimaat in de omgeving. Ter plaatse van de zwarte pijl is het projectgebied aan de Egchelseweg gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0020.jpg"

Afbeelding 13: Kaart achtergrondbelasting geurhinder

Uitgaande van deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning aan de Egchelseweg te Panningen naar verwachting uitkomt op “goed”waardoor gesteld kan worden dat er sprake is van een aanvaardbare ontwikkeling.

Conclusie is dat het onderdeel geur geen beperkend factor vormt voor het omzetten naar de bestemming 'Wonen'.

Andersom geldt dat de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor Zelen 16-18 al worden beperkt door de meer nabij gelegen woonbestemmingen aan De Zelen 13, 15, 28 en de Hoofveldstraat 2.

5.2.6 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6 /jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr. wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Volgens de Signaleringskaart Externe Veiligheid ligt in de omgeving (in een straal van 1 km) van het projectgebied géén risicovolle inrichting.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen van belang. Binnen een afstand van 1 km van het projectgebied bevinden zich geen rijks, provinciale- of vaarwegen.

Evenmin is in de omgeving van het projectgebied (binnen een straal van 1 km) sprake van de aanwezigheid van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt in het kader van onderhavig project.

5.3 Waterparagraaf

Waterbeleid

Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Limburg. In het kader van het beleid van zowel de gemeente Peel en Maas als het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat

  • er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
  • afkoppelen van 100% van het verhard oppervlak, waarbij de beslisboom verantwoord afkoppelen van toepassing is;
  • de trits vasthouden-bergen-afvoeren is van toepassing, waarbij hergebruik dan wel infiltratie van schoon regenwater de voorkeur heeft;
  • verontreiniging van het water dient door bronmaatregelen voorkomen te worden;
  • grondwateroverlast dient voorkomen te worden;
  • een gelimiteerde afvoer naar het oppervlaktewatersysteem is toegestaan.

Waterhuishoudkundige situatie projectgebied

Afvoerend verhard oppervlak en riolering

Binnen het projectgebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats ten belope van ongeveer 500 m2 (bebouwing én erfverharding).

Grondwater

De bodem op de locatie bestaat uit zwak siltig fijn tot matig grof zand. Zowel de gemiddelde hoogste grondwaterstand als de gemiddelde laagste grondwaterstand zit op meer dan 200 cm -mv. Het maaiveld ligt op een hoogte van ruim 33 meter boven NAP.

Oppervlaktewater

In de omgeving van het projectgebied bevinden zich geen waterlopen en binnen het projectgebied is evenmin sprake van de aanwezigheid van natuurlijk water. Op onderstaande figuur is een uitsnede van de legger van het waterschap weergegeven waarop de waterlopen zijn te zien in relatie tot de ligging van het projectgebied. De afstand tot het projectgebied bedraagt meer dan 800 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0021.jpg"

Afbeelding 14: uitsnede legger waterschap

HemeI- en afvalwater

Infiltratie van hemelwater:

Binnen het projectgebied vindt een toename van het afvoerend verhard oppervlak plaats van circa 300 m2. Gelet op het feit dat het gaat om nieuwbouw zal deze geheel afgekoppeld dienen te worden. De K-waarde (geeft de mate van infiltratiegeschiktheid aan) van het projectgebied bedraagt 0,45 - 0,75 m/dag. Deze gronden zijn redelijk geschikt voor hemelwaterinfiltratie.

Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de infiltratievoorziening dient voor beide delen van het projectgebied zonder meer te worden uitgegaan van een neerslaggebeurtenis van 100 mm.

Kwantiteitsberekening per deelgebied

Neerslag T=100 -> 100 mm neerslag/m2

Te verwerken -> 300 m2 x 0,1 m = 30 m3

Voor deze hoeveelheid hemelwater zal binnen het projectgebied een wadi worden gerealiseerd, welke op nader te bepalen wijze onderdeel zal gaan uitmaken van de landschappelijke inpassing/tuin.

Voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater zal aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.

Bouwmaterialen

De gemeente Peel en Maas streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Van de initiatiefnemer wordt, voor zover relevant, daarom gevraagd geen gebruik te maken van uitlogende bouwmaterialen.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding.

5.4 Kabels en leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen buisleidingen.

Het projectgebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het projectgebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het projectgebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Gebiedsbescherming

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. Om een mogelijk effect op stikstofgevoelige habitattypen inzichtelijk te maken kan onderzoek naar de neerslag van stikstof noodzakelijk gesteld worden. Voor de doorgang van een initiatief dient te worden aangetoond dat er geen significant negatieve effecten worden voorzien op een omliggend Natura 2000-gebied.

Met de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) is besloten dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet als toestemmingsbasis mag gelden voor nieuwe activiteiten. Er dient te worden aangetoond dat met het plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. In het stikstofonderzoek zal met het programma Aerius Calculator de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Deurnsche- en Mariapeel) bevindt zich op een afstand van ruim 6,9 km vanaf het projectgebied. Verstorende effecten van de nieuw te realiseren woning op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid. Ook een significante optische verstoring is niet voorstelbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0022.jpg"

Afbeelding 15: ligging Natura 2000-gebieden ten opzichte van projectgebied

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten. Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan door bewoners en bezoekers. De berekening van het projecteffect dient te worden verricht met behulp van het programma Aerius Calculator.

In casu gaat het slechts om het realiseren van één nieuwe woning.

De berekening van het projecteffect van de beoogde situatie met peiljaar 2023 is verricht met behulp van het programma Aerius Calculator door Stammen Projecten (zie rapportage in de bijlage).

Het projecteffect voor de realisatie en gebruik van één woning op de Natura 2000- gebieden is kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen ontheffing benodigd is voor het aspect stikstof.

In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

5.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie
wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De
gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind
gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.
In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1
Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk
overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de
verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de
Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot
verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een
beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe
zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden
gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen,
bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.
Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als
wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.
De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.


Quickscan flora en fauna

Het projectgebied is onbebouwd; er wordt regelmatig tuinonderhoud gepleegd, gemaaid en gesnoeid, waardoor het weiland geen geschikte verblijfplaats is voor diersoorten en beschermde planten geen kans krijgen om door te groeien. Natuurlijk water is binnen het projectgebied niet aanwezig. Het perceel waar de nieuwe woning is gepland, wordt beheerd als weiland met een groentetuintje behorende bij de Egchelseweg 12. In deze tuin zijn geen vogels en/of dieren permanent gehuisvest, waargenomen of bekend bij eigenaar, anders dan passanten die in de wijk en buur-tuinen voorkomen.

Op basis van de flora- en faunagegevens uit 'Waarnemingen.nl' is over augustus 2022 - augustus 2023 voor de gebieden 'Panningen' en 'Helden - voormalige gemeente' nagegaan welke dier- en plantensoorten in dit gebied (meer specifiek op korte afstand van het projectgebied) waargenomen zijn welke bescherming verdienen.

Hieruit is gebleken dat ter plaatse van het projectgebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen. In de omgeving van het projectgebied zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor alle diersoorten.

In dit kader wordt nadrukkelijk gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 1.11 van de Wnb is opgenomen.

Door de sloop-, graaf- en bouwwerkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.

In de vergadering van 28 juni 2011 heeft de raad van Peel en Maas het archeologie beleid vastgesteld. Dit archeologie beleid geeft aan op welke wijze de gemeente met archeologie om wil gaan. Om archeologische restanten zo goed mogelijk te kunnen bewaren is er een pragmatisch en goed doordacht beleidsplan met beleidskaart opgesteld. De raad heeft een generieke diepte van 40 cm vastgesteld. Dat wil zeggen dat tot een diepte van 40 cm geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wil een initiatiefnemer dieper dan 40 cm de grond verstoren/bewerken dan geldt er een formele onderzoeksplicht. De archeologische beleidskaart fungeert dan als kompas.

De archeologische beleidskaart geeft aan in welke gebieden de kans op archeologische resten hoog is en waar bijvoorbeeld middelhoog of laag. Hierdoor kan verschillend worden omgaan met mogelijke grondwerkzaamheden in een bepaald gebied. Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Dit is mede afhankelijk van de mate van de oppervlakte die verstoord gaat worden.

Bij gebieden waar een zeer hoge verwachtingswaarde geldt, geldt dat bij een verstoring groter dan 100 m² oppervlakte en dieper dan 40 cm onderzoek noodzakelijk is. In een gebied met hoge archeologische verwachting geldt dezelfde dieptegrens, maar is het maximale verstoringsoppervlak verruimd tot 250 m².


afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0023.jpg"

Figuur 16: uitsnede archeologische beleidskaart

Volgens het vigerende bestemmingsplan ligt het projectgebied binnen de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 4, (corresponderend met categorie 4 op bovenstaande beleidskaart). Dit betekent dat voor dit deel van het perceel een archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien er sprake is van bodemverstoringen met een oppervlakte van meer dan 250 m² of een verstoringsdiepte van meer dan 40 cm onder maaiveld.

Als gevolg van het feit dat bij de bouw van de nieuwe woning de te verstoren oppervlakte minder is dan de drempelwaarde van 250 m2 (woning 113 m2), kan worden afgezien van het uitvoeren van een archeologisch onderzoek.

Cultuurhistorie

Het projectgebied kent geen bijzondere cultuurhistorische waarden welke mogelijk in het geding zouden kunnen zijn als gevolg van onderhavig project met beperkte impact voor de omgeving.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

De woning wordt ontsloten op de Egchelseweg. Via de Egchelseweg, Kerkstraat (welke leidt nar het centrum van Panningen), John F. Kennedylaan, Ninnesweg en Sevenumsedijk is de Midden Peelweg te bereiken welke aansluit op de A67 richting Venlo-Eindhoven. Het bewonersverkeer gaat op de Egchelseweg meteen op in de reguliere verkeersstroom.

De Egchelseweg is ingericht als bebouwde kom waar een snelheid van 30 km/u is toegestaan.

Op minder dan 500 meter vanaf het projectgebied zijn ook openbaar vervoersmogelijkheden in de vorm van bushaltes aan de John F. Kennedylaan (lijn 78, 79, 370, 372 en 679) voor de bussen in de richting van Grashoek, Meijel, Weert CS, en Venlo CS.

Verder kan gebruik worden gemaakt van het treinstation Horst-Sevenum (treinverkeer Venlo-Eindhoven), dat vanaf het projectgebied op een afstand van circa 14 km ligt.

Het plan leidt niet tot substantieel extra verkeersbewegingen. De verkeersbewegingen zullen beperkt blijven tot bewoners- en bezoekersverkeer. Het project heeft geen wezenlijke consequenties voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid.

5.8.2 Parkeren

Op 3 juli 2018 is de nota parkeernormen vastgesteld. Op basis van deze nota is de parkeereis berekend.

Voor vrijstaande woningen buiten het centrum is in de nota een parkeernorm opgenomen van 2 parkeerplaatsen per woning. Parkeren dient geheel op eigen terrein plaats te vinden. Op onderstaande tekening is blauw omkaderd te zien hoe die parkeerplaatsen met de vereiste maatvoering op eigen perceel zullen worden gesitueerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0165-ON01_0024.jpg"

Figuur 17: parkeren

Hieruit valt op te maken dat er aan de voorzijde van de woning 1 opstelplaats kan worden gebruikt en 1 opstelplaats aan het einde van de inrit. Hiermee wordt voldaan aan de eis van voldoende parkeergelegenheid op eigen erf.

5.9 Duurzaamheid

De ambitie om duurzaam te bouwen is grotendeels wettelijk verankerd. Het Bouwbesluit stelt dat per januari 2021 nieuwbouw bijna energieneutraal (BENG) moet zijn: er is vrijwel geen energie nodig, en energie die nog nodig is komt uit groene bronnen.

De te realiseren woning zal in ieder geval energieneutraal zijn. De gemeente Peel en Maas zal het aspect 'duurzaamheid' en 'energieneutraalheid' opnemen in de met initiatiefnemer af te sluiten te komen anterieure overeenkomst.

In onderhavig project zijn de volgende duurzaamheidsmaatregelen voorzien:

  • de woning wordt niet aangesloten op gas (elektrisch koken);
  • de woning zal worden aangesloten op een warmtepomp ter verwarming en koeling van de woning;
  • in de woning wordt balansventilatie toegepast (warmte-terugwin-installatie);
  • de woning zal een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen;
  • de woning wordt zeer goed geïsoleerd en heeft een zeer lage warmtevraag;
  • de tuin zal worden ingericht met substantieel en schaduwgevend groen (bomen, struiken en planten), welke hittestress tot een minimum beperken.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. Verder zijn de gronden eigendom van de initiatiefnemer. Deze gronden zijn niet belast met beperkt zakelijke rechten van derden.

Kostenverhaal is geregeld in een tussen de gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemer afgesloten anterieure overeenkomst. Door het sluiten van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte is in deze overeenkomst ook een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro opgenomen. Hiermee is gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Peel en Maas komt maar voor rekening van de initiatiefnemers.

6.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

Procedure

Medewerking aan het bouwproject kan slechts met toestemming ex artikel 2.12, eerste lid, sub a, onderdeel 3 Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) worden verleend, nu het bouwproject in strijd is met het bestemmingsplan.

Uit artikel 3.10 van de Wabo volgt, dat een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, en waarbij slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van art. 2.12, eerste lid sub a, onder 3º, de uitgebreide voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) moet volgen.

De beschikking/toestemming treedt in beginsel in werking met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, voor het indienen van een beroepschrift.

Indien gedurende deze termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt de beschikking niet in werking voordat op dat verzoek is beslist.


Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met Waterschap Limburg en provincie Limburg.

Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft omwonenden in kennis gesteld van zijn bouwplan en heeft hiervan een verslag gemaakt dat ter hand is gesteld aan de gemeente Peel en Maas.


Zienswijzen ontwerp-besluit

Het ontwerp-besluit heeft met ingang van <………datum………> voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn <wel/geen> zienswijzen ingediend.