direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Splitsing De Brentjes 71 Koningslust
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op de splitsing van een bestaande woning op het adres aan De Brentjes 71 in Koningslust. De bestaande woning, een woonboerderij, wordt gesplitst in twee woningen.

Het besluitgebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld door de gemeente Peel en Maas op 5 november 2013. Op grond van de regels van het geldende bestemmingplan is op het perceel één woning toegestaan. Woningsplitsing is daardoor in strijd met het bestemmingsplan.

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om, ondanks de strijdigheid met het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning te verlenen voor het initiatief. Hierbij wordt als voorwaarde gesteld dat de betreffende activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat het initiatief hieraan voldoet.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas heeft het voornemen om met toepassing van artikel 2.1, lid 1 onder c in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3, van de Wabo, een omgevingsvergunning te verlenen voor het splitsen van de bestaande woning.

1.2 Besluitgebied

Het besluitgebied is gelegen ten noordwesten van Koningslust, aan de rand van het dorp, in de gemeente Peel en Maas. Het besluitgebied wordt aan de oost-, zuidwest- en westzijde omringd door woningen. Aan de noord- en zuidoostkant zijn agrarische percelen gelegen.

Op de navolgende afbeelding is de ligging van het besluitgebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het besluitgebied wordt verwezen naar Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0001.png"

Ligging besluitgebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het besluitgebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld door de gemeente Peel en Maas op 5 november 2013. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeernota Peel en Maas' van toepassing.

Bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'

Op grond van de regels van het geldende bestemmingplan 'Buitengebied Peel en Maas' heeft het besluitgebied de bestemming 'Wonen'. Er is een bouwvlak aanwezig, waarbinnen één woning is toegestaan. Verder gelden de gebiedsaanduidingen 'ontwikkelingszone bebouwingslinten', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 2 ko'. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 5' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan (besluitgebied rood omlijnd)

Ontwikkelingszone bebouwingslinten

De gronden met de gebiedsaanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' zijn bestemd als ontwikkelingszone voor bebouwingslinten. Een bebouwingslint is een weg met aan weerszijden een zone waarbinnen ruimere mogelijkheden geboden worden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen.

Reconstructiewetzone - verwevingsgebied

De gronden met de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn bestemd als verwevingsgebied. Een verwevingsgebied is een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk, mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten.

Wro - zone - wijzigingsgebied 2 ko

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro - zone - wijzigingsgebied 2 ko' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van kleinschalige halfopen ontginningslandschappen.

Parapluplan Parkeernota Peel en Maas

Voor het besluitgebied geldt tevens het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeernota Peel en Maas'. Het paraplubestemmingsplan heeft tot doel om de 'Nota parkeernormen Peel en Maas 2018' van toepassing te laten zijn op diverse ruimtelijke plannen. Daardoor kan bij vergunningaanvragen getoetst worden aan de parkeernormen uit de nota. Meer hierover in paragraaf 4.10.

1.4 Leeswijzer

Deze ruimtelijke onderbouwing is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het volgende hoofdstuk (Hoofdstuk 2) is de bestaande en toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader. In Hoofdstuk 4 komt de haalbaarheid van het initiatief aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten, waaronder milieu en archeologie, wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggend initiatief kan worden uitgevoerd. In Hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid besproken. Het laatste hoofdstuk (Hoofdstuk 6) is gewijd aan de concluderende afweging ten aanzien van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Bestaande situatie

Het besluitgebied is gelegen ten noordwesten van Koningslust, aan de rand van het dorp. Het besluitgebied wordt aan de oost-, zuidwest- en westzijde omringd door woningen. Aan de noord- en zuidoostkant zijn agrarische percelen gelegen. Op het perceel zijn naast het woonhuis en de schuren ook een kapel, de Leonarduskapel, en een diepvrieshuisje van de voormalige Coop diepvries Koningslust aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0003.png"

Huidige aanzicht woonhuis

2.2 Toekomstige situatie

Ten behoeve van de woningsplitsing wordt het huidige perceel gesplitst in twee percelen. Het nieuwe kavel krijgt een oppervlakte van circa 890 m2 en is op onderstaande afbeelding globaal in blauw aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0004.png"

Splitsingstekening (nieuwe kavel blauw omlijnd)

Reeds in 2009 is er een bouwvergunning afgegeven, waarmee de interne bouwkundige splitsing al is gerealiseerd. De splitsing was echter juridisch-planologisch nog niet vastgelegd. Onderstaande afbeelding betreft een plattegrond waarop met rode lijn de splitsing is aangegeven. In beide woningen zijn op de begane grond voorzieningen gerealiseerd, zoals een bad- en slaapkamer. Er worden energiebesparende maatregelen, zoals de plaatsing van zonnepanelen en vernieuwing van het dak, genomen om het vereiste energielabel B te halen. Inmiddels liggen er al 14 zonnepanelen en in 2024/2025 worden er meer geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0005.png" Plattegrond interne bouwkundige splitsing (rode lijn)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
  • De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • Steden en regio's sterker en gezonder maken;
  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • Afwentelen wordt voorkomen.

De nationale belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat bijvoorbeeld om rijksvaarwegen, defensie, ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en primaire waterkeringen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening.

Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en toelichtingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of toelichting voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend ontwikkeling zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. Deze term is echter niet gedefinieerd in het Bro. Uit jurisprudentie (zie bijvoorbeeld uitspraak ABRvS201501297/1/R4) blijkt dat woningbouwplannen met elf woningen niet hoeven te worden aangemerkt als woningbouwlocatie, maar grotere woningbouwplannen wel.

3.1.3 Toetsing rijksbeleid

Het voorgenomen initiatief is niet in strijd met de prioriteiten uit de NOVI en er zijn geen overige nationale belangen mee gemoeid. Het initiatief ziet toe op woningsplitsing. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het besluitgebied daardoor toe met één woning. De ontwikkeling wordt daarmee niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder kan daardoor achterwege blijven. Het initiatief voldoet daarmee aan het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI)

Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) vastgesteld. De Provinciale omgevingsvisie is per 25 oktober 2021 in werking getreden. Deze visie vervangt het voormalige ´Provinciaal Omgevingsplan Limburg´ (POL2014).

In de Omgevingsvisie wordt de lange termijn visie (2030-2050) beschreven. Er wordt continue gezocht naar de goede balans tussen beschermen én benutten van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingsvisie komen vraagstukken aan bod, die er op provinciaal niveau echt toe doen. Daarnaast komen er ook autonome vraagstukken aan bod die van groot provinciaal belang zijn. Het Rijnlands model, dat staat voor overleg en samenwerking, solidariteit en vakmanschap en dat zich richt op de lange termijn, op waarden als kwaliteit en geluk, is hierbij het uitgangspunt. Het document is dynamisch en flexibel, dit biedt mogelijkheden om het document te actualiseren met het oog op (eventuele) toekomstige veranderingen.

De omgevingsvisie bestaat uit twee delen:

  • Een thematisch deel waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de provinciale ambities en opgaven voor de diverse thema's;
  • Een gebiedsgericht deel waarin de thema's op hoofdlijnen verbonden worden op regionale schaal voor de drie regio's Noord-, Midden- en Zuid-Limburg.

Thematisch deel

In de omgevingsvisie zijn een aantal hoofdopgaven te onderscheiden, namelijk:

  • 1. Een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving;
    • a. Zowel in de stedelijke centra als in de landelijke kernen liggen er diverse uitdagingen. In stedelijke centra heeft dit met name te maken met de versterking van de stedelijkheid, in de landelijke kernen met het behoud van de leefbaarheid. Limburg is rijk aan volkscultuur en tradities en heeft een rijk verenigingsleven. Hoewel sociale verbanden zoals verenigingen vroeger vanzelfsprekend waren, staan deze nu steeds meer onder druk. Er zijn daarnaast uitdagingen op het gebied van de verbetering en verduurzaming van de woningvoorraad, de toegankelijkheid, beschikbaarheid en bereikbaarheid van voorzieningen en het klimaatbestendig maken van de bebouwde omgeving. Ook kent het bebouwd gebied opgaven met betrekking tot de arbeidsmarkt en ruimte voor bedrijvigheid.
    • b. Limburg kent een uniek landschap en prachtige natuurgebieden. Dit is niet vanzelfsprekend. In het landelijk gebied ligt de nadruk op uitdagingen die te maken hebben met onder meer klimaatadaptatie, de transitie van de landbouw, de inpassing van energie en het zoeken van de balans tussen natuur(behoud), ruimtelijke kwaliteit en het mogelijk maken van ontwikkelingen. Daarnaast zijn schaalvergroting en leegstand van agrarische bebouwing, toeristisch-recreatief (mede)gebruik, biodiversiteit, stikstof en (grond)waterkwaliteit belangrijke thema’s.
  • 2. Een toekomstbestendige, innovatieve en duurzame economie;
    Tot 2020 groeit het aantal banen in Limburg. De welvaart en het gemiddelde opleidingsniveau nemen toe, maar niet voor iedereen. Hoewel de werkloosheid gelijk is aan het landelijk gemiddelde (peildatum 2019, 3e kwartaal), is de bruto participatiegraad in Limburg relatief laag. In sectoren als de bouw, horeca en toerisme, zorg en ICT wordt een krapte op de arbeidsmarkt ervaren. Demografische ontwikkelingen maken dat de beroepsbevolking slinkt en het aantal ouderen toeneemt. Een bijzonder punt van zorg is de groeiende maatschappelijke tweedeling die zich ook fysiek uit in de vorm van de ruimtelijke concentratie van kwetsbare groepen. Samen met het verhogen van de arbeidsparticipatiegraad en het aantrekken van internationale werknemers kunnen ontwikkelingen als digitalisering, robotisering en automatisering het tekort aan arbeidskrachten, onder meer als gevolg van demografische ontwikkelingen, tegengaan.
  • 3. Klimaatadaptatie en energietransitie.
    Klimaatverandering vergroot de kans op overstromingen en wateroverlast, hittegolven en hittestress en langdurige perioden van droogte. Dit brengt uitdagingen en veiligheidsoverwegingen, maar ook kansen met zich mee. Bijvoorbeeld het koppelen van thema's. Deze klimaatontwikkelingen hebben invloed op onze voedselvoorziening, de leefbaarheid, gezondheid en de natuur. Ook verandert de komende jaren de energievoorziening in Nederland fors. Deze energietransitie zal ook een grote impact hebben op de woon- en leefomgeving in Limburg. Energiebesparing in industrie, landbouw, woningen en mobiliteit én het accommoderen van de ruimtevraag voor de opwekking van duurzame energie, zoals zonne- en windenergie, zijn hierbij uitdagingen met impact op de omgeving.

Voor dit initiatief is voornamelijk de eerste hoofdopgave met betrekking tot een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving van belang.

Wonen en leefomgeving

De POVI houdt vast aan een dynamisch en flexibel woonbeleid, de woonbehoeften van de Limburger zijn daarbij leidend. Verder liggen hierin ook mogelijkheden bij te dragen aan klimaat-, energie-, en duurzaamheidsdoelstellingen. Vanuit de wetgeving is de rol van de provincie op dit terrein beperkt. Daarom opereert de provincie, met betrekking tot dit thema, vanuit een agenderende, stimulerende, meesturende en verbindende rol. De POVI is hierbij een op hoofdlijnen richtinggevend kader. Aangezien de toekomst onderhevig zal zijn aan veranderingen, en elke specifieke regio voor een andere aanpak vraagt zijn meer gerichte uitwerkingen in provinciale, regionale en/of gemeentelijke programma's, agenda's en instrumenten noodzakelijk.

Op het gebied van wonen wordt er specifiek gekeken naar welke behoeften er zijn. De grootste opgave op korte- en middellange termijn zit in het toekomstgeschikt maken van de verouderde en niet-courante bestaande woningvoorraad. Uitgangspunten zijn dat deze woningen in eerste instantie levensloopbestendig dienen te worden gemaakt, en daarna ook verduurzaamd. Getalsmatig zijn er voldoende woningen, kwalitatief gezien zijn dit echter niet overal de juiste woningen en de juiste plannen. Met name in de middenhuur en sociale huur is er een steeds diverser wordende groep mensen aangewezen op nieuwe woon(zorg)concepten. Verder is er ook speciale aandacht voor de betaalbaarheid van woningen, aangezien kansen voor sommige doelgroepen afnemen door de stijgende prijzen. Een belangrijk instrument om de kwaliteit van het bebouwde gebied op orde te maken is de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierdoor wordt de ruimte in bebouwd gebied optimaal benut. Uitgangspunt hierbij is dat leegstaand vastgoed wordt hergebruikt en herbestemd. Wonen is in principe alleen toegestaan in daarvoor bestemde woongebieden, hierop kunnen (tijdelijke) uitzonderingen worden gemaakt in de vorm van een flexibele schil.

Woonkwaliteit is niet alleen afhankelijk van de woning zelf. Omstandigheden die hier ook op van toepassing zijn, zijn bijvoorbeeld sociaaleconomische omstandigheden, gezondheid, leefbaarheid, het voorzieningenniveau, de bereikbaarheid en een veilige omgeving. De aandacht ligt bij het ontwikkelen van gemengde wijken, die bij kunnen dragen aan een sterk sociaal weefsel en verkleinen op die manier kloven in de samenleving. Ook belangrijk zijn natuur- en klimatologische eigenschappen van een woongebied. Groen, schone lucht, het tegengaan van hittestress en voorzieningen om wateroverlast (zowel overstromingen als droogte) tegen te gaan dragen daarmee bij aan de omgevingskwaliteit.

Gebiedgericht deel

Het besluitgebied maakt deel uit van de regio Noord-Limburg. Voor deze regio is de Regiovisie Noord-Limburg opgesteld.

De regio Noord-Limburg kenmerkt zich in ruimtelijk, economisch en maatschappelijk opzicht het beste door twee dominante, voor iedereen herkenbare assen: een snelle, hoog-dynamische Oost-West-as en een rustige, meer op (be)leefkwaliteit gerichte Noord-Zuid-as. De hoog-dynamische, economisch-georiënteerde Oost-West-as is de wereld van infrastructuur en logistiek, agrofood, maar ook de maakindustrie in z’n vele gedaanten. Samen wordt werk gemaakt van de Greenport-ontwikkeling, het stimuleren en verder uitbouwen van de reeds aanwezige bedrijvigheid door innovatie en onderwijs en het versterken van de samenwerking met omliggende regio’s. Vanwege haar strategische ligging op de Oost-West-as en de nabijheid van grote afzetgebieden, zoals de regio Eindhoven, de Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied, levert de regio een significante bijdrage aan de Nederlandse economie.

Navolgende regiokaart illustreert de visie op de regio. Het is een indicatieve weergave van de huidige situatie, alsmede gewenste toekomstige ontwikkelingen van de regio. Het besluitgebied (rood omcirkeld) is hierop weergegeven als hoge zandgronden. In de visie zijn aan dit type gebied geen specifieke beleidsuitgangspunten gekoppeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0006.png"

Uitsnede regiovisie Noord-Limburg (besluitgebied rood omcirkeld)

Toekomstbeeld Noord-Limburg 2030-2050

Noord-Limburg draagt significant bij aan het bruto nationaal inkomen van Nederland. Inwoners en ondernemers verdienen een goed inkomen. Dat heeft positieve effecten voor de brede welvaart, het welzijn en de kwaliteit van de leefomgeving. De regio loopt voorop op het gebied van het produceren van gezonde voeding. Niet alleen de producten zelf worden vermarkt, ook de kennis over die producten en het productie- proces. De regio maakt optimaal gebruik van haar strategische ligging als logistiek knooppunt tussen de mainports in Nederland, Vlaanderen en het Duitse achterland. Brightlands Campus Greenport Venlo, als onderdeel van de kennis-as van Brightlands campussen in Limburg, is de spin in het web en fungeert als vliegwiel voor innovatie en vernieuwing.

De karakteristiek van de Maas en de Peel (zoals beschreven in het door de regio vastgestelde regionaal ruimtelijk kwaliteitskader) geeft richting en ruimte om ontwikkelingen mogelijk te maken. De provincie sluit hierbij aan op het Limburgse principe 'zorgvuldig omgaan met onze ruimte en voorraden boven- en ondergronds'. Het samenspel tussen de ambities uit het regionale beleid, het toekomstperspectief van de locatie en het ontwikkelingsperspectief van de omgeving spelen hierbij een rol. Het gaat niet alleen om het behouden en versterken van kwaliteit, maar ook om het toevoegen van kwaliteit aan de verschil- lende transitie-opgaven waar de regio voor staat: ‘sterker maken wat al sterk is’ en ‘de juiste ontwikkeling op de juiste plek’. Dit vraagt flexibiliteit en creativiteit van alle betrokkenen. Toch zullen zich altijd situaties voordoen waar geen of beperkte mogelijkheden zijn of waar bepaalde ontwikkelingen zijn uitgesloten.

De regio kent een omvangrijke bezoekersstroom gericht op toerisme en recreatie. In de Kop van Noord-Limburg en in de Peel/Peelbergen is sprake van clustervorming, waarbij de onderdelen van de clusters met elkaar verbonden worden door de recreatieve assen Midden Peelweg in het westelijk- en N271 in het oostelijk- deel van Noord Limburg. In het gehele gebied ontstaan echter initiatieven als gevolg van de combinatie van prachtige natuur, landschap en cultuurhistorie. Het is de ambitie dat deze sector zich - met respect voor de Limburgse principes, diverse belangen en omgevingswaarden - als Limburgse topsector kwalitatief doorontwikkelt.

De steden en dorpen ontwikkelen zich verder tot veilige, gezonde en vitale gemeenschappen, met een sterke sociale structuur en identiteit, een aantrekkelijk cultureel klimaat en voldoende voorzieningen. Het is ook een veilige regio: de economische- en wooncentra in de regio zijn afdoende beveiligd tegen de toenemende hoogwater risico’s. Hierbij zijn de landschappelijke kwaliteiten alleen daar waar dat absoluut noodzakelijk is aangetast. Het zorgt ervoor dat mensen in de regio willen blijven wonen of zich er willen vestigen. Noord-Limburg bereidt zich voor op klimaat- veranderingen. De ambitie is dat alle gemeenten in 2020 klimaatbestendig handelen en in 2050 zo goed als mogelijk klimaatbestendig zijn. Deze goede balans tussen mens, omgeving en welvaart is de randvoorwaarde voor de doorontwikkeling van de regio.

De belangrijkste uitdagingen en opgaven voor Noord-Limburg worden uitgewerkt aan de hand van de in 2019 door de acht Noord-Limburgse gemeenten geformuleerde Regiovisie Noord-Limburg 2040. Deze Regiovisie Noord-Limburg 2040 beschrijft de centrale ambitie van de acht gemeenten om de gezondste regio van Nederland te worden. Kern van deze ambitie is een gezonde balans tussen economische activiteiten, het sociaal-maatschappelijk ecosysteem en de kwaliteit van de leefomgeving. Voor deze Omgevingsvisie zijn de zes pijlers uit de Regiovisie als regionale opgave genomen. De pijlers ‘gezond zijn en gezond blijven’ en ‘gezonde leefomgeving’ zijn vanwege hun overlap zijn samengevoegd tot de opgave ‘vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving’:

  • Ondernemen & Innoveren (gezond ondernemen en gezonde arbeidsmarkt);
  • Toerisme & Leisure (gezond leven);
  • Vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving;
  • Mobiliteit & Logistiek (gezond verbinden);
  • Energie & Klimaat (gezond leefklimaat).
3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2021

Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg vastgesteld. In de omgevingsverordening staan regels op het gebied van milieu, wegen, water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte.

Alle regels die betrekking hebben op het omgevingsbeleid zijn ondergebracht in één verordening, die grofweg twee typen regels bevat:

  • Instructieregels gericht tot gemeenten of het waterschap;
  • Regels voor activiteiten die rechtstreeks voor eenieder gelden of voor specifieke doelgroepen.

De Omgevingsverordening 2021 is op 17 december 2021 vastgesteld maar op dit moment nog niet in werking getreden. De inwerkingtreding van de Omgevingsverordening 2021 is gelijk aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet (inwerkingtreding: 1 januari 2024). Tot het moment dat de Omgevingswet en de nieuwe Omgevingsverordening Limburg in werking treden, blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden.

3.2.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening bevat de juridische doorwerking van het omgevingsbeleid. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk 'Ruimte', waarin instructieregels voor gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd. De Omgevingsverordening Limburg 2014 is op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden. Sindsdien hebben allerlei wijzigingen van de Omgevingsverordening Limburg 2014 plaatsgevonden.

In artikel 2.2.2 van de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening moet houden met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro (ladder duurzame verstedelijking).

In artikel 2.4.2 van de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan gelegen in de regio Noord-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen, anders dan op de wijze zoals beschreven in de Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

3.2.4 Toetsing provinciaal beleid

Het beoogde initiatief voorziet in de splitsing van een bestaande woning op het adres aan De Brentjes 71 in Koningslust. De bestaande woning, een woonboerderij, wordt gesplitst in twee woningen. Vanwege de ligging in reeds bestaand bebouwd gebied, is dit initiatief passend te noemen. Het initiatief is dusdanig klein van aard dat het geen beperkingen oplevert voor de provinciale belangen. Het initiatief is dan ook passend binnen de kaders van de Provinciale Omgevingsvisie.

Onderhavig initiatief is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, zie paragraaf 3.1.2. Met voorliggend initiatief wordt juridisch-planologisch één extra wooneenheid mogelijk gemaakt. Met het mogelijk maken van één woning is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder niet van toepassing is.

Zoals in paragraaf 3.3.2 van deze ruimtelijke onderbouwing is vermeld, past het initiatief in de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024. Het initiatief voldoet hiermee aan de omgevingsverordening Limburg.

Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024

De gemeente Peel en Maas heeft samen met de gemeenten in Noord-Limburg (Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg) afspraken gemaakt over de regionale woningmarkt. In 2016 resulteerde dit in de ‘Regionale Structuurvisie wonen Noord-Limburg’. Ondertussen is op 22 september 2020 de geactualiseerde ‘Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 – 2024’ vastgesteld. Op grond van artikel 2.1, lid 3 Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft de ‘Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 – 2024’ de status van een intergemeentelijke structuurvisie. Hierdoor heeft het document een juridische status en een zelfbindend karakter.

Voor de gemeente Peel en Maas gold in het kader van de ‘Regionale Structuurvisie wonen Noord-Limburg’ een reductieopgave van 156 woningbouwplannen in de periode 2016-2020. Uit de recent vastgestelde Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 blijkt dat de gemeente Peel en Maas de gestelde opgave heeft overtroffen. Een van de centrale opgave in de Regionale Woonvisie is de kwalitatieve mismatch tussen de (toekomstige) woningbehoefte en de bestaande woningvoorraad. Het grootste deel van de woningvoorraad voor de toekomst staat er al. Dat maakt dat nieuwbouw slecht een klein deel vormt van de totale woningvoorraad.

De belangrijkste conclusies uit de analyses zijn:

  • 1. De komende 10-20 jaar groeit het aantal huishoudens netto met bijna 5.000, deze groei zit op regioniveau in de 65+ doelgroep;
  • 2. Er ontstaan overschotten in de niet-levensloopbestendige grondgebonden huur-, goedkope koop- en ruime, dure koopsegment;
  • 3. Ruim 3.000 woningen bevinden zich in kwetsbare woonsegmenten waar ook theoretische overschotten in dreigen te ontstaan.

Bij nieuwbouw dient bij voorkeur ingezet te worden op de realisatie van toekomstbestendige en flexibele woonsegmenten. Hierbij dienen de huishoudprognose van E’til (Progneff) als referentieprognose ten aanzien van het aantal nog toe te voegen nieuwbouwwoningen. Echter, de kwalitatieve toets is leidend. Progneff wordt daardoor als basis gehanteerd, maar er is (indien kwalitatief wenselijk) ruimte om ‘goede dingen’ te blijven realiseren. Daarvoor gelden de volgende regionale uitgangspunten:

  • Toevoegen van woningen in principe alleen in de kernen;
  • Gekeken dient te worden naar koppelkansen;
  • Toevoegen van woningen leidt niet tot het vergroten van het kwetsbare woningoverschot;
  • Het type toe te voegen woning moet passen binnen de kwalitatieve behoefte;
  • De regio streeft sociale en duurzame woonconcepten na;
  • Er wordt gezocht naar aansluiting op de landelijk, regionale en lokale duurzaamheidsdoelen.

Aanvullend is daarnaast in de Regionale Woonvisie tevens opgenomen dat:

  • Naast nieuwbouw er ook gekeken dient te worden naar de potentie van de bestaande voorraad en hoe deze zich verhoudt tot de veranderende (kwalitatieve) behoefte.
  • Er ook aandacht dient te zijn voor de huisvesting van specifieke doelgroepen, zoals starters en ouderen. Ten aanzien van deze doelgroepen wordt vooral ingezet op het realiseren van geschikte woningen voor ouderen, daar op deze manier de doorstroming wordt bevorderd. Zo ontstaat er tevens ruimte voor de starter op de woningmarkt.
  • Vraag en aanbod in de regio beter met elkaar in evenwicht dienen te zijn. De oplossing hiervoor ligt grotendeels binnen de bestaande woningvoorraad.
  • Leefbaarheid in kleine kernen onder druk staat. Toevoegen van woningen (in kleine mate) kan helpen om de leefbaarheid te verbeteren, maar vooral om de doorstroming te bevorderen.
3.3.2 Toetsing regionaal beleid

Het initiatief voorziet in het splitsen van één woning, een woonboerderij, in twee woningen aan de rand van Koningslust. Per saldo komt er planologisch één wooneenheid bij. De woningen zijn levensloopbestendig. In beide woningen zijn op de begane grond voorzieningen gerealiseerd, zoals een bad- en slaapkamer. Gezien de situering en aard draagt het initiatief bij aan de leefbaarheid in een kleine kern. Ten slotte voldoet het initiatief aan de vraag naar woningen waardoor het initiatief aansluit op de regionale uitgangspunten op basis van de Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024.

Het initiatief is hiermee in overeenstemming met het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Peel en Maas

Met de omgevingsvisie wil de gemeente bereiken dat Peel en Maas aantrekkelijk blijft én nog aantrekkelijker wordt. De gemeente noemt dat “het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving”. Dat kan door de waarden te versterken en bij te dragen aan de opgaven. De gemeente geeft ruimte voor ontwikkelingen, als de ontwikkeling bijdraagt aan de waarden en opgaven. Bij de waarden gaat het om de vraag wat kenmerkend is voor Peel en Maas en Peel en Maas uniek maakt. Met andere woorden, het DNA van Peel en Maas!

Het eigene aan Peel en Maas is niet in één term te vangen. Het geloof in de kracht van de vitale gemeenschappen is daarvoor een belangrijk vertrekpunt. Maar ook zelfsturing, verbinding door diversiteit en het werken aan een duurzame toekomst zitten in het DNA. Elk dorp heeft z’n eigen karakter. En ook het buitengebied is erg divers. De gemeente werkt al langer vanuit de kwaliteiten per landschappelijk deelgebied en dat blijven ze doen. De gemeente wil dit bijzondere gegeven van gebieden en dorpen met een eigen karakter koesteren en versterken. Daarom willen ze met elk initiatief ervoor zorgen dat wordt ingespeeld op de algemene waarden en op het karakter van dat deelgebied of dorp.

Het besluitgebied valt onder kleinschalig half open ontginningslandschap. Dit is kleinschalig landschap met afwisselend weiden, akkers, bos, heideterreintjes en daar doorheen (onverharde) paden. Rondom Koningslust zijn aantrekkelijke mozaïeklandschappen in combinatie met bos- en natuurgebieden te vinden. De te versterken waarden zijn:

  • Stimuleren van agrotoerisme (o.a. op bezoek bij de boer) en verbrede landbouw (o.a. zorgboerderijen) en extensieve recreatie.
  • Versterken van de biodiversiteit door variatie aan beplanting en de kwaliteit van bos en bosschages door te werken met divers sortiment, houtwallen en boomsingels en solitaire bomen.
  • Maken van ecologische oevers langs sloten en beken.
  • Maken van natte plekken in relatief lage gebieden, behoud extensieve (natte) weilanden.
  • Ontwikkelen en versterken van het wandelpaden- en fietspadennetwerk en het repareren van ontbrekende schakels in het netwerk.
  • Behoud van waardevolle doorzichten. Koester hiervoor ook open velden in bosrijk gebied.

Met de omgevingsvisie wordt geen nieuwe koers vastgelegd. De al ingezette koers uit bestaande kaderstellingen en beleidsdocumenten zijn samen in één document gebracht. Dit alles is samengebracht in zes opgaven, van beleid:

  • 1. Zo worden we duurzamer;
  • 2. Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 3. Het versterken van natuur en biodiversiteit;
  • 4. Goed wonen voor iedereen;
  • 5. Toekomstgericht ondernemen;
  • 6. Balans in het buitengebied.

Deze opgaven moeten niet los van elkaar gezien worden, maar juist in samenhang. Met name de eerste drie worden gezien als overkoepelende leidende principes. Bij elke ontwikkeling moet bekeken worden hoe een bijdrage aan deze drie opgaven kan worden geleverd.

3.4.2 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In december 2011 is de Structuurvisie Buitengebied door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het bestaande beleid van dat moment (Structuurplan 2008, Kwaliteitskader buitengebied, VAB beleid, Structuurvisie IV en Glas en het archeologiebeleid) samengebracht. De structuurvisie bevat grotendeels een voortzetting van het bestaand beleid.

Op 15 december 2015 is er een gewijzigde structuurvisie vastgesteld, waarin onder andere een hoofdstuk met beleid voor wonen in het buitengebied is toegevoegd. Het gewenste effect van het beleid voor het buitengebied is dat er ruimte moet zijn om te ontwikkelen met oog voor kwaliteit. Met het besef dat wanneer er geen ontwikkeling is dit ten koste gaat van de kwaliteit. Aan de andere kant dienen ontwikkeling en kwaliteit gelijk op te trekken.

De structuurvisie bevat de hoofdlijnen voor het te voeren ruimtelijke beleid. De structuurvisie heeft twee doelstellingen:

  • 1. de bundeling van het beleid dat als basis dient voor de juridische vertaling in het bestemmingsplan Buitengebied, en;
  • 2. het vormen van de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

Het Structuurplan Buitengebied Peel en Maas 2008 maakt deel uit van de Structuurvisie Buitengebied, hierover meer in paragraaf 3.4.3.

3.4.3 Structuurplan Buitengebied Peel en Maas 2008

Het beleid voor het buitengebied is grotendeels vastgelegd in het Structuurplan Buitengebied Peel en Maas 2008. Dit plan is in december 2008 vastgesteld door de vier gemeenteraden van de toenmalige gemeenten. Het structuurplan kent een grote mate aan gedetailleerdheid. Het Structuurplan gaat uit van gebiedtypologieën. Per gebiedtypologie en per thema, bijvoorbeeld agrarische bedrijven, worden beleidsuitgangspunten geformuleerd.

Het structuurplan dateert van 2008. In de afgelopen jaren is ervaring opgedaan of het geformuleerde beleid het gewenste antwoord geeft op de dynamische ontwikkelingen in het buitengebied. Daarnaast is de wetgeving waarop het structuurplan is gebaseerd gewijzigd. Op basis hiervan vinden enkele aanvullingen op het structuurplan plaats.

Binnen het Structuurplan 2008 zijn verschillende gebiedstypen gedefinieerd, welke zijn overgenomen in de structuurvisie. Het besluitgebied ligt in het gebiedstype 'kleinschalig half open ontginningslandschap'. Wat betreft de ruimtelijke, functionele en landschappelijke aspecten zijn voor dit gebiedstype de volgende beleidsuitspraken (ruimtelijk) relevant.

Doel ruimtelijk-landschappelijk

  • versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief kleinschalige, half open ruimten met bosjes, houtwallen, weilanden en akkers;
  • speciale aandacht is hierbij vereist voor het behoud van het kleinschalige half open karakter met bosjes en houtwallen;
  • versterking van het halfopen landschap van weilanden en akkers vanwege de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden;
  • realisatie van een verdere landschappelijke verdichting door weg-, perceelsrand- en erfbeplantingen in de half open linten;
  • behoud van waardevolle doorzichten. Realisatie van een landschappelijk raamwerk voor verschillende vormen van recreatie.

Ontwikkeling ruimtelijk-functioneel

  • beperkte toelating van verschillende economische functies in vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen;
  • versterking van functies wonen (ruimte-voor-ruimte), werken (verschillende vormen van recreatie) en (verbrede) landbouw met name in de linten;
  • binnen de landbouw een beperkte toelating van (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen.
3.4.4 Uitvoeringsbeleid woning- en woonkavelsplitsing 2022

Het college van Peel en Maas heeft, gelet op de bevoegdheid die volgt uit artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om omgevingsvergunningen voor de activiteit ruimtelijke ordening te verlenen, op 19 september 2022 besloten het Uitvoeringsbeleid woning- en woonkavelsplitsing 2022 vast te stellen.

De druk op de woningmarkt is hoog. Vanwege een gebrek aan voldoende en passende woningen en woonvormen blijven huizenprijzen in heel Nederland maar stijgen. De gemeente ziet de krapte op de woningmarkt ook in Peel en Maas terug, waarbij er wel verschillen tussen de kernen zijn. Via de in 2020 vastgestelde regionale woonvisie en de uitwerking van de kaderstellingen op het thema wonen uit 2019 werkt de gemeente aan antwoorden op de vragen die ze qua woningcapaciteit zien.

De woningvraag is bovendien dynamisch en een 'veelkoppig monster', wat ervoor zorgt dat er niet één, laat staan een integraal en pasklaar antwoord is. Peel en Maas moet daarom wedden op verschillende paarden om het hoofd te kunnen bieden aan alle verschillende vragen op en met betrekking tot het thema wonen. De gemeente heeft daarom misschien niet altijd oog voor de 'kleine oplossingen' of 'quick wins' die in een bepaalde mate verlichting (zeker op het niveau van het individu of gezin dat op zoek is naar een huis) kan brengen in een of meer onderdelen van 'de woningvraag'. Woning- en woonkavelsplitsing kan zo'n kleine oplossing of quick win zijn.

Van oudsher is woning- en woonkavelsplitsing in de bebouwde omgeving generiek uitgesloten in bestemmingsplannen. De huidige woningvraag is meer dan voldoende reden om daar nog eens goed naar te kijken. Dat past bovendien in de beweging van generiek naar maatwerk die in bestuurlijk Nederland (bijvoorbeeld met de Omgevingswet) en zeker in Peel en Maas al langere tijd volop gaande is. Woning- en woonkavelsplitsing heeft namelijk ook voordelen. Je maakt namelijk gebruik van bestaande bebouwing/grond, zodat er letterlijk en figuurlijk geen nieuwe ruimte nodig is. Verder is het een kans om alvast te werken aan het toekomstbestendig maken van bestaande woningen. Ook geeft het gelegenheid om grote woningen/woonkavels om te zetten in kleinere eenheden, wat past bij de vraag die vanuit de woningmarkt en de inwoners steeds meer opkomt. Deze opkomende vraag is weer ingegeven en biedt dan ook kansen voor het zorgen voor elkaar, iets dat Peel en Maas hoog in het vaandel heeft staan. Voldoende reden dus om te kijken onder welke omstandigheden en voorwaarden woning- of woonkavelsplitsing aanvaardbaar is, waarbij het goed is om te beseffen dat woning- en woonkavelsplitsing een uitzondering was, is én blijft.

Peel en Maas maakt het onder voorwaarden mogelijk 1 extra woning te bouwen in een bestaande woning (woningsplitsing) of op een kavel waar al een woning staat (woonkavelsplitsing). De uitgangspunten waarlangs de gemeente Peel en Maas woning- en woonkavelsplitsing beoordeelt zijn:

  • 1. Woningbehoefte van dorp of concreet individueel geval: Een splitsing draagt bij aan de woningbehoefte van een dorp en/of voorziet in de behoefte van een concrete woningzoekende. De initiatiefnemer is bereid hier zo nodig bindende afspraken over te maken.
  • 2. Splitsen alleen in de bebouwde omgeving: De te splitsen woning of woonkavel ligt in de bebouwde omgeving.
  • 3. Klaar voor het leven: Bij woningsplitsing is zowel de bestaande als de nieuwe, afgesplitste woning bij voorkeur direct toekomstbestendig, maar zijn ze beide in elk geval eenvoudig toekomstbestendig te maken. Bij woonkavelsplitsing is de nieuwe woning in elk geval direct toekomstbestendig en is de bestaande woning bij voorkeur ook direct toekomstbestendig maar is deze in elk geval eenvoudig toekomstbestendig te maken.
  • 4. Duurzaam wonen
    • a. Energie: Bestaande bouw (bij woonkavelsplitsing de bestaande woning, bij woningsplitsing het gehele woongebouw dus inclusief de nieuwe, afgesplitste woning) beschikt bij voorkeur tenminste over het energielabel dat op het moment van splitsing beleidsmatig minimaal aanvaardbaar is.
    • b. Klimaat (bij woonkavelsplitsing voldoende onbebouwde oppervlakte): Bij woonkavelsplitsing blijft gemiddeld tenminste 50% van de woonkavels onbebouwd en onverhard of zijn maatregelen mogelijk die een vergelijkbaar resultaat opleveren.
    • c. Klimaat (afvloeiing regenwater): Regenwater mag niet meer op het gemeentelijk vuilwaterriool worden geloosd.
    • d. Circulariteit: Te gebruiken (bouw)materialen zijn bij voorkeur afkomstig uit of van een bron die niet ‘opdroogt’ en/of hernieuwbaar is.
  • 5. Goede buur, goed gesprek
    • a. Participatie: De initiatiefnemer toont uiterlijk op het moment van indienen van een formele aanvraag aan hoe de omgeving is meegenomen in de plannen en wat er met de input van de omgeving is gedaan.
    • b. Woorden wegen mee: De in a bedoelde input krijgt een plaats in het beoordelingskader (zie ook uitgangspunt 7).
  • 6. Maatwerk als standaard: Maatwerk staat voorop in de afweging om wel of niet mee te werken aan een splitsingsinitiatief.
  • 7. Altijd passend bij en in de omgeving: Er is altijd sprake van een goede ruimtelijke ordening / een goede omgevingskwaliteit.
  • 8. Een goed begin is het halve werk: Splitsingsinitiatieven zonder goede voorbereiding worden niet in behandeling genomen.
  • 9. Splitsen als proef: Het uitvoeringsbeleid geldt bij wijze van proef voor 50 splitsingsinitiatieven, ongeacht locatie/dorp/kern, op volgorde van ontvangst van de aanvraag omgevingsvergunning mits goed voorbereid als bedoeld in uitgangspunt 8. Op het eind/na afloop van de proef evalueert Peel en Maas de werking van het beleid en neemt het een besluit over mogelijke aanpassing en/of voortzetting.
3.4.5 Duurzaamheidsagenda 2020

In december 2020 heeft Peel en Maas de Duurzaamheidsagenda 'Beleef Samen Duurzaamheid' vastgesteld. De gemeente heeft de ambitie om in 2050 klimaat- en energieneutraal te zijn. Deze ambitie komt voort uit opgaven waar we ons als samenleving wereldwijd voor geplaatst zien en waarvoor internationaal (Klimaatverdrag van Parijs uit 2015) en nationaal (Klimaatakkoord uit 2019) afspraken zijn vastgelegd.

Eén van de thema’s in de Duurzaamheidsagenda is energietransitie. Doelstelling voor de energietransitie is ‘Peel en Maas Klimaat en Energieneutraal in 2050’. Om invulling te geven aan de doelstelling en aan het uitgangspunt voor energietransitie is een overgang nodig van aardgas naar duurzame alternatieven voor verwarming (en koeling) van woningen en gebouwen. Deze overgang noemen we de warmtetransitie. De Transitievisie Warmte is een uitwerking van het thema Energietransitie, meer hierover in paragraaf 3.4.6.

3.4.6 Transitievisie warmte 2021

In de Transitievisie Warmte is aansluiting gezocht bij het uitgangspunt voor de energietransitie zoals opgenomen in de Duurzaamheidsagenda. Dit uitgangspunt luidt "We zetten conform Trias Energetica bovenal in op stimuleren van energiebesparing". Besparen heeft namelijk de allerhoogste prioriteit, omdat besparen relatief snel voordelen oplevert voor de burgers en ondernemers. Alles wat bespaard wordt, hoeft niet te worden opgewekt.

Met de Transitievisie Warmte staat de gemeente aan het begin van een grote en complexe opgave om samen met burgers en ondernemers de gebouwde omgeving in de gemeente Peel en Maas voor 2050 aardgasvrij te maken. De Transitievisie Warmte 1.0 is de eerste versie, waarmee de gemeente de start van dit proces inleidt dat nodig is voor deze warmtetransitie.

Uit de Transitievisie blijkt dat bestaande woningen/het bestaande woongebouw minimaal moet (gaan) beschikken over energielabel B. Als in de toekomst de eisen qua energie(label) in het energie- en duurzaamheidsbeleid veranderen, dan gelden de nieuwe, veranderde eisen dus voor splitsingsinitiatieven die na de beleidsverandering mogelijk worden gemaakt.

3.4.7 Toetsing gemeentelijk beleid

Het initiatief betreft de splitsing van een bestaande woonboerderij, waardoor twee wooneenheden ontstaan. De splitsing voorziet in de concrete behoefte van de huidige bewoners. De woning ligt aan de rand van het dorp Koningslust in de bebouwde omgeving.

Er komt geen bebouwing en verharding bij door het initiatief. Daarnaast is het hemelwater reeds afgekoppeld. Er worden energiebesparende maatregelen genomen, zoals de plaatsing van extra zonnepanelen, om het vereiste energielabel B te halen.

Navolgend wordt puntsgewijs getoetst aan de uitgangspunten uit het 'Uitvoeringsbeleid woning- en woonkavelsplitsing 2022' voor woningsplitsing:

  • 1. Op de locatie is sprake van een tijdelijke mantelzorg constructie waarbij de moeder van beide gezinnen in huis woonde en daar verzorgd werd door zoon en dochter. Hiervoor zijn destijds twee wooneenheden gecreëerd en deze tijdelijke situatie wordt nu aangepast naar een permanente oplossing daar de mantelzorg door overlijden van moeder niet meer van toepassing is. De planologische splitsing voorziet daarin in de concrete behoefte van de huidige bewoners.
  • 2. De woning ligt aan de rand van het dorp Koningslust in de bebouwde omgeving.
  • 3. In beide wooneenheden zijn op de begane grond voorzieningen gerealiseerd, zoals een bad- en slaapkamer, waardoor de woningen toekomstbestendig zijn.
  • 4.  
    • a. Er worden energiebesparende maatregelen genomen, zoals de plaatsing van extra zonnepanelen, om het vereiste energielabel B te halen. Deze maatregelen worden uiterlijk binnen één jaar naar onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning gerealiseerd.
    • b. Er komt geen bebouwing en verharding bij door het initiatief.
    • c. Het hemelwater reeds afgekoppeld.
    • d. De bouwtechnische splitsing is reeds op basis van de bouwvergunning uit 2009 doorgevoerd.
  • 5. De meest nabijgelegen buren zijn geïnformeerd over het initiatief om de splitsing van het pand ook planologisch vast te leggen.
  • 6. zie voorgaande punten.
  • 7. Uit de toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten (Hoofdstuk 3 en Hoofdstuk 4 blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
  • 8. N.v.t.
  • 9. N.v.t.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de uitvoerbaarheid van het initiatief worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. In dit hoofdstuk wordt getoetst in hoeverre dit initiatief haalbaar is in het kader van milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het besluitgebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Toetsing

Door Buro Ontwerp & Omgeving is in augustus 2023 een historisch vooronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies uit het vooronderzoek beschreven.

Binnen het besluitgebied zijn in de huidige situatie een woning, twee schuren, een kapelletje en enkele opstallen aanwezig. De woning betreft een voormalige boerderij, welke in de tweede wereldoorlog grotendeels is verwoest. Na de oorlog is deze boerderij herbouwd, en in gebruik genomen als woning. In de loop van de jaren zijn diverse bouwwerkzaamheden uitgevoerd op de locatie (verbouwen woning, realisatie schuren).

Op het terrein waren in het verleden een ondergrondse (huisbrandolie) en een bovengrondse (diesel) tank aanwezig. Tijdens in 2002 uitgevoerd bodemonderzoek zijn er ter plaatse van de ondergrondse tank, welke tijdens het onderzoek reeds verwijderd was, geen verontreinigingen aangetoond. Ter plaatse van de dieseltank is een verontreiniging met minerale olie in de bodem aangetoond. Deze is in 2007 geheel gesaneerd, in combinatie met een PAK verontreiniging aan de zuidwestzijde van de woning.

Op het overige deel van de locatie is, tijdens het in 2002 uitgevoerde bodemonderzoek, plaatselijk een licht verhoogd gehalte PAK in de bovengrond aangetoond. In het grondwater zijn destijds licht verhoogde concentraties van enkele zware metalen aangetoond. Op het oostelijk deel van het terrein is een grondwal aanwezig, dit betreft grond afkomstig van het eigen terrein.

Bij een inspectie van het terrein in het kader van het vooronderzoek, zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op een verontreiniging van de bodem. Er zijn geen activiteiten waargenomen die kunnen leiden tot een verontreiniging van de bodem.

Delen van het terrein zijn verhard met klinkers, plaatselijk is split en/of natuursteen als halfverharding toegepast. Er zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen op het terrein of op de daken. Wel zijn tijdens eerder uitgevoerd bodemonderzoek bijmengingen met puin in de bodem waargenomen. In 1965 is de schuur ten zuidwesten van de boerderij afgebrand. Na de brand zijn de restanten (puin) van de afgebrande schuur op delen van het terrein verwerkt als verhardingsmateriaal. Mogelijk zijn de puinbijmengingen hiervan afkomstig. Op basis van de bekende informatie is echter niet uit te sluiten dat het puin asbestverdacht is.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek wordt geen aanleiding gezien voor het uitvoeren van een bodemonderzoek conform de NEN-5740.

Conclusie

Op basis van het onderzoek vormt de vastgestelde milieyhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering voor de verlening van de omgevingsvergunning.

4.2 Geluid

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Het initiatief heeft betrekking op de splitsing van een bestaande woning op het adres aan De Brentjes 71 in Koningslust. De bestaande woning, een woonboerderij, wordt gesplitst in twee woningen. Woningen zijn geluidgevoelige objecten. Om deze reden is door Buro Ontwerp & Omgeving in maart 2024 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies behandeld.

Er zijn geen gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen in de nabijheid van de woningen aanwezig. Het besluitgebied ligt dan ook niet in de zones van gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen. Akoestisch onderzoek naar gezoneerde industrieterreinen en spoorlijnen is dan ook niet nodig. Op basis van de Wgh ligt het besluitgebied wel binnen de (onderzoeks)zones van De Brentjes en de Poorterweg. Om die reden is onderzoek gedaan naar geluidshinder afkomstig van deze wegen.

De Brentjes

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van De Brentjes bedraagt 53 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden, echter aan de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 53 dB wordt voldaan.

Poorterweg

De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Poorterweg bedraagt 48 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Verlening hogere grenswaarden

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op De Brentjes, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan (realisatie van twee woningen) is het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Op basis van de Wgh kan de gemeente Peel en Maas een hogere waarde verlenen voor de geluidsbelasting van 53 dB voor twee woningen afkomstig van De Brentjes. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde procedure gelijktijdig met de ruimtelijke procedure.

Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient bij nieuwe woningen een akoestische binnenwaarde van 33 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai gegarandeerd te worden. Echter, voor transformaties, zoals bij deze ontwikkeling, zijn er geen waarden voor de binnenwaarde genoemd in het Bouwbesluit 2012. De gemeente Peel en Maas heeft aangegeven dat bij de twee woningen gestreefd moet worden naar de saneringswaarde van 38 dB.

De hoogste cumulatieve geluidsbelasting bedraagt 59 dB, exclusief aftrek ex artikel 110g. Om de binnenwaarde bij de woningen te halen, moet een minimale geluidsisolatie van (59-38=) 21 dB worden bereikt.

Ter indicatie: volgens artikel 3.2 van het Bouwbesluit 2012 bezit een standaard gevelconstructie een minimale geluidsisolatie van 20 dB.

In de geluidsbelaste zuidgevel van de woningen zitten enkele kleine ramen. Gezien het kleine glasoppervlak is aannemelijk dat de geluidsisolatie van de zuidgevel minimaal 21 dB bedraagt. Daardoor wordt in de woningen voldaan aan de gewenste binnenwaarde van 38 dB.

Conclusie

Het aspect geluid vormt, na het verlenen van hogere grenswaarden, geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.3 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Lokale luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's ter plaatse van de te splitsen woning kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK)1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. Het CIMLK geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het besluitgebied tussen 2021 en 2030. Het CIMLK maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2021 en 2030 in het besluitgebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

Het initiatief voorziet in de splitsing van één woonboerderij, waardoor er twee woningen ontstaan. Dit zijn geen gevoelige functies zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit.

NIBM

Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader bij de verlening van een milieuvergunning voor een veehouderij. Hiervoor zijn in de Wgv zowel geurnormen als afstandsnormen vastgelegd ter bescherming van de omliggende geurgevoelige objecten, zoals woningen, rondom veehouderijen. De landelijke wetgever heeft door middel van de geurnormen en afstandsnormen vastgelegd welke geurhinder acceptabel is. De gemeente kan echter voor haar grondgebied afwijkende geurnormen vaststellen. Deze afwijkende geurnormen kunnen zowel hoger als lager zijn en deze worden vastgelegd in een gemeentelijke geurverordening. Zowel de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid is primair bedoeld als toetsingskader bij de vergunningverlening bij veehouderijen.

Daarnaast kan de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid worden gebruikt bij de toetsing van de planologische aanvaardbaarheid van nieuwe geurgevoelige objecten nabij veehouderijen. Daarbij wordt gekeken of het aanvaardbaar is om een nieuw geurgevoelig object te realiseren nabij de bestaande veehouderijen. Deze omgekeerde toetsing wordt ook wel de omgekeerde werking genoemd. Door middel van de omgekeerde werking wordt voorkomen dat mensen worden blootgesteld aan overmatige geurhinder. Wanneer wordt voldaan aan de normen uit de Wgv of de gemeentelijke geurverordening dan is een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat gegarandeerd en worden bestaande rechten van de omliggende veehouderijen niet aantast. Voor veehouderijen die meldingsplichtig zijn geldt de Wgv niet. Deze veehouderijen moeten voor geur worden getoetst aan de geurnormen uit het Activiteitenbesluit. De geurnormen uit het Activiteitenbesluit zijn echter gelijk aan de geurnormen uit de Wgv.

Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)

In de Wgv worden alleen normen genoemd voor de individuele veehouderijen. De geurnorm op basis van een individuele geurbelasting wordt de voorgrondbelasting genoemd. De hoogte van de normen voor de geurgevoelige objecten nabij het plangebied zijn bepaald op basis van de volgende kenmerken:

  • De nieuwe woningen zijn geurgevoelige objecten, welke geen relatie hebben tot het agrarisch bedrijf;
  • De gemeente Peel en Maas ligt in een concentratiegebied II (Zuid);
  • De nieuwe woningen liggen buiten de bebouwde kom van Koningslust.

In de onderstaande tabel staan de normen uit de Wgv, welke gelden voor de nieuwe woningen, weergegeven.

Overzicht van de normen uit de Wgv voor de nieuwe woning  
  Geurnorm voor dieren
met vastgestelde
geuremissie (voorgrondbelasting)  
Afstandsnorm voor emissiepunt
en GGO voor dieren
zonder vastgestelde geuremissie  
Afstandsnorm voor dierverblijf
en GGO  
Normen uit de Wgv   14 ouE/m3   50 meter   25 meter  

De geurnorm afkomstig van alle veehouderijen te samen wordt de achtergrondbelasting genoemd. Voor de achtergrondbelasting zijn in de Wgv geen normen opgenomen. De achtergrondbelasting kan dan ook alleen maar worden beoordeeld op basis van kwaliteit van het leefmilieu.

Toetsing

In verband met de splitsing moet (opnieuw) worden getoetst aan het aspect geur. Woningen zijn geurhindergevoelig. Door Buro Ontwerp & Omgeving is in december 2023 een onderzoek agrarische geurhinder uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Hieronder worden kort de conclusies van het onderzoek behandeld.

De woningen (geurgevoelige objecten) bevinden zich op een grotere afstand dan 50 meter van een dierverblijf, waarin dieren zonder een vastgestelde geuremissie worden gehuisvest. De woningen voldoen dan ook aan de afstandsnorm van 50 meter tot het emissiepunt van een dierenverblijf uit de Wgv.

Uit de berekening naar de voorgrondbelasting blijkt dat de voorgrondbelasting maximaal 5,9 ouE/m3 bedraagt bij de woningen. De milieukwaliteit is redelijk goed, op basis van de optredende voorgrondbelasting. De norm van 14,0 ouE/m3 uit de Wgv wordt niet overschreden bij de woningen.

Op basis van de Wgv en het gemeentelijke geurbeleid kan worden gesteld dat bij de geurgevoelige objecten een goed woon- en leefklimaat wordt gegarandeerd.


Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.5 Externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden LPG-tankstations

In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. Het bevoegd gezag wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan door het treffen van veiligheidsmaatregelen. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Toetsing

In de huidige situatie is op de locatie een (beperkt) kwetsbaar object aanwezig. Door de woningsplitsing is er sprake van toevoeging van een nieuw (beperkt) kwetsbaar object. Het aantal personen in het besluitgebied neemt hierdoor in de dag- en nachtperiode toe, ten opzichte van de huidige situatie.

De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart van Nederland. Het besluitgebied is gelegen bij de blauwe druppel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0007.png"

Uitsnede risicokaart van Nederland

Stationaire bronnen

Op circa 980 meter ten westen van het besluitgebied, aan de Sevenumsedijk 18A, ligt een terrein van M en J. van Kempen waar opslag van propaantanks plaatsvindt. Het besluitgebied ligt ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour. Het besluitgebied is tevens buiten het brand- en explosieaandachtgebied gelegen. Het betreft geen Bevi-inrichting. Een nadere onderbouwing kan daarom achterwege blijven.

Mobiele bronnen

Op circa 1.580 meter ten oosten van het besluitgebied liggen drie buisleidingen van Gasunie Transport Services. De leidingen hebben de volgende kenmerken:

Naam leiding   Uitwendige diameter   Werkdruk   Invloedsgebied groepsrisico  
A-665   47,99 inch   79,90 bar   580 meter  
A-578   42,01 inch   66,20 bar   490 meter  
A-520   24,02 inch   66,20 bar   310 meter  

Het besluitgebied ligt buiten het invloedsgebied van het groepsrisico van voornoemde leidingen. Een nadere beoordeling van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

De N277 en N560 liggen op circa 1.000 meter ten oosten en 1.000 meter westen van het besluitgebied. Beide wegen zijn niet opgenomen in het Basisnet en bevatten geen plaatsgebonden risicocontour. Op circa 2.000 meter ten noorden van het besluitgebied ligt de A67 (wegvak L5). Over deze weg worden brandbare en toxische vloeistoffen en brandbare en toxische gassen vervoerd. Het besluitgebied ligt ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour en het brand- en explosieaandachtsgebied. Het grootste invloedsgebied bedraagt >4.000 meter. Het besluitgebied ligt daardoor binnen het invloedsgebied, maar buiten de toetsafstand van 200 meter. Om deze reden hoeft het groepsrisico niet kwantitatief inzichtelijk te worden gemaakt. Wel geldt er een (beperkte) verantwoordingsplicht van het groepsrisisco.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Het plangebied ligt ca. 2000 meter ten zuiden van de A67 en ligt in het invloedsgebied van het vervoer van toxische stoffen over de A67. In het plangebied moet rekening worden gehouden met een scenario waarin ten gevolge van een ongeval met het vervoer van gevaarlijke stoffen, een toxische wolk met de wind mee over het plangebied gaat.

Omdat alleen het toxische scenario van toepassing is én het plangebied buiten de 200meter-zone van de A67 ligt, is het standaard advies van de Veiligheidsregio voor een toxische scenario van toepassing:

Het advies voor de initiatiefnemer is:

  • Wanneer voor ventilatie een installatie nodig is, plaats dan op een makkelijk te bereiken plaats, een noodknop waarmee de installatie uitgezet kan worden zodat er geen ventilatielucht meer van buitenaf wordt ingebracht. De noodknop kan bijvoorbeeld in de meterkast of bij een brandmeldinstallatie worden geplaatst.

Het advies naar de gebruikers van de gebouwen is:

  • Maak de gebruikers bewust van de risico's en het handelingsperspectief: binnenblijven, ramen en deuren sluiten en mechanische ventilatie uitzetten.
  • Indien gebouwen geheel of gedeeltelijk zijn voorzien van natuurlijke ventilatie is het advies om naar een ruimte te gaan waar ramen en deuren gesloten kunnen worden en de mechanische ventilatie uitgezet kan worden.
  • Neem het toxisch scenario en handelwijze op in het bedrijfsnoodplan.

Het advies voor de gemeente is:

  • Informeer de initiatiefnemer en de gebruikers van het plan over de risico's van de risicobron en het daarbij horende handelingsperspectief en borg dit in overeenkomsten, voorschriften etc. voor zover dit (juridisch) mogelijk is.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.6 Bedrijven- en milieuzonering

Indien door middel van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, gevoelige functies of milieuhinderveroorzakende functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed woon- en leefmilieu binnen en buiten het besluitgebied mogelijk is. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de aanbevolen richtafstanden met één stap worden verminderd. De richtafstanden voor gevaar kunnen niet zonder meer met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf de grens van de locatie van de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies.

Toetsing

Het initiatief heeft betrekking op de splitsing van een bestaande woning op het adres aan De Brentjes 71 in Koningslust. De bestaande woning, een woonboerderij, wordt gesplitst in twee woningen. Woningen zijn hindergevoelige functies. Er worden geen hinderveroorzakende functies mogelijk gemaakt. Het besluitgebied en haar omgeving maakt gezien de aanwezige functies deel uit van een 'gemengd gebied'.

Hinderveroozakende functies in het besluitgebied

Binnen het besluitgebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het besluitgebied

In de omgeving van het besluitgebied zijn enkele hinder veroorzakende functies gelegen. Deze functies zijn in onderstaande tabel opgenomen, waarbij de locatie, de milieucategorie, de grootste richtafstand en de feitelijke afstand tot het initiatief zijn vermeld:

Locatie   Milieuc-
ategorie  
Grootste richtafstand (rustige woonwijk)   Grootste richtafstand (gemengd gebied)   Korste afstand tot de nieuwe gevoelige bestemming  
Caravanstalling (Poorterweg 119 en 121)   Opslaggebouwen 2.0   30   10   85 meter  
Grondgebonden agrarisch bedrijf (Poorterweg 94-96)   Akkerbouw en fruitteelt
2.0  
30   10   115 meter  
Glastuinbouwbedrijf (Poorterweg 103)   Tuinbouw, kassen met gasverwarming 2.0   30   10   145 meter  
Intensieve veeteelt (De Brentjes 88)   Fokken en houden van pluimvee: opfokkippen en mestkuikens
4.1  
200   100   300 meter  
Intensieve veeteelt (Poorterweg 110)   Fokken en houden van varkens
4.1  
200   100   350 meter  

Uit de tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden.

Transformatorhuisje

Aangrenzend aan het besluitgebied, naast het diepvrieshuisje op Poorterweg 86, staat een transformatorhuisje. Bij de productie van stroom is sprake van elektromagnetische straling in een elektromagnetisch veld. Uit onderzoek van het RIVM over gezondheid en elektromagnetische velden als gevolg van de aanwezigheid van transformatorstations is geconcludeerd dat de sterkte van de velden afneemt wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Uit dit onderzoek2 blijkt dat 0,4 µT (jaargemiddelde) wordt bereikt op een afstand van 7 meter van het transformatorstation. Dit wordt door de Rijksoverheid als grenswaarde aangenomen bij situaties van langdurige blootstelling. Het transformatorhuisje staat op circa 25 meter van de geplande woning en voldoet daarom aan de genoemde afstand.

Conclusie

Het aspect bedrijven- en milieuzonering vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.7 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Beleid Waterschap

Waterbeheerprogramma Waterschap Limburg

Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Met het waterbeheerprogramma (WBP) geeft Waterschap Limburg richting aan het waterbeheer in de periode 2022-2027. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.

De opgaven rond klimaat en water zijn zo groot en complex dat we ze alleen met gezamenlijke inspanning op kunnen lossen. Daarom heeft het waterschap collega-overheden, inwoners, bedrijven en belangenorganisaties gevraagd mee te denken over invulling van dit waterbeheerprogramma en laten reageren tijdens een omgevingsreis door Limburg. Dit werd door alle partijen erg gewaardeerd en er zijn veel waardevolle ideeën en suggesties opgehaald die in dit programma zijn verwerkt. Ook bij de uitvoering van het plan wordt de omgeving gevraagd om mee te denken en mee te doen.

Water in ruimtelijke plannen

Sinds de nieuwe keur van 1 april 2019 geldt geen ondergrens meer voor het aanvragen van een wateradvies (voorheen was de ondergrens een plangebied met een oppervlakte van 2.000 m2). Alle ruimtelijke plannen waarbij het aspect water een rol kan spelen komen in aanmerking voor wateradvies. Het Waterschap Limburg heeft een aantal toetsingspunten opgesteld waar ruimtelijke plannen aangetoetst worden. Deze toetsingspunten zijn hieronder te vinden:

  • 1. Doorgaans zijn lager gelegen gebiedsdelen het meest geschikt. Nagaan of het plangebied nodig is voor wateropgave van omliggende gebieden; zorgen dat geen logische waterstructuren worden geblokkeerd.
  • 2. Circa 10% van het plangebied reserveren voor water. Rekening houden met hoogteverschillen in het plangebied en omgeving. Voorkomen van wateroverlast en erosie door afstromend water vanuit de omgeving naar het plangebied en andersom.
  • 3. Uitvoeren van bodem- en infiltratieonderzoek en bepalen grondwaterstand. Input voor ontwerpen van het hemelwatersysteem. Denk ook aan bodemverontreinigingen.
  • 4. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren).
  • 5. Toepassen voorkeursvolgorde voor de waterkwantiteit (hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool.
  • 6. Toepassen voorkeurstabel afkoppelen. Verantwoorde systeemkeuze conform voorkeurstabel; maatwerk per situatie. Bij voorkeur toepassen van bovengrondse waterhuishoudkundige voorzieningen. Bij diepte-infiltratie gelden zeer strenge randvoorwaarden; liever geen diepte-infiltratie toepassen.
  • 7. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dimensioneren op 100 mm per etmaal voor Noord Limburg (ten noorden van Sittard) en 80 mm per twee uur ten zuiden van Sittard met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur. Voldoende opvangcapaciteit en een duurzame leegloop realiseren.
  • 8. Beheer en onderhoud regelen. Denk aan bereikbaarheid, controlemogelijkheid, verantwoordelijkheid.

Beleid gemeente

Gemeentelijk rioleringsplan 2022 – 2026; gemeente Peel en Maas

Nieuwe plannen worden op wateraspecten getoetst door de watertoets (onder de omgevingswet wordt dit de 'weging van het waterbelang'). De reeks “vasthouden-bergen-afvoeren” is hierbij leidend. Dat betekent ook dat in nieuwe plannen voldoende ruimte moet worden gereserveerd voor het vasthouden en bergen van water, de zogenaamde “blauwe ruimte”. We hanteren hiervoor een processchema voor de watertoets.

Bestaande bouw

Voor bestaande gebouwen en percelen geldt dat de gemeente het hemelwater blijft inzamelen en transporteren naar een zuiveringtechnisch werk (overnamepunt RWZI, bij gemengde riolering), het oppervlaktewater of naar de bodem (bij gescheiden riolering). Het gescheiden aanleveren van te lozen hemelwater en huishoudelijk afvalwater op de gemeentelijke riolering en het verwerken van overtollig regenwater op het eigen perceel wordt door de gemeente en het waterschap gestimuleerd.

Bij wateroverlastknelpunten en bij rioolvervangingsprojecten, waarbij gemengde riolering wordt vervangen door gescheiden riolering, kan de gemeente het lozen van hemelwater op het vuilwater of gemengde riool verbieden op grond van bestemmingsplan, hemel- en grondwaterverordening of omgevingsplan (vanaf 2022). Vooralsnog houdt de gemeente de trits 'stimuleren-faciliteren-afdwingen' aan. In het kader van het Waterketenplan 2021-2025 onderzoekt de gemeente deze planperiode welke specifieke bergingseisen er gehanteerd worden in geval van nieuwbouw, verbouw en herinrichting. Hierbij wordt ook aangesloten bij het handboek riolering nieuwbouw.

Beleid nieuwbouw

Bij nieuwbouwsituaties zamelt de gemeente geen hemelwater in. De eigenaar van gebouwen en percelen verwerkt ten minste 50 mm hemelwater zelf binnen de perceelgrens, tenzij dat technisch onmogelijk is. Voor extreme neerslaggebeurtenissen wordt voorzien in een overloop via het oppervlak naar de openbare ruimte.

Situatie besluitgebied

Het initiatief betreft een woningsplitsing van een bestaande woning, waardoor de regelgeving voor bestaande bouw geldt. Er verandert niets in de waterhuishouding ten opzichte van de eerdere situatie. Er wordt geen bebouwing en verharding toegevoegd. Het hemelwater is reeds afgekoppeld.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing Archeologie

Het initiatief voorziet in de splitsing van een woonboerderij, waardoor er twee wooneenheden ontstaan. Er worden geen gebouwen gesloopt en gebouwd. Ten behoeve van het initiatief vinden er geen bodemingrepen plaats. Nader archeologisch onderzoek kan daardoor achterwege blijven.

Toetsing Cultuurhistorie

Het besluitgebied is aangemerkt als 'kleinschalig half open ontginningslandschap'. Dit zijn plekken waar individuele boeren zich hebben gevestigd en kleine stukjes land hebben ontgonnen en bebost. Vaak ontbrak het aan middelen om grote eenheden te ontginnen waardoor kleine percelen van agrarische grond en kleine productie- en/of geriefhoutbosjes (eikenhakhoutbosjes) zijn ontstaan. De ontginningen van deze kleinschalige half open ontginningslandschappen zijn jonger dan de oude, verdichte / besloten bouwlanden en ouder dan de grootschalige (heide- en veen-) ontginningen van na 1890. De percelen werden in het verleden vaak omgeven door eikenhakhoutwallen om vee buiten de akkers te houden.

De geschiedenis van De Brentjes 71 in Koningslust gaat bijna net zo ver terug als die van Petrus de Koning, de naamgever van het dorp. Misschien bestaat het al tweehonderd jaar, in elk geval was deze plek al in 1837 bewoond. Op een tranchotkaart, vervaardigd tussen 1803 en 1820 staan de vier boerderijen van Petrus de Koning duidelijk ingetekend. De naam Koningslust staat hier vermeld ten westen van het Koningsbosch, ter hoogte van de huidige Midden Peelweg. De straatnaam De Brentjes zou pas in 1953 zijn voorgesteld.

Het kadaster gaat terug tot 1838. Hetzelfde kadaster maakt duidelijk dat er in 1843 al een woning was op het adres dat nu De Brentjes 71 heet. De archieven gaan terug tot 1837. Daar is deze plek terug te vinden als Hei 446bis. Hier staat één van de eerste gebouwen van wat nu Koningslust heet. Rond 1837 verandert Hei 446bis in Heide 536. In 1923 wordt dit Heide 842. Vanaf 1936 luidt het adres Koningslust 573. In 1957 wordt het dan De Brentjes 24. Van de laatste nummerwijziging is officieel niet bekend wanneer deze exact heeft plaatsgevonden. Gezien advertenties in Midden-Limburg moet het in 1967 geweest zijn.

De boerderij kreeg het flink te verduren tijdens de oorlog en een latere brand, de boerderij wordt bijna volledig verwoest en opnieuw opgebouwd. Eerst wordt het woonhuis in de oorlog zwaar beschadigd, later wordt de schuur vernield door een brand. In de oorlog werd het woonhuis beschoten, een groot geluk was dat de stallen niet geraakt zijn en het vee niets had geleden. Het hele woonhuis lag echter in puin. Het Heilig hartbeeld kwam nog intact onder het puin vandaan, maar bij het aanraken viel het alsnog in stukken.

Naast de boerderij kwamen er een monumentale kapel en een diepvrieshuisje op de kavel.

Leonarduskapel

Waarschijnlijk is 1898 het bouwjaar van de Leonarduskapel, maar in alle archieven staat 1901 als jaartal: het jaar van de inzegening en officiële ingebruikname. De kapel staat op de hoek van De Brentjes en de Poorterweg, het heeft volgens het kadaster altijd op het perceel van het huidige De Brentjes 71 gelegen. Het is gebouwd op de plek waar voorheen een veldkruis stond.

In de kapel staat een beschilderd beeld van de geketende Leonardus met een bruine pij en in zijn linkerhand een gesloten boek. Eén van de ketenen aan zijn linkervoet is verbroken. In heel West-Europa wordt Leonardus vereerd als genezer en als patroonheilige van boeren en hun vee, van smeden, slotenmakers, lastendragers, fruithandelaars en kruideniers, maar ook van vroedvrouwen, zwangere vrouwen, moeilijke zwangerschappen en het ongeboren leven. De kapel van de Heilige Leonardus past dus uitstekend bij Koningslust, een boerenstreek waar het land is ontgonnen door een Broederorde, gesticht door Leonardus de Koning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0008.jpg"

Foto van de Leonarduskapel

Monumentale linden

De twee lindebomen die de kapel omgeven, zijn als monumentale kapellinden opgenomen in het Landelijk Register Monumentale Bomen. De Linden zijn waarschijnlijk tussen 1940 en 1950 geplant. Tijdens de laatste officiële inspectie in 2020 hadden de bomen een hoogte van 23 meter en een omtrek van 237 centimeter en waren deze in goede conditie. Behalve enkele bomen rond het terrein van Daelzicht, zijn dit de enige monumentale bomen van Koningslust.

Diepvrieshuisje

In 1959 wordt op het perceel een diepvrieshuisje gebouwd. De aanschaf van een eigen diepvries was toen nog veel te duur voor de meeste gezinnen, als hun huis al over elektriciteit beschikte. In het diepvrieshuisje was een carrousel met wel honderd lades. In Koningslust heeft het diepvrieshuisje nog tot eind jaren zestig dienst gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.OMG0172-ON01_0009.jpg"

Diepvrieshuisje

Binnen het besluitgebied zijn waardevolle elementen aanwezig, zoals de monumentale Leonarduskapel, de monumentale linden en het beeldbepalende diepvrieshuisje. Met het initiatief vindt geen aantasting plaats van deze waardevolle elementen.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.9 Ecologie

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling moet, in het kader van de Wet natuurbescherming, in beeld worden gebracht of er sprake is van invloeden op natuurwaarden en beschermde soorten. In de wet wordt onderscheid gemaakt in gebieds-, soort- en bosbescherming.

Toetsing

Gebiedsbescherming

Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.

In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn gevoelig voor stikstofdepositie Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Deurnsche Peel & Mariapeel en ligt op een afstand van ca. 5,3 km ten westen van het plangebied. Gezien het type werkzaamheden en de ligging van het besluitgebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden zijn er geen negatieve effecten als oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, optische verstoring en verstoring door trilling, geluid en mechanische effecten.

De inpandige verbouwing is reeds uitgevoerd, waardoor de realisatiefase al heeft plaatsgevonden. Door de splitsing is er per saldo één wooneenheid toegevoegd. Op een afstand van ca. 5,3 km is het niet aannemelijk dat de splitsing van de woning in de gebruiksfase resulteert in een stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Een AERIUS-berekening kan daarom achterwege worden gelaten.

Soortenbescherming

Met het initiatief wordt een bestaande woonboerderij planologisch gesplitst in twee woningen. De inpandige verbouwing, waarbij de buitenmuren gehandhaafd zijn en het dak onaangetast is gebleven, is reeds uitgevoerd. Een quickscan natuurtoets is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.10 Verkeer en parkeren

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat het initiatief geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

Toetsing

Verkeer

Het initiatief voorziet in een woningsplitsing, waardoor er uit één woning, twee woningen ontstaan. De verkeersgeneratie, als gevolg van het initiatief, kan worden bepaald met behulp van de CROW-publicatie 381 “Toekomstbestendig parkeren: Van parkeerkencijfers naar parkeernormen” (december, 2018) en “Demografische kencijfers per gemeente” van het CBS. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de verkeersaantrekkende werking afhankelijk is van de stedelijkheid van de gemeente, de ligging t.o.v. het centrum en het woningtype. Koningslust valt onder de gemeente Peel en Maas. Het CBS typeert de gemeente Peel en Maas als een ‘weinig stedelijke' gemeente. Volgens het CROW kan de ligging van het besluitgebied getypeerd worden als ‘rest bebouwde kom’, aangezien de locatie zich aan de rand van het dorp bevindt.

Op basis van de kencijfers van het CROW bedraagt de gemiddelde verkeersaantrekkende werking van twee-onder-een-kap koopwoningen op een dergelijke locatie gemiddeld 7,8 verkeersbewegingen per etmaal. Voor twee twee-onder-een-kapwoningen komt dit neer op een totale verkeersgeneratie van (2 x 7,8 =) 15,6 ritten per etmaal.

In de huidige situatie is er planologisch één vrijstaande woning mogelijk. Een vrijstaande koopwoning heeft een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Per saldo ontstaat er door de woningsplitsing een toename van (15,6 - 8,6 =) 7 verkeersbewegingen per etmaal.

Ontsluiting geschiedt via De Brentjes. Deze straat heeft voldoende capaciteit om het aantal verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Voor het besluitgebied geldt het 'Parapluplan Parkeernota Peel en Maas'. Op basis van dit parapluplan moet het initiatief voldoen aan de 'Nota parkeernormen'. Op basis van de parkeernormen geldt voor een woonhuis in de rest bebouwde kom een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woonhuis. Voor twee woonhuizen geldt daardoor een parkeernorm van (2 x 2,0 =) 4 parkeerplaatsen.

Algemeen uitgangspunt is dat een ruimtelijk initiatief op eigen terrein kan voldoen aan de parkeervraag. Op het afgesplitste kavel zijn drie parkeerplaatsen aanwezig, met een garage. Op de andere kavel is één parkeerplaats aanwezig, plus een lange oprit welke nog eens als twee parkeerplaatsen telt. Het initiatief voldoet daarmee aan de parkeernormen.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

4.11 Kabels en leidingen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante kabels en leidingen.

Toetsing

In het besluitgebied zijn geen kabels en leidingen gelegen, die een juridisch- planologische bescherming genieten. Om de overige kabels en leidingen in het besluitgebied te inventariseren dient voor (eventuele toekomstige) grondwerkzaamheden een zogenaamde KLIC-melding verricht te worden. Aan de hand van deze KLIC -melding wordt met de betreffende kabels- en leidingenbeheerders afspraken gemaakt voor eventuele aanpassingen mocht dat nodig blijken.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het verlenen van de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid

In voorgaande hoofdstukken is de woningsplitsing van de woonboerderij aan De Brentjes 71 in Koningslust besproken. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is een toets naar de relevante beleids-, milieu- en omgevingsaspecten uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het initiatief samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Het voorliggende initiatief betreft een particulier initiatief op particuliere grond. Met het initiatief zijn geen kosten voor de gemeente gemoeid, anders dan kosten die op basis van de gemeentelijke legesverordening in rekening kunnen worden gebracht. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer is vastgelegd dat de gemeentelijke kosten, die verband houden met de ruimtelijke procedure en mogelijke planschade, op de initiatiefnemer worden verhaald. Het initiatief betreft geen ontwikkeling waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan noodzakelijk is. De financiële uitvoerbaarheid wordt daarmee geacht te zijn aangetoond.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De meest nabijgelegen buren zijn geïnformeerd over het initiatief om nu ook de planologische splitsing te realiseren.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Voorliggend initiatief voorziet in de splitsing van een bestaande woning op het adres aan De Brentjes 71 in Koningslust. De bestaande woning, een woonboerderij, wordt gesplitst in twee woningen. De inpandige verbouwing is reeds uitgevoerd, met dit initiatief wordt de planologische splitsing mogelijk gemaakt. Er wordt geen bebouwing en verharding toegevoegd.

Uit toetsing aan de verschillende milieu- en haalbaarheidsaspecten blijkt dat er voldaan wordt aan de wet- en regelgeving en er geen nadelige effecten op de bestaande situatie in en in de omgeving van het besluitgebied te verwachten zijn.