| Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22ag, Maasbreeseweg 65 te Helden |
|---|---|
| Status: | ontwerp |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.TAMOPH22AG-ON01 |
Op de locatie Maasbreeseweg 65 te Helden is sprake van een tijdelijk vergund transportbedrijf op een voorheen aanwezige intensieve veehouderijlocatie met een agrarisch perceel. Op de locatie Slinkstraat 15 te Panningen is sprake van een IV-locatie waar op dit moment geen vee en milieuvergunning meer aanwezig is.
Initiatiefnemer, exploiteert op het bedrijventerrein van Maasbree (Groesweg en Venloseweg) een transport-, opslag-, stalling- en handelsbedrijf. Het belangrijkste onderdeel van het bedrijf betreft de stelling/opslag van kabelhaspels en overige bijbehorende zaken van energiebedrijf Enexis. Gezien de groei van het bedrijf (de energietransitie is in volle gang waardoor Enexis een steeds grotere vraag heeft bij initiatiefnemer om kabelhaspels en overige materialen te stallen) is er behoefte aan uitbreiding in de vorm van bedrijfsoppervlak. Omdat de locaties in Maasbree volledig benut zijn en hier geen uitbreidingsmogelijkheden zijn, is initiatiefnemer op zoek gegaan naar een nieuwe locatie op korte afstand. Hierbij is de vrijkomende agrarische bedrijfslocatie Maasbreeseweg 63-65-67 te Helden (KI-station) naar voren gekomen. Deze locatie is aangekocht zodat vestiging mogelijk is geworden. Inmiddels is deze locatie tijdelijk vergund voor deze doeleinden.
Op dit moment heeft het plangebied nog geen bedrijfsbestemming. Omdat de voorziene ontwikkelingen niet passen binnen deze bestemming, is het planvoornemen niet mogelijk op dit moment.
In onderstaande figuur wordt de ligging van het plangebied, bij de entree van het bedrijventerrein van Panningen komende vanuit Helden/Maasbree weergegeven (rood omcirkeld).
Tevens is de compensatielocatie (Slinkstraat 15 te Helden, een IV-locatie) aangeduid.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding plangebied (rood omcirkeld).
Ter plaatse van het plangebied vigeert het van rechtswege verkregen 'Omgevingsplan gemeente Peel en Maas' (hierna: het Omgevingsplan). Dit Omgevingsplan is in werking getreden op 1 januari 2024. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 zijn alle geldende ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, e.d.) onderdeel van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas.
In het nieuwe deel van het Omgevingsplan zijn nog geen specifieke regels voor onderhavige locatie opgenomen. Daar er nog geen specifieke regels zijn vastgesteld in het Omgevingsplan is voor onderhavige locatie het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld op 24 december 2014 door de gemeenteraad van Peel en Maas, geraadpleegd.
Op het perceel geldt volgens het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' de enkelbestemming 'Agrarisch Grondgebonden' en 'Agrarisch' (Maasbreeseweg 65) en 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' (Slinkstraat 15). Daarnaast geldt er op de Maasbreesweg 65 gedeeltelijk een bouwvlak, de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden: 2' en de gebiedsaanduidingen 'Ontwikkelingszone - bebouwingslinten', 'wro - zone - wijzigingsgebied 1 ob' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' (allen Maasbreesweg 65) en op de Slinkstraat 15 een 'bouwvlak', de aanduidingen 'wro - zone - wijzigingsgebied 4 go' en 'wro - zone - wijzigingsgebied 2 ko' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 7' op beide locaties.
Binnen de functie 'Agrarisch Grondgebonden' en 'Agrarisch' is de ontwikkeling van het bedrijf en de sanering van Slinkstraat 15 niet in overeenstemming met het geldend planologisch-juridisch kader. Onderhavig voornemen is enkel mogelijk te maken middels een wijziging van het Omgevingsplan.
Aan de hand van voorliggende Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM), wordt een wijzigingsbesluit verzocht bij het bevoegd gezag via de IMRO-standaard. Dit TAM-omgevingsplan dient als wijzigingsbesluit via de technieken van IMRO.
Het plangebied betreft één locatie met twee adressen en meerdere kadastrale percelen aan de Maasbreeseweg en de straat Loo. Het gebied is gelegen op korte afstand van het bestaande bedrijventerrein van Panningen. Het gaat hierbij om de percelen kadastraal bekend als gemeente Helden, sectie V, nummers 1619, 1610, 1611, 1612, 1614, 1608, 1618 en 790. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 35.695m2.
Onderstaande luchtfoto en kadastrale kaart duiden de ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten opzichte van de omgeving aan.
Uitsnede luchtfoto en kadastrale kaart met aanduiding plangebied.
In de bestaande situatie is sprake van de aanwezigheid van een transportbedrijf met twee bedrijfswoningen en een tweetal kleine bedrijfsgebouwen.
Hierboven in hoofdstuk 1 is reeds beschreven hoe het planvoornemen is ontstaan. De energietransitie is op stoom gekomen waardoor de vraag naar de opslag/stalling van kabelhaspels is toegenomen.
Bij de uitwerking van het planvoornemen is het aspect stedenbouw en landschap uitvoerig onderzocht en nauwgezet uitgewerkt. Tevens heeft er een omgevingsdialoog met de buurt plaatsgevonden.
De locatie is de afgelopen decennia in gebruik geweest als landbouwgrond en KI-station en gelegen in de nabijheid van het industrieterrein Panningen.
Omdat de eigenaar van het KI-bedrijf geen toekomst meer ziet voor het bedrijf op deze locatie, is de locatie verkocht. Tevens is de locatie van KI aan de Slinkstraat verkocht aan initiatiefnemer zodat ook hier de intensieve veehouderij komt te vervallen. Gezien de bebouwing, ligging, etc. is een omvorming van de agrarische bestemming een logische ruimtelijke ontwikkeling.
De bestaande situatie wordt inzichtelijk gemaakt aan de hand van navolgende oblique-luchtfoto's.
Oblique-luchtfoto's ter plaatse van het plangebied.
Initiatiefnemer, Wijnen Trucking Service, exploiteert een transport en handelsbedrijf (een logistiek bedrijf in brede/uitgebreide vorm) op het bedrijventerrein van Maasbree.
Vanwege groei van het bedrijf is initiatiefnemer in overleg getreden met de gemeente Peel en Maas om een nieuwe bedrijfslocatie te vinden in de directe omgeving. Op advies van de gemeente heeft initiatiefnemer met de voormalige eigenaar van het KI-station op de locatie Maasbreeseweg 65 in contact getreden om aankoop te onderzoeken (samen met hun locatie Slinstraat 15 te Helden). De gemeente gaf als voorwaarde voor vestiging van het bedrijf van initiatiefnemer op de Maasbreeseweg 65 aan initiatiefnemer mee dat de locatie Slinsktraat 15 gesaneerd moet worden.
Initiatiefnemer is tot een aankoop gekomen van de beide locaties en heeft in 2023 en 2025 de Maasbreeseweg 65 al reeds tijdelijk vergund voor haar logistieke bedrijfsactiviteiten. Middels onderhavig plan wordt alles permanent juridisch-planologisch geregeld.
Initiatiefnemer voert in de huidige situatie onderstaande logistieke activiteiten uit (al in de vorm van stalling haspels op de locatie Maasbreeseweg 65 op basis van de verleende omgevingsvergunningen).
Initiatiefnemer is gespecialiseerd in het bieden van integrale logistieke dienstverlening, met een focus op transport en warehousing. De onderneming ontzorgt haar opdrachtgevers in de volledige logistieke keten, waarbij de nadruk ligt op klanten die actief zijn binnen de verduurzamingssector.
De bedrijfsactiviteiten bestaan in de huidige situatie voornamelijk uit de opslag en handling van kabelhaspels, meetapparatuur en overige materialen en producten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van projecten gericht op de energietransitie en verduurzaming van infrastructuur. Deze activiteiten vinden plaats binnen daartoe ingerichte binnen- en buitenopslaglocaties.
Er is logistieke opslag voorzien ten behoeve van meerdere doeleinden (supply-chain voor meerdere bedrijven die initiatiefnemer verzorgt en ontzorgt). Er is met name opslag voorzien voor materialen van nutsbedrijven (Enexis). Dit zijn hoofdzakelijk haspels in de buitenlucht in kleinere onderdelen (zoals slimme meters of andere producten) in een te bouwen bedrijfsgbeouw.
Er vindt transport plaats met ca. 10-20 eigen vrachtwagens (allemaal voorzien van minimaal Euro 6 motoren, de meest energie zuinige motoren op dit moment). Het vervoer vindt plaats t.b.v. diverse klanten (o.a. Enexis). Er wordt op eigen locatie gewerkt met elektrische heftrucks en ruwterrein heftrucks.
In bovenstaande paragraaf is de huidige situatie beschreven. Vanuit Enexis is er een toenemende vraag naar de opslag/overslag/stalling van kabelhaspels om de energietransitie de komende jaren verder vorm te kunnen geven. Hiervoor heeft initiatiefnemer extra bedrijfsterrein nodig.
Ter plaatse van onderhavig plangebied is dit mogelijk. De locatie is gelegen in de nabijheid van de hoofdlocatie in Maasbree en gelegen centraal in het werkgebied van Enexis (voornamelijk zuidoost Nederland) nabij belangrijke verbindingswegen.
Het planvoornemen is weergegeven op onderstaande figuur. Binnen dit gebied wordt de weergegeven inpassing gerealiseerd. Het gehele terrein wordt met gebroken puin semi-verhard voor de opslag/overslag/stalling van kabelhaspels (max. 2,6m hoge haspels).Het voorerf is regulier verhard.
Verder zijn er lichtmasten geplaatst en een hekwerk geplaatst.
Onderhavig planvoornemen maakt het planologisch mogelijk dat op deze locatie een transportbedrijf actief mag zijn met binnen en buitenopslag..
Voor de binnenopslag is een bedrijfsgebouw voorzien van 6.300m2. Dit gebouw is voorzien op het oostelijk deel (voormalige KI-station terrein).
Als ruimtelijke compensatie/tegenprestatie is de sanering (feitelijke sloop en intrekking milieuvergunning) voorzien van de intensieve veehouderijlocatie Slinkstraat 15 te Helden.
Onderhavig planvoornemen voorziet in het optreden van nieuwe ruimtelijke effecten. Aangezien het planvoornemen voorziet in aanleg- en bouwactiviteiten zijn er ruimtelijke effecten. In het landschapsplan (zie bijlage 4) is aangegeven hoe deze ruimtelijke effecten worden gecompenseerd middels landschappelijke inpassingsmaatregelen.
Daarnaast kan nog worden gesteld dat bij de uitwerking van de basisuitgangspunten van het planvoornemen rekening is gehouden met de omgeving.
Hiermee worden de ruimtelijke effecten voor de omgeving zo goed mogelijk vorm gegeven en zo veel mogelijk beperkt.
Verder is voorzien in een safetywal/vangrail (zie tekening). Deze ligt aan de 'binnenzijde', uit het zicht, en heeft een hoogte van ca. 70cm. De hoogte van ca. 70cm is vanuit veiligheid noodzakelijk. Daar komt bij dat de vangrail overal achter het hekwerk en achter het groen wordt geplaatst en daarmee niet zichtbaar is vanaf de openbare weg. Hiermee zijn de ruimtelijke effecten aanvaardbaar.
Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat de (mogelijk optredende) ruimtelijke effecten van onderhavig planvoornemen aanvaardbaar worden geacht.
Ter plaatse van het plangebied vigeert het van rechtswege verkregen 'Omgevingsplan gemeente Peel en Maas' (hierna: het Omgevingsplan). Dit Omgevingsplan is in werking getreden op 1 januari 2024. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 zijn alle geldende ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, e.d.) onderdeel van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas.
In het nieuwe deel van het Omgevingsplan zijn nog geen specifieke regels voor onderhavige locatie opgenomen. Daar er nog geen specifieke regels zijn vastgesteld in het Omgevingsplan is voor onderhavige locatie het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas, geraadpleegd.
Ter plekke van onderhavige plangebied zijn de volgende planologisch-juridische relevante regels van toepassing.
Op basis van de 'oude' wetgeving is ter plaatse van onderhavige locatie het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' van kracht, vastgesteld op 24 december 2014 door de gemeenteraad van Peel en Maas.
Op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' heeft het plangebied de functie 'Agrarisch' en 'Agrairsch - Grondgebonden' (met nadere aanduidingen). Op een deel van het plangebied is tevens de functie 'Waarde - Archeologie 5 en 7'' van kracht.
Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan van rechtswege 'Buitengebied Peel en Maas' is opgenomen in onderstaande afbeelding.
Tevens is een uitsnede van de compensatielocatie Slinkstraat 15 te Helden (bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij') weergegeven.
Uitsnede verbeelding omgevingsplan' met aanduiding plangebieden (rood omkaderd).
Het doorvoeren van de beoogde ontwikkelingen is in strijd met het Omgevingsplan daar binnen de functie 'Agrarisch - Grondegebonden' en 'agrarisch' geen transportbedrijf met opslag/stalling en bebouwing - met in begrip van bijbehorende voorzieningen - is toegestaan binnen het geldend planologisch-juridisch kader. Onderhavig voornemen is enkel mogelijk te maken middels een wijziging van het Omgevingsplan.
Aan de hand van voorliggende Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM), wordt een wijzigingsbesluit verzocht bij het bevoegd gezag via de IMRO-standaard. Dit TAM-omgevingsplan dient als wijzigingsbesluit via de technieken van IMRO. Voor het opnemen in een later geconsolideerd omgevingsplan is een nieuw wijzigingsbesluit nodig conform de Standaard officiële publicaties (STOP) met bijbehorende toepassingsprofielen (TPOD). Onderhavige motivering is opgesteld ter motivering bij het te nemen wijzigingsbesluit.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid en wordt het project hieraan getoetst. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de instructieregels Rijk (AMvB's). Voor de beschrijving van het provinciaal beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg (OvL). Voor de beschrijving van het regionale beleid is gebruik gemaakt van de Regiovisie Noord-Limburg. Tot slot is het gemeentelijke beleid ontleend aan de Omgevingsvisie Peel en Maas.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: 'NOVI') vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden.
In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn met name de algemene belangen zoals het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte en het waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid van belang. Verder geldt dat sprake is van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen zoals genoemd in de NOVI in het geding zijn. Onderhavige locatie valt niet binnen een door het rijk gekenmerkte opgaven en/of ontwikkeling. Kortom, de beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de NOVI.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB): het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving. In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.
Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit (Ob) richt zich tot alle partijen die in de fysieke leefomgeving actief zijn: burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.
Besluit activiteiten leefomgeving
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. De regels ter bescherming van het spoor en de zwemmers worden met het Invoeringsbesluit Omgevingswet ingevoegd.
Besluit bouwwerken leefomgeving
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels ter bescherming van de nationale belangen, waaronder:
Beoordeling
In Hoofdstuk 5 van deze motivering worden de aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Voor zover de instructieregels relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling, worden deze regels in Hoofdstuk 5 bij het betreffende aspect behandeld.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een instructieregel voor zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. De instructieregel in artikel 5.129g Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) regelt dat bij een wijziging van het omgevingsplan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling toepassing van de ladder vereist is. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Artikel 5.129g (zorgvuldig ruimtegebruik en tegengaan van leegstand)
Toetsing
Artikel 5.129g van het Bkl bepaalt dat de ladder voor duurzame verstedelijking betrekking heeft op een stedelijke ontwikkeling die voldoende substantieel is. Dit wordt bepaald door de aard en omvang van het woningbouwplan in relatie met de omgeving. Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan voor wanneer een ontwikkeling een 'stedelijke ontwikkeling' betreft.
Over de vraag wanneer precies sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zich gebogen in een overzichtsuitspraak (d.d. 28 juni 2017, zaaknummer 201608869/1/R3). Daarnaast moet de Laddertoets alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.
Voorliggend voornemen ziet op een herontwikkeling van agrarisch naar een transportbedrijf dat reeds tijdelijk vergund is in ruimtelijk opzicht. De bedrijfslocatie heeft een oppervlakte van bruto ca. 3,5 hectare. Bij de reeds verleende tijdelijke vergunningen (2023 en 2025) is reeds aangetoond dat er grote behoefte is aan onderhavige ontwikkeling.
Er is sprake van een zeer specifieke bedrijfscategorie (transportbedrijf ten behoeve van de net-infrastructuur) dat in deze regio een groot terrein van ca. 3 hectare nodig heeft. Na een lange zoektocht in hoofdzakelijk Peel en Maas is deze locatie gekozen. Hiermee is sprake van een actuele behoefte terwijl er in omgeving/marktregio geen vergelijkbare bestaande bedrijfskavels beschikbaar zijn.
Daarmee wordt voldaan aan de toepassing van de ladder.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat onderhavige ontwikkeling geen stedelijke ontwikkeling betreft zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Onderhavig planvoornemen levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie en eventuele van toepassing zijnde rijksinstructieregels. Het plan is passend binnen de doelstellingen en het beleid van het Rijk. Er bestaan geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling.
Op 15 december 2020 is de Omgevingsvisie vastgesteld door Gedeputeerde Staten, waarna vervolgens Provinciale Staten deze op 1 oktober 2021 hebben vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is op 25 oktober 2021 in werking getreden.
In algemene zin is de Omgevingsvisie een strategische en lange termijn visie (2030-2050) op de fysieke leefomgeving. In de visie worden onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed omschreven. Daarnaast worden tevens de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving - indachtig de Omgevingswet - in de Omgevingsvisie meegenomen.
Hoofdopgaven
In de Omgevingsvisie worden door de provincie drie hoofdopgaven onderscheiden die Limburg-breed spelen. Weliswaar verschillen de accenten per gebied en per sector. De hoofdopgaven zijn:
Limburgse principes en algemene zonering
Bij het maken van afwegingen op het gebied van de fysieke leefomgeving hanteert de provincie de volgende principes:
Op basis van de POVI wordt onderscheid gemaakt tussen thematische visies en gebiedsgerichte visies hetgeen is onderverdeeld in 'zoneringen'. Onderhavig plangebied is, zoals onderstaande afbeelding weergeeft, gelegen in de zone 'Buitengebied'.
Uitsnede provinciale zoneringen met aanduiding plangebied.
Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo'n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Zuid-Limburg zijn er in Noord- en Midden-Limburg meer mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de natuurlijke omstandigheden en de ruimteclaims vanuit verschillende transitieopgaven, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk.
Hoewel het plangebied op grond van de Omgevingsvisie Limburg binnen het 'buitengebied' ligt, is middels voorliggend voornemen sprake van een logische uitbreiding van het bedrijventerrein van Panningen. Onderhavig planvoornemen past binnen deze beleidsuitgangspunten van de provincie Limburg. De nieuwe bedrijfskavel komt ter plaatse van de aanduiding 'Buitengebied' hetgeen mogelijk is conform het provinciaal beleid (herontwikkeling agrarische locaties). Door de maatregelen zoals opgenomen in het landschapsplan wordt er kwaliteit geleverd die past binnen deze locatie in het buitengebied van Helden
Op 1 januari 2024 is de 'Omgevingsverordening Limburg' (OvL) in werking getreden De Omgevingsvisie Limburg is een zelfbindend document en bindt daarmee enkel de provincie Limburg. Daar waar de provincie van mening is dat het noodzakelijk is om bindende regels te stellen voor de uitwerking van onderdelen van beleid in de POVI, dan gebeurt dit in de Omgevingsverordening Limburg.
In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. De Omgevingsverordening Limburg bevat twee soorten regels:
Bij de OvL behoren een aantal thematische kaarten. Deze kaarten zijn digitaal raadpleegbaar, waarbij op perceelniveau kan worden beoordeeld welke provinciale regels uit de OvL van toepassing zijn. Deze thematische kaart is in onderstaande afbeelding inzichtelijk gemaakt en vervolgens nader uitgewerkt.
Gebiedsaanwijzingen Omgevingsverordening Limburg ter plekke van plangebied.
Instructieregel buitengebied
Op basis van de OvL is onderhavig plangebied gelegen binnen een gebied gekenmerkt als 'Buitengebied' op grond waarvan volgens de Omgevingsverordening specifieke regels gelden met betrekking tot:
Onderhavige ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een agrarische bedrijfslocatie tot een niet-agrarische bedrijfslocatie t.b.v. een transportbedrijf. Volgens artikel 12.5 van de OvL beschrijft een motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen dat:
1 Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg laat de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad of planvoorraad bedrijventerreinen alleen toe, als dat in overeenstemming is met de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 9 (Werklocaties) van de provinciale omgevingsvisie, de regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg.
Toetsing: hierboven is reeds beschreven dat onderhavige locatie, gelegen direct aangrenzend aan het bestaande bedrijventerrein van Panningen, ruimtelijk passend is en tevens een herontwikkeling betreft.
4 Een omgevingsplan:
a. laat geen bedrijfskavel toe met een oppervlakte groter dan 5 hectare;
b. laat niet toe dat bestaande bedrijfskavels worden samengevoegd waardoor er een bedrijfskavel met een oppervlakte groter dan 5 hectare ontstaat;
c. laat niet toe dat gebouwen zodanig worden gerealiseerd of met elkaar verbonden dat zij de grens van een bedrijfskavel overschrijden.
Toetsing:
Ad a: wordt aan voldaan met een kavel van bruto ca. 3,5 hectare.
Ad. b: wordt aan voldaan.
Ad. c: wordt aan voldaan.
5 De motivering bij een omgevingsplan bevat:
a. een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het eerste, tweede of derde lid en aan het vierde lid; en
b. een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en, wanneer dat aan de orde is, de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.
Toetsing:
Ad. a: wordt aan voldaan, zie hierboven.
Ad. b: is aan voldaan.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan de uitgangspunten van de 'Instructieregels nieuwe planvoorraad wonen' zoals opgenomen in artikel 12.1 van de OvL.
Instructieregel overstromingskansgebied C (Artikel 3.1 OvL)
Op grond van de provinciale regels geldt, met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, voor 'overstromingskansgebied C' een gemiddelde overstromingskans per jaar van 1:25 als omgevingswaarde.
De omgevingswaarden bedoeld in het OvL zijn inspanningsverplichtingen voor het waterschap waaraan uiterlijk in 2035 dient te zijn voldaan. Onderhavig planvoornemen levert geen strijdigheid op met onderhavige provinciale (instructie)regels. Op het aspect water wordt in paragraaf 5.9 van voorliggende motivering nader ingegaan.
Onderhavig plan levert geen strijd op met de Provinciale Omgevingsvisie en eventuele van toepassing zijnde provinciale instructieregels zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Limburg. Het plan is passend binnen de doelstellingen en beleid van de Provincie en er bestaan geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend plan.
De gemeente Peel en Maas heeft recent (in februari 2021) een notitie opgesteld waarin de gehele bedrijventerreinmarkt in de gemeente Peel en Maas wordt beoordeeld. De gemeente houdt het dynamisch voorraadbeheer tegen het licht in de notitie evenals de regionale POL-opgaven.
Hieronder is een samenvatting weergegeven zoals opgenomen in de notitie:
'Economische setting Peel en Maas
Het gaat goed met de gemeente Peel en Maas, zeker economisch gezien. De gemeente voorziet in ruim 18.000 banen en de afgelopen jaren is het aantal bedrijven fors toegenomen. Peel en Maas kent een solide economische structuur, waarvan de sectoren agrofood, maakindustrie en in wat minder uitgesproken mate logistiek, recreatie en toerisme en detailhandel de dragers zijn.
Peel en Maas staat niet op zichzelf en maakt nadrukkelijk onderdeel uit van een regionale economie. Vanuit onze bescheiden positie leveren we graag een bijdrage aan de ontwikkeling van en innovatie in de lokale en regionale economie, onder andere door het creëren van een duurzaam ondernemersklimaat.
De bedrijventerreinen
De algemene staat van de bedrijventerreinen in Peel en Maas is redelijk tot goed te noemen. Enkele terreinen zijn toe aan een facelift, maar over het algemeen liggen de terreinen er prima bij. Het ontbreekt helaas aan parkmanagement, dat op geen enkel bedrijventerrein in Peel en Maas georganiseerd is. Ook beschikken de terreinen niet (meer) over het keurmerk veilig ondernemen. Dit begint zijn weerslag op de beeldkwaliteit van de terreinen te krijgen. Via de ondernemersverenigingen kunnen mogelijk wel afspraken worden gemaakt om eventuele fysieke ingrepen geborgd te krijgen.
Nieuwe ontwikkelmogelijkheden staan onder druk
De komende jaren is tenminste 14 hectare nieuw bedrijfsareaal nodig om het lokale MKB en de maaksector te kunnen (blijven) faciliteren en economische groei te kunnen borgen. Nieuw bedrijfsareaal is ook hard nodig om gewenste de kwaliteitsslag te maken waarbij ruimte geboden wordt aan bedrijven die gelet op hun aard en omvang beter thuishoren op een van de bedrijventerreinen (juiste bedrijf op juiste plek).
Om ervoor te zorgen dat de gemeente ontwikkelruimte kan blijven bieden aan haar MKB bedrijven, zal op korte termijn gestart moeten worden met grondverwerving en (bijbehorende) ruimtelijke procedures.
Aanbevelingen
Op basis van voorliggende notitie, afgezet tegen beleidsbepalende documenten lokaal en regionaal wordt een aantal aanbevelingen gedaan die ertoe bijdragen dat de gemeente Peel en Maas ook in de (nabije) toekomst een gemeente zal zijn die kan bogen op een solide economische structuur. De belangrijkste zijn:
1. Kies voor kwaliteit in plaats van kwantiteit;
2. Toevoeging van industriële grond is noodzakelijk om ruimte te (blijven) bieden aan lokale MKB (nieuwvestiging en uitbreiding);
3. Toevoeging van bedrijfsareaal gaat hand in hand met het toekomstbestendig maken en houden van de huidige bedrijventerreinen en is tevens een financiële motor om op andere plekken de gewenste herstructureringsvorm te financieren;
4. De uitbreiding van industriële grond dient als eerste beslag te krijgen op de bedrijventerreinen in Maasbree en Meijel;
5. Grote(re) bedrijven in de logistieke sector passen gelet op het karakter en uitstraling van de gemeente niet (meer) binnen de gemeente Peel en Maas, maar dienen gefaciliteerd te worden bij onder andere Greenport.'
Zoals hierboven is geciteerd is er in Peel en Maas op de bedrijventerreinen met name behoefte aan nieuwe kavels voor lokale MKB-bedrijven. De komende jaren is volgens de notitie behoeft aan meerdere hectares uitgeefbaar bedrijventerrein per jaar.
Conclusie i.r.t. planvoornemen Maasbreeseweg 65
Het planvoornemen, dat voorziet in ruimte voor één lokaal MKB-bedrijf, past naadloos binnen de gemeente notitie bedrijventerreinen waarin behoefte en toekomstmogelijkheden zijn onderzocht.
De gemeente Peel en Maas heeft op dit moment een structuurvisie (Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen, vastgesteld maart 2015) die specifiek ingaat op sectoraal beleid inzake kernen en bedrijventerreinen binnen de gemeente Peel en Maas.
Het plan is het bedrijf te vestigen op een bestaande agrarische locatie en deze uit te breiden. In het Structuurplan Buitengebied (2008), dat onderdeel uitmaakt van de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas (2015) zijn randvoorwaarden uitgewerkt voor de herinvulling van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (VAB). De hergebruiksmogelijkheden voor een VAB-locatie zijn verbreed in de 'Beleidsnotitie nieuwe denkrichting Vrijkomende (Agrarische) Bebouwing (VAB) in het buitengebied'. In de 'Beleidsnotitie verruiming mogelijkheden Vrijkomende Agrarische Bebouwing (VAB) in het buitengebied'van 2024 is het VAB-beleid opnieuw herijkt.
Uit de toelichting en voorwaarden voor omschakeling blijkt dat het beleid voor VAB-locaties bedoeld is voor kleinschalige bedrijven in een lage milieucategorie, die gebruik maken van het bestaande agrarische erf. Derhalve sluit het initiatief, met een benodigde oppervlakte van enkele hectares, waarvoor uitbreiding van het ruimtegebruik nodig is, niet goed aan bij de uitgangspunten voor het VAB-beleid, al zijn er wel overeenkomsten. Zo staat de gemeente in beginsel open voor het hergebruik van (voormalige) agrarische locaties, zo lang dit in de omgeving past. Het initiatief kan dus niet worden beschouwd als een VAB-ontwikkeling, maar moet eerder gezien worden als uitbreiding van een bedrijventerrein. Hiervoor wordt in het Structuurplan, mits goed gemotiveerd, ruimte gegeven. Zo wordt voor zowel VAB-locaties, als voor nieuwvestiging van bedrijven, als voorwaarde aangegeven dat de planologische mogelijkheden worden afgestemd op de nieuwe functie. Hetgeen bij onderhavig plan het geval is.
Onderhavig planvoornemen voorziet met onderhavige wijziging in nieuwe bebouwing en in de realisatie van een bedrijfsterrein voor stalling/overslag/opslag van hoofdzakelijk kabelhaspels en overige producten voor de energie-infrastructuur. Het VAB-beleid heeft, zoals hierboven beschreven, voor onderhavig planvoornemen geen directe ruimte opgenomen doch is onderhavig planvoornemen wel in lijn met de gedachtes van het beleid. Er is immers sprake van forse kwaliteitswinst (ruimtelijk en milieutechnisch). Tevens is er sprake van de ligging op korte afstand van het bestaande bedrijventerrein Panningen. Tevens ligt onderhavig plangebied in de 'ontwikkelingszone bebouwingslinten'.
De gemeente Peel en Maas heeft in juli 2025 besloten om de Nota ruimtelijke kwaliteit en het kwaliteitskader buitengebied samen te voegen in een nieuw integraal ruimtelijk kwaliteitskader.
Onderhavig planvoornemen is bij de voorbereiding getoetst aan het kwaliteitskader buitengebied, zie hiervoor ook paragraaf 4.2.3.
Bij initiatieven in het buitengebied is het Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas van toepassing. De locatie moet daarom landschappelijk worden ingepast. In het kwaliteitskader wordt onderscheid gemaakt tussen Basiskwaliteit, Basiskwaliteit Plus en Aanvullende kwaliteit.
Voor onderhavig initiatief gelden de categorieën 'Basiskwaliteit plus en Aanvullende Kwaliteit". Voor de Basiskwaliteit plus betekent dit dat het gehele bouwvlak goed ingepast moet worden. Voor de omvang van de inpassing geldt dat er sprake moet zijn van een oppervlakte 'landschappelijke inpassing' dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het hele bouwvlak waar de nieuwe functie op van toepassing is.
De aanvullende kwaliteitsverbetering bestaat uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van de kwaliteit van het landschap. Gedurende het traject voor de tijdelijke vergunning is reeds overeenstemming bereikt over de invulling van het landschappelijk inpassingsplan. Het inpassingsplan met instandhoudingsplicht vormt een integraal onderdeel van de herziening van het omgevingsplan.
Daarnaast vormt de sloop van bebouwing onderdeel van het plan op zowel de Maasbreeseweg 63-65 als op Slinkstraat 15. Deze sloop van intensieve veehouderijbebouwingen maakt daarmee onderdeel van de te leveren ruimtelijke kwaliteit/tegenprestaties.
Voor dit plan is vanwege de toepassing van het kwaliteitskader ook een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Initiatiefnemer is verplicht om te zorgen voor de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals weergegeven in het landschapsplan met datum 11-4-2024.
Gezien de aard van het planvoornemen is het gemeentelijk beleid van toepassing. De gemeente Peel en Maas heeft haar beleid onder andere opgenomen in de 'Kaderstelling Ruimte' en de 'Kaderstelling Economie'. In deze beleidsdocumenten heeft de gemeente omschreven waar ze de komende jaren naar toe wil werken.
Kaderstelling Ruimte
Visie en ambitie.
Peel en Maas wil een gemeente zijn waar ruimte kwaliteit heeft, biodiversiteit toeneemt en inwoners actief meedenken over hun leefomgeving. Ruimtelijke keuzes moeten bijdragen aan een duurzame, vitale en herkenbare leefomgeving.
Belangrijke uitgangspunten
Ruimte voor kwaliteit: balans tussen natuur, landbouw, wonen en energie.
Behoud identiteit: dorpen behouden hun karakter, nieuwe ontwikkelingen passen bij de omgeving.
Openbare ruimte: veilig, groen, uitnodigend en klimaatbestendig.
Buitengebied in transitie: meer natuurinclusieve landbouw en nieuwe verdienmodellen.Duurzame economie: groei in balans met natuur en leefkwaliteit.
Programma’s en doelen
Vitale leefomgeving: biodiversiteit, groenblauwe netwerken, gezonde lucht en water.
Wonen: voldoende betaalbare en duurzame woningen, verspreid over de kernen.
Energietransitie: energieneutraal in 2050, focus op zon op dak, besparing en draagvlak.
Mobiliteit: duurzaam vervoer, bereikbare dorpen, fiets- en wandelvriendelijk.
Klimaatadaptatie & gezondheid: vergroening, hittebestrijding, waterbeheer.
Toepassing in de praktijk
Inwoners doen actief mee in ruimtelijke plannen.
Nieuwe projecten moeten bijdragen aan natuur, leefbaarheid en duurzaamheid.
Gemeente stuurt op kwaliteit boven kwantiteit.
Kaderstelling Economie Peel en Maas
De gemeente Peel en Maas wil in 2035 een toekomstbestendige, duurzame en diverse economie.
Belangrijke sectoren zijn landbouw, MKB/maakindustrie, toerisme en detailhandel. De focus ligt op circulair ondernemen, samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en overheid, en het versterken van de regio.
Er zijn drie hoofdthema’s:
1. Toekomstbestendige economie – duurzame werklocaties, circulair ondernemen.
2. Regionale samenwerking & innovatie – arbeidsmarkt verbeteren, kennisdeling stimuleren.
3. Aantrekkelijk toerisme & recreatie – investeren in natuur, erfgoed en gastvrijheid.
De gemeente wil vooral faciliteren en verbinden, met aandacht voor duurzaamheid en lokale ondernemers.
Toetsing plan
Het planvoornemen maakt ruimte beschikbaar voor een bedrijf dat zich richt op bovenstaande beleidsuitgangspunten. Dergelijke bedrijven hebben ook een bedrijfskavel nodig om hun activiteiten te kunnen uitvoeren. Op dit moment is er nauwelijks aanbod aan geschikt bedrijventerrein waardoor de uitvoering van bovenstaande doelen moeizaam verloopt.
De gemeente Peel en Maas heeft (in juli 2022) een nieuwe structuurvisie (Omgevingsvisie) vastgesteld voor haar gehele gemeente Peel en Maas.
De gemeente legt met deze omgevingsvisie geen nieuwe koers vast. Ze brengt vooral de al ingezette koers uit de bestaande kaderstellingen en beleidsdocumenten samen in één document: de omgevingsvisie.
Dit alles is samengebracht in 6 opgaven van beleid, waarvan de eerste 3 overkoepelend zijn:
Voor onderhavig planvoornemen is met name punt e van toepassing. Hierover wordt het volgende beschreven:
'Toekomstgericht ondernemen
Bedrijvigheid
Ambitie
We ondersteunen de transitie naar een circulaire, waarden gedreven economie waarin kenniscirculatie uitgangspunt is. Een toekomst bestendige economie zorgt voor welvaart en draagt bij aan het goede leven in Peel en Maas. Een toekomstbestendige economie kenmerkt zich door een solide economische structuur, met verschillende economische dragers, zoals agrofood, maakindustrie, logistiek, vrijetijdseconomie en detailhandel.
Peel en Maas staat niet op zichzelf en maakt nadrukkelijk onderdeel uit van een regionale economie. Door aan te sluiten bij de kracht van de regio leveren we een bijdrage aan de ontwikkeling van en innovatie in de lokale en regionale economie. Dit helpt ons om een krachtige gemeente en regio te zijn.
1. Richtinggevende uitspraken:
2. We faciliteren lokale bedrijven, die geworteld zijn in de samenleving, met bijzondere aandacht voor de agrarische sector, het MKB (industrie en retail) en recreatie en toerisme. Samen met ondernemers werken we aan de kwaliteit van de werklocaties.
3. We zetten in op herstructurering boven uitbreiding. Als herstructurering onvoldoende mogelijkheden biedt, is uitbreiding van bestaande bedrijfsterreinen mogelijk.
4. We ondersteunen de bedrijven op het gebied van recreatie en toerisme onder andere via promotie en basisvoorzieningen zoals een goed wandel- en fietsnetwerk. Waar nodig bieden we ruimte aan passende uitbreidingen.
5. We bieden mogelijkheden aan hergebruik van leegstaand agrarisch vastgoed voor recreatie/toerisme en bedrijvigheid (zie leegstaand agrarisch vastgoed).
6. We zetten ons in onze regio in voor een uitnodigende en bindende strategie voor arbeidsmigranten.'
In de Omgevingsvisie is uitgesproken dat de gemeente Peel en Maas inzet op herstructurering boven uitbreiding, maar dat uitbreiding van bestaande bedrijfsterreinen mogelijk is, als herstructurering onvoldoende mogelijkheden biedt.
De gevraagde functie van opslag van kabelhaspels voor een transportbedrijf betreft een voor bedrijfsterreinen relatief extensief grondgebruik, waarvoor op reguliere bedrijventerreinen geen plaats is. Op die plekken is de gevraagde oppervlakte van enkele hectares niet beschikbaar of zijn bedrijfspercelen van de benodigde omvang vanuit (bestemmingsplan)regels niet toegestaan. In het plan is al sprake van herstructurering – in de vorm van het hergebruik van leegstaand agrarisch vastgoed – maar deze blijkt onvoldoende om de gewenste omvang te bereiken. Uitbreiding, naast herstructurering, blijkt nodig en is ook mogelijk, mits het past binnen de ruimtelijke structuur en er voldoende ruimtelijke kwaliteit wordt toegevoegd.
Op basis van bovenstaand kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen passend is binnen deze beleidsdoelstellingen. Ten aanzien van de aspecten herstructurering en uitbreiding is reeds in deze toelichting nader ingegaan.
Zoals hierboven beschreven, moet het initiatief worden beschouwd als een uitbreiding van een bedrijventerrein. De ontwikkeling vindt plaats aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein 'Industrieterrein Panningen', zodat er na de ontwikkeling van de plannen in de praktijk sprake is van een functionele uitbreiding van dit terrein. Daardoor is toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Kernen en bedrijventerreinen relevant. Hierin is de wenselijkheid van ontwikkelingen in meer detail opgesteld. De structuurvisie is zowel thema- als gebiedsgericht uitgewerkt.
Voor het thema 'Werken' wordt aangegeven dat bedrijvigheid in principe plaatsvindt op de bedrijventerreinen. Bedrijven in milieucategorie 3, waar het bedrijf onder valt, vinden hun plaats op de grotere, regionale bedrijventerreinen, waaronder Industrieterrein Panningen. De maximale bedrijfskavel is in beginsel 10.000m², maar bij (uitbreiding van) bestaande bedrijven is een grotere kavelgrootte mogelijk als maatwerkoplossing.
Uitbreiding van bedrijventerreinen is incidenteel mogelijk als het gaat om uitbreiding van bestaande bedrijven, onder de voorwaarde van het realiseren van een kwaliteitsbijdrage en als uitbreiding op het bestaande bedrijventerrein niet mogelijk is
De locatie ligt formeel in Helden, maar sluit qua ruimtelijke structuur aan bij het bedrijventerrein van Panningen. In de gebiedsgerichte uitwerking van de visie voor Panningen zijn geen plannen benoemd voor ontwikkelingen op deze locatie. Wel wordt in de visie nog ingezet op de ontwikkeling van een kleinschalige uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein op de naastgelegen locatie Maasbreeseweg 55.
In het plan gaat het echter om een nieuw initiatief, dat nog niet was voorzien ten tijde van het vaststellen van de structuurvisie. Daarom moet de gemeente beoordelen of het plan op deze plek aansluit bij de ruimtelijke structuur in deze omgeving. Het gaat om een locatie nabij het bestaande bedrijventerrein. Verder kan worden gesteld dat er gemeentebreed gezocht wordt naar mogelijkheden voor de uitbreiding van bedrijventerreinen, waarbij gronden schuin tegenover aan de Maasbreeseweg in beeld zijn. Derhalve zijn er zowel zelfstandig, als in samenhang met deze mogelijke uitbreiding vanuit de ruimtelijke structuur mogelijkheden dat de locatie Maasbreeseweg 65 en de naastgelegen landbouwgrond een bedrijfsfunctie krijgen.
Bovendien kan in onderdelen van het plan maatschappelijke meerwaarde worden gezien: de gemeente biedt ruimte aan een lokale ondernemer, er wordt invulling gegeven aan een leegstaande agrarische locatie (Maasbreeseweg 65 met bijbehorende gronden).
Gelet op de bovenstaande thematische beleidsmatige afwegingen en gelet op de ruimtelijke structuur – in het verlengde van de kleinschalige, naastgelegen uitbreidingslocatie Maasbreeseweg 55 – zijn er evenwel mogelijkheden om de bedrijfsactiviteiten uit te oefenen op deze locatie.
Gelet op de vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat onderhavig planvoornemen passend is binnen de doelstellingen en het beleid van de gemeente.
Bij de realisering van een project moet rekening worden gehouden met diverse aspecten van de fysieke leefomgeving en de evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voor onderhavig project relevante aspecten.
Als onderdeel van de afweging in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet in een Omgevingsplan ook rekening worden gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, vierde lid, Omgevingswet). Gelet hierop dient, indien sprake is van wijziging van activiteiten in de fysieke leefomgeving, te worden aangegeven op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect gezondheid. Hierbij gaat het om zowel het beschermen alsook het bevorderen van de gezondheid.
De regelgeving met betrekking tot de 'gezondheid' is sterk afhankelijk van het gemeentelijke beleid. Ter plaatse van onderhavige locatie zijn, op grond van het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas, diverse regels van toepassing ten behoeve van het beschermen van de gezondheid.
De hieronder genoemde artikelen uit het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas (afkomstig uit de Bruidsschat) hebben betrekking op gezondheid en zijn ter plaatse van onderhavige locatie van toepassing:
Onderhavig planvoornemen voldoet, daar waar nodig, aan bovenstaande artikelen uit de Bruidsschat zoals opgenomen in het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas. De genoemde artikelen vormen geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt.
Bij onderhavig planvoornemen is er geen sprake van het realiseren van nieuwe gevoelige functies. Gezien bovenstaande vormt het aspect spuitzones geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande wordt in het kader van gezondheid voldaan aan de regels en is ter plekke sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het aspect 'gezondheid' levert geen belemmering op voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit rekening wordt gehouden met het aspect geluid. Het betreft geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen en industrieterreinen e.d.) en specifieke activiteiten (windturbines e.d.).
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de regels over geluid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer komen te vervallen. Deze regels zijn tijdelijk verhuisd naar het tijdelijke deel van het Omgevingsplan van de gemeente ('de bruidsschat').
Gemeenten zijn aan zet om gedurende de overgangsperiode (tot 1 januari 2032) eigen regels over geluid op te nemen in het Omgevingsplan, mits daarbij wordt voldaan aan de bepalingen uit het Bkl. Zolang een gemeente nog geen eigen regels heeft, zijn regels voor geluid opgenomen in afdeling 22.3 en 22.4 van het Omgevingsplan. Voor niet-lokale infrastructuur stelt het Rijk of de provincie regels in een projectbesluit.
Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelige gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. De instructieregels hierover in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) heeft het Rijk gesteld voor de bescherming van de gezondheid en het milieu. Beoordeeld dient te worden of sprake is van het realiseren van een geluidgevoelig gebouw (3.21 Bkl) of geluidgevoelige ruimte (3.22 Bkl). Indien hiervan sprake is, dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied (3.20 Bkl). Wanneer nieuwe activiteiten worden toegelaten in het Omgevingsplan, zijn instructieregels voor activiteiten van toepassing (5.59 Bkl).
Bij voorliggend project is geen sprake van het realiseren van een nieuw geluidgevoelig gebouw. Daarnaast is geen sprake van de ligging in een geluidaandachtsgebied van (spoor)weg of industrie. In dat kader is ten behoeve van het project geen akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'geluid door wegen, spoorwegen en industrieterreinen' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan.
Met betrekking tot het aspect geluid kan in de fysieke leefomgeving sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van de bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden op of nabij onderhavige locatie. Dit aspect is nader beoordeeld in paragraaf 5.11.
Gelet op vorenstaande wordt in het kader van geluid door activiteiten (wegen, spoorwegen, industrieterreinen, e.d.) voldaan aan de regels en daarmee is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het aspect 'geluid door activiteiten' levert geen belemmering op voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan.
Bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties dient ook rekening gehouden te worden met de het belang van de bescherming van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Ow). Omdat luchtverontreiniging kan zorgen voor negatieve gezondheidseffecten bij de mens, is het van belang om het thema luchtkwaliteit hierin mee te nemen.
Als gevolg van voorliggend plan kunnen de nieuw activiteiten invloed hebben op de luchtkwaliteit en op de gezondheid van de mens. Daarom dienen deze gevolgen in kaart te worden gebracht. Ten behoeve hiervan zijn de relevante wijzigingen ten aanzien van luchtkwaliteit geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid beoordeeld.
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom de luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Ter bescherming van de gezondheid zijn voor het aspect luchtkwaliteit instructieregels opgenomen in paragraaf 5.1.4.1 Bkl. Volgens deze regels gelden zogeheten omgevingswaarden voor onder andere de in de buitenlucht voorkomende stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
Een activiteit is toelaatbaar als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De beoordeling van de luchtkwaliteit vindt niet overal plaats. Voor een activiteit die niet in betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging, is geen toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof nodig. Uit artikel 5.53 en 5.54 Bkl volgt dat een project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit als de toename van de concentratie NO2 en PM10 niet hoger is dan 1,2 ug/m³. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentraties. Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
Aandachtsgebieden
Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en/of fijnstof (PM10). De aandachtsgebieden staan in artikel 5.51 lid 2 Bkl. Gemeenten die onder agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 Omgevingsregeling. In enkele situaties moet de luchtkwaliteit altijd worden beoordeeld:
In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is aangegeven in welke gevallen een beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk is (paragraaf 5.1.4.1). Of een beoordeling nodig is hangt af van de activiteit, de locatie en het effect van de activiteit en de mate van het effect.
Binnen de getalsmatige grenzen van de 'Standaardgevallen NIBM', zoals opgenomen in artikel 5.54 van het Bkl, draag in project altijd 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Volgens artikel 5.53 onder b. leidt het toelaten van gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van 1,2 µg/m³ of minder als het gaat over het toelaten van woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, met:
Eén van de standaardgevallen die NIBM bijdragen is de realisatie tot 1.500 woningen, ontsloten via één ontsluitingsweg. Bij voorliggend project is geenszins sprake van een project van dergelijke omvang, waardoor gesteld kan worden dat het realiseren hiervan NIBM bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Vorenstaande kan worden gestaafd met de NIBM-tool, waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtverontreiniging beoordeeld kunnen worden. Dit rekenmodel toont aan dat tot 200 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) pas in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 50% vrachtverkeer.
Volgens de digitale kaarten van het RIVM op de atlas leefomgeving bedroeg de concentratie PM10 in 2021 ter plaatse van het plangebied 16,9 µg/m3, dit is ruim onder de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 van 40µg/m3. Tevens is de KI gesaneerd.
Van de nieuwe situatie is alleen verkeer te verwachten waardoor er geen toename van stof wordt verwacht met onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande wordt in het kader van de kwaliteit van de buitenlucht voldaan aan de regels en is ter plekke sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het aspect 'kwaliteit van de buitenlucht' levert geen belemmering op voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan.
In de fysieke leefomgeving kunnen (bedrijfsmatige) activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving (artikel 1.3 Ow: 'zorg voor de fysieke leefomgeving').
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn in hoofdstuk 3 regels gesteld over milieubelastende activiteiten, waarbij deze activiteiten per bedrijfstak zijn gegroepeerd. Deze regels zijn gesteld ter voorkoming of beperking van onder andere geurhinder. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 van het Bal inhoudelijke regels gesteld aan milieubelastende activiteiten.
In paragraaf 5.1.4.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen ten aanzien van het aspect geur. In artikel 5.92, tweede lid Bkl, is voorgeschreven dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw ‘aanvaardbaar’ moet zijn. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met cumulatie. Gemeenten hebben de mogelijkheid om in hun eigen Omgevingsplannen eigen geurregels te formuleren. Weliswaar dienen de instructieregels uit het Bkl (artikel 5.90 tot en met 5.127 Bkl) wel te worden gevolgd.
In het Omgevingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen de waarden voor geur die van toepassing zijn binnen en buiten de bebouwingscontour. Deze contour wordt op termijn geometrisch begrensd in het Omgevingsplan.
Bij onderhavig planvoornemen is geen sprake van het realiseren van nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing is derhalve niet aan de orde.
Daar komt bij dat met onderhavig planvoornemen de veehouderijlocatie (voormalige KI-Station) wordt wegbestemd.
Gelet op vorenstaande wordt in het kader van geur voldaan aan de regels en is ter plekke sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het aspect 'geur' levert geen belemmering op voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan.
Het aspect bodem(kwaliteit) maakt integraal onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Steeds dient te worden gezocht naar de juiste balans tussen enerzijds het beschermen van de gezondheid en het milieu anderzijds het benutten van de bodem ten behoeve van maatschappelijke activiteiten.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies in de fysieke leefomgeving ter plekke. Ofwel dient bezien te worden of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. De regels met betrekking tot aspect bodemkwaliteit zijn opgenomen in het Bkl. De inhoud van deze regels is opgenomen in paragraaf 5.1.4.5 (Bkl). Dit besluit bepaalt voor welke activiteiten kan worden volstaan met een melding.
Als uitgangspunt geldt dat onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens vanwege het gebruik van de bodem dienen te worden voorkomen (artikel 2.28, lid i Omgevingswet). In dit kader is het van belang om na te gaan wat de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is en of dit nog aanvaardbaar c.q. toelaatbaar wordt geacht voor de beoogde functietoedeling. Bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de kwaliteit van de bodem ten minste voldoen aan daarvoor gestelde interventiewaarden (bijlage IIA Bal). De gemeente kan echter in haar Omgevingsplan ook afwijkende lokale waarden vastleggen, voor zover de maximale grenswaarden als bedoeld in artikel 5.89j, tweede lid, van het Bkl niet worden overschreden.
In onderhavig planvoornemen is er sprake van het wijzigen van het gebruik. Omdat er sprake is van een nieuw gebruik ter plaatse van de voorziene bedrijfskavel (de bedrijfswoningen wijzigen niet van functie) is ter plaatse van de voorziene bedrijfskavel verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 1).
De conclusies van dit onderzoek zijn samengevat voor onderhavig planvoornemen als volgt:
'6 Conclusies
Het onderzoek is uitgevoerd in verband met de voorgenomen locatieontwikkeling en bestemmingsplanwijziging. Op basis van het onderzoek zijn milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen voor de voorgenomen locatieontwikkeling en bestemmingsplanwijziging.
Deellocatie a: Erf met opstallen
In de grond zijn plaatselijk verhoogde gehalten aangetroffen die de interventiewaarde niet overschrijden. Grotendeels voldoet de grond op basis van indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit aan de klasse landbouw/natuur. Plaatselijk voldoet de grond aan de klasse industrie. In het grondwater zijn plaatselijk verhoogde concentraties aangetroffen. De gehalten overschrijden de interventiewaarde niet.
Deellocatie b: Agrarische deel en westelijke woning
In de grond zijn plaatselijk verhoogde gehalten aangetroffen die de interventiewaarde niet overschrijden. Grotendeels voldoet de grond op basis van indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit aan de klasse landbouw/natuur. Plaatselijk voldoet de grond aan de klasse industrie.
In het grondwater zijn plaatselijk verhoogde concentraties in het grondwater aangetroffen. De gehalten overschrijden de interventiewaarde niet.
Deellocatie c: Druppelzone noordoostelijke schuur
In de bovengrond van de druppelzone is een asbest gehalte lager dan de signaleringswaarde voor een nader asbestonderzoek aangetroffen. PCB is aangetroffen onder de interventiewaarde. De bovengrond voldoet aan de klasse industrie. Er is geen sprake van een verontreiniging met asbest, waar risico’s aan zijn verbonden (humaan, ecologisch of verspreiding). Nader asbestonderzoek is niet noodzakelijk.
Deellocatie d: Asbestverdachte verhardingslaag
In het puin is een asbest gehalte lager dan de signaleringswaarde voor een nader asbestonderzoek aangetroffen. Er is geen sprake van een verontreiniging met asbest, waar risico’s aan zijn verbonden (humaan, ecologisch of verspreiding). Nader asbestonderzoek is niet noodzakelijk.'
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor onderhavige planontwikkeling.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'bodemkwaliteit' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij veranderingen in de fysieke leefomgeving dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
De verkeersstructuur zal als gevolg van onderhavig planvoornemen niet wijzigen. Het planvoornemen voorziet niet in een nieuwe ontsluiting (de twee aanwezige inritten en uitritten aan de Maasbreeseweg blijven in gebruik).
Qua aantallen verkeer moet aan de volgende extra aantallen worden gedacht per dag:
De bestaande twee inritten en uitritten zijn reeds decennia in gebruik en hebben een goed overzicht. Door het grote eigen erf zal er nooit sprake zijn van het achteruit oprijden van verkeer op de Maasbreeseweg.
De Maasbreeseweg heeft een intensiteit van ca. 5.500mvt/dag (gegevens gemeente Peel en Maas 2021). De enkele extra bewegingen van onderhavig planvoornemen vormen geen probleem. Daarmee is de toevoeging minimaal. Ten opzichte van de vigerende situatie is er wellicht zelfs geen toename.
Verkeersveiligheid
De Maasbreeseweg tussen rotonde Industriepark en rotonde Potdé is gecategoriseerd als een GOW-80-bubeko (gebiedsontsluitingsweg buiten bebouwde kom met een snelheidsregime van 80 kilometer per uur).
De functie en het gebruik van de weg hebben enkel bij uitzondering erfaansluitingen. Vanuit dit perspectief gericht op de verkeersveiligheid en de doorstroming is het onder geen enkel beding toegestaan ter hoogte van het perceel op de openbare weg stil te staan, te parkeren en te manoeuvreren ten behoeve van bedrijfsactiviteiten. Alle vracht verkeerbewegingen (stilstaan, manoeuvreren, wachten, laden en lossen) dienen op eigen terrein plaats te vinden, hier moet op eigen terrein voldoende ruimte gerealiseerd worden. Hiermee moet ook rekening worden gehouden in de bedrijfsvoering, het absoluut voorkomen van wachtende voertuigen op de Maasbreeseweg.
Met deze eis wordt bij onderhavig plan rekening gehouden. Er is sprake van een groot erf waar ruim voldoende ruimte beschikbaar is om te parkeren, manoeuvreren, laden/lossen, etc. Er zal derhalve geen sprake zijn van wachtende voertuigen op de Maasbreeseweg. Daar komt bij dat de te verwachten intensiteiten op de bedrijfskavel beperkt zijn én er sprake is van een ingang voor inkomend verkeer en een aparte uitgang voor vertrekkend verkeer. Dit zorgt voor een logische en goede doorstroming op de bedrijfslocatie.
Parkeren is voor onderhavig planvoornemen geen belangrijk aandachtspunt. Onderdeel van het planvoornemen is het realiseren van parkeerplaatsen op eigen terrein voor enkele medewerkers. Omdat het terrein volledig wordt verhard en er slechts enkele personen werkzaam zijn is er ten allen tijden voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein beschikbaar (er is plaats voor honderden auto's terwijl er slechts enkele noodzakelijk zijn).
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Wegen, verkeer en parkeren' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In deze paragraaf komt aan de orde op welke wijze bij de activiteit de veiligheid gewaarborgd wordt. Gedoeld wordt op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van een branden, rampen of crises.
Het beleid in het kader van de omgevingsveiligheid is gericht op het waarborgen van de veiligheid ter voorkoming van branden, rampen of crises. Dit beleid kan zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer ervan.
De hoofdlijnen van het wettelijk kader omtrent de externe veiligheid opgenomen in de instructieregels afdeling 5.1.2 Bkl. In het algemeen wordt onderscheidt gemaakt tussen:
In het Bkl worden risicovolle activiteiten aangewezen als risicobronnen. Het betreft de volgende activiteiten:
Indien sprake is van een risicovolle activiteit kan daarvoor ook een 'aandachtsgebied' toegewezen zijn. Deze aandachtsgebieden zijn vastgelegd in het Register Externe Veiligheid (REV) en digitaal raadpleegbaar. Binnen deze gebieden dient rekening te worden gehouden met het groepsrisico. Hier wordt aan voldaan door in het aandachtsgebied geen beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen toe te laten en ook geen beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties. De begrippen beperkt kwetsbare-, kwetsbare- en zeer kwetsbare gebouwen worden in Bijlage VI, Besluit kwaliteit leefomgeving nader gedefinieerd.
Ten behoeve van voorliggend project zijn de relevante risico's geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid beoordeeld. De resultaten daarvan worden hierna beschreven.
Voor het in beeld brengen van mogelijke veiligheidsrisico’s is het Register Externe Veiligheid (REV) online geraadpleegd. Op deze kaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen en risicovolle inrichtingen.
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Register Externe Veiligheid, 2025.
Uit het REV blijkt dat binnen een straal van 1 kilometer rondom het plangebied geen risicovolle activiteiten plaatsvinden waarmee in het kader van de voorliggende ontwikkeling rekening mee dient te worden gehouden. Het plangebied is niet gelegen binnen een plaatsgebonden risiconorm of aandachtsgebied van een risicovolle activiteit.
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting.
In onderhavig geval is geen sprake van de aanleg van een nieuwe buisleiding en ook geen sprake van de aanleg, bouw of vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.
Verder is de N562 niet aangewezen als traject waar transport over plaats vindt met gevaarlijke stoffen die een significant risico vormt voor de omgeving.
Daarnaast is de locatie goed bereikbaar voor hulpdiensten en goed ontsloten op de openbare weg. Kortom, de N562 vormt voor wat betreft het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het planvoornemen.
Situatie plangebied inzake transportleidingen
Op een afstand van ca. 450 meter van de ontwikkel ligt de ondergrondse hogedruk aardgasleidingen A-520.
De ondergrondse hogedruk aardgasleiding A-520 heeft een diameter van 168 mm en een werkdruk van 66,2 bar. De 100 % letaliteitsgrens bedraagt 60 meter en de 1% letaliteitsgrens bedraagt 90 meter. De ondergronds hogedruk aardgasleiding A-520 heeft een PR 10-6 contour.
Het plangebied valt niet binnen de PR-contour van de ondergrondse hogedruk aardgasleiding A-520.
Het plangebied valt niet binnen 100% letaalzone en daarmee niet in het invloedsgebied van de ondergrondse hogedruk aardgasleidingen A-520.
Verder kan gesteld worden dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van het plangebied bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is het project in het kader van de omgevingsveiligheid verantwoord te noemen, er is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect omgevingsveiligheid is gelet op het vorenstaande geen beperking voor onderhavig initiatief.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'omgevingsveiligheid' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden. In het vervolg van deze paragraaf wordt specifiek ingegaan op gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden.
De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), die de implementatie vormt van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De Natura 2000-gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze bij de voorbereiding van een omgevingsplan, of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, in kaart te worden gebracht en beoordeeld. Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen de locatie kunnen leiden tot effecten in de natuurgebieden.
Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), daarnaast zijn volgens de provinciale verordening geen natuurwaarden binnen het plangebied aanwezig.
Onderhavig projectgebied is op enkele kilometers afstand ten opzichte van Natura2000 gebieden gelegen.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is 'Deurnsche Peel en MariaPeel'. Dit gebied is gesitueerd op een afstand van circa 6,5 kilometer van het plangebied.
Gezien de voorgestane ontwikkelingen en de aard van het planvoornemen (er worden geen dieren gehouden in de nieuwe situatie terwijl dat in de huidige situatie wel het geval was op het bijbehorende voormalige KI-station deel van de locatie waarmee er sprake is van een forse afname van stikstof/ammoniak) is de afstand tot dit gebied dusdanig groot dat het planvoornemen geen gevolgen heeft voor de flora en fauna in dit Natura 2000-gebied.
Concreet betekent dit dat de miieuvergunning (d.d. 02-08-2004) voor 270 dekberen (rav D2.100/ HD4.100) 1485 kg ammoniak bij vaststelling van eerste tijdelijke vergunning is ingetrokken door initiatiefnemer en deze middels intern salderen is ingezet voor realisatiefase (slopen/aanleg/realisatie) en gebruiksfase van het totaal plan (en dus incl. onderhavig plan) op de vermelde percelen.
Tevens is een stikstofberekening gemaakt waaruit blijkt dat zelfs zonder deze te salderen stikstof het planvoornemen niet voor significante effecten zorgt, zie bijlage 6.
Gezien deze afstand en de aard van het planvoornemen heeft onderhavig planvoornemen geen gevolgen voor de flora en fauna in dit Natura 2000-gebied.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet tevens duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde dier- en plantensoorten. Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantensoorten beschermd waardoor voor vrijwel alle activiteiten in de fysieke leefomgeving nagegaan moet worden of er soorten aanwezig zijn; en welke soorten dat dan zijn. In Hoofdstuk 11 van het Besluit activiteiten leefomgeving is bepaald wanneer een vergunning nodig is.
Voorliggend plan voorziet in het herontwikkelen van een agrarisch perceel tot een bedrijfslocatie voor de stalling, handel en opslag van kabelhaspels en bijbehorende zaken nabij het bedrijventerrein van Panningen. Er is geen begroeiing en bebouwing aanwezig en de locatie is in gebruik (op basis van de verleende tijdelijke vergunningen).
Kortom, er kan worden gesteld dat deze herontwikkeling geen aantasting van beschermde flora en fauna met zich mee brengt.
Gezien de aard van het plangebied en planvoornemen heeft onderhavig planvoornemen geen invloed op in de grotere omgeving aanwezige beschermde flora en fauna. In de omgeving van het plangebied zijn geen beschermde bossen of natuurgebieden gelegen. Ook zijn er geen andere verbindingselementen aanwezig in de nabijheid van het plangebied (bijv. onderdeel uitmakend van Natuurnetwerk Nederland).
Overige eventueel in of in de buurt van het plangebied aanwezige beschermde flora en fauna zal als gevolg van de planologische wijziging niet worden aangetast, zie bijlage 3.
Ten aanzien van de sloop van de bebouwing op Slinkstraat 15 is door IVN-Helden een quick-scan uitgevoerd, zie bijlage 2.
Geconcludeerd kan worden dat het onderdeel 'soortenbescherming' geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'natuur' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat in een Omgevingsplan of buitenplanse Omgevingsplanactiviteit rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Voor een aantal specifieke rijks belangen geldt aanvullende instructieregels:
Met inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Waterwet vervallen. Dit geldt niet voor de diverse beleidsstukken op het gebied van water.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Om aan te geven hoe om te gaan met de uitdagingen van water, ontwikkelt de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027.
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de Rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders vast voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend.
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatigere afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Peel en Maas en in het beheersgebied van Waterschap Limburg. Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal slechts zeer beperkt vrijkomen (alleen sanitairwater) en zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering.
Hemelwater verhard terrein
Bij onderhavig plangebied is er sprake van de volgende (nieuwe) semi-verhardingen:
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Vooroverlegreactie Waterschap Limburg
Met betrekking tot voorliggend planvoornemen heeft de gemeente Peel en Maas advies gevraagd aan het Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg heeft middels een vooroverlegreactie per brief (d.d. .....) een advies uitgebracht aan de gemeente Peel en Maas, desbetreffende brief is bijgevoegd als Het Waterschap Limburg adviseert bij nieuwe ontwikkeling 100 mm in 24 uur aan berging.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorzieningen dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot rekening te houden met eventueel wateroverlast, wordt voorkomen dat water in het te realiseren gebouw kan vloeien. Daarnaast kan ten aanzien van wateroverlast voor derden worden gesteld dat hiervan geen sprake zal zijn.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'water en watersystemen' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In de Omgevingswet wordt cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving als volgt afgebakend: 'monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het Omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet'. Onder 'ander cultureel erfgoed' gaat het zowel om roerend erfgoed ('cultuurgoederen') als om immaterieel cultureel erfgoed voor zover dat aan een specifieke plek gebonden is.
De gemeente moet voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime opnemen in het Omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving staan hiervoor instructieregels (artikel 5.130 lid 2 Bkl). Deze regels gaan over:
Op grond van deze beleidskaart heeft het onderhavige plangebied een archeologische verwachtingswaarde die wordt aangeduid in categorie 5 en 7. Binnen deze categorie is een vrijstelling opgenomen voor bodemingrepen tot 2.500 m2 oppervlak en/of niet dieper dan 40 cm onder maaiveld. Bij het overschrijden van beide ondergrenzen bij voorgenomen bodemingrepen, dient een archeologisch (voor)onderzoek plaatst te vinden. Indien bij de voorgenomen nieuwbouw niet aan deze vrijstellingsgrenzen wordt voldaan dient voorafgaande aan de bouw eerst archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Van overig cultureel erfgoed (monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen, e.d.) is ter plekke van onderhavig projectgebied geen sprake.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'cultureel erfgoed' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met geluid, geur en andere milieuregels voor industrieterreinen en bedrijfslocaties.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' met daarin milieucategorieën en richtafstanden uit 2009 komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is de nieuwe 'Activiteiten en milieuzonering' gekomen. Deze is echter gericht op bedrijventerreinen, andere werkterreinen (niet zijnde bedrijventerrein) en woongebieden. De in deze nieuwe handreiking beschreven waarden voor geur gelden niet voor agrarische activiteiten, daarvoor bevat het Bkl specifieke instructieregels waar bij het wijzigen van het Omgevingsplan aan moet worden voldaan of waarvoor door de gemeenten zelf in een algemene verordening of geurverordening regels zijn vastgelegd. Voor het aspect geur wordt verwezen naar paragraaf 5.4.
De Omgevingswet bevat meer mogelijkheden om een lokale afweging op maat te maken, per locatie en per activiteit. Daarbij wordt getoetst aan milieuwaarden in het Omgevingsplan.
In het voorliggende geval heeft de gemeente Peel en Maas een Omgevingsplan waarin van rechtswege nog de voorheen geldende bestemmingsplannen zijn opgenomen. In deze bestemmingsplannen is over het algemeen wel nog uitgegaan van de eerder genoemde milieucategorieën en richtafstanden. De bestaande rechten van activiteiten in de omgeving zijn daarop ook veelal gebaseerd. Daar de gemeente Peel en Maas nog geen milieuwaarden heeft vastgesteld in haar Omgevingsplan, wordt in de praktijk hoofdzakelijk (nog) uitgegaan van de uitgangspunten uit de vervallen VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
Onder de Omgevingswet wordt het begrip 'milieubelastende activiteit' (mba) gehanteerd. Dit is in de bijlage bij artikel 1 van de Omgevingswet als volgt gedefinieerd: "activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit". Het gaat dus in feite om alle activiteiten die enig negatief effect op het milieu kunnen hebben (met uitzondering van 'directe lozingen' en wateronttrekkingsactiviteiten). Het gaat hierbij om de aspecten geur, geluid en trilling. Het is een breed begrip; er vallen namelijk ook niet-bedrijfsmatige activiteiten, ook niet-plaatsgebonden activiteiten en tijdelijke activiteiten onder het mba-begrip.
De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een milieugevoelig object (bijvoorbeeld een woning) die volgens het omgevingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. Voorts zijn de richtafstanden afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk/rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De omgeving van onderhavig projectgebied kan getypeerd worden als 'gemengd gebied'.
Zonering van de bedrijventerreinen vindt plaats op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering'. De algemene systematiek die in de VNG- uitgave is toegepast, is kort samengevat, de volgende.
Ieder bedrijf is op basis van haar bedrijfsactiviteiten door het Centraal Bureau voor de Statistiek volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) ingedeeld naar branche- en bedrijfscategorieën. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de SBI – indeling gebruikt om per bedrijfsactiviteit de milieubelasting ervan aan te geven en in te delen in een milieucategorie.
Per bedrijfsactiviteit is beschouwd binnen welke afstand vanaf die bedrijfsactiviteit tot milieugevoelige functies (met name woonfuncties, maar ook ziekenhuizen, scholen e.d.) mogelijk milieuhinder kan ontstaan. Deze afstand is de zogenoemde 'richtafstand'. Door bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies op minimaal de richtafstand van elkaar te situeren kan milieuhinder worden voorkomen. De richtafstand wordt bepaald door de mogelijk hinder die kan uitgaan vanwege een viertal milieuaspecten, te weten geur, stof, geluid en gevaar. In de VNG – uitgave zijn per bedrijfsactiviteit per milieuaspect richtafstanden bepaald.
De grootste van de vier richtafstanden is maatgevend voor de aan te houden richtafstand tussen die bepaalde bedrijfsactiviteit en milieugevoelige functies. Op deze manier is voor een groot aantal bedrijfsactiviteiten bepaald welke maatgevende richtafstand erbij hoort. Op basis van die maatgevende richtafstanden zijn in de VNG-uitgave alle bedrijfsactiviteiten gegroepeerd in milieucategorieën. In onderstaande tabel 1 zijn die milieucategorieën weergegeven. Daarbij wordt voor wat betreft de ligging van de milieugevoelige functies onderscheid gemaakt in twee omgevingstypen: rustig gebied en gemengd gebied.
Tabel: richtafstanden milieucategorieën ten opzichte van de twee omgevingstypen
| Milieucategorie | Richtafstand | t.o.v. rustig gebied Richtafstand t.o.v. gemengd gebied |
| Categorie 1 | 10m | 0 |
| Categorie 2 | 30m | 10m |
| Categorie 3.1 | 50m | 30m |
| Categorie 3.2 | 100m | 50m |
| Categorie 4.1 | 200m | 100m |
| Categorie 4.2 | 300m | 200m |
| Categorie 5.1 | 500m | 300m |
| Categorie 5.2 | 700m | 500m |
| Categorie 5.3 | 1.000m | 700m |
| Categorie 6.1 | 1.500m | 1.000m |
Rustig gebied
In dit gebied is een milieuklimaat mogelijk en gewenst zoals die past in een rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het gebied komen niet of nauwelijks milieubelastende activiteiten voor.
Gemengd gebied
In dit gebied komen op, naast en in de nabijheid van woonfuncties veelvuldig andere functies voor (zoals winkels, horeca, bedrijven etc.). Vanwege die functiemenging is een milieuklimaat behorend tot 'rustig gebied' niet mogelijk en gewenst. Een andere reden om een gebied tot gemengd gebied aan te merken kan de hoge achtergrondconcentratie zijn voor wat betreft de aspecten geur, geluid of stof. Een gebied langs een snelweg of drukke stadsweg heeft bijvoorbeeld al een dermate hoge achtergrond geluidsniveau dat het geluid vanwege een toegevoegd bedrijf als minder hinderlijk wordt ervaren.
De richtafstanden dienen te worden gemeten vanaf de grens van de bestemming van de bedrijfsactiviteiten tot aan de gevel van woningen of milieugevoelige terreinen als ziekenhuizen of scholen. De richtafstanden zijn indicatief van aard. Bij de richtafstand wordt uitgegaan van gemiddelde bedrijven in de betreffende branche. Voor een specifiek bedrijf kan de richtafstand anders zijn. Verschillen in bedrijfsprocessen, omvang van het bedrijf en milieutechnische maatregelen, kunnen namelijk een kortere afstand tot gevoelige functies mogelijk maken.
In dit specifieke geval is zonder twijfel sprake van een gemengd gebied, vanwege de mix van bedrijvigheid, woningen, agrarische bedrijvigheid en doorgaande wegen.
Oostelijk deel plangebied
Binnen een afstand van 30 meter van de grens van de nieuwe bedrijfskavel liggen geen woningen van derden met uitzondering van Loo 23 (afstand ca. 20 meter). Gezien het feit dat de vigerende bestemming tot op de perceelgrens ligt en in de nieuwe situatie ca. 10m verder van deze woning, de activiteiten hoofdzakelijk aan de voorzijde/zuidzijde van het perceel plaatsvinden en er achter op het terrein nabij Loo 23 alleen sprake is van stalling van haspels die incidenteel worden verplaatst (daarmee kan dit deel van het plangebied dat is gelegen binnen de 30m richtafstand van Loo 23, gelijk worden gesteld aan statische opslag), kan geluidsoverlast worden uitgesloten.
Indien de nieuwbouw wordt gerealiseerd zorgt deze nieuwbouw (met ingangen aan de zuidzijde) voor verdere afscheiding.
De meest nabij gelegen woningen van derden zijn gelegen aan de noordzijde van het plangebied (Loo). Hier zijn de activiteiten beperkt. De meeste activiteiten vinden in de zuidzijde plaats waar sprake is van een tweetal inritten en de meeste bewegingen (laden/lossen vindt voornamelijk op het voorerf nabij de inrit plaats) vinden aan deze zuidzijde plaats.
Nabij de aanwezige inritten zijn binnen ruim 100 meter geen woningen van derden gelegen.
Tevens voorziet het planvoornemen in een afsluiting van de aanwezige huidige inrit van het KI-station aan de achterzijde (Loo-zijde). Hierdoor komt er geen vrachtverkeer/bedrijfsverkeer meer via deze weg het Loo en is hier sprake van een afname van geluidshinder en verkeershinder.
Als de richtafstand tussen een bedrijf en woningen wordt gerespecteerd is in beginsel sprake van een goede ruimtelijke ordening: dit wil zeggen dat bij woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden bij het in werking zijn van een bedrijf.
Ten aanzien van bedrijven in de omgeving met een effect richting onderhavig plangebied kan worden gesteld dat het plangebied vanuit milieuoogpunt gezien geen gevoelig object betreft (met uitzondering van de kleine unit met wc/ kantoor en ontvangstruimte op het voorterrein). Het buitenterrein is voor omliggende bedrijven geen gevoelig object.
In de nabijheid van het plangebied is sprake van de ligging van een tweetal agrarische bedrijven aan de weg Loo (het glastuinbouwbedrijf op de locatie Loo 21a en het intensieve veehouderijbedrijf op Loo 23). Voor beide bedrijven geldt een richtafstand van respectievelijk 30 meter en 200 meter. Deze richtafstand is in gemengd gebied 10 respectievelijk 100 meter.
Zoals hierboven aangegeven is de unit aan de voorzijde het enige gebouw dat een gevoelig object betreft. De afstand van de unit tot de omliggende bedrijven is meer dan de hierboven beschreven richtafstanden. Daar komt bij dat de bedrijven reeds belemmerd worden door omliggende woningen van derden. Kortom, omliggende bedrijven worden niet belemmerd door onderhavig planvoornemen.
Er behoeft geen beoordeling plaats te vinden van het woon- en leefklimaat bij de twee aanwezige bedrijfswoningen in het plangebied (deze blijven immers een bedrijfswoning).
Daarnaast kan nog worden opgemerkt dat de huidige geurproductie van het KI-beren station komt te vervallen. Dit betekent een forse milieukundige verbetering voor de locatie en haar omgeving.
Westelijk deel plangebied
Ten aanzien van de milieubelasting van dit deel van het bedrijf van initiatiefnemer (bedrijf met kabelhaspels en bijbehorende materialen) op deze bedrijfslocatie, kan worden gesteld dat dit bedrijf conform de brochure Bedrijven en milieuzonering als een 3.1 bedrijf gezien kan worden (SBI-2008: 4674, algemeen, b.o. > 2.000m2. Hierbij vormt geluid met 50 meter de grootste afstand, geldt voor stof en geur een afstand van 0 meter en voor gevaar een afstand van 10 meter.
Vanwege de ligging in gemengd gebied kan 1 stap terug worden gedaan in richtafstand hetgeen betekent dat alleen voor geluid een richtafstand van 30 meter geldt.
Binnen een afstand van 30 meter van de grens van de nieuwe bedrijfskavel, ligt 1 woning, te weten Maasbreeseweg 55 te Helden, zie onderstaande afbeelding.
Echter, tot onderhavige aanvraag behoort de verplichting tot het aanleggen van groenvoorzieningen. Hierdoor is de afstand van het nieuwe vergunde bedrijfsterrein tot de gevel van de woning nr. 55 groter dan 30 meter. Het is immers op basis van onderhavige aanvraag niet toegestaan om in de groenzone bedrijfsactiviteiten uit te voeren. Derhalve behoeft in onderhavige situatie niet van de kadastrale grens maar van de grens van het nieuwe bedrijfsterrein uitgegaan te worden.
Daar komt nog bij dat er sprake is van opslag/stalling van materialen waar slechts af en toe activiteiten mee plaatsvinden. Deze activiteiten met de kabelhaspels die opgeslagen worden, betreffen het verplaatsen van de haspels in de dagperiode. Daarmee kan met zekerheid wordt gesteld dat de geluidsbelasting ter plaatse van de omliggende woningen (gevoelige objecten van derden) beperkt is en de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden.
De meeste activiteiten vinden aan de oostzijde plaats aan de voorzijde bij de inrit (laden/lossen vindt voornamelijk op het voorerf nabij de inrit plaats).
Als de richtafstand tussen een bedrijf en woningen wordt gerespecteerd is in beginsel sprake van een goede ruimtelijke ordening: dit wil zeggen dat bij woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden bij het in werking zijn van een bedrijf.
Effecten omliggende bedrijven op plangebied
Ten aanzien van bedrijven in de omgeving met een effect richting onderhavig plangebied kan worden gesteld dat het plangebied (fase 2) vanuit milieuoogpunt gezien géén gevoelig object betreft. Er vindt alleen stalling/opslag plaats zonder bebouwing.
In fase 1 is op het voorterrein sprake van de kleine unit met wc/ kantoor en ontvangstruimte. Het buitenterrein is voor omliggende bedrijven geen gevoelig object.
In de nabijheid van deze kleine nieuwe bebouwing op het voorterrein is sprake van de ligging van een tweetal agrarische bedrijven aan de weg Loo (het glastuinbouwbedrijf op de locatie Loo 21a en het intensieve veehouderijbedrijf op Loo 23). Voor beide bedrijven geldt een richtafstand van respectievelijk 30 meter en 200 meter. Deze richtafstand is in gemengd gebied 10 respectievelijk 100 meter.
Verder kan worden gesteld ten aanzien van spuitzones (in onderhavig geval wordt er worst-case bij het glastuinbouwbedrijf hier vanuit gegaan) dat er een richtafstand van 50 meter geldt. Binnen deze afstanden zijn geen gevoelige objecten voorzien met onderhavig planvoornemen.
Zoals hierboven aangegeven is de unit aan de voorzijde het enige gebouw dat een gevoelig object betreft. De afstand van de unit tot de omliggende bedrijven is meer dan de hierboven beschreven richtafstanden. Daar komt bij dat de bedrijven reeds belemmerd worden door omliggende woningen van derden. Kortom, omliggende bedrijven worden niet belemmerd door onderhavig planvoornemen.
Voorliggend voornemen ziet op het ontwikkelen van een bedrijfskavel voor een logistiek bedrijf.
De richtafstanden dienen te worden gemeten vanaf de grens van de bestemming van de bedrijfsactiviteiten tot aan de gevel van woningen of milieugevoelige terreinen als ziekenhuizen of scholen. De richtafstanden zijn indicatief van aard. Bij de richtafstand wordt uitgegaan van gemiddelde bedrijven in de betreffende branche. Voor een specifiek bedrijf kan de richtafstand anders zijn. Verschillen in bedrijfsprocessen, omvang van het bedrijf en milieutechnische maatregelen, kunnen namelijk een kortere afstand tot gevoelige functies mogelijk maken.
In dit specifieke geval is zonder twijfel sprake van een gemengd gebied, vanwege de mix van bedrijvigheid, woningen, agrarische bedrijvigheid en doorgaande wegen. Ten aanzien van de milieubelasting van het bedrijf van initiatiefnemer (logistiek bedrijf) op deze bedrijfslocatie, kan worden gesteld dat dit bedrijf conform de brochure Bedrijven en milieuzonering als een 3.1 bedrijf gezien kan worden (SBI-2008: 4674, algemeen, b.o. > 2.000m2. Hierbij vormt geluid met 50 meter de grootste afstand, geldt voor stof en geur een afstand van 0 meter en voor gevaar een afstand van 10 meter. Vanwege de ligging in gemengd gebied kan 1 stap terug worden gedaan in richtafstand hetgeen betekent dat alleen voor geluid een richtafstand van 30 meter geldt.
Binnen een afstand van 30 meter van de grens van de nieuwe bedrijfskavel, ligt 1 woning aan de westzijde, te weten Maasbreeseweg 55 te Helden, zie afbeelding.
Echter, tot onderhavige aanvraag behoort de verplichting tot het aanleggen van groenvoorzieningen. Hierdoor is de afstand van het nieuwe vergunde bedrijfsterrein tot de gevel van de woning nr. 55 groter dan 30 meter. Het is immers op basis van onderhavige aanvraag niet toegestaan om in de groenzone bedrijfsactiviteiten uit te voeren. Derhalve behoeft in onderhavige situatie niet van de kadastrale grens maar van de grens van het nieuwe bedrijfsterrein uitgegaan te worden. Daar komt nog bij dat er sprake is van opslag/stalling van materialen waar slechts af en toe activiteiten mee plaatsvinden. Deze activiteiten met de kabelhaspels die opgeslagen worden, betreffen het verplaatsen van de haspels in de dagperiode. Daarmee kan met zekerheid wordt gesteld dat de geluidsbelasting ter plaatse van de omliggende woningen (gevoelige objecten van derden) beperkt is en de voorkeursgrenswaarde niet zal overschrijden.
De meeste activiteiten vinden aan de oostzijde plaats aan de voorzijde bij de inrit (laden/lossen vindt voornamelijk op het voorerf nabij de inrit plaats).
Als de richtafstand tussen een bedrijf en woningen wordt gerespecteerd is in beginsel sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties: dit wil zeggen dat bij woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden geboden bij het in werking zijn van een bedrijf.
Effecten omliggende bedrijven op plangebied
Ten aanzien van bedrijven in de omgeving met een effect richting onderhavig plangebied kan worden gesteld dat het plangebied vanuit milieuoogpunt gezien géén gevoelig object betreft. Er vindt aan de oostzijde stalling/opslag plaats zonder bebouwing.
Aan de oostzijde is op het voorterrein sprake van de kleine unit met wc/ kantoor en ontvangstruimte. Het buitenterrein is voor omliggende bedrijven geen gevoelig object net zoals de voorziene bebouwing.
In de nabijheid van deze kleine vergunde bebouwing op het voorterrein is sprake van de ligging van een tweetal agrarische bedrijven aan de weg Loo (het glastuinbouwbedrijf op de locatie Loo 21a en het intensieve veehouderijbedrijf op Loo 23). Voor beide bedrijven geldt een richtafstand van respectievelijk 30 meter en 200 meter. Deze richtafstand is in gemengd gebied 10 respectievelijk 100 meter.
Verder kan worden gesteld ten aanzien van spuitzones (in onderhavig geval wordt er worst-case bij het glastuinbouwbedrijf hier vanuit gegaan) dat er een richtafstand van 50 meter geldt. Binnen deze afstanden zijn geen gevoelige objecten voorzien met onderhavig planvoornemen.
Zoals hierboven aangegeven is de vergunde unit aan de voorzijde het enige gebouw dat een gevoelig object betreft. De afstand van de unit tot de omliggende bedrijven is meer dan de hierboven beschreven richtafstanden. Daar komt bij dat de bedrijven reeds belemmerd worden door omliggende woningen van derden. Kortom, omliggende bedrijven worden niet belemmerd door onderhavig planvoornemen.
Slinkstraat 15 te Helden
Op deze locatie is de milieuvergunning reeds ingetrokken (21 maart 2025). Met onderhavig plan wordt de locatie ook wegbestemd. Tevens wordt alle bebouwing gesloopt. Alle voorheen aanwezige milieu-effecten richting de omgeving komen daarmee te vervallen.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'activiteiten en milieuzonering' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Daarin is bepaald dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een plan of programma een milieueffectrapport opstelt, als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten die zijn aangewezen in artikel 16.43 van de Omgevingswet.
Onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling), wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, programma, omgevingsplan en voorkeursbeslissing. Voor de plannen en programma's waarvoor een plan-milieueffectrapport moet worden opgesteld is in de Omgevingswet een generieke aanwijzing opgenomen. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de SMB-richtlijn. In Bijlage V bij het Omgevingsbesluit staan de aangewezen categorieën van projecten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is.
Voor plannen die betrekking hebben op kleine gebieden op lokaal niveau en/of kleine wijzigingen heeft de Omgevingswet de plan-m.e.r.-beoordeling geïntroduceerd. Voor deze ontwikkelingen is een plan-m.e.r. alleen verplicht als voor de activiteit aanzienlijke milieugevolgen worden verwacht. Een plan-m.e.r.-beoordeling is ook van toepassing op plannen die een kader vormen voor m.e.r.-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten die niet in het Omgevingsbesluit zijn genoemd.
De plan-m.e.r.-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met grote milieugevolgen. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r.
De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect.
De beoogde ontwikkeling moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en staat genoemd onder J11 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen' van bijlage V bij het Omgevingsbesluit. In deze bijlage zijn voor deze activiteit geen indicatieve drempelwaarden benoemd. Dit betekent dat het bevoegd gezag ten behoeve van de besluitvorming over wijziging van het Omgevingsplan in alle gevallen dient te bepalen of het initiatief leidt tot aanzienlijke milieugevolgen en er aanleiding is tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
In de navolgende tabel zijn de relevante kenmerken van het plan, welke uitgebreid zijn verwerkt in de m.e.r.-beoordeling beknopt weergegeven. Daarnaast zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd voor de voor dit plan relevante milieuaspecten, de resultaten hiervan zijn verwerkt in Hoofdstuk 5 van deze motivering.
| Kenmerken van het plan | |
| Criteria | Toets |
| Omvang van het project | De aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld onder J11 'Stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra en de aanleg van parkeerterreinen' van bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Het voornemen betreft de ontwikkeling van 43,5ha. bruto bedrijfsterrein. |
| Cumulatie met andere projecten | Er zijn geen autonome ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied bekend, die aanleiding geven tot cumulatie van milieueffecten met andere projecten. Daarmee is er voor wat betreft cumulatie met andere projecten geen sprake van aanzienlijke milieueffecten. |
| Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Bij de ontwikkeling wordt niet permanent gebruik gemaakt van natuurlijke hulpbronnen. Daarmee is er voor wat betreft het gebruik van natuurlijke hulpbronnen geen sprake van aanzienlijke milieueffecten. |
| Productie van afvalstoffen | Naast het reguliere afval van de toekomstige bebouwing en functies zal geen sprake zijn van de productie van andere afvalstoffen. |
| Verontreiniging en hinder | De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt buiten de reguliere hinder gedurende de realisatiefase, die gebruikelijk is bij een dergelijke ontwikkeling, geen onevenredige hinder die leidt tot aanzienlijke milieueffecten. Eén en ander blijkt ook uit Hoofdstuk 4 waaruit valt af te leiden dat voor wat betreft de diverse (milieu)aspecten geen sprake is van aanzienlijke milieueffecten als gevolg van de ontwikkeling. |
| Risico voor ongevallen | De ontwikkeling brengt geen significante risico's voor ongevallen met zich mee. Verkeersbewegingen van, naar en binnen het plangebied kunnen op een veilige manier plaatsvinden. Er worden daarnaast binnen het plangebied geen extra gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of vervoerd. Daarmee is voor wat betreft risico's voor ongevallen geen sprake van aanzienlijke milieueffecten. |
| Plaats van het project | |
| Criteria | Toets |
| Bestaand grondgebruik | Het plangebied is momenteel in gebruik als bedrijfsterrein. |
| Rijkdom aan kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing. Er zijn geen bijzondere aardkundige waarden of andere natuurlijke hulpbronnen aanwezig. |
| Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met aandacht voor: - wetlands, oeverformatie en riviermondingen; - kustgebieden en het mariene milieu; - berg- en bosgebieden; - reservaten en natuurparken; - gebieden die in de Nederlandse wetgeving zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; - speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn); - gebieden waar de Europese milieukwaliteitsnormen al niet worden gehaald; - gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid; - landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. |
Wetlands, oeverformatie en riviermondingen; niet van toepassing. Kustgebieden en het mariene milieu; niet van toepassing. Berg- en bosgebieden: niet van toepassing. Reservaten en natuurparken: niet van toepassing. Gebieden die in de Nederlandse wetgeving zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; niet van toepassing, zie ook paragraaf 5.8.2 Gebiedsbescherming. Speciale beschermingszones door de lidstaten aangewezen volgens Richtlijn 79/409/EEG (= Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG (= Habitatrichtlijn); niet van toepassing, zie ook paragraaf 5.8.2 Gebiedsbescherming. Gebieden waar de Europese milieukwaliteitsnormen al niet worden gehaald; niet van toepassing. Gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid; niet van toepassing. Landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang; niet van toepassing, zie ook paragraaf 5.10 Cultureel erfgoed. |
| Kenmerken van het potentiële effect | |
| Kenmerken | Toetsing |
| Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) | Niet van toepassing. |
| Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing. |
| Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing. |
| Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing. |
| Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect | Niet van toepassing. |
De uitgevoerde m.e.r.-beoordeling concludeert dat, als gevolg van onderhavig voornemen, geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het volgen van een m.e.r.-beoordelingsprocedure en het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) is derhalve niet noodzakelijk.
Gelet op voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'm.e.r.-beoordeling' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Duurzaamheid
Uit de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet vloeit voort dat deze onder meer is gericht op een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in, dat de wet voorziet in een ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Duurzame ontwikkeling is een breed begrip waar een veelheid aan onderwerpen onder kan vallen, zoals energietransitie en klimaatadaptatie. In de NOVI is daarom 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' als prioriteit opgenomen. Daarnaast vallen onder het begrip duurzaamheid ook onderwerpen als mobiliteit, duurzaam bouwen en biodiversiteit.
Het beleid ten aanzien van energietransitie en klimaatadaptatie vloeit voort uit nationale programma's die vervolgens regionaal zijn uitgewerkt (Regionale Energiestrategie, Nationale Klimaatadaptatiestrategie). De doelstellingen die hieruit voortvloeien zijn vervolgens integraal opgenomen in het gemeentelijk beleid, met name de Omgevingsvisie. Deze is weer uitgewerkt in programma's.
Bij duurzaam bouwen en verbouwen wordt er rekening gehouden met de effecten op het milieu. Binnen het kader van de Omgevingswet worden al de nodige regels voorgeschreven met betrekking tot duurzaam (ver)bouwen.
Klimaat
Om invulling te geven aan de in de NOVI beschreven prioriteit 'Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' dient bij de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten rekening te worden gehouden met maatregelen ten aanzien van klimaatadaptatie. Onder klimaatadaptatie wordt verstaan: het tijdig en effectief aanpassen aan het actuele of verwachte klimaat. Daardoor kan schade door klimaatverandering beperkt worden.
In de Omgevingsverordening Limburg is in artikel 3.5, lid 1 voorgeschreven (instructieregel) dat de motivering bij een omgevingsplan, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van bevat van (a) de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's en gevolgen van klimaatverandering, en (b) de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de risico's en gevolgen van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Bij die beschrijving dient in ieder geval te worden ingegaan op wateroverlast, overstroming, en droogte.
Voor klimaatadaptatie is het belangrijk om integraal te werken en meekoppelkansen met andere ruimtelijke ontwikkelingen te benutten. Er zijn veel mogelijkheden om de aanpak en maatregelen uit de verschillende transities te combineren. Hierbij kan gedacht worden aan waterberging in natuurgebieden, groen in de stad en vermindering van hitte in de bebouwde omgeving.
De gebouwen in het plangebied worden duurzaam en energiezuinig gebouwd, met aandacht voor onder andere klimaatadaptief bouwen. Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding wordt opgevangen en afgevoerd naar een in het plangebied aan te leggen hemelwatervoorziening (greppel).
Bij de bouw is het belangrijk om, in het kader van duurzaam bouwen, zorgvuldig om te gaan met materiaalgebruik. Biobased bouwen en het toepassen van circulaire isolatiematerialen, zoals houtvezel en hennep, kunnen hierbij waardevolle opties zijn. Dergelijke natuurlijke materialen ademen beter en reguleren vocht op een natuurlijke manier. Dit zorgt voor een gezonder en comfortabeler binnenklimaat, met minder kans op schimmel en een betere luchtvochtigheid. Bovendien nemen deze materialen tijdens de groei CO2 op, die bij toepassing in bouwmaterialen langdurig wordt opgeslagen in het gebouw.
Daarnaast kan op het gebied van duurzaamheid aandacht worden besteed aan de vormgeving van de bebouwing, het gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik, flexibel (levensloopbestendig) bouwen. Ook kan onnodig afval worden voorkomen door tijdens de bouw zorgvuldig en zuinig om te gaan met bouwmaterialen.
Gelet op vorenstaande wordt geconcludeerd dat bij voorliggend plan rekening wordt gehouden met het aspect 'duurzaamheid en klimaat' en dat dit aspect geen belemmeringen impliceert voor onderhavige wijziging van het Omgevingsplan, er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Onder de Omgevingswet heeft participatie een prominente rol. De wetgever heeft het belang van participatie erkend en participatie vormt één van de belangrijkste pijlers van de Omgevingswet. De Omgevingswet zorgt ervoor dat het bevoegd gezag of initiatiefnemers, burgers, belanghebbenden of omwonenden in een vroeg stadium worden betrokken bij een planvoornemen/project.
Door burgers, belanghebbenden of omwonenden in een vroeg stadium te betrekken bij een planvoornemen wordt verwacht dat tijdwinst ontstaat, omdat minder juridische procedures worden gestart. Daarnaast speelt participatie een belangrijke rol in de relatie tussen de burger en de overheid en het vertrouwen dat de burger in de overheid heeft. Het is daarbij van belang dat burgers het gevoel hebben ook daadwerkelijk gehoord te worden.
Het participatieproces bij het opstellen of wijzigen van een Omgevingsplan kent onder de Omgevingswet een kennisgeving(plicht) en een motiveringsplicht. Bij een motiveringsplicht moet het bevoegd gezag aangeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden betrokken zijn en wat er met de resultaten is gedaan. Bij een Omgevingsplan is naast de motiveringsplicht ook geregeld dat aan de voorkant bij de kennisgeving aangegeven wordt hoe een initiatiefnemer burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden gaat betrekken.
In het kader van onderhavig planvoornemen is door initiatiefnemer met alle omliggende eigenaren een overleg gevoerd en is het planvoornemen mondeling toegelicht. De resultaten hiervan zijn bijgevoegd als bijlage 5.
Uit de gevoerde omgevingsdialoog kan geconcludeerd worden dat er draagvlak is voor het planvoornemen.
Het ontwerp-wijzigingsbesluit en de daarbij behorende stukken worden gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd (artikel 3:11, Awb). Binnen deze termijn heeft eenieder de mogelijkheid een zienswijze in te brengen. Dit kan zowel schriftelijk als mondeling. Eventuele zienswijzen worden beantwoord in een separate notitie, die te zijner tijd als bijlage bij het wijzigingsbesluit wordt opgenomen.
In het kader van de beoogde wijziging van het Omgevingsplan, heeft de gemeente Peel en Maas het planvoornemen voorgelegd aan de Provincie Limburg, de Veiligheidsregio Limburg-Noord en het Waterschap Limburg.
Alle drie de partijen hebben middels een vooroverlegreactie per brief een aan advies uitgebracht aan de gemeente Peel en Maas, desbetreffende brief zijn opgenomen als bijlagen bij voorliggende motivering.
De vooroverlegreactie van de Provincie Limburg is bijgevoegd als .... De Provincie Limburg geeft aan dat de beoordeling van het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Indien het plan op dezelfde wijze wordt voorgezet, ziet de Provincie Limburg geen aanleiding om in de verder procedure van het plan een zienswijze in te dienen.
De vooroverlegreactie van het Waterschap Limburg is bijgevoegd als bijlage ... . Het advies van het Waterschap Limburg is verwerkt in paragraaf 5.9 van voorliggende motivering.
Onder de Omgevingswet dat een gemeenteraad bij het toekennen van functies aan locaties niet meer aannemelijk hoeft te maken dat die ontwikkeling (financieel) uitvoerbaar is. In haar Omgevingsplan wordt door de gemeente aangegeven dat een functie op een bepaalde locatie kan komen, dat minder verstrekkend is. Enkel behoeft te worden gemotiveerd dat een ontwikkeling in beginsel mogelijk is (‘niet evident onuitvoerbaar’). Pas als zich een concreet initiatief aandient dat past binnen de in het Omgevingsplan toebedeelde functie, moet worden onderzocht hoe dat op een aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.
Op grond van Omgevingswet (afdeling 13.6 Ow) zijn overheden verplicht om de kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen naar evenredigheid te verhalen op de initiatiefnemers die profijt hebben van de aan te leggen openbare voorzieningen. Indien sprake is van een ontwikkeling op eigendomsgronden van de overheid zelf, is het kostenverhaal verzekerd en zijn daartoe geen overeenkomst of kostenverhaalsregeling aan de orde.
Anterieure overeenkomst
Als sprake van een ontwikkeling die op private gronden is gelegen, dan is het uitgangspunt van de overheid om middels het sluiten van een anterieure overeenkomst het kostenverhaal te verzekeren. Dit is mogelijk op grond van artikel 13.13 Ow. Indien de onderhandelingen over deze overeenkomst succesvol zijn, kan overgegaan worden tot het wijzigen van het Omgevingsplan en vinden betalingen plaats op grond van de gemaakte afspraken.
Publiekrechtelijk kostenverhaal
Naast het privaatrechtelijke spoor van het sluiten van een anterieure overeenkomst, kan het kostenverhaal ook via het publiekrechtelijke spoor worden verzekerd in het Omgevingsplan, in een omgevingsvergunning voor een buitenplanse Omgevingsplanactiviteit) of een projectbesluit (paragraaf 13.6.3 Ow). Dit spoor is aan de orde indien geen overeenkomst wordt bereikt bij de onderhandelingen over de anterieure overeenkomst. In het publiekrechtelijke spoor mag de overheid de kosten alleen verhalen als ze voldoen aan de criteria profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid. Daarnaast mogen er niet meer kosten worden verhaald dan dat er opbrengsten zijn.
Er worden twee systemen in het publiekrechtelijk kostenverhaalsstelsel onderscheiden waarvoor de Omgevingswet in regelingen voorziet voor het kostenverhaal:
Met betrekking tot voorliggend voornemen is er geen sprake van een publiekrechtelijk kostenverhaal. Tussen de gemeente Peel en Maas en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten waarin het kostenverhaal is verzekerd. Financiële consequenties zullen uitsluitend door de initiatiefnemers worden gedragen. Daar de kosten voor de planontwikkeling geheel voor rekening zijn van de initiatiefnemer, heeft onderhavig plan géén gevolgen voor de gemeentelijke begroting en/of gemeentelijke financiën.
Artikel 13.22 Ow biedt, in aanvulling op het kostenverhaal, een grondslag voor het maken van afspraken over een vrijwillige financiële bijdrage voor ontwikkelingen van een gebied. Het betreft andere kosten dan die verhaald worden via de anterieure overeenkomst over het kostenverhaal. De basis van deze bijdragen moet worden gelegd in een omgevingsvisie of programma. Dergelijke bijdragen dienen ter verbetering van de fysieke leefomgeving.
In het kader van deze wijziging van het Omgevingsplan zijn aanvullende financiële bijdragen aan de orde. Deze aanvullende financiële bijdragen worden vastgelegd in een anterieure overeenkomst.
Nadeelcompensatie is de vergoeding van schade die de overheid veroorzaakt in de uitoefening van haar taak of bevoegdheid. In afdeling 15.1 van de Omgevingswet wordt een aantal besluiten of maatregelen aangewezen die als oorzaak van de schade kunnen optreden. Aangewezen zijn besluiten of maatregelen:
De belangrijkste schadeveroorzakende besluiten zijn:
Alleen schade veroorzaakt door die besluiten of maatregelen komt voor vergoeding in aanmerking. De schade moet redelijkerwijs toe te rekenen zijn aan de schadeoorzaak. De schade moet:
Bij de vraag of de schade moet worden vergoed, en zo ja hoeveel, speelt een aantal factoren een rol. Het moet gaan om schade die boven het normaal maatschappelijk risico (4%) uitsteekt. Bovendien moet de schade de aanvrager onevenredig treffen ten opzichte van anderen.
Met betrekking tot onderhavig planvoornemen zal in het kader van nadeelcompensatie een nadeelcompensatieovereenkomst worden afgesloten tussen gemeente Peel en Maas en de initiatiefnemer.
Een TAM-omgevingsplan is een tijdelijk hulpmiddel om ervoor te zorgen dat ontwikkelingen door kunnen blijven gaan, tot dat gemeente het Omgevingsplan volledig in STOP (Standaard voor officiële publicaties) kan opstellen. Het TAM-omgevingsplan wordt later ondergebracht in STOP. Het TAM-omgevingsplan is een wijziging van het Omgevingsplan van rechtswege, alleen wordt deze opgesteld met de techniek welke in gebruik is volgens de huidige (of oude) wetgeving. Juridisch moet een TAM-omgevingsplan ook voldoen aan de regels van het Bkl en de provincie.
Een TAM-omgevingsplan wordt met een andere techniek (IMRO i.p.v. STOP/TP) opgesteld, bekend gemaakt en beschikbaar gesteld. Daardoor is het niet mogelijk om het TAM-omgevingsplan en de tekst van de bruidsschat in één bestand samen te voegen. Omdat het juridisch wel één Omgevingsplan vormt, wordt in de praktijk het TAM-omgevingsplan als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd in het Omgevingsplan van rechtswege. Dit hoofdstuk wordt juridisch toegevoegd na Hoofdstuk 22 en voor de slotbepalingen. De naam van een TAM-omgevingsplan begint met ‘TAM-omgevingsplan’ gevolgd door een spatie en de rest van de plannaam.
De IMRO-standaarden maken het niet mogelijk om een regeling te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. De naamgeving van het hoofdstuk kan gewijzigd worden, maar hoofdstuk 1 blijft altijd zichtbaar. De standaarden bieden ook geen mogelijkheid tot het gebruik van paragrafen. Ook voor de artikelen geldt dat deze in IMRO automatisch worden genummerd en dat de nummering bij ‘artikel 1’ begint. Voor het doel is de IMRO hoofdstuk- en artikelnummering echter onhoudbaar, omdat het Omgevingsplan van rechtswege al een hoofdstuk 1 en een artikel 1 kent. Deze nummers zijn dus al bezet. Om duidelijk te maken hoe een TAM-omgevingsplan zich verhoudt tot de rest van het Omgevingsplan, wordt met voorliggend plan na het object Regels en voor het toevoegen van het object Hoofdstuk een preambule opgenomen. De preambule geeft aan hoe het TAM-omgevingsplan in samenhang met de rest van het Omgevingsplan gelezen moet worden.
Ter plaatse van het plangebied is het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas van toepassing. Dit Omgevingsplan is per 1 januari 2024 van rechtswege geldend. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn alle bestemmingsplannen in de gemeente Peel en Maas van rechtswege omgezet naar één Omgevingsplan. Deze bestemmingsplannen maken onderdeel uit van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas. In het nieuwe deel van het Omgevingsplan zijn nog geen regels voor onderhavige locatie opgenomen. Hierom is op deze locatie het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' leidend. Voor het opstellen van onderhavig TAM-omgevingsplan is dan ook aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'.
Via dit TAM-omgevingsplan wordt via de IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de bestaande voorziening Ruimtelijke Plannen het omgevingsplan gewijzigd. Het TAM-omgevingsplan maakt juridisch gezien deel uit van het omgevingsplan, maar heeft technisch gezien het 'oude' formaat.
De regels van het TAM-omgevingsplan zijn onderverdeeld in diverse hoofdstukken: Hoofdstuk 1 Inleidende regels met daaraan voorafgaand een preambule, Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten, Hoofdstuk 3 Beschermen van Waarden, Hoofdstuk 4 Algemene regels en Hoofdstuk 5 Overgangsregels. Hieronder wordt een nadere toelichting gegeven op deze hoofdstukken.
Preambule
In de preambule is opgenomen dat het TAM-omgevingsplan gelezen moet worden als hoofdstuk in het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas en de artikelen als paragrafen van dat hoofdstuk. Dit om onduidelijkheden met het Omgevingsplan van rechtswege te voorkomen.
Inleidende regels (hoofdstuk 1)
De algemene bepalingen zijn opgenomen in Hoofdstuk 1 van onderhavig TAM-omgevingsplan. Hoofdstuk 1 bevat onder meer het toepassingsbereik, de toepassing van de begripsbepaling, aanvullende begripsbepalingen, de toepassing van de meet- en rekenbepalingen, aanvullende meet- en rekenbepalingen, de aanvraagvereisten en de zorgplicht.
Functies en activiteiten (hoofdstuk 2)
In Hoofdstuk 2 van het TAM-Omgevingsplan is opgenomen welke functies en activiteiten binnen het plangebied zijn toegestaan. De in de regels opgenomen functies en activiteiten zijn in paragraaf 7.1.3 nader toegelicht.
Beschermen van Waarden (hoofdstuk 3)
In Hoofdstuk 3 van het TAM-omgevingsplan zijn functies opgenomen ter bescherming van archeologische waarden en landschappelijke waarden in het gebied.
Algemene regels (hoofdstuk 4)
Hoofdstuk 4 van het TAM-omgevingsplan bevat de algemene regels die van toepassing zijn op het plangebied zoals de anti-dubbeltelregel, algemene aanduidingsregels, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, overige regels zoals de werking van wettelijke regelingen.
Overgangsregels (hoofdstuk 5)
In Hoofdstuk 5 van het TAM-omgevingsplan zijn overgangsbepalingen opgenomen voor bouwwerken respectievelijk gebruik.
Onderstaand worden de voor het plangebied opgenomen functies, zoals deze zijn opgenomen in Hoofdstuk 2 van voorliggen TAM-Omgevingsplan, kort toegelicht.
Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bedoeld voor agrarisch grondgebruik.
Bedrijf
Voor een deel van het plangebied is de functie 'Bedrijf' opgenomen. Binnen de functie 'Bedrijf' is een transportbedrijf toegestaan met bebouwing binnen het bouwvlak.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van (een tijdelijk deel van) een Omgevingsplan is ingevolge artikel 16.30 Omgevingswet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb van toepassing. De te doorlopen procedure ziet er grofweg als volgt uit.