Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22AH Lanterdweg 1A Kessel
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1894.TAMOPH22AH-ON01

Regels

1 Inleidende regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de (gebieds)ontwikkeling op de locatie Lanterdweg 1A, Kessel en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22AH) van het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening https://www.ruimtelijkeplannen.nl/. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk om dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op http://www.ruimtelijkeplannen.nl/ uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22AH van het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen, moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22AH' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct vóór het nummer van de bijlage '22AH' gelezen worden.

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in Bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden aanvullend de volgende begripsbepalingen:

2.1 TAM-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22AH Lanterdweg 1A Kessel, met identificatienummer NL.IMRO.1894.TAMOPH22AH-ON01. 

2.2 Omgevingsplan

Omgevingsplan van de Gemeente Peel en Maas. 

2.3 Nota parkeernormen

De Nota parkeernormen Peel en Maas 2018 van de Gemeente Peel en Maas 

Artikel 3 Toepassingsbereik

  1. De besluiten op grond van artikel 22.1 onder a van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie zoals bedoeld in het derde lid.
  2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3 en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Lanterdweg 1A, Kessel, waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.TAMOPH22AH-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl/.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde van artikel [4.1 t/m 4.15, bepalingen onderstaand ontleend aan BP Buitengebied Peel en Maas].

4.1 Afstand tot de functiegrens

Tussen de grens van een functie en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

4.2 Afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken

Tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

4.3 Bedrijfsvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

4.4 Oppervlakte van een functievlak

De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een functievlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer functievlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die functievlakken bij de toepassing van deze regels als één functievlak.

4.5 Oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

4.6 Vloeroppervlakte van een bouwwerk

De totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).

4.7 Oppervlakte van een bodemingreep

Het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.

4.8 Oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

4.9 Bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.

4.10 Dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

4.11 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

Buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.12 Goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

4.13 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

4.14 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

4.15 Overschrijding van de bouw-, c.q. functiegrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, c.q. functiegrenzen maximaal 1 meter bedraagt.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toebedeelde functies.

2 Functies en activiteiten

Artikel 7 Horeca

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Horeca.

7.2 Functieomschrijving

Een als Horeca aangewezen locatie heeft de volgende functies:
  1. horeca van categorie 1 en 2;
  2. horeca tot en met categorie 3, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 3';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend een parkeerterrein;
  4. wonen in een bedrijfswoning; 
met daaraan ondergeschikt: 
  1. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 7.5.3;
  2. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 7.5.2;
  3. groenvoorzieningen;
  4. terrassen;
  5. paardrijbakken, ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  6. speelvoorzieningen;
  7. tuinen, erven en terreinen;
  8. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan;
  9. boven- en ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwen

7.3.1 Beoordelingsregels voor het bouwen van gebouwen (behorende bij de binnenplanse vergunning)
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.29 gelden de volgende regels voor gebouwen.
 
De omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  1. per bouwvlak is maximaal één horecavoorziening toegestaan;
  2. de gronden ter plaatse van de aanduiding 'relatie' gekoppeld zijn ten behoeve van één horecavoorziening;
  3. gebouwen, de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  4. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen en de daarbij behorende bouwwerken, bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak' aangeduide bebouwde oppervlakte;
  5. voor het overige moet worden voldaan aan het bepaalde in subsubparagraaf 7.3.2 t/m subsubparagraaf 7.3.4
7.3.2 Beoordelingsregel voor het bouwen bedrijfsgebouwen (behorende bij de binnenplanse vergunning)
De omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd;
  2. de voorgevel van de bedrijfsgebouwen dient te worden gebouwd in of achter de bestaande voorgevelrooilijn;
  3. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de bestemmingsvlakgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  4. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 11 meter.
7.3.3 Beoordelingsregels voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorend bouwwerk (behorende bij de binnenplanse vergunning)
De omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfswoningen en bijbehorend bouwwerken wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  1. per bouwvlak is maximaal één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' bedrijfswoningen zijn toegestaan tot een maximum aantal zoals is aangeduid op de verbeelding;
  2. bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd;
  3. de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd in of achter de bestaande voorgevelrooilijn;
  4. de afstand van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken tot de functievlakgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  5. de inhoud van de bedrijfswoning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 1000 m³, dan wel maximaal de bestaande inhoud, met uitzondering van het bepaalde onder i;
  6. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter;
  7. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 1 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
  8. de afstand tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 meter;
  9. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,30 meter en 6 meter;
  10. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke ten behoeve van de bedrijfswoning, mits:
    1. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
    2. de breedte maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
    3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
    4. de afstand tot de bestemmingen 'Verkeer' minimaal 3,5 meter bedraagt.
7.3.4 Beoordelingsregels voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde (behorende bij de binnenplanse vergunning)
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van:
    1. erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
    2. luifels, waarvan de hoogte maximaal 7 meter bedraagt;
    3. vlaggen, reclame en lichtmasten, waarvan de hoogte maximaal 10 meter bedraagt;
    4. omheiningen rond een paardijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
    5. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
  2. per bedrijfswoning is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, met dien verstande dat;
    1. de afstand van het zwembad tot de woning maximaal 15 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 30 m² bedraagt;
  3. het bouwen van één overkapping aan de achter- of zijgevel van de woning is toegestaan, mits de oppervlakte maximaal 30 m² bedraagt.

7.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing en aan de inrichting van de functiegebieden:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.

7.5 Specifieke gebruiksactiviteiten

 
7.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. detailhandel;
  2. evenementen, behoudens toegestaan krachtens subsubparagraaf 7.5.2;
  3. geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
  4. woningsplitsing;
  5. verblijfrecreatie;
  6. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen woning zijnde;
  7. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  8. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 
7.5.2 Evenementen
Evenementen zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement inclusief op- en afbouw.
7.5.3 Beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf aan huis bij de woning, als opgenomen in het 'Overzicht beroep of bedrijf aan huis' (Bijlage 2 bij deze regels) of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen en bedrijven, wordt geacht in overeenstemming te zijn met de woonbestemming en is toegestaan, mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  2. degene die gebruiker van de woning is tevens degene is die het beroep of bedrijf aan huis uitoefent;
  3. maximaal 50 m² van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor beroep en bedrijf aan huis;
  4. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  5. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  6. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. internetverkoop slechts is toegestaan indien er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen producten niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden. Opslag ten behoeve van internetverkoop is mogelijk binnen de bestaande bebouwing tot maximaal 50 m² waarbij ter plaatse opslag en verzending plaatsvindt. Internetverkoop waarbij ter plaatse alleen de elektronische transactie plaatsvindt en geen opslag en verzending plaatsvindt is zonder meer toegestaan;
  8. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep/bedrijf;
  9. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  10. reclame-uitingen ten dienste van het beroep of bedrijf aan huis beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.

Artikel 8 Wonen

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.

8.2 Functieomschrijving

Een als Wonen aangewezen locatie heeft de volgende functies:
  1. wonen;
  2. uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 8.6.3;
  3. een paardrijbak voor hobbymatig houden van paarden;
  4. het organiseren van evenementen overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 8.6.2;
  5. uitoefenen van een Bed en Breakfast overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 8.6.4 
met de daarbij behorende: 
  1. groenvoorzieningen;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  4. boven- en ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing Lanterdweg 1a' zoals weergegeven in Bijlage 1 van de regels en overeenkomstig subsubparagraaf 8.6.5

8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwen

8.3.1 Beoordelingsregels bouwen van een hoofdgebouw (behorende bij de binnenplanse vergunning)
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.29 gelden de volgende regels voor hoofdgebouwen.
 
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw in de vorm van een woning wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  1. de woning mag uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
  2. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan
  3. de voorgevel van de woning wordt gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
  4. de inhoud van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 1.000 m³, met dien verstande dat:
    1. indien de inhoud van de bestaande gebouwen tezamen op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan Peel en Maas méér bedraagt, de uitbreiding van de bestaande bebouwing of de bouw van nieuwe gebouwen alleen is toegestaan indien na realisatie van die uitbreiding de totale inhoud van gebouwen binnen het bestemmingsvlak maximaal 1.000 m³ bedraagt en overtollige bebouwing derhalve wordt gesloopt;
  5. de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 6 meter;
  6. de bouwhoogte van een woning bedraagt maximaal 9 meter.
8.3.2 Beoordelingsregels voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk (behorende bij de binnenplanse vergunning)
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bijbehorende bouwwerken.
 
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  1. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 1 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
  2. de afstand tussen de woning en de bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 meter;
  3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,30 meter;
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 meter.
8.3.3 Beoordelingsregels voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde (behorende bij de binnenplanse vergunning)
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.
 
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van:
    1. erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt;
    2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
    3. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
    4. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
  2. per woning is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, met dien verstande dat;
    1. de afstand van het zwembad tot de woning maximaal 15 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 30 m² bedraagt;
  3. het bouwen van één overkapping aan de achter- of zijgevel van de woning is toegestaan, mits de oppervlakte maximaal 30 m² bedraagt.

8.4 Maatwerkvoorschriften

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing en aan de inrichting van de functiegebieden:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.

8.5 Vergunningsplicht voor afwijken van bouwactiviteiten

Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde in subsubparagraaf 8.3.1 sub c  ten behoeve van het verkleinen van de bestaande afstand tot de functie 'Verkeer', met dien verstande dat:
  1. de afstand tot de functie 'Verkeer' minimaal 5 meter bedraagt;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid
    2. het woon- en leefklimaat
    3. de milieusituatie
    4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.

8.6 Specifieke gebruiksactiviteiten

 
8.6.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. geluidszonderingsplichtige en risicovolle inrichtingen;
  2. kamerverhuur;
  3. kamperen;
  4. woningsplitsing;
  5. detailhandel;
  6. evenementen, behoudens toegestaan krachtens subsubparagraaf 8.6.2;
  7. permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en gebouwen, geen woning zijnde;
  8. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  9. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn. 
8.6.2 Evenementen
Evenementen zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement inclusief op- en afbouw.
8.6.3 Beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf aan huis bij de woning, als opgenomen in het 'Overzicht beroep of bedrijf aan huis' (Bijlage bij deze regels) of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen en bedrijven, wordt geacht in overeenstemming te zijn met de woonbestemming en is toegestaan, mits:
  1. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  2. degene die gebruiker van de woning is tevens degene is die het beroep of bedrijf aan huis uitoefent;
  3. maximaal 50 m² van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor beroep en bedrijf aan huis;
  4. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  5. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  6. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. internetverkoop slechts is toegestaan indien er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen producten niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden. Opslag ten behoeve van internetverkoop is mogelijk binnen de bestaande bebouwing tot maximaal 50 m² waarbij ter plaatse opslag en verzending plaatsvindt. Internetverkoop waarbij ter plaatse alleen de elektronische transactie plaatsvindt en geen opslag en verzending plaatsvindt is zonder meer toegestaan;
  8. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep/bedrijf;
  9. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  10. reclame-uitingen ten dienste van het beroep of bedrijf aan huis beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.
8.6.4 Bed en Breakfast
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de woning en/of bijbehorende bouwwerken ten behoeve van een bed en breakfast is toegestaan mits:
  1. geen sprake is van appartementen, flats of duplexwoningen;
  2. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de woning en de bijbehorende bouwwerken die maximaal 15 meter van de woning zijn gelegen;
    1. een bijbehorend bouwwerk mag worden ingericht als bed en breakfast, met dien verstande dat de woning een inhoud heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbaar oppervlakte van minimaal 120 m²
  3. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de woning;
  4. maximaal 80 m²
  5. er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
  6. het ontbijt wordt in de slaapkamer of een gezamenlijke ruimte genuttigd;
  7. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als zelfstandige woning
8.6.5 Gebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing Lanterdweg 1a'
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing Lanterdweg 1a' conform de functie 'Wonen' is alleen toegestaan de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in lid 8.2 conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels, is uitgevoerd en/of in stand wordt gehouden.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 3

9.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als Waarde - Archeologie 3 heeft, naast de andere 
daar voorkomende functies, de volgende functies:
  1. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en AMK-terreinen met een (hoge) archeologische verwachtingswaarde.

9.3 Beoordelingsregels vergunningsplicht

9.3.1 Bouwverbod
Op of in de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  2. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 100 m²;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  4. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit omgevingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
9.3.2 Vergunningplicht voor afwijken bouwactiviteiten
9.3.2.1 Afwijken bouwactiviteiten ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in subsubparagraaf 9.3.1, ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet verreist wanneer:
    1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
    2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 40 centimeter onder maaiveld.
9.3.2.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
9.3.2.3 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteiten voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in subsubparagraaf 9.3.2 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

9.4 Vergunningsplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen. wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport-energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
9.4.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in subsubparagraaf 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. maximaal 40 centimeter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen als genoemd in subsubparagraaf 9.4.1 sub h, l en m tevens een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 250 m²;
    2. een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 100 m²;
    3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 40 centimeter onder maaiveld worden geroerd;
    6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  2. het verbod als bedoeld in subsubparagraaf 9.4.1. Deze is ook niet van toepassing indien:
    1. naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat de grond reeds verstoord is;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan 40 centimeter onder maaiveld, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder subsubparagraaf 9.4.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden geen omgevingsvergunning boor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    3. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder subsubparagraaf 9.4.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
9.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in subsubparagraaf 9.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen geschaad.
9.4.4 Onderzoeksplicht
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 9.4.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie 3 dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
    2. in voldoende mate ia aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
    3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
  2. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.4.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
9.4.6 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in subsubparagraaf 9.4.5 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op locaties die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4

10.2 Functieomschrijving

Een locatie die op de verbeelding is aangewezen als Waarde - Archeologie 4 heeft, naast de andere 
daar voorkomende functies, de volgende functies:
  1. de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.

10.3 Beoordelingsregels vergunningsplicht

10.3.1 Bouwverbod
Op of in de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst en tevens de bestaande bebouwing wordt vergroot;
  2. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  4. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit omgevingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. 
10.3.2 Vergunningplicht voor afwijken bouwactiviteiten
10.3.2.1 Afwijken bouwactiviteiten ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor het bepaalde in lid 10.2 ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met
dien verstande dat:
  1. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
    1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
    2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 40 centimeter onder maaiveld.
10.3.2.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
10.3.2.3 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in subsubparagraaf 10.3.2 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

10.4 Vergunningsplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen. wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport-energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
10.4.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in subsubparagraaf 10.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. maximaal 40 centimeter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen als genoemd in subsubparagraaf 10.4.1 sub h, l en m tevens een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 250 m²;
    2. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    3. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    4. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 40 centimeter onder maaiveld worden geroerd;
    5. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  2. het verbod als bedoeld in subsubparagraaf 10.4.1. Deze is ook niet van toepassing indien:
    1. naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat de grond reeds verstoord is;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan 40 centimeter onder maaiveld, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder subsubparagraaf 10.4.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden geen omgevingsvergunning boor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    3. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder subsubparagraaf 10.4.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
10.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in subsubparagraaf 10.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen geschaad.
10.4.4 Onderzoeksplicht
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in subsubparagraaf 10.4.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie 4 dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
    2. in voldoende mate ia aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
    3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
  2. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
10.4.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Het bevoegd gezag verleent een omgevingsvergunning wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
10.4.6 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in subsubparagraaf 10.4.5 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels

12.1 Ondergronds bouwen

12.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
12.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingen de volgende regels:
  1.  ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk;
  2. het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil;
  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
  4. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte en de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet in aanmerking genomen.
12.1.3 Beoordelingsregels voor afwijken van de diepte van ondergrondse bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde in subsubparagraaf 12.1.2 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

12.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

12.2.1 Afwijkende hogere maten
De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die méér bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven én niet in strijd zijn met het voorheen geldend plan, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
12.2.2 Afwijkende lagere maten
De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven én niet in strijd zijn met het voorheen geldend plan, mogen als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

12.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in subsubparagraaf 12.2.1 en subsubparagraaf 12.2.2 uitsluitend van toepassing indoen dit geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot gebruik, strijdig met dit hoofdstuk, wordt in ieder geval gerekend:
  1.  een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. straatprostitutie;
  3. mantelzorg en inwoning;
  4. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
  5. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van gronden.

Artikel 14 Algemene beoordelingsregels

14.1 Vergunningsplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning:
  1. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- of bouwhoogte te overschrijden;
  2. de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen te overschrijden;

14.2 Beoordelingsregels vergunningsplicht afwijken goot- of bouwhoogte

Een omgevingsvergunning zoals bedoel in lid 14.1 sub a wordt slechts verleend indien en voor zover:
  1. een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten met ten hoogste 10% worden overschreden.

14.3 Beoordelingsregel vergunningsplicht overschrijding bouwgrenzen

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 14.1 sub b wordt slechts verleend indien en voor zover:
  1. een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de voorgeschreven afstand van 5 meter tot de bouwvlakgrens wordt verminderd tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
  3. een (bedrijfs)woning en/of bedrijfsgebouw vóór of achter de voorgeschreven voorgevelrooilijn wordt gebouwd;
    1. de afstand tot de functie 'Verkeer', 'Water', 'Water-Rivier' of 'Natuur' minimaal 3 meter bedraagt;
    2. er geen aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat, de milieusituatie, de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.

14.4 Beoordelingsregels ten behoeve van de landschappelijke inpassing

Voor zover de bouw- dan wel gebruiksregels in dit plan een landschappelijke inpassing vereisen, kunnen burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de oorspronkelijk vastgelegde landschappelijke inpassing, onder de voorwaarden dat:
  1. de nieuwe inpassing past bij de kwaliteiten van de omgeving c.q. het landschap;
  2. de oppervlakte van de inpassing tenminste gelijk blijft;
  3. geen aantasting plaatsvind van de verkeersveiligheid.

14.5 Beoordelingsregels ten behoeve van mantelzorg en inwoning

Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van de bepalingen van het plan ten behoeve van mantelzorg en inwoning in de woning en/of bijbehorende bouwwerken, mits:
  1. mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan voor maximaal twee personen in de (bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorende bouwwerk betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het hoofdgebouw en de vloeroppervlakte maximaal 60m² bedraagt;
  2. er geen tweede woning ontstaat;
  3. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
  4. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
  5. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
  6. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt en geen negatieve gevolgen mag hebben op de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van bedrijven in de omgeving;
  7. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
  8. geen aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bedrijven;
  9. een omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 overige zone - ontwikkelingszone bebouwingslinten

15.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' zijn de gronden tevens bestemd als ontwikkelingszone voor bebouwingslinten.

15.2 reconstructiewetzone - verwevingsgebied

15.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens aangewezen als verweringsgebied.

15.3 wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 ob

15.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 1 ob' zijn de gronden tevens aangewezen voor instandhouding van oude verdichte/besloten bouwlanden.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Wetten/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan.

16.2 Parkeerregels

16.2.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen, tenzij er een omgevingsvergunning is verleend op grond van hoofdstuk 4 van de nota parkeernormen.
16.2.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de nota parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota.
16.2.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte worden voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de Nota parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota.

4 Overgangsrecht

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit hoofdstuk aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en afwijkt van het plan, mag mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan;
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

17.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.