Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a - Giel Peetershof Fase 2a te Egchel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.TAMOPH22a-VG01 |
In december 2008 is als onderdeel van de gebiedsontwikkeling Egchel (bestaande uit het LOG Egchelse Heide en het Woongebied Egchel) door de gemeenteraad van de gemeente Peel en Maas besloten om ca. 7 ha. grond, gelegen tussen de Roggelseweg, Gielenhofweg, Linskensweg en Jacobusstraat, te reserveren voor de realisatie van woningen.
De grond is bedoeld voor de realisatie van een woongebied met maximaal 120 woningen. Het plan is opgedeeld in 2 fasen: circa 50 woningen in het noordelijk deel in fase 1 en circa 70 woningen in het zuidelijk deel in fase 2. Op 1 april 2015 is het bestemmingsplan 'Giel Peetershof Egchel' vastgesteld. Op basis hiervan heeft het noordelijke deel (fase 1) direct de functie 'Woongebied' toegewezen gekregen. De eerste 50 woningen van fase 1 zijn na de vaststelling van het plan, inmiddels gerealiseerd. Het zuidelijke deel (fase 2) heeft op basis van dit bestemmingsplan de functie 'Wro-zone - Wijzigingsgebied'. Het realiseren van woningen op het zuidelijke deel is hierdoor niet rechtstreeks mogelijk.
De gemeente Peel en Maas is nu voornemens om over te gaan tot realisatie van fase 2. De voorliggende motivering is opgesteld ten behoeve van Giel Peetershof fase 2a en maakt onderdeel uit van de wijzing van het Omgevingsplan Peel en Maas met als doel de realisatie van 34 van de resterende 70 woningen van het Giel Peetershof.
Vanwege een aanwezige varkenshouderij is het op dit moment nog niet mogelijk om alle 70 nog resterende woningen van het Giel Peetershof te realiseren. Deze woningen zullen in een volgende fase worden gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern van Egchel en ten zuiden van de kernen Panningen en Helden. De kern Egchel vormt samen met de dubbelkern Helden-Panningen een aaneengesloten bebouwd gebied, dat is omgeven door het buitengebied van de gemeente Peel en Maas.
Te midden van de drie kernen, is ten noordoosten van de Roggelseweg een glastuinbouw concentratiegebied gelegen. Ten oosten van de Roggelseweg zijn de Heldense Bossen gelegen. Ten zuiden van de locatie aan de Gielenhofweg bevinden zich ook de Keuperheide en de Egchelsche Heide, waardoor er rondom de kernen sprake is van een groene omgeving. De Roggelseweg, de N562, vormt de hoofdverbindingsweg tussen Roggel en de Middenpeelweg. Het plangebied wordt omsloten door de Klaassenhof en Catharinahof aan de noordwestzijde, de Gielenhofweg aan de noordzijde, de Roggelseweg (N562) aan de zuidoostzijde en de Jacobusstraat aan de zuidwestzijde.
Giel Peeters (1933-2009) was een pastoor van Egchel die heel veel voor Egchel betekend heeft. De naam Giel Peeters roept dierbare herinneringen op bij veel mensen in de gemeente Peel en Maas. Hij was niet alleen hun pastoor, maar ook een vriend en actief verenigingsmens. In 2009 werd hij voor zijn verdiensten benoemd tot eerste en enige ereburger van Egchel. Deze ereburger krijgt een eigen woonwijk, waardoor zijn naam en idealen voortleven in het Giel Peetershof. Het is dus pastoor Giel Peeters, waaraan de Gielenhofweg en woonwijk Giel Peetershof hun naam te danken hebben. De Klaassenhof en Catharinahof zijn relatief nieuwe straten die onderdeel uitmaken van Giel Peetershof Fase 1.
De locatie is kadastraal bekend als gemeente Helden, sectie G, nummers 349, 707, 1883 en 2580. Samen hebben de percelen een oppervlakte van 4,7 hectare. De geplande ontwikkeling vindt plaats op circa 2,5 hectare van de percelen.
Met de realisatie van het Giel Peetershof fase 2a zal de kern van Egchel worden uitgebreid tot aan de geluidswal langs de Roggelseweg (N562).
Op onderstaande kaart is de ligging van het projectgebied aangeduid met een rood kader.
Ligging plangebied in breder verband (Bron: KadViewer Map5)
De planologisch-juridische situatie van het besluitgebied is vastgelegd in het 'Omgevingsplan gemeente Peel en Maas', dat in werking is vanaf 1 januari 2024.
Het tijdelijke deel van het 'Omgevingsplan gemeente Peel en Maas', komt voort uit het voorgaande bestemmingsplan 'Giel Peetershof Egchel', zoals vastgesteld door de gemeente Peel en Maas op 1 april 2015.
Op basis van dit plan heeft de locatie een agrarische functie. De gronden zijn hiermee in eerste instantie bestemd voor agrarische doeleinden. Naast de agrarische functie heeft de locatie voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie landweer'. De voor 'Waarde - Archeologie landweer' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, en in het bijzonder de landweer.
Een landweer of landgraaf betreft een verdedigingslinie uit de late middeleeuwen, vaak bestaande uit één of meer wallen en grachten. Deze zijn te herkennen aan een lijnvormige doorgaande aarden grenswal en/of diepe sloot met vaak een doornenhaag. In dit geval is er sprake van een gracht oftewel sloot die door het agrarische gebruik in de huidige situatie nauwelijks zichtbaar is.
Daarnaast is de locatie voorzien van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied'. Hiertoe zijn in artikel 14 onder 14.1 'Wro-zone - wijzigingsgebied' algemene wijzigingsregels opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied' wijzigen ten behoeve van de bouw van maximaal 70 woningen met bijbehorende voorzieningen (wegen, parkeer-, speel-, en groenvoorzieningen e.d.), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Uitsnede bestemmingsplan 'Giel Peetershof Egchel' met aanduiding van het projectgebied (Bron: Omgevingsloket)
Conclusie
Op basis van het bepaalde in het tijdelijk deel van het 'Omgevingsplan Peel en Maas', is het gebruiken van de locaties voor de functie "Wonen" ter plaatse van de agrarische functie alleen toegestaan wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden, zoals benoemd in de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied'.
Om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken, dient voor dit plangebied het omgevingsplan te worden gewijzigd. Dit kan met een zogenaamd TAM-Omgevingsplan.
'TAM' staat voor Tijdelijke Alternatieve Maatregel. Met een TAM-omgevingsplan is het mogelijk om met de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen en bijbehorende software het omgevingsplan te wijzigen.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet is onderkend dat de planapplicaties voor het maken en publiceren van het omgevingsplan in combinatie met het DSO (Digitaal Stelsel Omgevingswet) vaak nog onvoldoende functioneren. Daarom is het TAM-omgevingsplan mogelijk gemaakt.
Dit TAM-omgevingsplan is dus opgesteld op basis van de IMRO-standaard voor bestemmingsplannen. Juridisch is het een wijziging van het omgevingsplan. Dit TAM-omgevingsplan wordt een apart hoofdstuk van het tijdelijke omgevingsplan. Uiteindelijk zal het verwerkt worden in het definitieve omgevingsplan.
Zoals omschreven in 1.2 Ligging plangebied wordt het plangebied omsloten door de Klaassenhof en Catharinahof, de Gielenhofweg, de Roggelseweg en de Jacobusstraat.
Het plangebied is nu nog in gebruik als weiland en akkerland. In de huidige situatie bestaat het perceel voornamelijk uit akkerland. De gemeente verpachtte dit perceel aan agrariërs. In de richting van de Jacobusstraat, loopt aan de zuidwestzijde de Kattesteerterbeek door het plangebied. De beek stroomt via de Egchelhoekerbeek naar het afwateringskanaal. Daarnaast staat langs de Gielenhofweg in het zuidoosten van het plangebied een transformatorhuisje.
Langs de Roggelseweg is bij de realisatie van Giel Peetershof fase 1 een geluidswal aangelegd. Deze geluidswal is voorzien van opgaand groen in de vorm van bomen en struiken. Het groen is in de tussentijd reeds aangegroeid, waardoor de geluidswal zich heeft ontwikkeld tot een groene bosschage.
Geo-Obliek van de projectlocatie gemaakt op 9 maart 2024 (bron: Slagboom en Peeters luchtfotografie)
Zoals omschreven in Hoofdstuk 1 bestaat fase 2 in totaal uit circa 70 woningen. Het voornemen nu bestaat uit de realisatie van het Giel Peetershof fase 2a, ten zuidoosten van de reeds gerealiseerde woningen van fase 1. Met de realisatie van fase 2a wordt de ontwikkeling van 34 woningen mogelijk gemaakt. Deze woningen kunnen in de volgende categorieën met bijbehorende aantallen worden verdeeld.
De eindsituatie ziet er als volgt uit:
15 | Sociale huur | |
8 | CPO woningen | |
11 | Vrije kavels | |
Totaal: 34 |
Met de realisatie van de maximaal 34 woningen, wordt invulling gegeven aan de gronden tussen het Giel Peetershof (fase 1) en de Roggelseweg. De kaveltypen worden in een mix voorzien om voldoende variatie te krijgen in het plangebied. Voor de kavels zijn aan de hand van de inmeting de bouwpeilen bepaald. De bouwpeilen staan in het voorlopig ontwerp weergegeven.
In het plangebied worden in totaal 15 kavels voor sociale huur gerealiseerd.
De grootte van de kavels voor de CPO woningen varieert van 360 m² tot 490 m². Voor het aantal CPO woningen geldt dat dit er vooralsnog 8 zijn, maar dat dit aantal kan wijzigen als gevolg van het uitschrijven van de prijsvraag voor CPO en dat als gevolg daarvan het aantal parkeerplaatsen en de wateropgave kan wijzigen. Dit zijn woningen in het betaalbare segment, waaronder goedkope koop.
Het aantal CPO woningen kan maximaal worden opgehoogd naar 12 woningen. Er zijn twee locaties voorzien voor ieder 4 CPO woningen. Per locatie kan het aantal van 4 woningen worden aangepast naar 6 woningen.
Mocht er voor meer CPO woningen worden gekozen, heeft dit voor elke toevoeging een impact op de parkeerbehoefte in openbare ruimte en ook voor de daaraan samenhangende wateropgave en de ruimte claim.
In de situatietekening (Bijlage 1) is aangegeven waar in de toekomst ook vrije kavels kunnen worden gerealiseerd. Hierbij is ook rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding naar fase 2b. In het stedenbouwkundig plan zijn in totaal 11 vrije kavels toegepast. De grootte van de kavels varieert van 360 m² tot 570 m².
Op onderstaande afbeelding is de stedenbouwkundige uitwerking van geheel fase 2a weergegeven. Het vrije vlak in het midden en het vrije vlak aan oostelijke zijde, bieden ruimte voor de CPO woningen.
Uitsnede definitieve situatie Giel Peetershof Fase 2a met aanduiding van het Noorden
Het stedenbouwkundige plan is dusdanig van opzet, dat na de totale realisatie van fase 2 een ruimtelijk afgerond geheel met fase 1 ontstaat. Vanwege de nu nog aanwezige varkenshouderij zal met het voorliggend plan een deel van fase 2 gerealiseerd worden. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de zogenaamde omgekeerde werking, oftewel het respecteren van rechten, van de varkenshouderij door geen woningen te projecteren binnen een geurcontour die is bepaald aan de hand van een geuronderzoek.
Omdat de woonwijk in toekomst kan worden uitgebreid, biedt het plan een doorkijk naar een lange termijn ontwikkeling. Bij de realisatie van fase 2b zal een verbinding met de Catharinahof gerealiseerd worden. In de stedenbouwkundige opzet is rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding naar fase 2b. Hierdoor kan fase 2 worden voorgezet en verlengd met woningbouw in westelijke richting.
De basis voor de stedenbouwkundige hoofdstructuur voor de wijk Giel Peetershof wordt gelegd door de bestaande wegen behorende bij fase 1. De ontsluiting van de nieuwe woningen vindt plaats op de aansluiting van de Klaassenhof op de Gielenhofweg. Hierdoor ontstaat er geen extra verkeer ter plaatse van de woningen van fase 1.
De Klaassenhof en Roosenhof worden verlengd in zuidoostelijke richting. Hierdoor ontstaat een organisch plan dat aansluit op fase 1. Het stedenbouwkundig plan voor fase 2a is gebaseerd op het eerder opgestelde stedenbouwkundig plan voor de gehele wijk.
In toekomst wordt mogelijk een verbinding met de Jacobusstraat gerealiseerd, waardoor de wijken ook in zuidwestelijke richting ontsloten kunnen worden ter realisatie van de laatste 36 van in totaal 70 woningen behorende bij het Giel Peetershof fase 2.
Het stedenbouwkundig plan leidt tot een samenhangend dorps karakter. De woningen sluiten aan bij de woningen en het dorpse bebouwingslint van fase 1.
Bij de keuze voor de indeling van het profiel van de rijweg, waren de ervaringen van de rijwegen in de reeds gerealiseerde fase 1 en de landweer doorslaggevend. De eenrichtingsstructuur in fase 1 blijkt niet wenselijk. Hierdoor is in fase 2a gekozen voor een tweerichtingsstructuur met de minimale breedte, oftewel 4,80 meter exclusief banden.
De rijweg in het verlengde van fase 1 wordt op een oor gelegd. Dit is op principeprofiel A & B weergegeven. In de bijlagen is de normaalprofielen van de wegen toegevoegd als Bijlage 3 en de dwarsprofiel toegevoegd als Bijlage 4.
Principeprofielen rijweg A
Principeprofielen rijweg B
De andere rijweg in fase 2a wordt met een komvormig profiel met molgoot in het midden gelegd. In de onderstaande afbeelding zijn de beide wegstructuren weergegeven.
Principeprofiel rijweg C
Om fase 1 en fase 2a met elkaar te verbinden worden dezelfde materialen toegepast. Er worden gele straatbakstenen toegepast. In tegenstelling tot fase 1, wordt in het midden van de rijweg een molgoot toegepast in plaats van grasplaten. In het ontwerp is ermee rekening gehouden dat de rijweg in de toekomst uitgebreid kan worden naar fase 2b.
Naast de rijweg is aan één zijde een trottoir gesitueerd met een breedte van 1,80 meter. Deze ruimte wordt ook voorzien voor de nutsvoorzieningen. In deze strook worden inritten gemaakt als toegang naar de woningen.
In het plangebied bevinden zich twee CPO-gebieden. Het CPO-gebied aan de westkant van de wijk heeft slechts één punt dat aansluit op de openbare ruimte. Deze weg is 4,80 meter breed, wat overeenkomt met de breedte van de rijwegen binnen het plangebied. Deze breedte voldoet aan de minimale vereisten voor een tweerichtingsweg, waardoor twee auto's comfortabel naast elkaar kunnen rijden. Voor de inritten van de woningen binnen het CPO-gebied en de vrije kavels wordt een standaardbreedte van 3 meter aangehouden. Voor het CPO-gebied aan de noordoost kant van het plangebied zijn de inritten indicatief weergegeven en is het aan de bewoners zelf om hier een invulling aan te geven. Tevens moet wel de standaardbreedte van 3 meter worden aangehouden voor een inrit.
Het overige deel van deze strook kan worden ingevuld als openbaar groen. Het voorstel is om het groen in te vullen met sierplantsoen (ondiepe worteling) aangezien in deze strook ook de kabels en leidingen liggen. De grens tussen de openbare ruimte en de particuliere tuinen blijft zichtbaar door plaatsing van betonnen opsluitbanden. Hieronder is een voorbeeld opgenomen ter illustratie.
Referentie: Gaffel, Weert
Naast de te realiseren infrastructuur, wordt ook een groenstructuur toegevoegd. Er wordt een grote wadi aangelegd, gericht op de Gielenhofweg. Deze wadi zal landschappelijk worden ingepast middels aan te planten groen. Langs de wegen worden bomen aangeplant. Daarnaast zal de wijk middels aan te planten haag- en sierplantsoen verder worden vergroend.
De verantwoordelijkheid voor de groene uitstraling van de particuliere tuinen naar de openbare ruimte ligt bij de particuliere eigenaren. De particuliere eigenaren dragen zorg voor een groene aankleding van de kavelgrenzen d.m.v. kniphagen. De kniphagen worden geplant op de uit te geven kavels en dienen dus door particulieren te worden onderhouden.
Er wordt van particulieren een zekere groene kwaliteit verwacht wanneer hun kavel grenst aan de openbare ruimte. Bij perceelsgrenzen die zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte en grenzen aan openbaar groen, moet een natuurlijke erfafscheiding worden aangelegd, zoals een haag. Dit draagt bij aan het behoud van de natuurlijke uitstraling van het plangebied.
Gazon wordt in de openbare ruimte uitsluitend op locaties gerealiseerd, waarvoor een specifieke gebruiksfunctie (zoals speelveld, trapveld enz.) is gedefinieerd.
Om een knipoog te maken naar de landweer is het wegprofiel op die locatie zodanig van omvang dat er een brede groenstrook kan worden aangelegd. In de groenstrook komen bomen te staan. Daarnaast wordt het water van de rijweg naar de wadi gebracht.
Om onderhoud te kunnen plegen aan de geluidswal, wordt een ruimte van 3 meter achter de woningen vrijgehouden. Het onderhoudspad aan de voet van de wal kan dienen als struinpad voor een ommetje.
Op de situatietekening van fase 2a is inzichtelijk gemaakt hoe de openbare ruimte wordt ingericht. Het voetpad aan de Gielenhofweg in fase 1 wordt in fase 2a verlengd richting de Roggelseweg. Daarnaast is op de locatie van de landweer een voetpad gesitueerd. Dit voetpad wordt doorgetrokken naar het voetpad parallel aan de Gielenhofweg. Deze vrijliggende voetpaden hebben een breedte van 2,0 m.
Bij de sociale huurwoningen worden achterpaden gesitueerd om de achtertuinen bereikbaar te maken.
In fase 2a wordt gebruik gemaakt van parkeerkoffers. Om het zicht op blik te beperken wordt tussen de parkeerkoffer en de rijweg groen aangeplant. Voor het parkeren worden daarnaast hofjes gerealiseerd, die aan weerszijden van de weg gelegen zijn.
De parkeervakken worden uitgevoerd in grasbetontegels met een parkeervakscheiding van 7 strekken straatbakstenen. De rijwegen van de parkeerkoffers worden conform de overige rijwegen ook uitgevoerd in gele straatbakstenen.
Het de aspecten 'Verkeer' en 'Parkeren' zijn nader uitgewerkt in paragraaf 4.2 Verkeer & parkeren. In totaal heeft het gebied 49 parkeerplaatsen nodig en zijn deze in het plangebied verspreid gesitueerd.
Naast de realisatie van voorliggend eindplan, zullen er tijdelijke woningen middels een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) worden gerealiseerd. Deze tijdelijke situatie wordt hierna toegelicht, omdat daarmee samenhangende voorzieningen als bijvoorbeeld wadi's en parkeren meteen in het eindplan worden mogelijk gemaakt.
Naast de drie type kavels in de eindsituatie wordt er in de tijdelijke situatie een vierde kaveltype toegevoegd. Dit vierde type bestaat uit tijdelijke woningen.
Voor de eerste 10 jaar worden er 20 tijdelijke woningen met parkeervoorzieningen gerealiseerd op de locatie waar uiteindelijk 5 vrije kavels komen (hierna roze ingetekend). De tijdelijke woningen bestaan uit 20 woningen, waarvan er waarschjnlijk 10 vanuit het Ringovenpark worden overgeplaatst. Deze 10 woningen worden aangevuld met 10 tijdelijke woningen. Met alle 20 kavels is rekening gehouden in het plangebied. Deze tijdelijke woningen zijn opgenomen in de situatietekening van het tijdelijke ontwerp (Bijlage 2).
Voor de tijdelijke woningen, worden 14 tijdelijke parkeerplaatsen gerealiseerd. Na het eindigen van de looptijd zal het plan een andere invulling krijgen. Wanneer de tijdelijke woningen worden weggehaald, vervallen hierdoor 14 parkeerplaatsen. Ter plaatse van de tijdelijke woningen en de bijbehorende parkeervoorzieningen, worden uiteindelijk de permanente woonkavels gesitueerd.
Omdat de grond in eigendom is van de gemeente Peel en Maas, kan de gemeente sturen op het woningbouwprogramma. Mocht er na het verwijderen van de tijdelijke woningen behoefte zijn aan een ander type woning, waardoor het maximaal aantal te bouwen woningen wordt overschreden, dan zal er met een Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit (BOPA) moeten worden afgeweken.
Situering woningen in de tijdelijke situatie Giel Peetershof fase 2a
Het voorliggend plan is toegespitst op de eindsituatie en het mogelijk maken van 34 woningen. Met het voorliggend omgevingsplan wordt uitsluitend de eindsituatie (zonder tijdelijke woningen) inzichtelijk gemaakt.
Nadat het voorliggende omgevingsplan is vastgesteld en het plan voor de tijdelijke woningen definitief is, kan dit worden gerealiseerd middels een vergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA).
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), waarin het Rijk een lange termijn visie geeft op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt keuzes te maken. Bij de afweging van keuzes wordt bij voorkeur gekozen voor slimme combinaties van functies, wordt uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden en worden beslissingen niet uitgesteld of doorgeschoven.
De nationale belangen en opgaven waarop het Rijk wil sturen en richting wil geven, komen samen in de volgende vier prioriteiten:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Binnenstedelijke ontwikkeling wonen
Met de NOVI wordt gebouwd aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden, waarbij wordt gestreefd naar de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De wens is om daar naartoe te groeien en een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Het kabinet heeft voor de korte termijn daarom een pakket aan maatregelen voorgesteld om de woningbouw een nieuwe, stevige impuls te geven.
Verstedelijkingsstrategieën
Voor zeven regio’s met de hoogste verstedelijkingsdruk hebben Rijk en regio samen verstedelijkingsstrategieën opgesteld. Het verstedelijkingsconcept beschrijft welke voorwaarden en uitgangspunten er zijn voor de ontwikkeling van nieuwe locaties om te wonen en te werken. Daarvoor zijn vier bouwstenen benoemd:
Nieuwe woningen worden bij voorkeur binnen bestaand stedelijk gebied geprogrammeerd en nabij (H)OV-knopen. Daarmee worden bestaande steden, regio- en dorpskernen versterkt en wordt tegelijkertijd het landschap gekoesterd. Het doel is leefomgevingen te maken met een menging van functies (wonen/werken/voorzieningen) en voldoende groen (zoals recreatieve uitloopgebieden, sportvelden, natuur en hydrologische buffers).
Beoordeling
Doordat de locatie in het stedelijk gebied ligt (eerder reeds bepaald in het toenmalige bestemmingsplan met een wijzigingsmogelijkheid voor het integrale plan Giel Peetershof) is het voornemen in lijn met de NOVI. Door de locatiekeuze wordt de bestaande kern en de regio van Egchel versterkt. Doordat de agrarische locatie al bestemd is als het toekomstig Giel Peetershof en het perceel is aangeduid als wijzigingsgebied voor toekomstige woningen, is er sprake van een logische locatiekeuze. Op deze wijze is er sprake van een aaneengesloten groei.
In de groeiende kernen van het verzorgingsgebied Egchel, Panningen en Helden is er een grote vraag naar woningen. Met de realisatie van het Giel Peetershof fase 2a wordt de kern Egchel verder uitbreid tot aan de Roggelseweg. Na de realisatie behoort de locatie tot het bebouwd gebied van Egchel. Met het voornemen wordt hierdoor voorzien in sterke en gezonde regio's, zoals omschreven in de NOVI.
Op basis van de functie van wro-wijzigingsgebied in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, voortkomend uit bestemmingsplan 'Giel Peetershof', kan geconcludeerd worden dat het project aansluit bij de NOVI.
De Omgevingswet werkt door in vier algemene maatregelen van bestuur (AMvB's): het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving. In deze AMvB's staan regels voor het praktisch uitvoeren van de wet.
Omgevingsbesluit
Het Omgevingsbesluit richt zich tot alle partijen die in de fysieke leefomgeving actief zijn: burgers, bedrijven en de overheid. Het Omgevingsbesluit regelt in aanvulling op de wet onder meer welk bestuursorgaan het bevoegd gezag is om een omgevingsvergunning te verlenen en welke procedures gelden. Ook regelt dit besluit wat de betrokkenheid is van andere bestuursorganen bij de besluitvorming en een aantal op zichzelf staande onderwerpen, zoals de milieueffectrapportage en financiële bepalingen.
Besluit activiteiten leefomgeving
Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat, samen met het Besluit bouwwerken leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers, bedrijven en overheden zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Ook bepaalt het besluit voor welke van deze activiteiten een omgevingsvergunning nodig is. Dit besluit bevat regels om het milieu, waterstaatwerken, wegen en spoorwegen, zwemmers en cultureel erfgoed te beschermen. De regels ter bescherming van het spoor en de zwemmers zijn met het Invoeringsbesluit Omgevingswet ingevoegd.
Besluit bouwwerken leefomgeving
Het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) bevat, samen met het Besluit activiteiten leefomgeving, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Dit besluit bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden.
Besluit kwaliteit leefomgeving
Het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat regels ter bescherming van de nationale belangen instructieregels, waaronder :
Toepassing
Voor onderhavige afwijking van het omgevingsplan zijn de onderstaande categorieën van toepassing:
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Voor het Besluit activiteiten leefomgeving (Bkl) betreft dit:
Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl)
Voor het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) betreft dit:
Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)
Voor het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) betreft dit:
In Hoofdstuk 4 van deze motivering worden de aspecten van de fysieke leefomgeving behandeld. Aan de hand van de aspecten van de fysieke leefomgeving wordt aangetoond dat er wordt voldaan aan de sectorale aspecten die voortvloeien uit het Omgevingsbesluit, het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).
Voor zover de instructieregels relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling, worden deze regels in Hoofdstuk 4 Aspecten van de fysieke leefomgeving bij het betreffende aspect behandeld. Uit deze toets blijkt dat de ontwikkeling past binnen de kaders uit deze AMvB's.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De Ladder voor duurzame stedelijk ontwikkeling is opgenomen als een instructieregel voor het Omgevingsplan, specifiek gericht op het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed. De ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling is van toepassing op een stedelijke ontwikkeling die bestaat uit de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, van kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.
Voor zover een Omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het Omgevingsplan rekening gehouden met:
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Bij het bepalen of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet beoordeeld worden in hoeverre er sprake is van een nieuw of groter planologisch ruimtebeslag en/of een functiewijziging. Het beoogde en huidige planologische regime moeten daarbij met elkaar vergeleken worden. De kwantitatieve én kwalitatieve behoefte van de ontwikkeling moet worden bepaald op het niveau van het verzorgingsgebied van de ontwikkeling.
Artikel 5.129g Bkl geeft geen ondergrens aan. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn hiervoor lijnen uitgezet. Bij woningbouw is vanaf 12 woningen sprake van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. De Laddertoets moet alleen worden uitgevoerd wanneer de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is.
Is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
Binnen de locatie is er sprake van een nieuwe ontwikkeling in de vorm van een 34 nieuwe woningen. Hiermee wordt de drempelwaarde van 12 woningen bij woningbouw overschreden.
De in het plan voorziene ontwikkeling wordt hierdoor aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als omschreven in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Bij het plan is sprake van een ladderplichtige ontwikkeling in de context van de ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
Is er behoefte aan de ontwikkeling?
Om aan te tonen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en voldaan wordt aan de ladder voor duurzame verstedelijking, wordt hieronder ingegaan op het ruimtelijk verzorgingsgebied en de behoefte van de voorgenomen ontwikkeling.
De vraag naar woningen
Uit het woningmarktonderzoek 2023 blijkt dat er tot 2030 nog behoefte is aan ongeveer 1.100 woningen in Peel en Maas. In Egchel is er tot 2030 behoefte aan 59 extra woningen. In de woonagenda geeft de gemeente per kern aan wat er nu al kan, welke woningbouwplannen op dit moment bekend zijn, waar kansen zijn en hoe de gemeente gemeente zich inzet om de eigen plannen en die van initiatiefnemers om te zetten in woningen.
De woonagenda
Gemeente Peel en Maas heeft Giel Peetershof fase 2 reeds opgenomen in de woonagenda, waarmee de behoefte is onderbouwd.
Voor de woningbehoefte wordt Egchel in samenhang bezien met Panningen en Helden. Ondanks dat we cijfermatig al goed op schema liggen in Egchel en Panningen, wordt dit woningbouwplan in deze omvang voorbereid. De focus in de woningbouwopgave ligt vooral in het betaalbare segment. Om de reden dat we als gemeente regie voeren over dit woningbouwprogramma liggen daar de grootste kansen om in dit programma te voorzien.
De eerste fase is afgerond. Ten zuiden van Egchel ontwikkelt de gemeente Peel en Maas de nieuwbouw wijk Giel Peetershof fase 2. Vermeld staat dat de ontwikkeling van Giel Peetershof fase 2 reeds is gestart. Bij de ontwikkeling wordt vooral gekeken naar de behoefte aan betaalbare en sociale woningen. De tijdelijke woningen uit het Ringovenpark krijgen in dit plan waarschijnlijk een nieuwe tijdelijke plek. In het plan is ruimte voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO). Voor de CPO-ontwikkeling wordt een prijsvraag uitgeschreven. Daarnaast is er mogelijk ruimte voor een beperkt aantal vrije kavels.
Alternatieven
Alternatieve mogelijkheden om het plan te realiseren liggen niet voor de hand. Realisering van een woonwijk waar de focus op betaalbare woningen ligt, én van een duurzame wijk in de vorm en omvang van Giel Peetershof, is niet voorzien. Bovendien zijn ook de mogelijke herstructureringslocaties opgenomen in de woningbouwplanning zoals hiervoor omschreven. Deze worden ook al voor woningbouw aangemerkt.
De locatiekeuze
Naast de behoefte ligt ook de keuze voor de locatie voor de hand. Het Plan Giel Peetershof kent via de Gielenhofweg een goede ontsluiting naar de Roggelseweg van waaruit de steden Roermond en Venlo per auto bereikbaar zijn. Daarnaast is Panningen - Helden met alle voorzieningen gemakkelijk bereikbaar via diezelfde Gielenhofweg en de Raadhuisstraat. Verder rijdt er ook een buslijn over de Roggelseweg met een halte op loopafstand van het plangebied van waaruit Venlo en Roermond per openbaar vervoer bereikbaar zijn. Hiermee is de locatie passend ontsloten. Daarbij geldt ook dat deze locatie in gemeentelijk eigendom is waardoor beter regie kan worden gevoerd op het programma.
Conclusie
Op grond van de grote behoefte aan woningen en het feit dat het plan reeds is opgenomen in de woonagenda mag aangenomen worden dat de behoefte en locatiekeuze gegrond zijn. Daarnaast zijn het gebrek aan alternatieve locaties en de voordelen van de locatie aan de Roggelseweg doorslaggevend.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat voldaan wordt aan de ladder van duurzame verstedelijking.
Op 1 oktober 2021 hebben de Provinciale Staten de omgevingsvisie van de provincie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg vervangt het in 2014 vastgestelde Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2014) en is via een interactief proces met overheden, semioverheden, belangenorganisaties en burgers opgesteld. De Omgevingsvisie Limburg op 25 oktober 2021 in werking getreden.
De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen. In de Omgevingsverordening legt de Provincie regels vast voor onder meer natuur, milieu, (grond-)water, ontgronding, wegen, ruimte (verstedelijking, woon- en werklocaties, agrarische bedrijven).
Bovengenoemde onderwerpen worden verdeeld in een drietal hoofdopgaven.
De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor de toekomst. Bij (nieuwe) ontwikkelingen kunnen we nog keuzes maken. Daarbij kiest de provincie Limburg voor maatwerk en dient er rekening gehouden te worden met het karakter en mogelijkheden van een gebied en de afweging van belangen op lokale schaal.
Als er afwegingen gemaakt moeten worden, worden deze gemaakt op basis van onderstaande Limburgse principes:
Beoordeling
Met het planvoornemen wordt gewerkt aan de eerste hoofdopgave, het werken aan een aantrekkelijke, sociale en veilige samenleving. Met de realisatie van het Giel Peetershof wordt hieraan bijgedragen, doordat een aantrekkelijke en veilige woonwijk ontstaat.
Met het plan wordt voldaan aan het tweede principe dat stelt dat de kenmerken en identiteit van gebieden centraal staan. Dit principe houdt in dat nieuwe ontwikkelingen vanuit gebieds- en cultuurkenmerken zoals het historisch perspectief, landschap en erfgoed worden gerealiseerd.
Bij de realisatie van het Giel Peetershof fase 2a wordt gestreefd naar het behoud van deze kenmerken en de identiteit van de kern van Egchel. Dit gebeurt door middel van een doordachte integratie van de nieuwe woonfuncties aan de rand van het buitengebied van Egchel. De dorpsstructuur blijft behouden en in het plan wordt de cultuurhistorische waarde van de landweer geaccentueerd.
Het agrarische perceel tussen Giel Peetershof fase 1 en de Roggelseweg, vormt een geschikte locatie voor een woonwijk. Doordat fase 2a van het Giel Peetershof een logische aanvulling vormt op fase 1, kan worden gesteld dat zorgvuldig wordt omgegaan met de ruimtevoorraden. Hierdoor wordt voldaan aan het vierde Limburgse principe.
Naast het bovenstaande geldt dat de procesmatige uitgangspunten van 'maatschappelijke opgaven', 'gebiedsgericht werken' en het 'adaptief werken aan opgaven' van toepassing zijn.
Conclusie
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat het project in lijn is met de Omgevingsvisie Limburg en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Wanneer de provincie vindt dat bindende regels noodzakelijk zijn voor de uitvoering van specifieke beleidsaspecten uit de provinciale Omgevingsvisie, worden deze vastgelegd in de omgevingsverordening. Provinciale Staten hebben de nieuwe Omgevingsverordening Limburg vastgesteld in de vergadering van 17 december 2021 en gewijzigd op 16 december 2022.
De omgevingsverordening omvat alle provinciale regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Deze regels zijn direct van toepassing op alle inwoners, bedrijven en specifieke doelgroepen in de provincie. Deze regels geven aan welke voorwaarden er zijn voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten.
In de Omgevingsverordening Limburg staan de provinciale regels op het gebied van milieu, provinciale wegen, (grond-)water, grond, landbouw, natuur, wonen en ruimte. De Omgevingsverordening Limburg bevat twee soorten regels:
Bij de Omgevingsverordening Limburg behoort een aantal thematische kaarten. Deze kaarten zijn digitaal raadpleegbaar, waarbij op perceelsniveau kan worden beoordeeld welke provinciale regels uit de Omgevingsverordening Limburg van toepassing zijn.
Toetsing
Uitsnede kaart omgevingsverordening Limburg
De voorgenomen locatie ligt in de zones aangemerkt als 'Landelijke kernen' (grijs) en 'Buitengebied' (lichtgroen). Daarnaast geldt ter plaatse van de aanduiding 'Landelijke Kernen' ook de aanduiding 'Overstromingskansgebied E'. Ter plaatse van de aanduiding 'Buitengebied' geldt ook 'Overstromingskansgebied C'. Daarnaast zijn de regels uit de paragrafen 'wonen' en 'klimaatadaptatie' van belang voor het plan.
Doordat sprake is van de ontwikkeling van woonlocaties zijn de instructieregels van wonen zwaarstwegend. In paragraaf 12.1.1. 'Wonen' zijn onder artikel 12.1.1. instructieregels voor nieuwe planvoorraad wonen opgenomen.
De motivering bij een omgevingsplan dat betrekking heeft op de realisatie van een of meerdere woningen beschrijft dat:
In paragraaf 3.2.1 is getoetst aan de hoofdstukken uit de provinciale omgevingsvisie. De woningen van het Giel Peetershof fase 2, waren reeds opgenomen in de gemeentelijke omgevingsvisie. Met fase 1 zijn de eerste 50 woningen gerealiseerd. Fase 2 zou ruimte bieden voor een verdere 70 woningen. Met het voorliggende plan wordt gebruik gemaakt van de gereserveerde planvoorraad.
Het voornemen bestaat uit de toevoeging van 34 woningen behorende bij fase 2a. Mogelijk worden er met een latere fase 2b of 3 nog 36 woningen toegevoegd om tot het maximum van 70 woningen te komen. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt aangetoond dat het plan aansluit aan bij de regionale en gemeentelijke visies. In Hoofdstuk 4 Aspecten van de fysieke leefomgeving wordt het plan getoetst aan de overige regels uit de Omgevingsverordening.
Het plan is wat betreft 'Wonen' regionaal afgestemd. Het plan is opgenomen in de Plancapaciteitsmonitor Limburg met plancode 18940268. Realisatie van de woningen vindt daarnaast plaats binnen 5 jaar na vaststelling van het omgevingsplan.
Ter motivering van sub e, geldt dat de woningen in dit plan binnen 5 jaar na de vaststelling worden gerealiseerd. Op een aantal plaatsen waar permanente woningen zijn voorzien, worden weliswaar voor de eerste periode tijdelijke woningen voorzien, maar na deze tijdelijke periode worden hier permanente woningen gerealiseerd.
In dat opzicht wordt er dus voldaan aan de Omgevingsverordening Limburg.
In Paragraaf 3.2.3. worden onder Artikel 3.5 regels genoemd met betrekking tot Klimaatadaptatie.
De locatie is gelegen in een gebied met een lage klimaatrisicoscore, zie hiertoe 4.13.2 Klimaat. De groene landelijke omgeving biedt voldoende verkoeling. In het plan is daarnaast aandacht besteed aan een goede isolatie en schaduwwerking om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen.
Op basis van de waterstresstest blijkt dat met name het lager gelegen zuidwestelijke perceeldeel bij klimaatbuien onder water kan komen te staan. Het water zal hier wegstromen via de bestaande beek. In het plan is rekeningen gehouden met voldoende aanleghoogte en Klimaatadaptatie. Overstromingen zijn door de ligging niet denkbaar. In paragraaf 4.9 Water wordt verder onderbouwd dat in het plan rekening wordt gehouden met klimaatadaptatie en geen sprake is van klimaatrisicos's ter plaatse van het plangebied.
Het plangebied is aangeduid als 'Buitengebied'. Naast het plangebied bevindt zich de aanduiding 'Landelijke kern'. Dit betreft de kern van Egchel. Na de realisatie van het plan zal het plangebied dat nu aangeduid is als buitengebied onderdeel uitmaken van de landelijke kern.
Uitsnede kaart 'Landelijke kern' en 'Buitengebied' Omgevingsverordening Limburg
Omdat het deel van het plangebied met de aanduiding 'Buitengebied' omgezet wordt naar 'Landelijke kern', verandert het overstromingskansgebied ook mee. Het gehele plangebied krijgt daarom de aanduiding 'Overstromingskansgebied E' (1:25 jaar)'.
Vanuit de provincie gelden voor regionale oppervlaktewateren omgevingswaarden, ofwel “normen” voor wateroverlast. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht geldt voor overstromingskansgebied E een gemiddelde overstromingskans van 1:100 per jaar als omgevingswaarde. Met betrekking tot het planvoornemen zal het aspect wateroverlast behandeld worden in paragraaf 4.9 Water.
Conclusie
Onderhavig project levert geen strijd op met de Provinciale omgevingsverordening Limburg. Het plan is passend binnen de doelstellingen en het beleid van de provincie en er bestaan geen belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. Sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De regionale woondeals zijn regionale uitwerkingen van de Nationale Woon- en Bouwagenda. Hierin staan de oorzaken van de wooncrisis en de doelstellingen en de aanpak voor de komende jaren. Het beleid is erop gericht om het woningtekort op te lossen door 900.000 goede nieuwe woningen te bouwen tot 2030.
In maart 2023 hebben zowel minister Hugo de Jonge, de Provincie en gemeenten, als een aantal woningcorporaties en het Waterschap Limburg hun handtekening onder de Woondeal Limburg gezet. In de Woondeal staat dat er in Limburg 26.550 woningen bij komen, waarvan het grootste deel in de sociale huur, de middenhuur en de betaalbare koop. In nauwe samenwerking gaan verschillende partijen aan de slag om deze Woondeal te realiseren.
Beoordeling
In de Woondeal is aangegeven dat nieuwe woningbouwplannen dienen te voorzien voorzien in 2/3 betaalbare woningen, waarvan 30% sociale huur. Iedere gemeente neemt hierin de eigen verantwoordelijkheid. Met deze aanpak moeten dorpen en steden in Limburg leefbaar worden gehouden. Ook de gemeente Peel en Maas neemt haar verantwoordelijkheid.
Op basis van het programma van Giel Peetershof fase 2a, wordt aan de afspraken in de woondeal voldaan.
Noord-, Midden- en Zuid-Limburg hebben elk een eigen regiovisie samengesteld binnen de Omgevingsvisie Limburg. In de afzonderlijk Regiovisies wordt het regioprofiel geschetst, een toekomstbeeld voor 2030-2050 gegeven en ingegaan op specifieke, regiogebonden uitdagingen en opgaven per thema.
Regiokaart Noord-Limburg, de planlocatie is rood omcirkeld
Regio Noord-Limburg
Het projectgebied is op bovenstaande regiokaart aangeduid als landelijk kern aan de rand van hoge zandgronden. De dubbelkern Panningen-Helden is aangeduid als een grote kern met regiofunctie. Egchel vormt samen met de dubbelkern Helden-Panningen het bebouwd gebied omgeven door het buitengebied van de gemeente Peel en Maas, waardoor zij binnen een gezamenlijk verzorgingsgebied vallen.
Rondom deze kernen is het buitengebied van Peel en Maas gelegen. Ten westen van Egchel bevinden zich de Peelvenen. Ten oosten van Egchel bevinden zich de beken met hun beekdalen en de Maas met haar Maasvallei. Aan de ligging van de Peelvenen en Maas, heeft de gemeente Peel en Maas haar naam te danken.
Landbouw en wonen
Het Peelgebied, het landelijk gebied ten westen van de Maas kenmerkt zich verder door een bovengemiddelde aanwezigheid van intensievere landbouwactiviteiten. De nadruk bij de landbouwactiviteiten ligt op (glas)tuinbouw rond Venlo en intensieve (pluim) veehouderij in de Peelgemeenten (Venray, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Nederweert, Weert en Leudal). In dit gebied zullen de komende decennia verschillende transities samenkomen. Grote transities, zullen leiden tot grote veranderingen van de fysieke leefomgeving. Zowel in stedelijk als landelijk gebied.
Leefbaarheid van de kernen & duurzame verstedelijking
De ontwikkeling van wonen, bedrijfsruimten, leefbaarheid, regionale voorzieningen, (sociale) veiligheid en gezondheid, openbare ruimte, klimaatadaptie en energie moeten in de centrumgebieden in samenhang benaderd worden. De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
De Provincie Limburg vindt het belangrijk dat eerst de kwaliteit van het feitelijk bestaand bebouwd gebied op orde wordt gebracht. Via het principe van de Ladder voor duurzame verstedelijking benutten we de ruimte in bestaand bebouwd gebied optimaal, zowel kwantitatief als kwalitatief. Dat betekent dat eerst leegstaand vastgoed hergebruikt en herbestemd wordt in lijn met de Limburgse principes. Daarvoor werkt de Provincie samen met andere beleidsvelden. Wonen is in beginsel alleen maar toegestaan in bestaand bebouwd gebied.
Om in toekomst tot een optimaal resultaat te komen schetst de Regio Noord-Limburg een vijftal pijlers:
Beoordeling
Voor het beoogde project is met name de derde pijler van belang 'Vitale en gezonde bewoners en hun leefomgeving'. Opgave drie bestaat in de regiovisie uit twee onderdelen
Na realisatie van het project zal het plangebied onderdeel uitmaken van de kern Egchel. Omdat de projectlocatie gelegen is op de overgang van kern naar landelijk gebied zijn de beschrijving van beide onderdelen opgenomen.
Leefomgeving in steden en kernen
Door de demografische ontwikkelingen in combinatie met de voortdurende schaalvergroting van voorzieningen staan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en de kwaliteit van het woon-, werk- en leefklimaat onder druk. Dit vraagt om zorgvuldige en soms lastige keuzes. Naast aandacht voor detailhandel en een veilige en gezonde leefomgeving (zoals beschreven in de thematische hoofdstukken), moet hierbij in ieder geval aandacht worden besteed aan de volgende zaken:
Conclusie
Middels het voornemen wordt de landelijke kern van Egchel op een gepaste wijze uitgebreid. In paragraaf 3.1.3 is aangetoond dat er behoefte is voor de geplande woningen op deze locatie. De kern Egchel en omliggende kernen beschikken over onvoldoende woningvoorraad en leegstaand vastgoed om de vraag op de vangen. Naast de bestaande behoefte is de beoogde locatie al als woongebied aangewezen met het bestemmingsplan 'Giel Peetershof Egchel'.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen in lijn is met de omgevingsverordening Limburg en er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De gemeente Peel en Maas heeft samen met de gemeenten in Noord-Limburg (Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg) afspraken gemaakt over de regionale woningmarkt. In 2016 resulteerde dit in de ‘Regionale Structuurvisie wonen Noord-Limburg’. Ondertussen is op 22 september 2020 de geactualiseerde ‘Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 – 2024’ vastgesteld. De ‘Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020 – 2024’ heeft de status van een intergemeentelijke structuurvisie. Hierdoor heeft het document een juridische status en een zelfbindend karakter.
Voor de gemeente Peel en Maas gold in het kader van de ‘Regionale Structuurvisie wonen Noord-Limburg’ een reductieopgave van bouwplannen voor 156 woningen in de periode 2016-2020. Uit de recent vastgestelde Regionale Woonvisie Noord-Limburg 2020-2024 blijkt dat de gemeente Peel en Maas de gestelde opgave heeft overtroffen. Een van de centrale opgave in de Regionale Woonvisie is de kwalitatieve mismatch tussen de (toekomstige) woningbehoefte en de bestaande woningvoorraad. Hierover staat aangegeven dat bij nieuwbouw bij voorkeur ingezet dient te worden op de realisatie van toekomstbestendige en flexibele woonsegmenten.
Hierbij dient de huishoudensprognose van E’til (Progneff) als referentieprognose ten aanzien van het aantal nog toe te voegen nieuwbouwwoningen. Echter, de kwalitatieve toets is leidend. Progneff wordt daardoor als basis gehanteerd, maar er is (indien kwalitatief wenselijk) ruimte om ‘goede dingen’ te blijven realiseren. Daarvoor gelden de volgende regionale uitgangspunten:
Aanvullend is daarnaast in de Regionale Woonvisie tevens opgenomen dat:
Beoordeling
Op basis van de Woonvisie is het toevoegen van woningen in principe alleen binnen de kernen mogelijk. Met realisatie van het Giel Peetershof fase 2a, vindt echter een uitbreiding van de kern plaats, waardoor het voornemen in eerste instantie niet overeen komt met de beginselen van de Woonvisie.
Volgens de Regionale Woonvisie is echter aansluiting op de vraag noodzakelijk. De gemeenten voegt in principe alleen plannen toe die aansluiten bij de kansrijke segmenten, passend binnen regionale en lokale kwalitatieve woningbehoefte. De woningbehoefte tot 2030 in Egchel is 59 woningen. Het Giel Peetershof fase 2 valt daar binnen.
Conclusie
Doordat vraag en aanbod in evenwicht zijn, kan worden gesteld dat het voornemen aansluit op de Woonvisie.
Voorafgaand aan de start van het project Giel Peetershof is in 2012 een gebiedsvisie gemaakt voor het totale plangebied. In de visie is o.a. de ruimtelijke gelaagdheid onderzocht en is een stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp gemaakt, waarin de ambities t.a.v. van duurzaamheid, het watersysteem en het aspect flora en fauna zijn meegenomen. Dit heeft geresulteerd in een tekening van de hoofdopzet voor de wijk. In deze hoofdopzet is op hoofdlijnen de landschappelijke inpassing van het plan tegen de rand van het buitengebied verankerd.
In de gebiedsvisie worden naast de robuuste groene ruggengraat door de wijk die fase 1 van fase 2 scheidt een zestal bijzonder openbare ruimtes benoemd. De meest robuuste gebieden liggen in de buitenrand van het plangebied en zijn onderdeel van de landschappelijke inpassing.
De meest dominante structuur uit deze reeks is de in de visie genoemde ‘groene buffer’ aan de Roggelseweg. Deze structuur is een langgerekte hoge grondwal die landschappelijk is beplant en die al vooruitlopend op de realisatie van fase 2 van het plan is gerealiseerd. Hiermee is de nieuwe woonwijk aan de zuidoostelijke-flank voldoende landschappelijk ingebed in zijn omgeving.
De visie voorziet daarnaast in een ander soort landschappelijke inbedding langs de Gielenhofweg. In fase 1 is daar het zogenoemde rietland gerealiseerd: een brede vochtige bespeelbare laagte met enkele hoogstamfruitbomen. In fase 2 zal de groenstructuur met de Gielenhofweg begeleidende laanbomen in combinatie met een robuuste natuurlijk vormgegeven laagte in de richting van de Roggelseweg worden uitgebreid, waardoor de landschappelijke inpassing aan de noord- en aan oost- flank wordt voltooid.
De voltooiing van de wijk aan de Jacobusstraat en de daaraan verbonden de landschappelijke inpassing moet nog wachten op het verdwijnen/ de opheffing van milieucirkels.
Op 5 juli 2022 is de Omgevingsvisie Peel en Maas vastgesteld. De gemeente Peel en Maas heeft met deze visie geen nieuwe koers vastgesteld, maar heeft de al ingezette koers uit de bestaande kaderstellingen en beleidsdocumenten samengevoegd in één document: de omgevingsvisie. Het bestaande beleid heeft in dit geval dus geleid tot de omgevingsvisie Peel en Maas. De omgevingsvisie helpt om te blijven werken aan een aantrekkelijke gemeente, zodat er sprake blijft van ‘het goede leven’ in Peel en Maas.
De bestaande uitgangspunten heeft de gemeente Peel en Maas samengebracht in 6 opgaven van beleid, waarvan de eerste 3 overkoepelend zijn:
Hierbij merkt de gemeente nadrukkelijk op dat deze opgaven niet los van elkaar gezien moeten worden, maar juist in samenhang. De gemeente Peel en Maas ziet met name de eerste drie als overkoepelende leidende principes. Bij elke ontwikkeling moet bekeken worden hoe een bijdrage aan deze drie opgaven kan worden geleverd.
Bij een woningbouwontwikkeling (opgave 4) wil de gemeente dat ook bekeken wordt hoe een bijdrage kan worden geleverd aan duurzaamheid, gezonde en veilige leefomgeving en biodiversiteit. Uitwerking per geval is maatwerk.
Per kern is er in de omgevingsvisie een korte beschrijving opgenomen om de eigen identiteit van elk dorp te duiden. Samen met de dorpen wil de gemeente Peel en Maas aan de slag om de specifieke waarden per dorp in beeld te brengen. Voor Egchel is de onderstaande beschrijving opgenomen.
"Egchel
Egchel combineert het kleinschalige dorpse wonen met de toegang tot alle noodzakelijke voorzieningen in het nabijgelegen Panningen. “Naoberschap” is hét belangrijke principe voor Egchel. Egchel kenmerkt zich door de historische ladderstructuur met verspreid liggende boerderijen. Deze is nog goed zichtbaar. Het structureert ook de later gebouwde woningen."
Beoordeling
Het plan biedt, door de gekozen opzet, kansen voor natuur en diens beleving in een woonomgeving. Dit heeft in de eerste instantie een relatie met de robuuste, landschappelijk ingerichte randen (zoals de geluidswal) van het gebied grenzend aan het buitengebied. De voor het verstedelijkte gebied noodzakelijke wateropvang en infiltratie worden op een landschappelijke wijze vormgegeven en ingericht. Hier ontstaan 'en passant' kansen voor de natuur. Binnen het stedelijk gebied wordt versnippering van het groen zoveel mogelijk vermeden. Het minder versnipperde en meer robuuste openbare groen kan beter fungeren als basis voor bomen op groeiplaatsen, waar ze tot volle wasdom kunnen uitgroeien. Dit draagt in hoge mate bij aan de beleving, klimaatadaptatie en ecologie.
Geconcludeerd kan worden dat het plan in lijn is met de Omgevingsvisie en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De gemeente Peel en Maas heeft in 2011 een bestemmingsplan voor het buitengebied vastgesteld. De Structuurvisie Buitengbied Peel en Maas betreft een overkoepelend document waarin aanvullingen en herzieningen ten opzichte van het voormalige 'structuurplan Buitengebied Peel en Maas 2008' zijn opgenomen. De structuurvisie bevat tevens een uitvoeringsparagraaf conform de Grexwet.
In de Structuurvisie Buitengebied is het beleid dat ten grondslag ligt aan het buitengebied samengebracht. Bij een groot gedeelte van het gebundelde beleid ging het om bestaand en vastgesteld beleid. Door middel van deze Structuurvisie Buitengebied zijn zaken in een integrale context geplaatst. Dit beleid heeft de basis gevormd voor het Bestemmingsplan Buitengebied waarin het beleid juridisch wordt vastgelegd. Het voorgaande bestemmingsplan 'Buitengebied' werkt door in het huidige omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas.
Het gewenste effect van het beleid voor het buitengebied is dat er ruimte moet zijn om te ontwikkelen met oog voor kwaliteit. Centraal moet het besef staan dat wanneer er geen ontwikkeling is dit ten koste gaat van de kwaliteit. Aan de andere kant dienen ontwikkeling en kwaliteit gelijk op te trekken.
De doelen voor de structuurvisie kunnen als volgt worden samengevat:
Beoordeling
Op basis van de Structuurvisie Buitengebied is het plangebied aangeduid als 'Oude verdichte bouwlanden' binnen de grenzen van 'Gebiedsontwikkeling Egchel'. Voor gebiedsontwikkelingen heeft de Raad specifieke uitgangspunten vastgelegd. In het kader van de Gebiedsontwikkeling Egchel is vastgelegd dat de leefbaarheid in het dorp voorop staat en dat het woon- en leefklimaat minimaal gelijk moet blijven.
In deze structuurvisie is de ontwikkeling van woongebied Giel Peetershof opgenomen. Om uitvoering te geven aan de ambities uit de Structuurvisie Buitengebied zijn voor bepaalde gebieden in het buitengebied (deel-)structuurvisies opgesteld. Dit geldt onder andere voor landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide in combinatie met het woongebied Giel Peetershof. Zie hiertoe de volgende subparagraaf 3.4.4 Structuurvisie gebiedsontwikkeling Egchel.
Op basis van het bovenstaande is het plan in lijn met de structuurvisie en kan worden gesteld dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het ‘Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas’ is het instrumentarium om ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met gewenste kwaliteitsverbetering. In haar vergadering van juni 2011 heeft de raad van de gemeente Peel en Maas het kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas in concept vastgesteld. Het kwaliteitskader is de gemeentelijke uitwerking van het Limburgs kwaliteitsmenu (zie POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering). Dit leidt ertoe dat, als ontwikkelingen plaatsvinden die niet passen in het bestemmingsplan, er een tegenprestatie geleverd moet worden. Gebiedsontwikkeling Egchel betreft ontwikkelingen in het buitengebied die een kwaliteitsverbetering vereisen.
Toetsing
In combinatie met fase 1 is er al in een robuuste landschappelijke en ecologische inpassing voorzien. Ook in het fase 2 wordt essentieel oppervlak aan groen gerealiseerd. Het toevoegen van meer groen wordt echter beleidsmatig niet aangemerkt als extra omgevingskwaliteit. Om die reden wordt de genoemde tegenprestatie in het fonds gestort.
Met het oog op de landschappelijk inpassing en het kwaliteitskader, wordt op grond van het Limburgs Kwaliteitsmenu een tegenprestatie van € 5,00/m² plangebied vereist. De gemeente Peel en Maas stort het bedrag volledig in het gemeentelijk kwaliteitsfonds.
Aangezien wordt voldaan aan de prestatieverplichting, kan worden geconcludeerd dat het plan in lijn is met het Limburgs Kwaliteitsmenu en het daaruit vloeiende Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas.
De structuurvisie 'Structuurvisie gebiedsontwikkeling Egchel' heeft op 07-02-2012 de status vastgesteld gekregen door gemeente Peel en Maas. Het plan bepaalt welk gebruik en welke bebouwingsmogelijkheden van de gronden gewenst zijn . De Structuurvisie gebiedsontwikkeling Egchel doelt onder andere op de realisatie van woongebied 'Giel Peetershof'.
De gemeente Peel en Maas heeft het voornemen om een landbouwontwikkelingsgebied en een woongebied te realiseren in de buurt van het dorp Egchel. Het plangebied van de structuurvisie Gebiedsontwikkeling Egchel ligt ten zuiden en ten westen van het dorp Egchel.
De structuurvisie geeft aan welke ontwikkelingen binnen het plangebied toelaatbaar en wenselijk zijn. Op het kaartje hierna zijn de plangrenzen aangeven.
Totale plangebied Gebiedsontwikkeling Egchel
Het plangebied heeft betrekking op twee ontwikkelingen, namelijk het woongebied Giel Peetershof en het Landbouwontwikkelingsgebied Egchelse Heide. Daarnaast heeft het plangebied betrekking op het zogenaamd overige gebied. Het overige gebied bestaat uit het gebied gelegen tussen en deels rondom het dorp en het LOG. De drie gebieden worden hier kort beschreven.
Het woongebied Giel Peetershof
Giel Peetershof is de naam van de te ontwikkelen nieuwe woonwijk ten zuidoosten van Egchel direct grenzend aan de kern. De totale oppervlakte is ca. 7 Ha. Het toekomstige woongebied is nu nog in gebruik als weiland en akkerland. De gemeente wil circa 100 tot 150 woningen bouwen in het gebied. Op het kaartje is het woongebied aangegeven.
Landbouwontwikkelingsgebied Egchelheide (LOG)
Het Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) Egchelse Heide is ongeveer 20 ha groot en wordt begrensd door De Horsten, Melkweg en Rongvenweg. In dit landbouwontwikkelingsgebied zijn twee varkenshouderijen gevestigd en uitgebreid: De Horsten 20 en 17 en Rongvenweg 14. Rongvenweg 14 heeft momenteel een aanvraag omgevingsvergunning in procedure om verder te kunnen uitbreiden. Voor de varkenshouderij op De Horsten 20 en 17 is op 18 juli 2023 een kaderstellend bestemmingsplan opgesteld (bestemmingsplan De Horsten). Het bestemmingsplan biedt de planologische kaders voor later aan te vragen omgevingsvergunningen.
Op 21 september 2012 is een omgevingsvergunning verleend voor de varkenshouderij aan De Horsten 20 voor de oprichting van de eerste stal. Op 14 mei 2020 is een omgevingsvergunning fase 1 verleend voor het uitbreiden van de varkenshouderij. Op 22 oktober 2020 is de omgevingsvergunning fase 2 verleend voor de bouw. De eigenaar van deze locatie heeft in 2012 een gedeelte van zijn varkenshouderij aan de Jacobusstraat (gelegen nabij het plangebied van dit plangebied fase 2a, aan de rand van het dorp Egchel) verplaatst naar deze locaties.
Tussen gemeente en ondernemer is er op 20 mei 2021 een overeenkomst gesloten over verkoop van gronden (door de gemeente aan de ondernemer) in het LOG t.b.v. verdere uitbreiding van de varkenshouderij. Bij beëindiging van de varkenshouderij gelegen aan de Jacobusstraat 42 vervalt de belemmering voor de bouw van woningen (geurcontour in relatie tot het respecteren van rechten van deze varkenshouderij), waar in dit omgevingsplan (dat toe ziet op fase 2a) rekening mee is gehouden en nog niet op wordt geanticipeerd.
Overige gebied
Het overige gebied is hoofdzakelijk agrarisch gebied. Verspreid over dit het gebied liggen intensieve veehouderijen. Deze veehouderijen kunnen het woon- en leefklimaat van het Giel Peetershof en Egchel beïnvloeden en daarmee de voorgenomen beleidsvoornemens met betrekking tot de gebiedsontwikkeling Egchel.
Beoordeling
Dit project doelt op de realisatie van het woongebied Giel Peetershof. In een eerder fase zijn 50 woningen mogelijk gemaakt. Het overige gebied biedt ruimte voor maximaal 70 extra woningen. Hierdoor klopt de eerder gemaakte schatting van een woongebied van circa 100 tot 150 woningen. Met de realisatie van het Giel Peetershof fase 2a worden 34 van de 70 woningen gerealiseerd. In toekomst resteren hierdoor nog 36 woningen.
Doordat het dorp Egchel nauw betrokken is geweest bij de gebiedsontwikkeling en het voorliggende plan in lijn is met de structuurvisie gebiedsontwikkeling 2012 kan worden gesteld dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Op 17 april 2024 is een nieuwe kaderstelling ruimte vastgesteld voor de gemeente Peel en Maas. De gemeente Peel en Maas is een gemeente van gemeenschappen. Hier werken inwoners, ondernemers en organisaties samen aan een Peel en Maas waarin het goede leven nu en in de toekomst beleefd kan worden. Een Peel en Maas waarin gemeenschappen zelf vorm en inhoud geven aan hun eigen leefwereld.
De gemeente is pas effectief wanneer op een respectvolle manier wordt omgegaan met al het waardevolle dat inwoners, ondernemers en organisaties met elkaar samen doen. Dit vraagt om een overheid die zich bewust is van wanneer zij wel en wanneer zij niet aan zet is. Een overheid die zich in het denken en doen laat inspireren door drie kernwaarden: diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing. Het concept van de meervoudige overheid, met daarin de rollen van de autoritaire, regelgestuurde en communicatieve overheid, helpt hierbij.
Vanuit deze rolopvatting wordt in de gemeente Peel en Maas beleid gemaakt. Dit betekent dat het beleid wordt opgebouwd op basis van de waardevolle inzichten van inwoners, ondernemers en organisaties die werken aan een Peel en Maas waarin het goed leven is. Dit beleid wordt dus niet ‘vanachter een bureau’ voor de lokale samenleving ontworpen.
De manier waarop men in de gemeente in de wereld staat, is vertaald in de manier waarop in Peel en Maas tot kaderstellend beleid wordt gekomen. Deze kaderstelling kijkt 10 jaar vooruit en geldt daarmee voor de periode 2024 – 2034. Zoals gebruikelijk zal deze kaderstelling na 5 jaar worden herijkt.
Gedeelde ambitie Ruimte (2035)
Door de veelheid aan opgaven en uitdagingen neemt de vraag naar ruimte nog steeds toe. In deze complexiteit worden toekomstbestendige keuzes gemaakt. Op die wijze worden de grote opgaven op het gebied van natuur, recreatie, wonen, industrie en landbouw aangepakt. Uitgangspunt bij de aanpak van de grote opgaven en bij nieuwe ontwikkelingen is dat deze ook daadwerkelijk bijdragen aan de landschappelijke waarden en kwaliteiten en aan vitale gemeenschappen. Gemeenschappen hebben de ruimte om zelf mee vorm en inhoud te geven aan de fysieke leefomgeving waarin inwoners, ondernemers en organisaties gezond wonen, werken en ondernemen
Hieronder staan de gedeelde ambities voor het thema Ruimte. Een ambitie van inwoners, ondernemers en organisaties die met de gemeente willen werken aan een Peel en Maas waarin het goed leven is. Als gemeente onderschrijft men deze ambitie van harte. Hieronder zijn de centrale ambities opgenomen.
In Peel en Maas is ruimte voor een energietransitie die passend is bij de kwaliteiten die ons kenmerken. Hier is ruimte voor natuur en biodiversiteit die respectvol beleefd kan worden. Hier is ruimte voor een agrarische sector die zich verder ontwikkelt naar een sector die onderneemt met respect voor de omgeving waar hij onderdeel van uitmaakt.
De woon- en klimaatopgave vragen, evenals in de afgelopen jaren, aandacht en zorg van de samenleving. De versterking van de identiteit van kernen en de kenmerkende waarden en kwaliteiten van de landschappen blijven hierbij een uitgangspunt. Woningen voor iedereen dragen bij aan de vitaliteit van gemeenschappen en kernen. Woningbouwprojecten dragen bij aan de identiteit van de kernen en een klimaatadaptieve inrichting van de openbare ruimte.
De openbare ruimte is toekomstbestendig ingericht. Er is ruimte voor ontmoeting, duurzame veranderingen op het gebied van mobiliteit, biodiversiteit, duurzaamheid en klimaat. Gebruikers hebben invloed op het ontwerp en het beheer van deze ruimte, waarbij het niveau van beheer en onderhoud past bij de wijze waarop deze openbare ruimte gebruikt wordt. Zo ontstaat een leef-, werk- en vrijetijdsomgeving die van en voor iedereen is en waar inwoners actief gebruik van maken en zich mentaal eigenaar van voelen.
De transitie in het landelijk gebied geven ondernemers, inwoners en organisaties in samenspraak met elkaar vorm, waarbij de landschappelijke waarden een bron van inspiratie vormen. Er is ruimte voor natuurinclusieve landbouw, nieuwe verdienmodellen, natuur, biodiversiteit en de reguliere land- en tuinbouw die zich verder ontwikkelt naar een toekomstbestendige sector die onderneemt met respect voor de omgeving waar hij onderdeel van uitmaakt. Er is ruimte voor ideeën en creativiteit van de inwoners en organisaties die hier wonen, werken en ondernemen.
Er wordt gestreefd naar een Peel en Maas waarin de ruimte duurzaam beleefd wordt, waarin economie en ecologie met elkaar in balans zijn. Ten aanzien van het toekomstbestendig houden van onze ecologie vragen bodem- en waterkwaliteit de komende jaren onze gezamenlijke aandacht en inspanning.
Programmadoelen Vitale leefomgeving
Ruimte is schaars. De vele opgaven die spelen, zoals woningbouw, landbouwtransitie, bedrijfsontwikkeling, natuurontwikkeling, energietransitie en klimaatadaptatie, vragen om ruimte. Deze opgaven worden in onderlinge samenhang opgepakt, waarbij kwaliteit en toekomstbestendigheid leidend zijn. Hieronder zijn de programmadoelen voor een vitale leefomgeving opgenomen.
Programmadoelen fysieke leefomgeving
De kwaliteit van de openbare ruimte is belangrijk voor het welbevinden, kortom, voor het goede leven in Peel en Maas. Elk dorp heeft zijn eigen karakter, en het buitengebied is divers met landschappelijke kwaliteiten. De gemeente sluit aan op ontwikkelingen in de kernen en op de behoeften van inwoners, bedrijven en organisaties. Zo kan een leef-, werk- en vrijetijdsomgeving ontstaan die van en voor iedereen is, waar iedereen actief gebruik van maakt en zich mentaal eigenaar van voelt. Hieronder zijn de programmadoelen voor het beheer van de fysieke leefomgeving opgenomen.
Beoordeling
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de gedeelde ambitie ter behoud van de identiteit van de kernen en een klimaatadaptieve inrichting van de openbare ruimte. Naast het feit dat het plan aansluit bij de gedeelde ambities, draagt het ook bij aan het behalen van de programmadoelen van de vitale leefomgeving.
Het voornemen voorziet in de realisatie van 34 woningen, aansluitend aan de kern van Egchel. De ontwikkeling omvat onder andere de realisatie van 15 sociale huurwoningen en 8 CPO-woningen die deels bestemd zijn voor goedkope koop, waardoor betaalbare, duurzame woningen beschikbaar komen. Het voornemen draagt, door de duurzame realisatie van de woningen, bij aan een gezond leven en is klimaatadaptief en klimaatbestendig. Door de eis van de ENG-norm wordt er een bijdrage geleverd aan een energieneutraal Peel en Maas in 2050. Doordat het plan voorziet in de directe woningbehoefte van Egchel, is er bovendien sprake van een toekomstbestendige uitbreiding.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling goed past binnen de uitgangspunten van de gemeente Peel en Maas.
In april 2019 is de uitwerking van de kaderstelling voor het thema wonen vastgesteld. Dit wordt ook wel de lokale woonvisie genoemd. In 2017 zijn reeds de kaderstellingen Ruimte & Economie en Sociaal Domein & Vitale Gemeenschappen vastgesteld. Deze vormen de basis voor de laatste uitwerking, 'Vitaal Wonen'. Met name de 'Kaderstelling Ruimte en Economie' heeft een belangrijke bron van inspiratie gevormd voor deze uitwerking.
De gemeente Peel en Maas wil graag de juiste woning op de juiste plek realiseren. Om dit te bereiken zijn een aantal uitgangspunten vastgelegd, die zijn onderverdeeld in de volgende thema's:
Het huidige woningbestand komt kwalitatief niet voldoende overeen met de behoefte van morgen. Dit heeft zowel gevolgen voor (de woningen in) bestaande woonwijken als voor nieuwbouw van woningen. Om het woningbestand toekomstbestendig te maken wordt in het bijzonder ingezet op de huisvesting van ouderen en het transformeren van de bestaande voorraad, zowel in het kader van de duurzaamheid als om langer te kunnen blijven wonen in de eigen woonomgeving. Dat betekent:
Dit betreft enerzijds de ondersteuning van groepen die niet in staat zijn zelf in hun huisvesting te voorzien. Anderzijds het aanpassen van woningen en woonomgeving om prettig te wonen met elkaar. Onderdeel daarvan is het zo lang mogelijk in eigen omgeving blijven wonen. Om dit mogelijk te maken faciliteert de gemeente inwoners om hun wooncarrière in hun eigen dorp of wijk te laten doorlopen. Dat betekent:
Om de leefbaarheid van de kernen te behouden worden keuzes gemaakt over waar leegstand wel en niet aanvaardbaar is. Herbestemmen met woningen is soms een middel om leegstand op te lossen en verpaupering te voorkomen. Dit is echter niet in alle gevallen wenselijk/mogelijk.
Beoordeling
Wanneer er gekeken wordt naar woningtypes binnen de gemeente Peel en Maas, wordt er een overschot aan eengezinswoningen verwacht. Aan geschikte woningen voor ouderen ontstaat echter een tekort. Daarnaast is er een grote behoefte aan kleinere woningen en een toenemende vraag naar (sociale) huurwoningen.
Het voornemen voorziet in de realisatie van 34 woningen, direct grenzend aan de kern van Egchel. Naast de 11 vrije kavels omvat de ontwikkeling de realisatie van 15 sociale huurwoningen en 8 CPO-woningen. De CPO-woningen zijn deels bestemd voor goedkope koop. Door de realisatie van sociale huur- en CPO-woningen komen betaalbare en duurzame woningen beschikbaar. Dergelijke woningen zijn geschikt voor onder andere starters, ouderen en zorgbehoevenden. Hiermee wordt ingespeeld op een grote groep mensen op de woningmarkt.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het voornemen voldoet aan de uitgangspunten van het beleidsstuk 'Vitaal wonen, uitwerking kaderstelling thema wonen'.
Gemeenten moeten ervoor zorgen dat de regels in het omgevingsplan leiden tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (ETFAL).
De gemeente mag een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit alleen verlenen met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Bij ‘een evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ gaat het om het vinden van een balans tussen ‘beschermen en benutten’. Onder ‘functie’ kan worden verstaan het gebruiksdoel of de status (bijzondere eigenschap) die een onderdeel van de fysieke leefomgeving op een bepaalde locatie heeft.
Het gaat in het omgevingsplan immers niet meer uitsluitend over een goede ruimtelijke ordening, maar over een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Dit brengt een bredere kijk op de leefomgeving met zich mee, onder meer vanuit het oogpunt van milieu, duurzaamheid en gezondheid. De ruimtelijke onderbouwing wordt zodoende opgevolgd door een “onderbouwing van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties ”. Vaak wordt de term Goede Onderbouwing Fysieke Leefomgeving (GOFLO).
In de GOFLO kunnen de volgende onderwerpen aan de orde komen:
De relevante onderwerpen komen hieronder aan bod, om aan te tonen dat er sprake is van een goede onderbouwing van de fysieke leefomgeving.
Op de locatie aan de Gielenhofweg moeten nieuwe woonfuncties in de vorm van 34 woningen mogelijk worden gemaakt. Ter plaatse van de agrarische functie worden nieuwe functies mogelijk gemaakt. De toekomstige functies zijn passend binnen de gegeven beleidskaders en de eisen van de geldende wijzigingsregels. Hieronder zal worden getoetst aan de aspecten van de fysieke leefomgeving.
In het kader van planvorming dient te worden aangetoond dat het plan niet leidt tot ongewenste situaties ten aanzien van verkeer en parkeren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen verkeers- en parkeeraspecten in kaart te worden gebracht. Daarbij is de parkeerbehoefte, verkeersgeneratie en de ontsluiting van belang. Hiermee kan de realisatie van voldoende parkeerplaatsen worden gewaarborgd en worden ongewenste of onveilige verkeerssituaties tegengegaan.
Voor verkeer en parkeren geldt dat géén omgevingswaarden zijn vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur. Gemeenten hebben de mogelijkheid om gemeentelijke verkeers- en vervoersplannen en parkeerbeleid te vertalen in een gemeentelijke Omgevingsplan. Hiervoor zullen ze zelf invulling moeten geven aan de omgevingswaarden conform artikel 2.9 van de Wet.
De toekomstige woningen worden gesitueerd in de woonwijk aan de Gielenhofweg. De woningen worden bij de realisatie van fase 2a ontsloten op de Catharinahof. De Catharinahof is in de huidige situatie nog bekend als de Klaassenhof. De Catharinahof is aangesloten op de Gielenhofweg. Bij deze inrit is in de verharding een verhoging in ronde vorm aangebracht, waardoor het idee van een rotonde ontstaat. Het verkeer zal vanaf de Gielenhofweg worden afgewikkeld naar het noorden in de richting van Egchel en in zuidelijke richting naar de Roggelseweg, de N562. De Roggelseweg zal het verkeer in zuidwestelijke richting verdelen richting Roggel en in noordelijke richting naar Helden.
Een voordeel is dat het verkeer niet over de wegen van het Giel Peetershof fase 1 wordt afgewikkeld. Hierdoor zorgt het plan niet voor verkeersoverlast in de bestaande wijken.
Weergave verkeersbewegingen
Als gevolg van de beoogde woningen zal er sprake zijn van een verandering in het aantal verkeersbewegingen. Voor het project zijn woningen gepland, waardoor woon- en werkverkeer meest voorkomend zal zijn. Op basis van de CROW-norm bedraagt de verkeersgeneratie in de rest bebouwde kom van een niet stedelijk gebied, gemiddeld 8,2 verkeersbewegingen bij een vrijstaand koophuis. Voor goedkope koop bedraagt dit aantal gemiddeld 5,6 verkeersbewegingen per woning. Bij sociale huurwoningen betreft het maximale aantal verkeersbewegingen gemiddeld 4.1 verkeersbewegingen per woning.
Voor de gehele woonwijk kom het gemiddeld aantal verkeersbewegingen per woning op circa 6 ritten per etmaal. Op basis van deze verwachting is er sprake van een verkeerseffect van 204 verkeersbewegingen per etmaal (6x34). Dit aantal is verdeeld over aankomend en vertrekkend verkeer en verdeeld over de verschillende rij-richtingen.
Het project zal per rij-richting leiden tot een marginale toename van het aantal vervoersbewegingen per dagdeel. Op basis van de capaciteit van de Gielenhofweg en Roggelseweg kan worden gesteld dat dergelijke verkeersaantallen opgaan in het heersende verkeersbeeld en niet zullen leiden tot significante wijzigingen in de verkeersintensiteiten. Er mag worden aangenomen dat er sprake zal zijn van een acceptabele toename van het aantal verkeersbewegingen op het onderliggende wegennet.
Conclusie
De Gielenhofweg en Roggelseweg bieden voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie op te vangen. De verkeersafwikkeling van bewoners en hun bezoek levert geen problemen op. De verkeersbewegingen worden verdeeld over de dag en gaan op in het verkeersbeeld van de betreffende wegen.
In de Omgevingswet is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving één van de maatschappelijke doelen (artikel 1.3 Omgevingswet). Overheden nemen hierdoor ook verkeersveiligheid bij het uitoefenen van taken en bevoegdheden mee in de afwegingen. Zo zal verkeersveiligheid voor een gemeente een rol spelen bij het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Omgevingswet) in het Omgevingsplan.
Toetsing
Naast de rijweg is een strook van 1,5 meter gesitueerd. Deze ruimte wordt gereserveerd voor boven- en ondergrondse nutsvoorzieningen, zoals lantaarnpalen, stroom en internet. Bovengronds wordt deze strook deels uitgevoerd als trottoir en deels biedt deze strook ruimte voor inritten en groen. Afgezien van het trottoir en de inritten als toegang naar de woningen bestaat het overgrote deel van deze 1,5 meter brede strook uit laagblijvend groen.
Deze ruimte stroken zorgen voor voldoende ruimte en een open zicht op de weg. Op deze wijze is voor de alle weggebruikers voor voldoende overzicht, bij het in- en uitrijden naar de inritten en parkeerhofjes, gezorgd. Overzichtelijke straten komen de verkeersveiligheid ten goede.
De wegen worden daarnaast ingericht op een snelheid van 30 kilometer per uur. Deze snelheid draagt bij aan een veilige verkeerssituatie.
Het aspect ‘verkeer’ vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Peel en Maas hanteert de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018' als kader waaraan ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gehele gemeente Peel en Maas getoetst worden ten aanzien van het aspect parkeren. De 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018' is opgenomen in het 'Paraplubestemmingsplan Peel en Maas', vastgesteld op 19 juni 2018.
De aanleiding voor het vaststellen van de ‘Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018’ is tweeledig:
De doelstelling van de ‘Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018’ is dan ook als volgt samen te vatten:
‘’Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor het bepalen van de parkeerbehoefte van ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in de gemeente Peel en Maas om daarmee de bereikbaarheid en leefbaarheid in de gemeente Peel en Maas te waarborgen.’’
In de Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018 zijn parkeernormen opgenomen, waarnaar kan worden verwezen vanuit de te actualiseren bestemmingsplannen en vanuit dit paraplu bestemmingsplan. Daarmee wordt het realiseren van voldoende parkeerplaatsen afgedwongen. Bij inwerkingtreding van de nieuwe Omgevingswet gelden de genoemde parkeernormen ook voor het omgevingsplan.
Parkeernormen
Binnen de gemeente zijn binnen de verschillende kernen centrumgebieden aanwezig. Er is geen sprake van schilgebieden rondom deze centra, zoals wel vaak het geval is in meer stedelijke gebieden. In de ‘Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018’ zijn daarom onderstaande drie zones opgenomen:
Voor het bepalen van de parkeernormen is in de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018' gebruik gemaakt de CROW-publicatie 317, waarin per functie (onderdeel), stedelijkheidsgraad en ligging van het gebied een minimum- en maximumwaarde wordt gegeven. Deze bandbreedte is bedoeld om de parkeernormen af te kunnen stemmen op de plaatselijke situatie.
Voor de gemeente Peel en Maas wordt het bepalen van de hoogte van de parkeernormen uitgegaan van het gemiddelde van de minimum- en maximumwaarde van het CROW. De parkeernormen op basis van de Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018 voor 'Wonen' zijn hieronder weergegeven.
Figuur: Parkeernormen Peel en Maas
Op basis van het bovenstaande wordt voor het projectgebied aangesloten bij de parkeernormen van de gemeente Peel en Maas. Voor het projectgebied wordt daarnaast aangesloten bij de 'Rest bebouwde kom' in 'niet stedelijk gebied'. Egchel valt met 304 adressen met vierkante kilometer onder het matig stedelijke niveau.
Tijdelijke situatie met tijdelijke woningen
De totale tijdelijke ontwikkeling van het Giel Peetershof fase 2A bestaat uit 49 woningen. De woningen zijn als volgt gekoppeld aan de woningtypes op basis van de 'Nota parkeernormen Peel en Maas 2018'. Voor de hoeveelheid parkeerplaatsen is een norm van 2 parkeerplaatsen per woning toegepast voor de huurwoningen, vrije kavels en de CPO woningen. Voor de tijdelijke woningen is een norm gehanteerd van 0.7.
Aantal | Type woning | Benaming 'Nota parkeernormen' | Gemiddeld norm | Totaal parkeerplaatsen | |
20 | Tijdelijke woningen | Kamerverhuur (zelfstandig) | 0,7 parkeerplaatsen | 14 | |
15 | Sociale huur | Woonhuis | 2 parkeerplaatsen | 30 | |
8 | CPO woningen | Woonhuis | 2 parkeerplaatsen | 16 | |
6 | Vrije kavels | Woonhuis | 2 parkeerplaatsen | 12 | |
Totaal | 49 | Totaal | 72 |
Op basis van de CROW-parkeernormen van de verschillende woningtypes komt de parkeervraag voor de 49 woningen in totaal uit op 72 parkeerplaatsen.
Uiteindelijke situatie
In de toekomst worden de tijdelijke woningen weggehaald, hierdoor vervallen 14 parkeerplaatsen volgens de parkeernorm. Ter plaatse van de tijdelijke woningen zijn 5 vrije kavels beoogd, waarvoor een andere parkeernorm geldt. In de uiteindelijke situatie is hierdoor sprake van 11 vrije kavels. In de situatietekening (Bijlage 1) is gesitueerd waar in de toekomst ook vrije kavels kunnen worden gerealiseerd.
Aantal | Type woning | Benaming 'Nota parkeernormen' | Gemiddeld norm | Totaal parkeerplaatsen | |
N.v.t. | Tijdelijke woningen | Kamerverhuur (zelfstandig) | 0,7 parkeerplaatsen | N.v.t. | |
15 | Sociale huur | Woonhuis | 2 parkeerplaatsen | 30 | |
8 | CPO woningen | Woonhuis | 2 parkeerplaatsen | 16 | |
11 | Vrije kavels | Woonhuis | 2 parkeerplaatsen | 22 | |
Totaal | 49 | Totaal | 68 |
Op basis van de CROW-parkeernormen van de verschillende woningtypes komt de parkeervraag voor de 34 woningen in de eindsituatie op een totaal van 68 parkeerplaatsen.
Voor de te realiseren parkeerplaatsen op openbaar terrein wordt er een onderscheid gemaakt tussen de tijdelijke situatie en de eindsituatie
Tijdelijke situatie
Voor de tijdelijke woningen en sociale huurwoningen worden de parkeerplaatsen volledig op openbaar terrein gerealiseerd. Dit betekent dat voor de tijdelijke woningen en sociale huurwoningen in totaal 44 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd dienen te worden.
Voor de in totaal 14 vrije kavels en de CPO woningen is het uitgangspunt dat elke woning minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein heeft. De overige parkeervraag wordt toegevoegd op openbaar terrein.
In totaal heeft het plangebied 58 parkeerplaatsen op openbaar terrein nodig. De 58 parkeerplaatsen ten behoeve van de tijdelijke situatie zijn in het plangebied verspreid gesitueerd, zoals weergegeven in Bijlage 2.
Figuur: te realiseren parkeerplaatsen
Eindsituatie
In de eindsituatie komen 20 tijdelijke woningen te vervallen. Hier komen 5 vrije kavels voor in de plaats. De benodigde 30 parkeerplaatsen voor de 15 sociale huurwoningen worden volledig op openbaar terrein gerealiseerd.
Voor de in totaal 19 vrije kavels en de CPO woningen in de eindsituate is het uitgangspunt dat elke woning minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein heeft. De overige parkeervraag wordt toegevoegd op openbaar terrein. Dit betekent dat het gebied in de uiteindelijke situatie 49 parkeerplaatsen nodig heeft. De 49 parkeerplaatsen op openbaar terrein in de eindsituatie zijn weergegeven Bijlage 1. De parkeerkoffers zijn verspreid in het plangebied gesitueerd.
Figuur: parkeerplaatsen in de eindsituatie
Parkeervoorzieningen op eigen terrein worden niet altijd als zodanig gebruikt. In de praktijk blijkt bijvoorbeeld dat garages naast woningen (vaak) een andere bestemming hebben gekregen (opslag, bijkeuken, slaapkamer of kantoor). Bij het bepalen van de parkeercapaciteit op eigen terrein worden daarom correctiefactoren toegepast. In de onderstaande tabel zijn de percentages uit de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018' voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein bij woningen opgenomen.
Figuur: rekenfactoren parkeerplaatsen op eigen terrein
Bij het bepalen van de parkeercapaciteit op eigen terrein geldt dat maximaal uitgegaan mag worden van de parkeernorm van de betreffende functie(s).
Voor de 14 CPO woningen en vrije kavels geldt dat deze gezien de omvang kunnen voldoen aan de eis van een brede oprit. Mogelijk dat zelfs hogere aantallen denkbaar zijn. Geconcludeerd kan worden dat berekeningsaantal van 1 parkeerplaats op eigen terrein voor de 14 woningen acceptabel is.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat met 58 parkeerplaatsen op openbaar terrein en 14 parkeerplaatsen op eigen terrein wordt voldaan aan de parkeervraag van 72 parkeerplaatsen.
Doordat de 20 tijdelijke woningen in toekomst plaatsmaken voor 5 vrije kavels, neemt de parkeerbehoefte op openbaar terrein af. Het besluitgebied biedt voldoende ruimte om de benodigde 5 parkeerplaatsen op openbaar terrein te realiseren. Mochten er meer woningen in het plangebied komen dan moeten er ook meer parkeerplaatsen in het plangebied of op eigen terrein gerealiseerd worden.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspecten 'Parkeren' geen belemmering vormt voor het voornemen en sprake is van evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Het aspect bodem(kwaliteit) maakt integraal onderdeel uit van de fysieke leefomgeving. Steeds dient te worden gezocht naar de juiste balans tussen enerzijds het beschermen van de gezondheid en het milieu en anderzijds het benutten van de bodem ten behoeve van maatschappelijke activiteiten. Bij het wijzigen van het Omgevingsplan dient te worden aangetoond dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2, eerste lid, Omgevingswet) en uitvoering is gegeven aan de instructieregels vanuit het Rijk (paragraaf 5.1.4.5 Bkl) en de provincie.
Als uitgangspunt geldt dat onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van de mens vanwege het gebruik van de bodem dienen te worden voorkomen (artikel 2.28, lid 1 Omgevingswet). In dit kader is het van belang om na te gaan wat de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied is en of dit aanvaardbaar c.q. toelaatbaar wordt geacht in relatie tot de gewenste functie.
Bij het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet de kwaliteit van de bodem ten minste voldoen aan daarvoor gestelde interventiewaarden (bijlage IIA Bal). De gemeente kan echter in haar Omgevingsplan ook afwijkende lokale waarden vastleggen, voor zover de maximale grenswaarden als bedoeld in artikel 5.89j, tweede lid, van het Bkl niet worden overschreden.
Hierna wordt beschreven welke waarden binnen onderhavig plangebied gelden en of de aanwezige bodemkwaliteit hieraan voldoet.
Met onderhavige afwijking van het Omgevingsplan wordt voorzien in het realiseren van een bodemgevoelig gebouw (artikel 5.89g Bkl) op een bodemgevoelige locatie artikel 5.89h Bkl, namelijk de realisatie van woonfuncties in de vorm van 34 woningen. Hiervoor dient te worden onderzocht of de kwaliteit van de bodem binnen het plangebied als aanvaardbaar c.q. toelaatbaar kan worden aangemerkt.
Aangezien de gemeente Peel en Maas (nog) geen lokale waarden in haar Omgevingsplan heeft vastgelegd, dient te worden getoetst aan de interventiewaarde bodemkwaliteit uit bijlage IIA van het Bal en de bruidsschat (hoofdstuk 22 Omgevingsplan).
Advies
Afhankelijk van de functie en bestemming dient de bodemkwaliteit van het plangebied vastgesteld te worden en dient dit gevrijwaard te zijn van bodemverontreiniging, zodat er geen (financiële)risico's worden opgelopen;
Om daar duidelijkheid over te krijgen, wordt geadviseerd in eerste instantie een zgn. 'Quickscan bodem' uit te voeren. Dit middels een door de initiatiefnemer in te vullen en aan te leveren formulier 'Quickscan bodem'. Zo wordt al in een vroeg stadium duidelijk of het terrein verdacht is van bodemverontreiniging en/of dat er vrijstelling van bodemonderzoek verleend kan worden;
Indien de locatie niet in aanmerking komt voor vrijstelling milieukundig bodemonderzoek dient er (in een later stadium van het planproces) een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 (en eventueel een asbest-in-grond-onderzoek conform de NEN5707) verricht te worden. Het uiteindelijke onderzoeksrapport dient daarna ter beoordeling voorgelegd te worden bij het bevoegd gezag (de gemeente);
Het milieukundig bodemonderzoek moet worden verricht door een erkend (en hiervoor gecertificeerd) bodemonderzoeksbureau.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling van het Giel Peetershof fase 1, is er door BKK Bodemadvies bv een verkennend bodemonderzoek op een aantal percelen, gelegen aan de Gielenhofweg te Egchel (rapportnr. 10216.BKK, d.d. 25 juni 2010, Bijlage 5) uitgevoerd. De strategie is opgesteld volgens de onderzoekshypothese "grootschalige onverdachte locatie". De resultaten van het milieukundig bureau- en verkennend bodemonderzoek zijn hieronder opgenomen.
Grond
Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden zijn zowel in het uitkomende boormateriaal als op het maaiveld geen asbestverdachte en materialen aangetroffen.
In de bovengrond zijn er bijmengingen met sporen tot resten baksteen aangetroffen. De bodem bestaat uit zand, uiterst tot zeer grof, zwak tot sterk ziltig, lokaal sporen tot laagjes leem en met in de top zwak hummeus.
De bovengrond is licht verontreinigd met kwik en cadmium. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De maximale waarden wonen voor kwik en cadmium worden niet overschreden.
Grondwater
Het grondwater is licht verontreinigd met de parameters cadmium, zink, kobalt, nikkel en barium. De overige gemeten parameters zijn niet verhoogd ten opzichte van de streefwaarden.
Asbest
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn door de VKB 2018 gecertificeerde veldwerker op het maaiveld van de onderzoekslocatie en in het uitkomende boormateriaal geen asbestverdachte fragmenten waargenomen. De hypothese asbest onverdacht wordt aanvaard.
Samenvatting resultaten
De hypothese 'onverdachte locatie' wordt door de onderzoeksresultaten in principe verworpen. Echter de lichte verontreinigen met zware metalen in de bovengrond en het grondwater zijn zeer marginaal.
In de bovengrond is enkel sprake van een lichte verontreiniging met cadmium en kwik. De parameters kobalt, nikkel, barium worden niet verhoogd aangetoond. Waarschijnlijk zijn de lichte verontreinigingen in het grondwater een gevolg van een diffuus aanwezige grondwaterverontreinigingen met zware metalen die (van nature) in de regio's in Noorden MiddenLimburg worden aangetroffen.
Conclusie
De aangetroffen lichte verontreiniging met cadmium en zink in de bovengrond en cadmium, nikkel en zink in het grondwater is dusdanig licht van aard dat er geen belemmeringen aanwezig zijn ten aanzien van de voorgenomen functiewijziging en de toekomstige bouwplan op de onderzoekslocatie.
Voor de onderzoekslocatie voor het perceel gelegen aan de Jacobusstraat (ong.), kadastraal bekend als gemeente Helden, sectie G, nr. 346 [ged], is een vooronderzoek conform de NEN 5725 (rapportnr. 11337.BKK, d.d. 12 oktober 2011) uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd als Bijlage 6 bij deze motivering.
In opdracht van gemeente Peel en Maas heeft BKK Bodemadvies bv te Meijel een vooronderzoek uitgevoerd voor een locatie gelegen aan de Jacobusstraat te Egchel (gemeente Peel en Maas). Een vooronderzoek conform de NEN 5725 dient inzicht te geven in de te verwachten bodemkwaliteit op basis van historische gegevens over het gebruik van de bodem van de onderzoekslocatie. De aanleiding voor het onderzoek betreft de aankoop van grond ten behoeve van de realisatie van de ontsluitingsweg Giel Peetershof naar de Jacobusstraat.
Conclusie
Uit het vooronderzoek zijn geen gegevens naar voren gekomen, welke aanleiding geven een mogelijke bodemverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten.
Ten aanzien van de aankoopplannen t.b.v. een mogelijk te realiseren van een ontsluitingsweg van de Giel Peetershof naar de Jacobusstraat zijn geen milieuhygiënische beperkingen en/of belemmeringen aanwezig.
Aanleiding
In 2010 is voor de herontwikkeling van het terrein een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Normaliter wordt, bij gelijkblijvend gebruik en de afwezigheid van bodembelastende activiteiten, een termijn van 10 jaar gehanteerd alvorens het onderzoek opnieuw dient te worden uitgevoerd. In overleg met de gemeente Peel en Maas is overeengekomen dat voor deze situatie volstaan kan worden met een historisch onderzoek. Voor het terrein aan de Giel Peetershof te Egchel is vervolgens een historisch bodemonderzoek uitgevoerd zoals voorgeschreven in de Nederlandse norm NEN 5725 (Aelmans Milieu Asten; rapportnummer AMA230409.005/WGE; d.d. 1 mei 2024; Bijlage 7). De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Resultaten veldbezoek
Op 4 april 2024 zijn, tijdens het locatiebezoek en verspreid over de locatie, zeven proefboringen geplaatst. De plaatsen van de boringen zijn weergegeven in de bijlage. Een beschrijving van de bodemopbouw is eveneens opgenomen in de boorstaten.
Uit de boringen volgt dat de boven- en ondergrond bestaat uit matig fijn zand, waarin geen bodemvreemde bijmengingen zijn aangetroffen. Dit komt overeen met de resultaten van voorgaand bodemonderzoek (BKK, 2011).
Op het maaiveld of in het opgeboorde materiaal is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Evenmin zijn bijmengingen aangetroffen welke, op basis van de NEN5707, aanleiding zouden kunnen geven tot een bodemonderzoek naar asbest.
Resultaten vooronderzoek
De locatie is tussen de jaren ’60 en 2003 (deels) in gebruik geweest als boomgaard. Daarvoor en erna was het terrein in gebruik als landbouwgrond. Door het gebruik als boomgaard is de bovengrond verdacht voor een verontreiniging met persistente bestrijdingsmiddelen (OCB’s). Uit het vooronderzoek volgt dat in het historisch onderzoek de voormalige boomgaarden niet zijn beschreven. Er heeft dan ook in het verleden nog geen analytisch onderzoek plaatsgevonden naar OCB’s (Organochloorbestrijdingsmiddelen).
Aangezien bij het voorgaand onderzoek geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar persistente bestrijdingsmiddelen (OCB’s) dient door het bevoegd gezag (gemeente Peel en maas) beoordeeld te worden of hiervoor aanvullend veldonderzoek noodzakelijk is.
Voor het overige zijn er, op basis van bovenstaande gegevens, geen aanwijzingen gevonden welke zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging en wordt het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek derhalve niet noodzakelijk geacht. In bijlage 3 van de rapportage is een tekening van de geografische afbakening van de onderzoekslocatie voor het bodemonderzoek opgenomen.
Conclusie historisch onderzoek
In lijn met het eerder uitgevoerde bodemonderzoek zal sprake zijn van licht verhoogde gehaltes, welke geen aanleiding geven tot restricties voor de beoogde herontwikkeling. Echter is destijds geen aandacht besteed aan de voormalige boomgaarden op de locatie, welke mogelijk geleid hebben tot verhoogde gehalten aan OCB (persistente/ slecht afbreekbare bestrijdingsmiddelen.
Enerzijds zijn dit componenten welke een effect kunnen hebben op de gezondheid en zou een onderzoek wenselijk zijn. Anderzijds is voor fase 1 geen onderzoek naar OCB's uitgevoerd, waardoor ook geconcludeerd zou kunnen worden dat voor deze fase sprake is van eenzelfde situatie en hiervoor (evenals bij fase 1) geen onderzoek naar OCB's hoeft plaats te vinden.
Uit de in het bovenstaande vooronderzoek verzamelde gegevens volgt dat de locatie tussen de jaren ’60 en 2003 (deels) in gebruik is geweest als boomgaard. Daarvoor en erna was het terrein in gebruik als landbouwgrond. Door het gebruik als boomgaard is de bovengrond verdacht voor een verontreiniging met persistente bestrijdingsmiddelen (OCB’s).
Aangezien bij het voorgaande onderzoek geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar persistente bestrijdingsmiddelen (OCB’s) heeft de gemeente Peel en Maas besloten om een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest (rapportnummer: AMV240948.005/HWO; d.d. 20 augustus 2024; Bijlage 8) ter plaatse van het bouwplan Giel Peetershof te Egchel uit te voeren. Het verkennend bodemonderzoek, inclusief asbest, is uitgevoerd volgens de Nederlandse normen NEN 5725, NEN 5740 en NEN 5707. Een samenvatting van de resultaten is hieronder weergegeven.
Uit de resultaten van de bovengrond blijkt dat deze licht verontreinigd is met enkele zware metalen en bestrijdingsmiddelen. Aangezien de parameters niet de maximale waarde voor de klasse Industrie overschrijden, vormen deze geen directe belemmeringen voor de beoogde bouwplannen. Op basis van een indicatieve toetsing kan de bovengrond c.q. laag als klasse Industriegrond worden bestempeld.
Uit de resultaten van de ondergrond blijkt dat de in eerste instantie aangetroffen verhoogde concentraties minerale olie tijdens de heranalyses niet meer worden aangetroffen. Op basis van een indicatieve toetsing kan de ondergrond van het gehele plangebied als klasse Landbouw/Natuur worden bestempeld.
Ondanks de aangetroffen lichte overschrijdingen in de (boven)grond vormen deze vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen voor de beoogde bouwplannen en graafwerkzaamheden ten behoeve van de aanleg van ondergrondse infra. Een aanvullend onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Bodem' geen belemmering voor het voornemen en sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de regels over geluid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer komen te vervallen. Deze regels zijn verhuisd naar het tijdelijke deel van het Omgevingsplan van de gemeente ('de bruidsschat'). De bruidsschat en voorliggend wijzigingsbesluit vormen (na vaststelling) samen de regels van het Omgevingsplan. Gemeenten zijn aan zet om gedurende de overgangsperiode (tot 1 januari 2032) eigen regels over geluid op te nemen in het Omgevingsplan, mits daarbij wordt voldaan aan de bepalingen uit het Bkl. Voor niet-lokale infrastructuur stelt het Rijk of de provincie regels in een projectbesluit.
Bij het toelaten van een activiteit, (spoor)weg, industrieterrein of geluidgevoelig gebouw moet het bevoegd gezag het geluid op geluidgevoelige gebouwen beoordelen. Ieder bevoegd gezag heeft de algemene taak ‘evenwichtige toedeling van functies aan locaties’ (artikel 4.2, Omgevingswet) bij de belangenafweging over beschermen en benutten te beoordelen.
Beoordeeld dient te worden of sprake is van het realiseren van een geluidgevoelig gebouw (3.21 Bkl) of geluidgevoelige ruimte (3.22 Bkl). Indien hiervan sprake is, dient tevens te worden beoordeeld of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied (3.20 Bkl).
Beoordeling of sprake is van een geluidgevoelig gebouw en/of geluidgevoelige ruimte
Voor de 34 respectievelijk 49 toekomstige woningen geldt dat er sprake is van een woonfunctie. Om de realisatie mogelijk te maken dient de bestaande agrarische functie te worden gewijzigd. In dit geval is er sprake van geluidgevoelige gebouwen en ruimtes.
Beoordeling of sprake is van de ligging in een geluidaandachtsgebied: (spoor)weg of industrie
De locatie is gelegen in het geluidaandachtsgebied van de Gielenhofweg en de Roggelseweg (N562). Op de Gielenhofweg geldt ter plaatse van het projectgebied een maximumsnelheid van 60 km/u. Op de Roggelseweg, de N562, geldt ter hoogte van het projectgebied een maximumsnelheid van 80 km/u.
Naast de beide wegen ligt de locatie niet in het geluidaandachtsgebied van snelwegen, spoorwegen of industrie, zoals nader onderbouwd wordt in paragraaf 4.5 Bedrijven en milieuzonering. Het aspect ‘industrielawaai’ vormt hierdoor geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Middels de realisatie van het Giel Peetershof fase 2a, worden 34 woningen gerealiseerd. In de beginperiode zal er sprake zijn van extra tijdelijke woningen. Ter plaatse van 5 vrije kavels, worden 20 tijdelijke woningen gerealiseerd. Het aantal woningen in de beginperiode bedraagt hierdoor 49 woningen.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is uit het oog van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai en de berekening van de gevelbelasting (Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V; rapportnummer M230155.001.001.R2/JME; d.d. 12 juli 2024; Bijlage 9) uitgevoerd. Een samenvatting van het onderzoek en de resultaten is hieronder weergegeven.
In het onderzoek is de geluidbelasting op de gevel (gevelbelasting) berekend ten gevolge van het omliggende wegennet en getoetst aan de normstelling uit het Omgevingsplan. Tevens is bepaald wat de gezamenlijke geluidbelasting ter hoogte van het nieuwbouwproject is, zodat bezien kan worden of extra geluidwerende maatregelen noodzakelijk zijn. Volledigheidshalve is gekeken naar wat de geluidbelasting betekend voor het huidige concept plan dat aangeleverd is en gebruikt is als aangrijpingspunt voor onderhavig akoestisch onderzoek.
Resultaten wegverkeer
De relevante geluidsbronnen in de omgeving van de planlocatie zijn de provinciale weg de Roggelseweg N652 en gemeentelijke wegen Jacobusstraat en Gielenhofweg. De geluidbelasting is als Lden waarde gepresenteerd. In navolgende figuren is de ‘worst-case’ situatie uitgelicht. Dit heeft betrekking op de meethoogte die voor de tweede verdieping, 7,5 meter boven maaiveld.
De Roggelseweg (N562)
De geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de N562 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de gevels van het bouwplan met maximaal circa 4 dB. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt echter nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Uit de contouren in de bijlage blijkt dat de voorkeursgrenswaarde op 1,5 meter hoogte en 4,5 meter hoogte niet wordt overschreden bij de woningen. Ter hoogte van de geprojecteerde woningen is de geluidbelasting exclusief aftrek maximaal circa 54 dB op 7,5 meter hoogte.
Contourberekeningen op 7,5 meter hoogte, geluidbelasting t.g.v. provinciale weg
De Jacobusstraat en Gielenhofweg
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de gemeentelijke wegen overschrijdt de standaardwaarde van 53 dB op geen van de geprojecteerde woningen.
Contourberekeningen op 7,5 meter hoogte, geluidbelasting t.g.v. gemeente wegen
Gezamenlijk geluid
Het gezamenlijk geluid dient te worden bepaald indien er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron met een geluidbelasting boven de standaardwaarde. De gemeentewegen leiden niet tot een overschrijding van de standaardwaarde. In onderhavige situatie is dit niet aan de orde waardoor dit niet beschouwd is. Daarmee is in dit geval het niet nodig om het gezamenlijke geluid en gecumuleerde geluid te berekenen.
De provinciale weg valt nog onder de Wgh, waardoor deze dus ook op een andere manier beoordeeld en getoetst dient te worden. De karakteristieke geluidwering van de gevels dient dan ook bepaald te worden; zijnde de hogere waarde zonder aftrek van Art. 110 Wgh minus 33 dB binnenniveau. Dit komt erop neer dat, als de geluidbelasting op de woningen meer dan 53 dB (excl aftrek art 110g wgh) bedraagt, aanvullende eisen worden gesteld aan de karakteristieke geluidwering van de gevels. Deze geluidscontouren is buiten het plangebied gelegen dat voor woningbouw is gereserveerd, oftewel voor de woningen binnen het plangebied zijn geen aanvullende eisen benodigd voor de geluidwering van de gevels. Omdat de contour wel het projectgebied deels overlapt, is hiervoor een extra toetsingsvoorschrift opgenomen in dit plan.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
De maximaal benodigde geluidwering van de gevel (GA;k), bedraagt volgens het Bouwbesluit 2012 de geluidbelasting exclusief aftrek Artikel 110g minus 33 dB met een minimum van 20 dB. Het is aannemelijk dat een gevel van een nieuwbouwwoning een grotere geluidwering heeft dan de minimale 20 dB uit het Bouwbesluit.
Derhalve is ter waarborging van een binnenniveau van 33 dB een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels niet nodig.
Om een aanvaardbaar binnenniveau te borgen, zijn geluidcontouren opgenomen op de verbeelding met de aanduiding 'geluidzone - weg'. Deze contouren werken door in de regels onder 6.6 Beoordelingsregels gebruik.
Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Geluid' geen belemmering voor het voornemen en is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Om aan te tonen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, toetsen wij in onderstaande paragraaf de Bedrijven- en milieuzonering via de oude methode op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en mileuzonering' (2009).
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met geluid en geur door industrieterreinen en bedrijfslocaties. Daarbij kan het rapport 'Milieuzonering nieuwe stijl' van de VNG gehanteerd worden alsook de staalkaart voor bedrijfsmatige activiteiten.
Bij de milieuzonering nieuwe stijl wordt per bedrijfsmatige activiteit een gebruiksruimte opgenomen, die wordt begrensd door concrete milieunormen op een standaard afstand van de activiteit. Toepassing van dit toedelingsprincipe leidt tot milieunormen die niet primair worden gesteld vanuit het belang van de bescherming van het milieu, maar vanuit een ruimtelijk belang, om te komen tot een goede ruimtelijke ordening c.q. een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Er wordt gewerkt met een milieuzonering aan de hand van een gebruiksruimte gekoppeld aan milieunormen. Deze ruimtelijke milieunormen bestaan náást de normen in het milieuspoor.
Het reguleren van gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf staat centraal in de nieuwe systematiek voor de milieuzonering. De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf op grond van het Omgevingsplan mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening/veilige en gezonde fysieke leefomgeving, is het uitgangspunt: functiescheiding en het aanhouden van voldoende afstand tot gevoelige gebouwen en locaties.
De nieuwe systematiek limiteert de gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf. Hiermee krijgt ieder bedrijf zijn eigen gebruiksruimte. Dit kan per zone zijn vastgelegd, of bij bedrijven buiten een bedrijventerrein, specifiek per bedrijf.
In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het van belang, dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van mogelijk aanwezige bedrijven.
Onder de Omgevingswet wordt een bepaalde mate van gebruiksruimte per bedrijf toegestaan. Deze gebruiksruimte is in de regels van het Omgevingsplan opgenomen. In het Omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas zijn nog geen zoneringen in de vorm van interactieve kaarten opgenomen.
Om aan te tonen dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, wordt in onderstaande paragraaf getoetst aan de Bedrijven- en milieuzonering via de oude methode op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
Om het effect van mogelijke bedrijven te beoordelen is er onderzocht of de locatie binnen een zone van een bedrijf is gelegen of andersom of de ontwikkeling leidt tot een zone over een gevoelige locatie. Voor het project aan de Gielenhofweg is onderzocht of er voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG-brochure en aanwezige bedrijven mogelijk worden beperkt door de ontwikkeling.
Langs de Gielenhofweg is een trafostation gesitueerd. De meest nabij gelegen woningen zullen op circa 30 meter van dit trafostation gerealiseerd worden. Voor elektriciteitsdistributiebedrijven, met een transformatorvermogen onder de 10 MVA, geldt op basis van de VNG een richtafstand van 30 meter. De richtafstand van 30 meter tot aan het trafostation wordt hiermee aangehouden. Voor de overige niet-agrarisch verwante bedrijven wordt ook voldaan aan de richtafstanden.
De dichtstbijzijnde niet-agrarisch verwante bedrijfsfunctie is gelegen op minimaal 400 meter ten zuidoosten. Dit betreft een nutsvoorziening in de vorm van het Hoogspanningsstation Helden. Op meer dan 450 meter ten oosten van het projectgebied is een niet-agrarisch verwant bedrijf gelegen. Dit betreft een bedrijf dat gespecialiseerd is in aanhangwagens.
Rondom de projectlocatie zijn verder alleen agrarisch(-verwante) bedrijven gelegen. In zuidwestelijke richting van het plangebied is aan de Jacobusstraat 42 een intensieve veehouderij gelegen die gericht is op het houden van varkens. Op deze locatie worden op basis van I-Go veehouderijen circa 1343 zeugen, 4 beren, 355 opfokzeugen gehouden. Deze locatie is gelegen op minder dan 200 meter van het plangebied. Voor dit bedrijf is er sprake van een geurcontour. Het aspect 'Geur' wordt behandeld in paragraaf 4.7 Geur.
In eerste instantie vormt de intensieve veehouderijlocatie wel een mogelijke belemmering. De situatie moet daarom middels geurberekeningen worden gemotiveerd. Dit wordt in 4.7 Geur uitgewerkt.
Op basis van het bovenstaande kan echter wel worden geconcludeerd dat in de directe omgeving van het plangebied géén niet-agrarische bedrijven voorkomen met een hindercontour die een overlap kennen met het projectgebied.
Op basis hiervan vormt het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' op basis van niet-agrarische bedrijven geen belemmering voor het planvoornemen en is er sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Bij een evenwichtige toebedeling van functies in het Omgevingsplan dient ook rekening gehouden te worden met het belang van de bescherming van de gezondheid (artikel 2.1 lid 4 Ow). Omdat luchtverontreiniging kan zorgen voor negatieve gezondheidseffecten bij de mens, is het belangrijk om het thema luchtkwaliteit hierin mee te nemen.
De voorliggende wijziging van het Omgevingsplan kan invloed hebben op de luchtkwaliteit en op de gezondheid van de mens. Daarom dienen deze gevolgen in kaart te worden gebracht. Ten behoeve van deze wijziging van het Omgevingsplan zijn de relevante wijzigingen ten aanzien van luchtkwaliteit geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het Omgevingsplan beoordeeld. De beoordeling hiervan is uitgevoerd aan de hand van de instructieregels vermeld in paragraaf 5.1.4 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (bkl). De resultaten hiervan zijn navolgend beschreven.
In het besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is aangegeven in welke gevallen een beoordeling van de luchtkwaliteit noodzakelijk is (paragraaf 5.1.4). Of een beoordeling nodig is hangt af van de activiteit, de locatie en het effect van de activiteit en de mate van het effect. Voor de toetsing van het omgevingsplan moet daarom inzichtelijk worden gemaakt welke ontwikkelingen en activiteiten het omgevingsplan faciliteert. Daarna kan worden bepaald of een beoordeling vereist is.
In het Bkl staan aandachtsgebieden voor stikstofdioxide en fijnstof vermeld (paragraaf 5.1.4, artikel 5.51 in het Bkl). Aandachtsgebieden zijn locaties met hogere concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Wanneer de activiteiten binnen deze gebieden een verhoging van de concentratie veroorzaken, geldt een beoordelingsplicht. Hiervoor kan het ook voorkomen dat de activiteit zich niet in het aandachtsgebied bevindt, maar daar wel voor een verhoogde concentratie zorgt. De beoordelingsplicht is alleen van toepassing als het gaat om milieubelastende activiteiten waarover in het Besluit activiteiten leefomgeving regels zijn gesteld met het oog op het beperken van verontreiniging van de lucht of wanneer het de aanleg of wijzigingen van wegen, spoorwegen of vaarwegen betreft.
De aandachtsgebieden NO2 en PM10 en de aandachtsgebieden PM10 staan in artikel 5.51, lid 2 & 3 van het Bkl. De gemeenten die onder deze agglomeraties vallen staan in artikel 2.38 van de Omgevingsregeling.
De aandachtsgebieden PM10 worden elke drie jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast naar de actuele inzichten over de luchtkwaliteit.
Beoordeling
De projectlocatie is gelegen in de gemeente Peel en Maas. Deze gemeente is niet opgenomen in de lijst met aandachtsgebieden die opgenomen is het in Bkl en valt niet onder de agglomoratie.
De wijziging van het Omgevingsplan maakt geen negatieve activiteiten mogelijk en zorgt bovendien niet voor een verhoging van de concentratie fijnstof (en stikstofdioxide) in de aandachtsgebieden.
Voor enkele activiteiten moet de overheid de luchtkwaliteit altijd beoordelen (artikel 5.50 Bkl). Dus binnen én buiten de aandachtsgebieden. Het gaat om de volgende situaties:
Toetsing
De eindsituatie van het project bestaat uit de toevoeging van 34 nieuwe woningen aan de woonwijk Giel Peetershof. Bij de beoogde ontwikkeling is er geen sprake van milieubelastende activiteiten waarbij een verplichte beoordeling van de luchtkwaliteit aan de orde is.
Tenslotte is de mate van de verhoogde concentratie van belang. Toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit (stikstofdioxide en PM10) is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dit wordt ook 'niet in betekende mate' (NIBM) genoemd. Er is sprake van NIBM wanneer de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) niet hoger is dan 1,2 µg/m3. Dat is 3% van de omgevingswaarde voor de jaargemiddelde concentratie. Of een activiteit zorgt voor een concentratieverhoging van NIBM wordt bepaald met de NIBM-toets.
Daarnaast zijn er een aantal categorieën bepaalt voor standaardgevallen waarbij NIBM kan worden aangenomen. Deze standaardgevallen betreffen onder andere kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Deze zijn terug te vinden in artikel 5.54 van het Bkl. De beoogde activiteit betreft de realisatie van woningen en valt dus onder de standaardgevallen.
Woonwijken zijn NIBM als het gaat om maximaal:
Beoordeling
In de eindsituatie van dit project is sprake van 34 woningen met een uitrit op de openbare weg. De beoogde activiteit betreft de realisatie van 34 woningen en kan dus geclassificeerd worden als de standaardgevallen. De ontwikkeling blijft ruim onder de grens van 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg, waardoor de NIBM-regeling van toepassing is. Het project draagt op basis hiervan niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging.
In de ruimtelijke motivering wordt omschreven waarom er geen onderzoek nodig is naar de luchtkwaliteit. De gemeente Peel en Maas maakt geen onderdeel uit van de bovenstaande aandachtsgebieden. Daarnaast omvat het voornemen geen activiteiten zoals hierboven genoemd. Het beoogde aantal van circa 49 woningen in de tijdelijke situatie kan qua omvang als niet in betekende mate worden omschreven. Het aantal woningen in de eindsituatie zal 34 woningen bedragen. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit is hierdoor niet aan de orde.
NIBM
Onderhavig project kan beoordeeld als NIBM, aangezien het plan betrekking heeft op de bouw van een beperkt aantal nieuwe woningen. Het plan voldoet hiermee aan de in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) gestelde luchtkwaliteitsnormen en heeft geen nadelig effect op de huidige luchtkwaliteit.
Hiermee is er voldoende invulling gegeven aan de motiveringsplicht volgens de instructieregels volgens het Bkl. Er is om deze reden sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Gezien het feit dat het een kleine ontwikkeling betreft, waarbij in de tijdelijke situatie 49 woningen en in de eindsituatie maar 34 woningen worden gerealiseerd, wordt er niet in betekenende mate bijgedragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect ‘luchtkwaliteit’ geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling vormt.
Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid schaden, echter ook geurveroorzakende activiteiten (bedrijven) hebben een plek in de leefomgeving nodig. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving (artikel 1.3 Ow: 'zorg voor de fysieke leefomgeving').
In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn in hoofdstuk 3 regels gesteld over milieubelastende activiteiten, waarbij deze activiteiten per bedrijfstak zijn gegroepeerd. Deze regels zijn gesteld ter voorkoming of beperking van onder andere geurhinder. Vervolgens zijn in hoofdstuk 4 van het Bal inhoudelijke regels gesteld aan milieubelastende activiteiten.
In paragraaf 5.1.4.6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) zijn de instructieregels opgenomen ten aanzien van het aspect geur. De gemeenten moet in het Omgevingsplan rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:
In artikel 5.92, tweede lid Bkl, is voorgeschreven dat de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw 'aanvaardbaar' moet zijn. Daarbij dient tevens rekening te worden gehouden met cumulatie. Gemeenten hebben de mogelijkheid om in hun eigen Omgevingsplannen eigen geurregels te formuleren. Daarbij dienen de instructieregels uit het Bkl (artikel 5.90 tot en met 5.127 Bkl) wel te worden gevolgd.
In het Bkl is opgenomen welke geurgevoelige gebouwen, zoals woningen, scholen en ziekenhuizen, altijd geurgevoelig zijn. Een gemeentelijk omgevingsplan kan andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aanwijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder een geurgevoelig gebouw wordt onder de Omgevingswet ook verstaan een gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning mag worden gerealiseerd.
Bij voorliggend plan is sprake van realisatie van nieuwe geurgevoelige gebouwen in de vorm van woningen. Uitgangspunt van de beoordeling is dat de nieuw te bouwen woningen onderdeel uitmaken van de (toekomstige) bebouwde kom, dus gelegen zijn binnen de bebouwingscontour geur zoals omschreven is in het Bkl. Met voorliggend plan worden géén nieuwe milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt.
Bij de toetsing van de geurbelasting wordt een onderscheid gemaakt tussen voor- en achtergrondbelasting. De voorgrondbelasting is de geurbelasting veroorzaakt door één veehouderij. Bij de vergunningverlening van veehouderijen wordt getoetst op de hoogte van de voorgrondbelasting en/of de afstand tussen een stal waar dieren worden gehuisvest en de gevel van een geurgevoelig gebouw. De achtergrondbelasting bestaat uit de geurbelasting van alle veehouderijen samen op een geurgevoelig gebouw en wordt gebruikt als belangrijke maat om de effecten van geurhinder uit stallen op het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen, zoals in dit omgevingsplan.
Voor de locatie is middels I-GO Veehouderijen bepaald welke veehouderijen er in de nabij omgeving zijn gelegen.
Ligging veehouderijen in de nabije omgeving
Op basis van de kaart blijkt dat de meest dichtstbijzijnde veehouderij is gelegen aan de Jacobusstraat 42. Op deze locatie worden circa 1343 zeugen, 4 beren, 355 opfokzeugen gehouden.
De locatie aan de Jacobusstraat 42 wordt gevolgd door de locatie aan de Roggelseweg 89. Op deze locatie is er sprake van een paardenhouderij met circa 42 dieren. Gezien de afstand van meer dan 250 meter en de vaste afstand die voor een paardenhouderij is opgenomen in het Bkl (100 meter tussen stal en geurgevoelig gebouw binnen bebouwingscontour) wordt er ruimschoots voldaan aan deze afstand en is deze paardenhouderij niet relevant voor dit omgevingsplan.
De eerstvolgende intensieve veehouderij betreft de locatie aan de Roggelseweg 112, waar circa 740 vleesvarkens worden gehouden. Deze locatie ligt op een afstand van meer dan 800 meter. Op ruim een kilometer afstand van de projectlocatie zijn aan de Roggelseweg 117 en 121 nog twee paardenhouderijen gelegen.
Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is er voor voorliggend project reeds een geuronderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en goede ruimtelijke ordening. Regels omtrent geur uit stallen van veehouderijen waren vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit en zijn bij de introductie van de Omgevingswet meegenomen in de bruidsschat. Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente een tijdelijk omgevingsplan met regels die eerst in de rijksregels stonden. Regels uit een gemeentelijke geurverordening (Wgv) zijn bij inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel geworden van het tijdelijk deel van het gemeentelijk omgevingsplan. Net zoals onder de Wgv het geval was, biedt het Bkl gemeenten de mogelijkheid afwijkende geurnormen en andere afstanden vast te stellen, waarbij gemeenten de instructieregels uit het Bkl moeten volgen. Vanwege het feit dat de regels en normen van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn overgenomen in het Bkl, is ervoor gekozen om de bestaande rapportage op hoofdlijnen te handhaven. De inwerkintreding van de Omgevingswet vormt geen aanleiding voor een andere beoordeling van de onderzoeksresultaten.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft elke gemeente een omgevingsplan met regels die eerst in de rijksregels stonden. Dit heet de bruidsschat. Hierin staan voor de gemeente Peel en Maas ook de geurregels voor veehouderijen vanuit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) opgenomen.
Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Bkl is de standaardnorm voor een geurgevoelig object in de vorm van een woning binnen de bebouwde kom (c.q. bebouwingscontour geur) van een gemeente in een concentratiegebied vastgesteld op 3 ouE/m³ (odourunits per m³) en de standaardnorm voor een geurgevoelig object in de vorm van een burgerwoning buiten de bebouwde kom van een gemeente in een concentratiegebied is vastgesteld op 14 ouE/m³.
Verordening op grond van de Wet geurhinder en veehouderij voor Egchel en Giel Peetershof
Op 1 oktober 2015 heeft de gemeente Peel en Maas op grond van de Wet geurhinder en veehouderij voor Egchel en Giel Peetershof een geurverordening vastgesteld. Op basis van deze verordening geldt dat binnen daartoe aangewezen gebieden een andere waarde van toepassing is dan de bovengenoemde waarden in het Omgevingsplan, zoals overgenomen in artikel 3, eerste lid van de Wet geurhinder en veehouderij. Het betreft de volgende gebieden binnen de gemeente Peel en Maas:
Op basis van de geurverordening geldt dat voor het gehele gebied van het Giel Peetershof, een voorgrondnorm van 3,0 ouE/m³ van toepassing is.
Kaart Geurverordening Giel Peetershof omcirkeld
De gemeente Peel en Maas hanteert de 'Considerans mer-beoordeling' van de RUD bij de beoordeling van het leefklimaat in relatie tot geur. Deze sluit aan bij de systematiek in de geurgebiedsvisie bij de gemeentelijke geurverordening van 2015 voor Egchel en Giel Peetershof. Om een oordeel te kunnen geven over de aanvaardbaarheid van de achtergrondbelasting van geur wordt gebruik gemaakt van de Handreiking Wgv en de daarin opgenomen relatie tussen de geurbelasting en de milieukwaliteit, zoals hierna beschreven.
Voor de kern Egchel is in een Raadsbesluit vastgelegd dat bij de beoogde gebiedsontwikkeling in het LOG de leefbaarheid in het dorp Egchel voorop staat en dat het woon- en leefklimaat minimaal gelijk moet blijven (peildatum is 22 december 2008). Concreet betekent dit een milieukwaliteit van 'redelijk goed' uitgaande van de milieukwaliteitscriteria van de Handreiking Wgv: een maximale achtergrondbelasting van 13,1 Ou en een maximale voorgrondbelasting van 6,5 Ou. Deze waarden t.b.v. de beoordeling van het woon- en leefklimaat wijken af van de waarden die gehanteerd worden in de vergunningverlening van veehouderijen.
Ten tijden van bestemmingsplanprocedure ten behoeve van het Giel Peetershof is een onderzoek naar achter- en voorgrondbelasting van de aanwezige intensieve veehouderij aan de Jacobusstraat 42 uitgevoerd. Ten behoeve van de realisatie van Giel Peetershof fase 2 is door Pouderoyen Tonnaer een aanvullend geuronderzoek (rapportnummer J230091.003.R1; d.d. 10 september 2024; Bijlage 10) uitgevoerd. De bevindingen uit dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Nadere toelichting
De ligging van het plangebied en de veehouderijen in de omgeving is weergeven in figuur 2 (aan de hand van het milieuarchief is een check gedaan naar de actuele situatie per 13 oktober 2023). Giel Peetershof fase 2 sluit aan bij de bestaande bebouwde kom van Egchel en voor het gebied is in 2015 een geurnorm vastgesteld van 3 ou (voorgrondbelasting) middels een geurverordening. In de omgeving van het plangebied zijn meerdere grote varkenshouderijen aanwezig, waarbij het bedrijf op Jacobusstraat 42 in directe nabijheid van het plangebied ligt. De overige varkenshouderijen liggen op grotere afstand (± 1km of meer). Al deze bedrijven dragen bij een de achtergrondbelasting m.b.t. geur. De overige bedrijven zijn bedrijven met dieren waarvoor geen emissiefactoren zijn vastgesteld en leveren geen bijdrage aan de geurbelasting. Aan de minimale vaste afstanden die voor deze veehouderijen gelden, wordt ruimschoots voldaan.
De achtergrondbelasting geur is berekend met Vstacks-gebied 2020. Daarbij zijn de veehouderijen binnen 3 km van het plangebied meegenomen in de berekening. Voor de belangrijkste bronnen zijn gegevens gebruikt op stal-/emissiepuntniveau (indien voorhanden), voor verder weg gelegen bronnen zijn gegevens op bedrijfsniveau gebruikt.
De voorgrondbelasting geur is berekend met Vstacks-vergunning 2020, de contouren middels interpolatie van het rekenresultaat.
Het leefklimaat is beoordeeld op basis van bijlage 6 en 7 van de Handreiking Wet geurhinder en veehouderij, voor objecten in concentratiegebieden, zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Figuur: Beoordeling leefklimaat t.a.v. geurhinder
Beoordeling leefklimaat
De achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder en de beoordeling leefklimaat is weergegeven op onderstaande kaarten. De achtergrondbelasting op het plangebied loopt uiteen van 5,8 ou in het oostelijke deel tot 12,2 ou in het westelijke deel van het plangebied. Daarbij hoort een beoordeling leefklimaat van “goed” in het oostelijke deel van het plangebied en “redelijk goed” in het westelijk deel. De kans op geurhinder loopt uiteen van ca 8% tot ca 14%.
Beoordeling leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder
Beoordeling leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder
Bij een gefaseerde ontwikkeling is het oostelijk deel van het plangebied vanuit het aspect achtergrond geurbelasting het meest geschikt. Hoewel de achtergrondbelasting geur met name in het westelijk deel aan de hoge kant is, kan deze op grond van de beoordeling die de gemeente tot op heden hanteert, als acceptabel beschouwd worden. Het plan is voor dit aspect dus uitvoerbaar.
Worst-case benadering
Op De Horsten 20 en 17 en op de Rongvenweg 14 is uitbreiding van de betreffende twee varkenshouderijen voorzien. Deze varkenshouderijen mogen alleen uitbreiden onder de voorwaarde dat het leefklimaat in de bestaande woonkern Egchel niet verslechtert. Hierdoor kan de achtergrondbelasting van geur op de planlocatie maar beperkt toenemen. Hoewel de beoogde uitbreidingen van beide varkenshouderijen nog niet vergund zijn, kunnen deze ontwikkelingen in een worstcase situatie resulteren in een toename van de achtergrondbelasting van geur op de planlocatie. Op onderstaande kaart is de worstcase (indicatieve) achtergrondbelasting van geur weergegeven, waarbij voor Rongvenweg 14 de aanvraag om een omgevingsvergunning is aangehouden (situatie oktober 2023) en voor De Horsten 20 en 17 is het totale ontwikkelplan dat het kaderstellende ontwerp-bestemmingsplan mogelijk maakt aangehouden (op basis van actuele geurregels kan het ontwikkelplan op De Horsten 20 en 17 niet volledig gerealiseerd worden, waardoor de berekende indicatieve achtergrondbelasting als worstcase beschouwd moet worden). In deze worst-case berekening is geen rekening gehouden met de verplaatsing/beëindiging van de varkenshouderij aan de Jacobusstraat 42, terwijl het ontwikkelplan voor De Horsten 20 en 17 daar juist voor bedoeld is.
Hoewel er dan sprake is van een toename van de achtergrondbelasting (0,6 – 0,8 ou) is er in deze worst-case benadering in het oostelijk deel nog steeds sprake van een als “goed” beoordeeld leefklimaat en in het westelijk deel van “redelijk goed”. Wel schuift de grens iets op in oostelijke richting. De mogelijke ontwikkelingen hebben daarmee weinig effect op de eerdere conclusie t.a.v. de aanvaardbaarheid van de achtergrondbelasting.
Beoordeling leefklimaat op basis van de achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder; situatie met
aanvragen De Horsten 20 en Rongvenweg 14
Het plangebied ligt deels binnen de geurcontour (3 ouE/m³) van de veehouderij aan de Jacobusstraat 42. De 3 ouE/m³ contour van dit bedrijf loopt ongeveer tot halverwege het plangebied fase 2a en 2b. De betreffende contouren zijn weergegeven in onderstaande figuur.
De achtergrondbelasting is de cumulatieve geurbelasting veroorzaakt door de bedrijven in de omgeving te samen. De bijdrage van één individueel bedrijf, de voorgrondbelasting, wordt volgens de bijlage 6 en 7 van de Wgv als twee keer zo hinderlijk beoordeeld als de achtergrondbelasting (zie tabel 1).
Zoals blijkt uit de bevindingen hierboven wordt de grootste bijdrage aan de achtergrondbelasting geleverd door het bedrijf aan de Jacobusstraat 42. In onderstaande figuren is voorgrondbelasting weergegeven zoals die wordt veroorzaakt door Jacobusstraat 42. De voorgrondbelasting op het plangebied loopt uiteen van 1,7 tot 8 ouE/m³. Daarbij hoort volgens bijlage 6 en 7 van de Wgv een beoordeling “goed” of “redelijk goed“ en in de uiterste westelijke punt “matig”. Voor verreweg het grootste deel van het plangebied is de voorgrondbelasting lager dan 6,5 Ou (minimaal een redelijk goed woon- en leefmilieu). Voor het deel van het plangebied dat nabij de varkenshouderij aan de Jacobusstraat 42 is gelegen is de voorgrond geurbelasting hoger. Maar in dat deel worden er geen woningen mogelijk gemaakt met dit omgevingsplan. Het plan is voor dit aspect dus uitvoerbaar.
Beoordeling leefklimaat op basis van de voorgrondbelasting ten aanzien van geurhinder
Beoordeling leefklimaat op basis van de voorgrondbelasting ten aanzien van geurhinder
Op onderstaande kaart zijn de 3 ouE/m³ contouren weergegeven van de veehouderijen in de omgeving van het plangebied. De contouren zijn indicatief berekend op basis van één emissiepunt per bedrijf. Zoals aangegeven is er sprake van “omgekeerde werking” indien bestaande rechten van veehouderijen beperkt worden door de ontwikkelingen. Dit vertaalt zich in het recht van een veehouderij om het hele bouwblok te mogen benutten voor het emitteren van geur, het recht om met de emissiepunten te schuiven. Indien dit recht wordt beperkt door de ontwikkelingen kan er sprake zijn van omgekeerde werking.
Zoals te zien op het kaartje zijn er twee bedrijven waarvan de contouren in de buurt komen van het plangebied dan wel daarmee overlappen.
De 3 ouE/m³ contour van Rongvenweg 15 komt in de buurt van het plangebied maar ligt nu al tegen de bestaande objecten kern Egchel aan. Dat betekent dat de eerste belemmering altijd de bestaande kern Egchel zal zijn en dat de ontwikkeling in het plangebied geen extra belemmering oplevert. Dit zou overigens ook gelden voor de andere varkenshouderijen in het zuidwesten.
De 3 ouE/m³ contour van Jacobusstraat 42 overlapt met het plangebied en deze situatie vraagt om een nadere analyse.
Indicatieve geurhindercontouren 3 ouE/m³
Op onderstaande kaart is de 3 ouE/m³ en de 14 ouE/m³ geurhindercontour van Jacobusstraat 42 weergegeven. De 3 ou overlapt met bestaande objecten in de kern van Egchel en met het plangebied. Een toename van de geuremissies is daarmee uitgesloten aangezien er nu al sprake is van overbelaste situaties. Ook het verschuiven van emissiepunten is niet zo maar mogelijk. Uitbreiding in dieren kan alleen plaatsvinden indien de geurbelasting afneemt. Dan mag 50% van de reductie in geuremissie door maatregelen gebruikt worden voor uitbreiding in dieren.
Geurhindercontouren Jacobusstraat 42
Indien de situatie bereikt zou zijn dat er geen sprake meer is van overbelasting op bestaande voor geurhinder gevoelige objecten maar wel op nieuw te realiseren objecten in Giel Peetershof fase 2, zou er sprake kunnen zijn van een belemmering door de ontwikkelingen in het kader van de “omgekeerde werking”. Deze situatie is overigens vooral een theoretische; de voorgrondbelasting op het meest relevante object, Linskesweg 33, bedraagt 5,9 ou. Om niet langer belemmerd te worden door bestaande voor geurhinder gevoelige objecten zou de geurbelasting op dat object gehalveerd moeten worden. Met de huidige stalsystemen en gezien het feit dat een groot deel van de veestapel al gehuisvest is op een gecombineerde luchtwasser met een lage geuremissiefactor is een dergelijke reductie in de praktijk niet mogelijk zonder reductie in dieraantallen.
Op onderstaande kaart is de situatie nader geanalyseerd. Naast de bestaande geurhindercontouren is een contour berekend op basis van het dichtst bij de Giel Peetershof gelegen hoekpunt van het te benutten deel van het bouwblok van Jacobusstraat 42. Daarbij is uitgegaan van default stalparameters en één emissiepunt (het hoekpunt). De donkerrode stippellijn geeft de contour weer.
Geurhindercontouren analyse Jacobusstraat 42
In theorie zou de ontwikkeling Giel Peetershof een probleem kunnen opleveren als de situatie bereikt is dat er geen sprake meer is van overbelasting op bestaande voor geurhinder gevoelige objecten. Die situatie is weergegeven door de groene contour. Het rood gearceerde deel van het plangebied zou dan een belemmering voor de veehouderij Jacobusstraat 42 kunnen betekenen met betrekking tot het niet meer kunnen schuiven van emissiepunten en daarmee met betrekking tot de omgekeerde werking. Zoals gemeld is de geurbelasting op bestaande objecten op dit moment al dusdanig veel hoger dan de voorgrondnorm, dat dit voornamelijk een theoretisch-juridische beperking betreft. Desondanks is er in dit omgevingsplan voor gekozen om in het rood gearceerde deel van het plangebied de realisatie van woningen (geurgevoelige gebouwen) niet mogelijk te maken. Hiermee worden bestaande rechten van de varkenshouderij gerespecteerd en is het omgevingsplan uitvoerbaar.
Conclusies
In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de geurlijn welke is ingetekend aan de hand van het geuronderzoek m.b.t. de omgekeerde werking . De hierboven vastgestelde contour in het kader van de toets op de omgekeerde werking is hieronder als paarse lijn geprojecteerd op het ontwerp ten behoeve van het Giel Peetershof fase 2a.
Ontwerp inclusief geurcontour
Op basis van het bovenstaande vormt het aspect 'Geur' geen belemmering van het planvoornemen en is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Deze conclusie is echter nog niet overeenkomstig met het tot nu toe uitgevoerde beoordelingskader. Hiervoor wordt een beleid opgesteld zoals eerder vermeld. Voordat voorliggende omgevingsplan definitief kan worden vastgesteld, moet er beleid zijn vastgesteld over de beoordeling van aanvaardbaar woon-leefklimaat voor geur.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met risico's van branden, rampen en crises (paragraaf 5.1.2 Bkl). We willen in Nederland gezond en veilig leven, maar ook ruimte voor economische groei behouden. Net als geluid, bodemkwaliteit, geur en tal van andere aspecten speelt daarbij ook omgevingsveiligheid een rol. Bij omgevingsveiligheid gaat het om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, water of via buisleidingen, de veiligheid van bedrijven en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Daarbij gaat het om de “feitelijke” risico's (met soms grote onzekerheden), maar ook om hoe risico's worden ervaren.
Ten behoeve van deze afwijking van het Omgevingsplan zijn de relevante risico's geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze afwijking van het Omgevingsplan beoordeeld. De resultaten daarvan worden hierna beschreven. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het voorkomen en bestrijden van branden, rampen en crisis, het beperken en vertragen van de gevolgen van incidenten, de mogelijkheden van personen om zich in veiligheid te brengen in geval van een incident en de gevolgen voor de (continuïteit) van de geneeskundige hulpverlening.
Het plaatsgebonden risico betreft de kans per jaar dat iemand, die continu en onbeschermd op een plek verblijft, overlijdt als gevolg van een incident met gevaarlijke stoffen. Daarvoor geldt (nog steeds) een grenswaarde van 10-6, ofwel een kans van maximaal 1 op één miljoen. Deze grenswaarde dient volgens het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in het Omgevingsplan in acht te worden genomen voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties. Voor beperkt kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare locaties geldt dat slechts rekening moet worden gehouden met de grenswaarde.
Brand-, gifwolk- en explosieaandachtsgebied: Groepsrisico
Binnen deze aandachtsgebieden moet rekening worden gehouden met het groepsrisico. Hierbij gaat het om de kans per jaar dat tien of meer personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een aandachtsgebied. Dit staat in het eerste lid van artikel 5.15 van het Bkl. De contour van een gifwolkaandachtsgebied bedraagt ten hoogste 1,5 kilometer conform artikel 5.12, lid 4 van het Bkl.
Toetsing
De te realiseren woningen worden beschouwd als kwetsbare gebouwen. Doordat het agrarische perceel voorheen nog niet werd bewoond, resulteert het voornemen in een toename van het aantal personen in het plangebied.
Middels de realisatie van het Giel Peetershof fase 2a, worden uiteindelijk 34 woningen gerealiseerd. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek wonen er gemiddeld 2,12 mensen in een Nederlands huishouden. Uitgaande van een ruime 2,5 personen per woning zullen in de eindsituatie naar schatting 85 personen op de locatie worden gehuisvest. Het plan resulteert hiermee in een toename van circa 85 personen.
In de beginperiode zal er sprake zijn van tijdelijke woningen. Ter plaatse van 5 vrije kavels, worden 20 tijdelijke woningen gerealiseerd. Het aantal woningen in de beginperiode bedraagt hierdoor 49 woningen. Uitgaande van een ruime 2,5 personen per woning zullen in de beginfase naar schatting 122,5 personen op de locatie worden gehuisvest. Het plan resulteert hiermee tijdelijk in een toename van circa 123 personen.
De 'Atlas Leefomgeving aspect veiligheid' geeft een overzicht van de huidige risico's in de directe omgeving van het betreffende project.
Uitsnede Atlas Leefomgeving - projectlocatie t.p.v. blauwe stip (Bron: AtlasLeefomgeving)
Na raadpleging van de Kaart Veilige Omgeving (Bron: Atlasleefomgeving.nl) kan worden geconcludeerd dat in of nabij het plangebied geen risicobronnen (zoals bijvoorbeeld tankstations, transportroutes of buisleidingen) aanwezig zijn. Hieronder is een toelichting gegeven over het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoorweg en water.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het basisnet via wegen, spoorwegen en waterwegen
Op ruim vijf kilometer ten oosten van de locatie ligt het stroomgebied van rivier de Maas. Over deze waterweg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Nog verder naar het oosten is de A73 gelegen.
Risicovolle milieubelastende activiteiten (MBA's)
Op circa 1,6 kilometer ten westen van het projectgebied bevindt zich een opslagtank voor propaangas aan de Rootsdijk. Op circa 1,8 kilometer ten zuiden van de locatie bevindt zich de dichtstbijzijnde windturbine langs de Haambergweg. Alle overige winturbines zijn op een grotere afstand van de projectlocatie gelegen.
Alle overige risicovolle inrichtingen zijn op een grotere afstand van het projectgebied gelegen.
Buisleidingen met gevaarlijke stoffen
Ten noorden van het projectgebied is op een afstand van bijna 5 kilometer een ondergrondse buisleiding ten behoeve van aardgastransport (Gasunie) gelegen. De afstand tot het brandaandachtsgebied van deze leiding is op circa 4,4 kilometer afstand gelegen.
Duidelijk is dat er in de omgeving van het plangebied geen objecten of transportroutes via wegen, spoorwegen en waterwegen zijn gelegen die in het kader van omgevingsveiligheid dienen te worden beschouwd. Het plangebied ligt niet binnen een brand-, explosie- en/of gifwolkaandachtsgebied.
Aangezien het plangebied/projectgebied niet gelegen is binnen een brand-, explosie- en/of gifwolkaandachtsgebied is het vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet nodig om advies te vragen aan de Veiligheidsregio Limburg Noord.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect omgevingsveiligheid geen belemmeringen oplevert voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In artikel 5.37 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is bepaald dat in een Omgevingsplan rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Daarbij worden, voor een duiding van die gevolgen, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Voor een aantal specifieke rijksbelangen geldt aanvullende instructieregels:
Met inwerkingtreding van de Omgevingswet is de Waterwet vervallen. Dit geldt niet voor de diverse beleidsstukken op het gebied van water.
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. In de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichtingen per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewater binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een ‘goede ecologische toestand’ (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een ‘goede ecologisch potentieel’(GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
In Nederland liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Het programma geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. De Rijksoverheid werkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren.
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2022-2027 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. Hierin geeft de provincie uitwerking aan de in de Omgevingsvisie Limburg opgenomen provinciale belangen op het gebied van water:
De provincie stelt in de Omgevingsvisie Limburg en in het Provinciaal Waterprogramma Limburg de beleidskaders voor het regionale watersysteem. Op grond van het bepaalde in artikel 3.7 van de Omgevingswet zijn de onderdelen van het Provinciaal Waterprogramma die uitvoering geven aan de diverse Europese richtlijnen over water voor het waterschap kaderstellend
Gelet op de inhoudelijke samenhang binnen het watersysteem en de hiervoor vermelde provinciale belangen is doorwerking van het volledige waterprogramma naar het waterschap noodzakelijk. Hieraan is in de Omgevingsverordening invulling gegeven.
Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen op hoofdlijnen nodig zijn om het watersysteem en de waterkeringen op orde te brengen en te houden. Het programma geeft invulling aan het bestuursprogramma uit 2019 en de meerjarenbegroting waarin de koers voor de periode 2021-2025 is uitgezet.
Kort samengevat zijn de belangrijkste speerpunten in het Waterbeheerprogramma:
Deze indeling is niet scherp, want water kent geen grenzen en is verbonden met andere thema's. Duurzamer grondgebruik in het stroomgebied van de Maas en de beken zorgt voor een gelijkmatiger afvoerdynamiek. Regenwater infiltreren in stedelijk gebied helpt daar ook bij, voorkomt dat riolen overstorten en ontlast onze zuiveringen. Een constantere aanvoer in de zomer verlaagt de kans op waterkwaliteitsproblemen door droogte en hitte. Kortom: alle uitdagingen moeten in samenhang met elkaar worden bekeken. Met de maatregelen worden het liefst meerdere problemen tegelijk opgelost: een integrale aanpak.
Waterschapsverordening en onderhoudsregeling van het Waterschap Limburg
Naast het Omgevingsplan is de Waterschapsverordening en onderhoudsregeling (voorheen de Keur) van het Waterschap Limburg van toepassing.
De waterschapsverordening bevat regels over:
De gemeente Peel en Maas beschikt over een gemeentelijke rioleringsplan. In het 'Gemeentelijk Rioleringsplan Peel en Maas 2022-2026', geeft de gemeente invulling aan haar zorgplicht voor rioolwater, hemelwater en grondwater. Het gemeentelijk waterbeleid is met name gericht op het voorkomen, beperken of tot een aanvaardbaar risico terugbrengen van wateroverlast en schade aan milieu en volksgezondheid.
Op grond het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) heeft de gemeente een zorgplicht voor inzameling en verwerking van overtollig hemel- en grondwater. Perceeleigenaren dienen hemelwater op eigen perceel te verwerken. Indien dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. Daarnaast heeft de gemeente een zorgplicht bij het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structureel de gevolgen van grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming (functie) te voorkomen c.q. te beperken, tenzij dit niet doelmatig is of de verantwoordelijkheid van de provincie of het waterschap.
Aandachtspunt bij de gemeente Peel en Maas blijft dat water altijd naar het laagste punt stroom. Het kan zijn dat er locatiespecifieke omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat vaker overlast of schade optreedt. Een voorbeeld zijn laaggelegen bouwwerken waarvan het vloerpeil onder of nauwelijks boven het niveau ligt van het wegprofiel of het maaiveld. Om de voorgenoemde redenen blijft altijd maatwerk nodig bij het beperken van overlast.
De watertoets is het rekening houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. De Watertoets is bedoeld om plannen meer waterbestendig te maken, doordat waterbelangen van gemeente, waterschap en eventueel andere waterbeheerders vroegtijdig en expliciet worden meegewogen. Voor het voornemen moet voldoende rekening zijn gehouden met de waterhuishoudingen -voorzieningen.
Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets.
De weging van het waterbelang geldt bij het vaststellen van het Omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 5.37 van het Bkl.
De gemeente moet de opvattingen van de waterbeheerder betrekken bij het Omgevingsplan. Dit geldt in het algemeen voor alle waterbelangen. Voorbeelden zijn:
Er gelden geen regels voor hoe de gemeente de waterbeheerder hierbij betrekt. De gemeente is vrij om hier zelf invulling aan te geven.
Digitale Watertoets
Voor dit plan is er op dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd, de resultaten hiervan zijn toegevoegd als Bijlage 11 bij deze motivering. Op basis van het resultaat van de digitale watertoets dient het waterschap Limburg betrokken te worden bij de planvorming. Het waterschap kan de onderdelen die in onderstaande waterparagraaf zijn besproken bij de beoordeling betrekken.
De ontwikkeling mag geen negatieve gevolgen hebben voor de waterhuishouding. En omgekeerd mag het watersysteem geen negatieve gevolgen hebben voor de aan de grond gegeven bestemming (functie). Dit moet zijn onderzocht en gemotiveerd.
Klimaatbestendigheid
Uitgangspunt is het plangebied klimaatbestendig en waterrobuust in te richten.
De waterparagraaf beschrijft de wijze waarop rekening is gehouden met de eventuele gevolgen van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding en vice versa. Onderdeel hiervan is een beschrijving van beleidsuitgangspunten en regelgeving, waterhuishoudkundige situatie en –opgaven, meest geschikte oplossingen (motiveren) en de ruimtelijke consequenties daarvan. In de waterparagraaf is tevens het advies van de waterbeheerder verwerkt.
De projectlocatie is gelegen aan de rand van de kern van Egchel. Het maaiveld van het gehele projectgebied varieert iets qua hoogt. Aan de noordoostelijke zijde langs de Gielenhofweg heeft het nog open veld een hoogte van circa 32,8 m+NAP. Aan de zuidwestelijke zijde heeft het terrein een hoogte van circa 31,2 m+NAP. De gemiddelde hoogte van het maaiveld ligt dus op 32 m+NAP.
De wegen Catharinahof en Klaassenhof en de bijbehorende woonwijk van Giel Peetershof fase 1 hebben een NAP-hoogte van circa 32,5 meter. De Gielenhofweg heeft een hoogte van 32,8 m+NAP. Op basis hiervan is de projectlocatie iets lager gelegen dan de omgeving. Op onderstaande afbeelding is dit goed zichtbaar.
Weergave hoogteverschil
De aanwezige bodemsoort
De bodem ter plaatse van de locatie kent drie classificaties.
Dit zijn humuspodzolgronden zonder ijzerhuidjes en met een matig dikke humushoudende bovengrond. De bovengrond bestaat uit lemig fijn zand.
Dit zijn dikke eerdgronden met een esdek bestaande uit zand, een hoge ligging ten opzichte van het grondwater (Gt IV en hoger) en een zwarte minerale eerdlaag. De bovengrond bestaat uit lemig fijn zand.
Dit zijn humuspodzolgronden zonder ijzerhuidjes en met een dunne humushoudende bovengrond. De bovengrond bestaat uit leemarm of zwak lemig fijn zand.
In alle drie de categorieën bestaat de bovengrond uit fijn zand.
Figuur: Bodemsoort ter plaatse (Bron: Bodemdata.nl)
De verschillende gronden zijn hieronder kort omschreven. De enkeerdgronden zijn de oudste bouwlanden (essen of enken), de laarpodzolgronden de overige oude ontginningen, de veldpodzolgronden de jonge ontginningen of niet ontgonnen percelen. De zwarte enkeerdgronden komen voor op de hellingen van de Lochemer berg, in enige aaneengesloten complexen bijvoorbeeld rond het dorp Ruurlo en verder als kleine zogenaamde "éénmansesjes" verspreid door het gebied. Het zijn diep humushoudende en tevens diep bewortelbare gronden die verder geen hinderlijke invloed van het grondwater hebben.
De laarpodzolgronden hebben een humushoudende bovengrond van 50 à 50 cm dikte en zijn daardoor minder diep bewortelbaar, ze hebben een geringere hoeveelheid hangwater dan de enkeerdgronden; daardoor zijn ze iets droogtegevoeliger. In normale jaren is op deze gronden de droogteschade echter gering.
Uit het bovenstaande blijkt dat de aanwezige bodemsoorten geen nadelig effect op de infiltratie hebben.
Geomorfologie
De locatie bevindt zich grotendeels op een 'Complex van dekzandwelvingen (L51)' dat gelegen is tussen twee 'Dekzandruggen (B53)'.
Dekzandruggen zijn terreinverheffingen met flauwe hellingen, die grotendeels onder arctische omstandigheden in het Weichselien door de wind zijn gevormd. Bij windafzettingen en in het bijzonder bij die met flauwe hellingen (dekzand) komt vaak een zwak golvend oppervlak voor, waarvan de terreinverheffingen niet afzonderlijk kunnen worden aangegeven (vormsubgroep L51); op de hogere delen ligt soms een oud-bouwlanddek (yc). Voorbeelden worden in de typische dekzandgebieden gevonden, vooral in Noord-Brabant, zoals in de omgeving van Oirschot en Best. De hoogte van de rug bepaalt het verschil tussen een dekzandrug en een dekzandwelving (B54).
Ligging dekzandwelvingen en dekzandruggen
In dit geval worden de hoogteverschillen verklaard door de geomorfologische kenmerken. Het feit dat er sprake is van dekzand komt de infiltratie ten goede.
Grondwater
Volgens de bodemkaarten ligt de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen de 128 en 66 cm onder het maaiveld. Het verschil heeft te maken met het aanwezig hoogteverschil. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) zal liggen op circa 30,6 m+NAP. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) ligt tussen de 208 en 164 cm onder het maaiveld. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) zal liggen op circa 30 m+NAP. De locatie behoort hiermee tot grondwatertrap VIId.
Op basis het geohydrologisch onderzoek dat in 2011 is uitgevoerd door Econsultancy ten behoeve van de realisatie van het Giel Peetershof fase 1, blijkt dat het grondwaterniveau varieerde tussen 0,45 – 1,75 meter onder het maaiveld. Deze informatie komt overeen met de grondwatertrap.
Watergangen
Ter plaatse van de geplande woningen zijn geen primaire of secundaire watergangen gelegen. Aan de oostzijde van het terrein is de Kattesteerterbeek (code: 2985) gelegen. Hier is sprake van een watergang van secundair belang.
Watergangen in de omgeving
Doordat er nog geen bebouwing aanwezig is, wordt hemelwater op eigen terrein geïnfiltreerd. Doordat het perceel nog niet is bewoond, is er geen sprake van afvalwater. Hierdoor is het perceel ook nog niet aangesloten op het riool.
De motivering dient te worden voorzien van een waterparagraaf, waarin is aangegeven hoe met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding wordt omgegaan. Uitgangspunt is dat het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt. In de nieuwe situatie zal het hemelwater worden geborgd en geïnfiltreerd binnen het projectgebied. De afvoeren van de daken, bestaand en nieuw, worden losgekoppeld uitgevoerd van het vuilwatersysteem.
De infiltratie van het hemelwater zorgt niet voor een verandering van het waterhuishoudkundige systeem. Het hemelwater zal in de nieuwe situatie net als voorheen infiltreren op eigen terrein, door de geplande infiltratievoorzieningen op het terrein. De bestaande en toekomstige situatie en de daar uitvloeiende bergingsopgave zijn hieronder uitgewerkt.
Huidige situatie
In de huidige situatie bestaat de locatie uit een agrarisch perceel en is de locatie volledig onverhard. Het perceel is grotendeels vrij van begroeiing en biedt voldoende infiltratiemogelijkheden.
Toekomstige situatie
Ter plaatse van het plangebied worden in tijdelijke fase 49 woningen toegevoegd. In de eindsituatie is er sprake van 34 woningen. In de huidige situatie is er geen sprake van verhard oppervlak. Het verharde oppervlak zal in de toekomstige situatie dus toenemen, door de te realiseren woningen, infrastructuur en overige bijkomende verharding.
Een advies- en ingenieursbureau heeft een uitwerking gemaakt van de bergingsopgave. Deze uitwerking is opgenomen in Bijlage 12 Ontwerpnotitie. Het plan bestaat om regenwater bovengrond in twee wadi's te verdelen. Het regenwater zal bovengronds naar de wadi's worden gebracht. In het plangebied zijn twee wadi’s gesitueerd, dit is verdeeld in laagte 1 (rechts) en laagte 2 (links). In de afbeelding hieronder is weergegeven welke oppervlaktes bij de laagtes horen.
Oppervlaktes hemelwaterberging
De benodigde berging is bepaald aan de hand van de oppervlaktes verharding van de kavels en de openbare verharding vermenigvuldigd met 100 mm (uitgangspunt conform Leidraad water).
Om te berekenen hoe groot laagte 1 en 2 moeten worden, wordt er gekeken naar de kavelgrootte en het verhard oppervlak van de openbare ruimte.
In de onderstaande tabel is de berekening weergegeven van de m³ te bergen hemelwater van de kavels in het deel van laagte 1.
Uitwerking benodigde waterberging woningen Laagte 1
Ten behoeve van de kavels dient ca. 305 m³ hemelwater te worden geborgen. Uitgangspunt is dat 50% hiervan op eigen terrein geborgen zal worden en 50% in de openbare ruimte. Bij de tijdelijke woningen en sociale huur kan het regenwater geborgen en geïnfiltreerd worden door middel van infiltratiekratten. Bij de CPO en vrije kavels is dit aan de eigenaar zelf hoe het water geborgen en geïnfiltreerd wordt.
De overige m³ hemelwater moeten in de openbare ruimte geborgen en geïnfiltreerd worden. Tevens moet het water dat op de openbare verharding valt worden meegenomen in de berekening. In onderstaande tabel is deze berekening opgenomen. Laagte 1 moet in totaal ca. 372,50 m³ aan hemelwater moeten bergen.
Uitwerking te realiseren waterberging Laagte 1
In het plangebied zijn twee wadi’s gepland om het hemelwater te bergen en te infiltreren. Een wadi is in het stedenbouwkundig plan gesitueerd richting aan de Gielenhofweg, aan de noordoostelijke zijde van fase 2a. Naast bergen en infiltreren heeft deze wadi ook de functie spelen. Naast bergen en infiltreren heeft deze wadi ook de functie spelen. Bij deze wadi is rekening gehouden met een maximale waterdiepte van 25 cm en een waking van 25 cm. Het talud van deze wadi varieert van 1:3, zodat de speelvoorzieningen toegankelijk zijn en i.v.m. onderhoud (machinaal).
In de onderstaande tabel is de berekening weergegeven van de m³ te bergen hemelwater van de kavels in het deel van laagte 2. Voor laagte 2 zijn twee scenario's gesitueerd, tijdelijke situatie en de toekomstige situatie.
Tijdelijke situatie
Hieronder zijn de hoeveelheden van de tijdelijke situatie te zien.
Uitwerking tijdelijke situatie - benodigde waterberging woningen Laagte 2
Ten behoeve van de kavels dient ca. 317 m³ hemelwater geborgen worden. Uitgangspunt is dat 50% hiervan op eigen terrein geborgen zal worden en 50% in de openbare ruimte. Bij de tijdelijke woningen en sociale huur kan het regenwater geborgen en geïnfiltreerd worden door middel van infiltratiekratten. Bij de CPO en vrije kavels is dit aan de eigenaar zelf hoe het water geborgen en geïnfiltreerd wordt.
De overige m³ hemelwater moeten in de openbare ruimte geborgen en geïnfiltreerd worden. Tevens moet het water dat op de openbare verharding valt worden meegenomen in de berekening. In onderstaande tabel is deze berekening opgenomen. Laagte 1 moet in totaal ca. 434 m³ aan hemelwater moeten bergen.
Uitwerking te realiseren waterberging Laagte 2 in de tijdelijke situatie
De tweede wadi is gesitueerd ten westen van de bebouwing behorend tot fase 2a. Hierbij is de mogelijkheid de wadi uit te breiden wanneer fase 2b wordt gerealiseerd. Deze wadi heeft een maximale waterdiepte van 55 cm en een waking van 25 cm. Het talud van deze wadi is 1:3 i.v.m. onderhoud (machinaal).
Eindsituatie
Omdat dit een tijdelijke situatie is en uiteindelijk de tijdelijke woningen en een parkeerplaats komen te vervallen. Is er een tweede berekening gemaakt om te controleren of de inhoud van het oppervlakte water in de toekomstige situatie ook past in de wadi. Hieronder zijn de hoeveelheden te zien van de toekomstige situatie.
Uitwerking uiteindelijk situatie - benodigde waterberging woningen Laagte 2
Ten behoeve van de kavels dient ca. 342 m³ hemelwater geborgen worden. Uitgangspunt is dat 50% hiervan op eigen terrein geborgen zal worden en 50% in de openbare ruimte. Bij de tijdelijke woningen en sociale huur kan het regenwater geborgen en geïnfiltreerd worden door middel van infiltratiekratten. Bij de CPO en vrije kavels is dit aan de eigenaar zelf hoe het water geborgen en geïnfiltreerd wordt.
De overige m³ hemelwater moeten in de openbare ruimte geborgen en geïnfiltreerd worden. Tevens moet het water dat op de openbare verharding valt worden meegenomen in de berekening. In onderstaande tabel is deze berekening opgenomen. Laagte 1 moet in totaal ca. 386,94 m³ aan hemelwater kunnen bergen. Hieruit is op te maken dat de inhoud van de wadi voldoet.
Uitwerking te realiseren waterberging Laagte 2 in de uiteindelijke situatie
Het ruime terrein biedt voldoende mogelijkheden om de wadi's met het benodigde volume te realiseren. De wadi's zijn ingetekend op de ontwerptekening (Bijlage 1). Op basis van het ontwerp en de bovenstaande berekeningen vormt de waterberging geen belemmering voor het voornemen.
Vanwege de geprojecteerde nieuwbouw en omdat regenwater (waar mogelijk) terug in de bodem moet worden gebracht, is onderzoek naar de waterdoorlatendheid opportuun. Teneinde het infiltratievermogen op de locatie te onderzoeken, wordt er een onderzoek verricht dat ten doel heeft de waterdoorlatendheid van de ondergrond te bepalen.
Om te beoordelen of infiltratie van regenwater in de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie opportuun is, is er een onderzoek naar de waterdoorlatendheid van de ondergrond (rapportnummer: AMV240948.003; d.d. 18 juli; Bijlage 14) uitgevoerd.
Uit de gemeten doorlatendheid blijkt dat infiltratie van neerslagwater tot de mogelijkheden behoort ter hoogte van het bouwplan Giel Peetershof te Egchel. Het infiltreren zou plaatselijk direct in de ondiepe ondergrond moeten kunnen plaatsvinden (onder voorbehoud), maar een gereguleerde voeding/afvloeiing, bijvoorbeeld middels een wadi en/of grindkoffers, is opportuun voor het gehele zoekgebied, mits de grondwaterstand dit toelaat.
Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de hemelwateroplossing kan worden gerealiseerd, waarbij het infiltreren van regenwater in de ondergrond voldoet aan de gestelde eisen.
Bij nieuwbouw dient hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd te worden. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater wijzigen, doordat het perceel in de huidige situatie nog niet bewoond is.
Het voornemen zorgt voor de toename van een huishouden op het rioolstelsel. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel aan de Gielenhofweg.
Het vuilwater wordt, net als in fase 1, gereinigd middels een helofytenfilter. Voor het helofytenfilter is gekozen om een centrale voorziening toe te passen voor fase 2a. De positie van het helofytenfilter is zo gepositioneerd dat het in fase 2b uitgebreid kan worden. Het helofytenfilter heeft een grootte van circa 500 m². Dit is bepaald door de norm te gebruiken van 12 m² aan helofytenfilter per woning (Helofytenfilter - Helofytenfilter - Individuele woningen - Stedelijk gebied - Oplossingen - Saniwijzer, z.d.). Voor het helofytenfilter zijn 5 putten nodig, waarvan 4 septictanken en één pompput. Middels het vuilwaterriool onder de rijweg, wordt het vuile water naar het helofytenfilter gebracht. In het plangebied worden PVC buizen toegepast met een diameter van 250 mm. Het schone water van het helofytenfilter wordt naar een bestaande greppel in fase 2b gebracht.
Het ontwerp van het rioolstelstel is toegevoegd als Bijlage 15. Om het aspect 'Water' te borgen is een regel toegevoegd waarin staat dat bij een omgevingsvergunning voldaan moet worden aan de eisen met betrekking tot water.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'Water' geen belemmeringen oplevert voor onderhavige afwijking van het omgevingsplan en sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden.
Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Onder de Omgevingswet zijn veel dier- en plantsoorten beschermd. De bescherming richt zich op soorten van Europees belang, die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen, als om bepaalde soorten van nationaal belang. Soortenbescherming vindt plaats binnen en buiten het natuurnetwerk Nederland. Het kan de vorm hebben van wet- en regelgeving, maar ook van fysieke maatregelen die bescherming, vestiging of uitbreiding van een soortenpopulatie stimuleren. Op grond van artikel 2.18 lid 1 sub f Omgevingswet zijn in beginsel de provincies hiervoor verantwoordelijk. Echter, ook decentrale overheden kunnen hierover actief beleid voeren. Hierbij kan worden gedacht aan het vaststellen van bijvoorbeeld een programma voor soortenbescherming.
De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit: 'activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'. Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:
Een flora- en fauna-activiteit kan nadelig zijn voor bijvoorbeeld natuurbescherming. Iemand die dat weet of kan weten, moet zich altijd houden aan de specifieke zorgplicht bij het verrichten van de activiteit (artikel 11.27, Bal). De specifieke zorgplicht geldt bij alle dier- en plantensoorten, dus bij (inter-)nationaal beschermde soorten én bij andere soorten.
Toetsing
De Omgevingswet definieert wat een flora- en fauna-activiteit is. Deze definitie zorgt ervoor dat voor het uitvoeren van een activiteit gecontroleerd moet worden of en welke soorten dieren en planten aanwezig zijn. In de bijlage van de Omgevingswet staat de volgende definitie van een flora- en fauna-activiteit:
'Activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'.
Omdat er afgeweken wordt van de agrarische functie en er mogelijk begroeiing wordt verwijderd, dient er een Quickscan Flora & fauna te worden uitgevoerd. Daarmee wordt helder of er, en zo ja welke, beschermde soorten op het terrein aanwezig zijn of het terrein gebruiken. Afhankelijk van de effecten van het plan op de flora en fauna kan het nodig zijn dat compenserende maatregelen worden genomen of dat het plan moet worden aangepast.
Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is er voor voorliggend project reeds een ecologisch onderzoek uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en goede ruimtelijke ordening. Vanwege de overgangsperiode van de Omgevingswet is ervoor gekozen om de bestaande rapportage te handhaven. Een mogelijke verstoring van beschermde soorten is voldoende in kaart gebracht.
Met het voornemen wordt de realisatie van 49 woning en bijkomende voorzieningen mogelijk gemaakt. Om de woonfuncties mogelijk te maken komt de bestaande agrarische functie te vervallen. Voor de realisatie van het plan zijn ingrepen noodzakelijk in het bestaande perceel.
Om de functiewijziging en de inrichting van het terrein mogelijk te maken, moet aangetoond worden dat het plan geen negatief effect heeft op beschermde soorten. Hierom is door Aelmans Milieu een Quickscan Flora en Fauna (rapportnr. AMO230382, d.d. 5 december 2023; Bijlage 16) uitgevoerd. Het locatiebezoek heeft plaatsgevonden op 10 november 2023. De resultaten van de Quickscan Flora en Fauna worden hieronder weergegeven.
Resultaten
De quickscan heeft tot doel vast te stellen of de beoogde ingrepen van invloed kunnen zijn op beschermde soorten en beschermde gebieden. In de quickscan wordt de (mogelijke) aanwezigheid beschreven van de in paragraaf 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming (Wnb) opgenomen soorten.
Op basis van de resultaten van de uitgevoerde quickscan kan niet worden uitgesloten dat de beoogde activiteiten een negatieve invloed zullen hebben op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming. In onderstaande tabel is vermeld op welke manier het plangebied gebruikt wordt door beschermde flora en fauna.
Toetsing van de effecten van de werkzaamheden op (potentiële) aanwezige soorten conform de Wnb
Benodigde maatregelen
Om vast te stellen of de beoogde activiteit voor de das een negatief effect heeft dient voorafgaand aan de ingreep maatregelen genomen te worden. Geadviseerd wordt om contact op te nemen met stichting Das en boom voor de huidige populaties en foerageergebieden. Daarbij dienen de voorgenomen maatregelen uit het mitigatieplan zo snel mogelijk te worden uitgevoerd, waaronder het aanplanten van groen en fruitbomen op het westelijke deel van de onderzoekslocatie. Indien deze maatregelen niet kunnen worden uitgevoerd kan doormiddel van een nader onderzoek bepaald worden of dit gebied nog steeds een onderdeel is van het huidige territorium (of leefgebied) van de das.
Aanbevelingen
Voor de geplande ingreep worden de aanwezige bomen en struiken niet gerooid. Deze kunnen als nestgelegenheid dienen voor diverse vogels. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Indien er toch bomen gerooid moeten worden of als er direct langs gewerkt moet worden (<2 meter) dient dit buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) uitgevoerd te worden.
Onder artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming geldt er een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en ook gebieden. Volgens de zorgplicht dienen er, in redelijkheid, zo veel mogelijk maatregelen genomen te worden om onnodig doden, verwonden of schade aan dieren, planten en gebieden te voorkomen. Dit geldt in praktijk voornamelijk voor de minder streng beschermde soorten, waarbij onnodig doden, verwonden of beschadigen vermeden dient te worden.
Conclusie
Om een negatief effect op de das te voorkomen dienen te mitigerende maatregelen van het mitigatieplan te worden uitgevoerd.
Naar aanleiding van de quickscan Flora en fauna (Econsultancy, nr. 10123834, d.d. 22 juni 2011) is er reeds een mitigatieplan opgesteld voor de das (Econsultancy, nr. 11093668, d.d. 4 maart 2013). Het mitigatieplan heeft als doel om de adequate mitigerende maatregelen in kaart te brengen die voldoende zijn om ter plaatse van het plangebied verstoring van dassen te voorkomen. In het mitigatieplan worden op basis van een kwalitatieve benadering maatregelen beschreven voor de mitigatie van het reduceren van het leefgebied van de dassen.
De reductie van het leefgebied en de verstoring van de foerageerroute kan negatieve gevolgen hebben voor het voortplantingssucces met betrekking tot de energetisch veel eisende periode als de voortplantingsperiode, alsmede de gezondheid van de individuen. Het is mogelijk dat het eerst volgende voortplantingsseizoen minder jongen worden groot gebracht dan normaliter het geval is. Indirect kan door de voorgenomen ingreep sprake zijn van verstoring ten aanzien van een vaste rust- en verblijfplaats van de das.
Om een verstorend effect van het verlies aan oppervlak foerageergebied en de bereikbaarheid hiervan te voorkomen is de aanleg van een groene buffer langs de noordwestzijde van het plangebied opgenomen in het mitigatieplan.
Aanbeveling
De kans dat binnen of grenzend aan het plangebied zich een bijburcht of hoofdburcht in de toekomst vestigt wordt minimaal geacht gezien de antropogene invloed in de nieuwbouwwijk. Het is echter niet geheel uit te sluiten dat een burcht zich in de toekomst vestigt in de aangrenzende bosschages of de te realiseren afscheidingswal. Indien hier in de toekomst een burcht wordt gevestigd, wordt geadviseerd om een afrastering voor dassen langs de Roggelseweg, langs de zuidoostzijde van het plangebied, te realiseren. In het verleden zijn vaker dassen doodgereden aan de Roggelseweg, ten westen van de onderzoekslocatie. Vrijblijvend wordt geadviseerd om maatregelen te treffen om meer verkeersslachtoffers in de toekomst te voorkomen. Dit kan door bijvoorbeeld door het aanleggen van een dassentunnel ter plaatse van de zwaar belopen dassenwissels.
Gebiedsinrichting voor dassen
De te realiseren nieuwbouwwijk kan een verstoring veroorzaken op het leefgebied van dassen. De nieuwbouwwijk wordt ingericht met groene perceelafscheidingen, bomen, struiken en een afscheidingswal tussen de woonwijk en de Roggelseweg. Na overleg met Econsultancy zijn de inrichtingsplannen voor het Giel Peetershof fase 1 aangepast zodat rekening is gehouden met de foerageerroutes en foerageermogelijkheden van das zodat de functies in minimaal dezelfde hoeveelheid ecologisch duurzaam aanwezig blijven.
Bij de realisatie van het Giel Peetershof fase 1 is ervoor gekozen om de tuinen van de nieuwbouw langs de noordwestelijke rand te richten op de foerageerroute van de das. Aansluitend aan de tuinen is een groene buffer aangelegd. De groene buffer die aansluit aan de achtertuinen zal doorlopen als afscheiding tussen de te handhaven afwateringssloot en de geplande ontsluitingsweg, ten zuiden van de afwateringssloot.
Voor de realisatie van het Giel Peetershof fase 2 zal de groene buffer worden aangevuld om aan te voldoen aan de benodigde compensatie. De groene buffer wordt gerealiseerd voordat de overige werkzaamheden beginnen om de das tijdig voldoende beschutting te bieden. Door het treffen van deze mitigerende maatregelen kunnen dassen ongestoord gebruik blijven maken van de foerageerroute, zowel tijdens als na de uitvoering. Door aanplant van bomen tezamen met groene tuinafscheidingen wordt de afname aan foerageeraanbod opgevangen, omdat het overig foerageergebied nog bestaat uit akkerland met een zeer laag geschikt voedselaanbod.
In fase 1 is in totaal 15.673 m² groen gerealiseerd. De totale benodigde mitigatieverplichting bestaat uit 23.524 m². De nog benodigde 7.851 m² groen wordt nog gerealiseerd. Het gerealiseerde groen en nog te realiseren groen is weergegeven in onderstaande tabel.
Groenrealisatie
Conclusie
Bij de ontwikkeling van fase 1 zijn maatregelen genomen ten behoeve van de das. De resterende te nemen maatregelen worden nog uitgevoerd. Daarmee wordt voldaan aan de noodzakelijke mitigerende maatregelen ten hoeve van de das.
Wanneer voldaan wordt aan de mitigerende maatregelen ten behoud van de das, vormt het aspect 'Soortenbescherming' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met de ligging van beschermde natuurgebieden. (paragraaf 5.1.2 Bkl). Nederland kent een groot aantal beschermde natuurgebieden. Deze natuurgebieden kunnen beschermd zijn door Europese aanwijzingen of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. De provincies zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland op het land.
Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In deze gebieden worden flora, fauna en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden worden aangewezen onder twee Europese richtlijnen: de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Nederland kent een netwerk van 162 Natura 2000-gebieden.
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen zowel direct als indirect van aard zijn. Directe effecten zijn bijvoorbeeld verstoringen door licht, geluid of trillingen. Een belangrijk negatief indirect effect op Natura 2000-gebieden is een verhoogde stikstofdepositie. Een activiteit die niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar wel significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, wordt een 'Natura 2000-activiteit' genoemd binnen de definitie van de Omgevingswet. Een Natura 2000-activiteit dient te voldoen aan rijksregels zoals de specifieke zorgplicht (artikel 11.6, Besluit activiteiten leefomgeving). Daarnaast dient het bevoegd gezag geïnformeerd te worden bij een eventueel ongewoon voorval (artikel 11.13, Besluit activiteiten leefomgeving).
Toetsing ligging t.o.v. Natura 2000
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is Leudal op 6,3 km afstand. Het eerstvolgende Natura 2000-gebied is de Deurnsche Peel & Mariapeel. De ligging van het plangebied ten opzicht van de Natura 2000 gebieden is weergegeven op onderstaande kaart.
Weergave Natura2000-gebieden
Op basis van bovenstaande weergave, wordt duidelijk dat het voornemen niet gelegen is binnen of nabij Natura2000-gebieden en er uitsluitend sprake is van een mogelijke externe werking.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk heeft als doel om natuurgebieden beter te verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN bestaat over het algemeen uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
In beginsel zijn de provincies verantwoordelijk voor de instandhouding en ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland. Instructieregels met betrekking tot de bescherming van Natuurnetwerk Nederland zijn dan ook opgenomen in de omgevingsverordening van de provincie.
Toetsing ligging t.o.v. Natuurnetwerk Limburg
Ten oosten van de Roggelseweg zijn gebieden gelegen die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde deel ligt op circa 534 meter afstand. Dat is bosgebied de Heldense Bossen.
Weergave Natuurnetwerk Nederland
Duidelijk is dat het voornemen niet gelegen is binnen NNN en er uitsluitend sprake is van een mogelijke externe werking.
Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet is er voor voorliggend project reeds een notitie beoordeling stikstof uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en goede ruimtelijke ordening. Vanwege de overgangsperiode van de Omgevingswet is ervoor gekozen om de bestaande rapportage te handhaven. Een mogelijke toename op nabijgelegen Natura 2000-gebied is voldoende in kaart gebracht.
Voor het beoogde project is door Pouderoyen Tonnaer een stikstofnotitie incl. bijlagen (Pouderoyen Tonnaer, projectnummer J230091.003, d.d. 10 september 2024, Bijlage 10)opgesteld. De bevindingen hiervan zijn hieronder weergegeven.
Resultaten
Om een idee te krijgen van de emissieruimte op de locatie Giel Peetershof fase 2 zijn er zijn enkele indicatieve berekeningen uitgevoerd met AERIUS Calculator, het voorgeschreven rekenprogramma voor stikstofbelasting. Hierbij is één emissiepunt ingevoerd in AERIUS. Bij een indicatieve berekening op basis van een fictieve emissie van 240 kg NOx/jaar is er sprake van overschrijding op relevante habitats in Natura 2000 gebied Leudal. Bij 230 kg emissie blijkt dat niet het geval. Er blijkt dus indicatief ruimte te zijn voor de emissie van zo’n 230 kg NOx per jaar.
Met het plan worden stikstofemissies gegenereerd in de realisatiefase en in de gebruiksfase.
in de realisatiefase zal het gaan om de inzet van de voor de bouw benodigde mobiele werktuigen.
Er van uit gaande dat de woningen gasloos gebouwd worden is er in de gebruiksfase enkel sprake van emissies als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe gebouwde woningen.
Als deze kentallen toegepast worden op de beoogde 49 woningen Giel Peetershof fase 2 is er in de realisatiefase sprake van een emissie van 147 kg NOx/jaar en in de gebruiksfase van 13.5 kg NOx/jaar. Deze waarden liggen ruim onder de eerder berekende indicatieve emissieruimte NOx van 230 kg/jaar.
Zoals gezegd, de uiteindelijke emissies zijn afhankelijk van de in te zetten machines en het type woningen. En daarnaast van eventuele aanpassingen in het rekenprogramma AERIUS. Bij de inzet van enigszins moderne machines (STAGE-klasse IV of hoger) in de realisatiefase is het mogelijk de woningen te realiseren zonder dat er sprake is van overschrijding van de norm voor de depositie op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000 gebieden van 0,00 mol/ha/jaar. Significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden kunnen worden uitgesloten en een natuurvergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming is dan niet nodig.
Mogelijkheid tot intern salderen
Gezien het om woningbouw van enige omvang gaat en de exacte bouwactiviteit nog niet inzichtelijk te maken is, is voor de berekening uitgegaan van 3,0 kg NOx per woning. Dit is aan de ruime kant en gaat er ook nog eens van uit dat alle bebouwing in één jaar wordt gerealiseerd. Vandaar dat er zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase geen depositietoename groter dan 0,00 mol N/ha/jaar wordt verwacht en wordt er dus ook geen gebruik gemaakt van intern salderen. Hierbij wordt de huidige emissie op de locatie door het huidige (agrarische) gebruik vastgesteld en vergeleken met de toekomstige emissies uit de realisatiefase en gebruiksfase van het initiatief.
Conclusie
Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat bij een worst case scenario doorrekening significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 gebieden. Uit de notitie blijkt dat er in de realisatie- en gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Het planvoornemen is hierdoor niet vergunningplichtig in het kader van de Wet Natuurbescherming.
Houtopstanden worden op basis van nationaal beleid beschermd door in het Bal opgenomen rijksregels. In het omgevingsplan wordt door de gemeenteraad een bebouwingscontour houtkap vastgesteld. Hierbinnen gelden de regels voor het vellen van houtopstanden die niet in het Bal staan. Deze regels worden gesteld met het oog op natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland, of het beschermen van landschappelijke waarden. Voorheen waren deze regels gesteld in hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming. De kern van het beschermingsregime uit het Bal wordt gevormd door een meldingsplicht voor degene die voornemens is om buiten de bebouwingscontour een houtopstand te vellen, en een verplichting om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan op dezelfde grond te herbeplanten. Daarbij geldt als kwaliteitseis dat de herbeplanting geschiedt op 'bosbouwkundig verantwoorde wijze'. De provincie kan daar bij omgevingsverordening maatwerkregels of maatwerkvoorschriften over vaststellen (zie Stb. 2021, nr. 22, p. 157 en 158).
Toetsing
Op de locatie is enkel op de geluidswal sprake van houtopstanden. Op deze geluidswal staat opgaand groen in de vorm van bomen en struiken welke dienen als groene buffer. Voor de realisatie van de woningen hoeven echter geen bomen of struiken te worden verwijderd. Een kapvergunning is daarom niet noodzakelijk.
Met het planvoornemen worden echter wel enkele bomen geplant, waardoor de ecologische waarde uitsluitend wordt verbeterd. Het aspect 'Houtopstanden' vormt hierdoor geen belemmering voor het voornemen.
De gemeente moet bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekend of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Archeologie
De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het omgevingsplan over archeologisch onderzoek. Deze regels hebben betrekking op beschadiging, het conserven en in stand houden van archeologische monument.
Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m² in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m² vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.
Cultuurhistorie
Uit het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt dat gemeenten voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime moeten opnemen in het omgevingsplan. Het Bkl bevat hiervoor instructieregels.
Hieronder wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologie en cultuurhistorische waarden.
Rijksbeleid
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek en de eventuele op te leggen maatregelen dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de (voormalige) Monumentenwet 1988 via de Wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz, 1-9-2007).
Met het in werking treden van de Erfgoedwet op 1-7-2016 is de Monumentenwet 1988 grotendeels vervallen. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn de hoofdstukken II, paragrafen 2 en 3, IV, V, paragrafen 1 en 9, en VI van de Monumentenwet 1988, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze wet, nog van toepassing. Hoofdstuk V regelt de Archeologische Monumentenzorg.
Provinciaal beleid
Op provincieniveau gelden er in Limburg wettelijke verplichtingen op het vlak van Archeologie. In Limburg moeten archeologische bodemvondsten worden onderzocht, behouden en toegankelijk gehouden worden.
Gemeentelijk beleid
Voor de gemeente Peel en Maas is archeologisch beleid met een bijbehorende archeologische waarden- en verwachtingskaart opgesteld (The Missing Link, 29 juni 2015). Op de kaart zijn locaties met een bepaalde verwachtingswaarde aangeduid. Op basis hiervan dient te worden beoordeeld of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, met name bij plannen waarbij bodemwerkzaamheden uitgevoerd worden. Het gaat hierbij om het bekend en nog niet bekend bodemarchief. Uitgangspunt hierbij is dat de archeologische waarden zoveel mogelijk behouden moeten blijven en niet aangetast worden.
Toepassing
Van toepassing is het archeologisch beleid met de bijbehorende archeologische waarden- en verwachtingskaart. Op deze kaart is de locatie aangeduid als een gebied met een hoge verwachting.
Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas
Ter plaatse van de locatie gold op basis van de eerdere kaarten dat sprake is van de dubbelbestemmingen 'Waarde Archeologie 2,4 & 5'. De gronden met 'Waarde - archeologie 2' betreffen AMK-terreinen van zeer hoge archeologische waarde; cultuurhistorische objecten met archeologische waarde. Op deze gronden geldt een planologisch regime met een ondergrens voor onderzoek van 100 m². Bij werkzaamheden boven dit oppervlak is archeologisch onderzoek een vereiste. Met de realisatie van de woonwijk kan worden aangenomen dat dit oppervlak wordt overschreden en archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Voor de realisatie van voorliggende project zijn meerdere archeologische onderzoeken verricht. Op basis van de binnen het besluitgebied uitgevoerde onderzoeken, is de archeologische dubbelbestemming binnen het besluitgebied komen te vervallen. Het besluitgebied is in de huidige situatie volledig vrijgegeven. De reeks onderzoeken zijn hieronder toegelicht.
Binnen het huidige omgevingsplan voortkomend uit het bestemmingsplan 'Giel Peetershof' is sprake van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie landweer'. Deze dubbelbestemming is tot stand gekomen door middel van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek ten behoeve van Giel Peetershof fase 1.
Voor de realisatie van Giel Peetershof fase 1 is een inventariserend veldonderzoek (waarderende en karterende fase) in de vorm van proefsleuven (RAAP Archeologisch Adviesbureau, nr. 2547, d.d. 18 december 2012) uitgevoerd.
Uit het onderzoek komen enkele zones naar voren die als één complex kunnen worden beschouwd. Het betreft onder andere een zone met prehistorische grondsporen in het noordwesten van het plangebied en een zone met de resten van een landweer en daar mogelijk aan gerelateerde oude landwegen op het zuidelijke perceel in het plangebied. Ook in de rest van het plangebied komen archeologische grondsporen en vondsten voor, die de weerslag vormen van off-site activiteiten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het gaat bijvoorbeeld om perceelscheidingsgreppels, spitsporen en ontginningskuilen.
Op basis van onderhavig onderzoek stelt RAAP Archeologisch Adviesbureau dat sprake is van 4 behoudenswaardige vindplaatsen:
'Waarde - Archeologie landweer'
Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek werd aanbevolen de plannen zodanig aan te passen dat de (verwachte) archeologische resten in de bodem behouden kunnen blijven. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het aanpassen van de locaties van gebouwen en groenstroken, zodat de vindplaatsen ontzien worden bij toekomstige graafwerkzaamheden. Indien dit niet mogelijk is, wordt geadviseerd om ter plaatse van de behoudenswaardige vindplaatsen nader onderzoek uit te laten voeren.
Ter plaatse van de landweer en wegen (zie blauwe zone op navolgende kaart (RAAP, nr. 2547) is nader onderzoek (opgraving) noodzakelijk. Dit is de maximale zone waarbinnen archeologisch onderzoek dient uitgevoerd te worden. Ter plaatse van deze zone is daarom de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie landweer' opgenomen op de verbeelding. Uitzondering hierop vormde de locatie waar het helofytenfilter is geprojecteerd in fase 1 (net ten noorden van de dwarsverbinding tussen de Jacobusstraat en de Gielenhofweg). Enkel onderzoek op die locatie was bij een gefaseerde aanleg niet zinvol. Uit de proefsleuf op deze locatie blijkt dat het evident is dat er karrensporen (en mogelijk wat andere resten van de landweer) worden gevonden. Gelet op het geheel hoeven die sporen op dit deel niet behouden te blijven.
Vrijgave overige delen van het terrein
Op basis van het door RAAP uitgevoerde onderzoek zijn, alle overige delen, behalve de als dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie landweer' aangewezen gronden vrijgegeven.
In een volgende fase is enkel nader onderzoek noodzakelijk voor de uitvoering van grondwerkzaamheden in de gronden aangewezen als 'Waarde - Archeologie landweer'.
Weergave vindplaatsen
Giel Peetershof Fase 2
Voor de als 'Waarde - Archeologie Landweer' aangewezen gronden gelden de volgende bouwregels.
Op of in de voor 'Waarde - Archeologie Landweer' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
Voor de realisatie van Giel Peetershof fase 2a, zijn binnen de 'Waarde - Archeologie landweer' geen grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld voorzien. Mochten deze werkzaamheden wel gepland zijn, is nader onderzoek vereist.
In opdracht van de gemeente Peel en Maas heeft onderzoeks- en adviesbureau BAAC een opgraving uitgevoerd in het plangebied. Ten behoeve van de voorliggende motivering is een kort verslag van de opgraving opgesteld (BAAC, d.d. 11 april 2024, Bijlage 18).
De aanleiding voor het archeologisch onderzoek is de voorgenomen realisatie van de tweede fase van een woonwijk in het plangebied aan de Gielenhofweg en Roggelseweg. De exacte bouwplannen en diepte van de verstoring waren voorafgaand aan het onderzoek nog niet bekend, maar het totale bouwplan resulteert waarschijnlijk in de verstoring van de ondergrond en de archeologische resten die daarin aanwezig zijn.
Tijdens het in november 2023 uitgevoerde onderzoek zijn in totaal zeven opgravingsputten met een oppervlakte van 5.694 m² onderzocht. Het uitgevoerde onderzoek was het vervolg op een proefsleuvenonderzoek dat in 2012 door RAAP is uitgevoerd. Dat onderzoek had betrekking op zowel het huidige plangebied (fase 2) als het terrein ten noorden van de Catharinahof/Klaassenhof waar in de tussentijd al een woonwijk is gerealiseerd (fase 1). In de proefsleuven van 2012 waren sporen uit de Prehistorie, Middeleeuwen en Nieuwe tijd aangetroffen. Een vindplaats met sporen uit de ijzertijd in het noordelijk deel is destijds niet verder onderzocht. Voor de resten van een laatmiddeleeuwse landweer in het huidige terrein werd een vervolgonderzoek in de vorm van een opgraving noodzakelijk geacht. De aanwezige resten van de landweer (greppels, paalsporen -struikelgaten) bleken de mogelijkheid te bieden om de landweer samen met een parallel en haaks gelegen wegstructuur (karrensporen) te onderzoeken, waarbij gekeken kon worden naar het wel of niet aanwezig zijn van een eventueel gecreëerde doorgang (‘koegat’). Het zwaartepunt van de opgraving zou vooral moeten liggen op de zone binnen het plangebied waar de landweer en een oude weg elkaar kruisen.
Eerste resultaten opgraving
Binnen het onderzoek zijn, zoals verwacht, sporen van de laatmiddeleeuwse landweer aangetroffen, waarvan twee greppels het noordelijke deel doorkruisen. Tussen het oosten en westen maken de greppels een knik of bocht, die verder niet is opgegraven, maar die op basis van de ligging van de opgegraven delen is te reconstrueren. Ook op basis van de proefsleuven van RAAP en een luchtfoto uit 2016 (cropmarks) kan het verloop goed herleid worden. Er bevindt zich tevens een jonger greppelsysteem dat het resultaat is van meerdere herverkavelingen op het perceel. Er is duidelijk een fasering in te herkennen. De meeste karrensporen die zijn aangetroffen behoren tot een kruispunt van zandwegen uit deze jongere fasen.
Vondsten
Er is weinig daterend vondstmateriaal aangetroffen. Buiten het deel dat thans is opgegraven, zal waarschijnlijk geen nieuwe informatie van toegevoegde waarde meer verkregen worden. Het meest informatieve deel van het terrein is opgegraven.
Sporenoverzicht
Conclusie
Op basis van de archeologisch opgraving kunnen de planregels archeologie en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie Landweer' komen te vervallen. Archeologisch bevindt zich in dit deel nog weinig van waarde. De meest relevante stukken zijn immers opgegraven. Het hele plangebied is hierop vrijgegeven.
Naar aanleiding van de afronding van het archeologisch veldwerk op 1 december 2023, adviseert ArchAeO de gemeente Peel en Maas om het opgegraven plangebied, conform onderstaande kaart (rode contourlijn) archeologisch vrij te geven. Het selectiebesluit is toegevoegd als Bijlage 18 bij deze motivering.
De dubbelbestemming Waarde-Archeologie na uitvoering van de opgraving voor wat betreft de verbeelding en planregels in het ruimtelijke plan komen te vervallen. Op basis van het vrijgave-besluit kan het gehele plangebied (rode contour) minstens tot aan de huidige grondwal worden vrijgegeven.
Weergave selectiebesluit opgegraven zones Giel Peetershof
Omdat de opgraving middels proefsleuven is uitgevoerd is er verder geen belemmering meer voor woningbouw in dit plangebied. Op basis van het proefsleuvenonderzoek zijn er geen bedenken dat mogelijke archeologische waarden worden aangetast.
Op basis van het vrijgave-besluit is de dubbelbestemming Waarde-Archeologie binnen het gehele besluitgebied komen te vallen. Mochten eventuele archeologische waarden worden aangetroffen, is de archeologische zorgplicht van toepassing.
Het aspect 'Archeologie' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met cultureel erfgoed.
De verplichting om ook cultuurhistorische waarden te beschermen is in de Omgevingswet meegenomen. De instructieregels uit artikel 5.130 lid 2 van het Bkl geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is. In de Omgevingswet wordt cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving als volgt afgebakend: 'monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet'. Onder 'ander cultureel erfgoed' gaat het zowel om roerend erfgoed ('cultuurgoederen') als om immaterieel cultureel erfgoed voor zover dat aan een specifieke plek gebonden is.
De gemeente moet voor cultureel erfgoed dat voor bescherming in aanmerking komt een toereikend beschermingsregime opnemen in het omgevingsplan. In het Besluit kwaliteit leefomgeving staan hiervoor instructieregels (artikel 5.130 lid 2 Bkl). Deze regels gaan over:
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is het cultureel erfgoed geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan beoordeeld. De resultaten daarvan worden hierna beschreven. Daarbij wordt ook aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het beschermen en het voorkomen van aantasting van cultureel erfgoed.
Beoordeling
In het plangebied zijn, behoudens de voormalige landweer, geen specifieke (bouwkundige) cultuurhistorische waarden aanwezig.
In het plangebied is in de 14e - 15e eeuw een landweer of Lankert gebouwd. Een landweer was een verdedigingswal opgetrokken door en voor de boeren tegen plunderende soldaten. Het was een soort dijk waar moeilijk over heen te komen was, omdat het beplant was met stekelige meidoorn. Op andere plekken in de regio zijn resten van deze landweer weer zichtbaar gemaakt.
Op onderstaande topografische kaart uit 1922 is duidelijk te zien waar deze landweer gelopen heeft omdat er een weg overheen gelegd is:
Globale begrenzing Giel Peetershof geprojecteerd op de topografische kaart uit 1922
Door het agrarische gebruik is de landweer in de huidige situatie nauwelijks meer te herkennen. Doordat de landweer in de huidige situatie niet meer te herkennen is, is de cultuurhistorische waarde komen te vervallen.
De schuine lijn van de voormalige landweer zal (deels) weer teruggebracht worden in de wegenstructuur van het Giel Peetershof fase 2a. Tevens wordt het thema landweer gebruikt voor de invulling en het ontwerp van een deel van de openbare ruimte. Op deze wijze wordt de cultuurhistorische waarde van de landweer weer in ere hersteld.
Ter plekke van onderhavig plangebied is sprake van cultureel erfgoed in de vorm een oude landweer. Uit bovenstaande toetsing is echter gebleken dat het cultureel erfgoed niet wordt aangetast en geen belemmeringen oplevert voor onderhavige afwijking van het Omgevingsplan gemeente Peel en Maas.
In het plan is een verwijzing gedaan naar de cultuurhistorische landweer, welke door het agrarisch gebruik onherkenbaar is geworden. De weg die ongeveer ligt op de locatie van de landweer wordt qua profiel fors aangezet. Bij de uiteindelijke realisatie van de het plan is de landweer echter nauwelijks waarneembaar, doordat de verwijzing opgaat in het plan. Het terrein van de landweer is vlakdekkend onderzocht en alle sporen en vondsten zijn in kaart gebracht.
Op basis van het voorgaande is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
De aspecten 'Archeologie' en 'Cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Zoals omschreven in 4.8 Omgevingsveiligheid (Externe Veiligheid) lopen door het projectgebied geen boven- en/of ondergrondse leidingen die een planologische bescherming genieten. Er is dus op dat gebied geen sprake van (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden.
Aanwezige leidingen leveren geen belemmeringen op voor onderhavig planvoornemen en het afwijken van het omgevingsplan. Er is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uit de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet vloeit voort dat deze onder meer zijn gericht op een duurzame ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Dit houdt in, dat de wet voorziet in een ontwikkeling van de fysieke leefomgeving die tegemoet komt aan de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen. Duurzame ontwikkeling is een breed begrip waar een veelheid aan onderwerpen onder kan vallen, zoals energietransitie en klimaatadaptatie. In de NOVI is daarom 'ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' als prioriteit opgenomen. Daarnaast vallen onder het begrip duurzaamheid ook onderwerpen als mobiliteit, duurzaam bouwen en biodiversiteit.
Het beleid ten aanzien van energietransitie en klimaatadaptatie vloeit voort uit nationale programma's die vervolgens regionaal zijn uitgewerkt (Regionale Energiestrategie, Nationale Klimaatadaptatiestrategie). De doelstellingen die hieruit voortvloeien zijn vervolgens integraal opgenomen in het gemeentelijk beleid, met name de Omgevingsvisie. Deze is weer uitgewerkt in programma's.
In het omgevingsplan zijn de beleidsdoelstellingen voor zover noodzakelijk vanuit het oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties uitgewerkt in juridisch bindende regels.
Bij duurzaam bouwen en verbouwen wordt er rekening gehouden met de effecten op het milieu. Binnen het kader van de Omgevingswet worden al de nodige regels voorgeschreven met betrekking tot duurzaam (ver)bouwen.
Beoordeling
Er kan worden aangenomen dat de nieuwste standaard op het gebied van bouwen en energie zal worden toegepast bij het realiseren van de woonwijk Giel Peetershof fase 2a. Giel Peetershof is een duurzame wijk. Er wordt een inspiratiedocument opgesteld. Deze notitie is toegevoegd als Bijlage 13. In dat document staan voorbeelden van duurzaamheidsmaatregelen die toe te passen zijn bij nieuwbouwwoningen. Op die manier worden toekomstige woningeigenaren uitgedaagd hun woning zo duurzaam mogelijk te maken. In het plan worden naast de algemene voor iedere nieuwbouwwoning geldende regels de volgende eisen, als regels in het TAM-IMRO plan opgenomen:
Woningen die in fase 2a gerealiseerd gaan worden moeten op het gebied van energiegebruik aan een strengere norm voldoen dan reguliere woningen. In Giel Peetershof gaat de ENG norm gelden. Op dit moment geldt voor alle woningen de zogenaamde Beng norm. De BENG staat in dit geval voor bijna-energieneutraal gebouw. Sinds 1 januari 2021 moeten in Nederland alle nieuwe gebouwen 'bijna-energieneutraal' zijn. In de praktijk is het voldoen aan de Eng norm goed realiseerbaar. Mogelijk levert het een kleine verhoging van de bouwkosten op. Maar zoals de meeste extra kosten voor duurzaamheidsvoorzieningen leveren die extra kosten een winst op termijn op of een verbetering van het klimaat in de woning. Naast de ENG-norm dient minimaal 50% van de voortuin en minimaal 50% van de achtertuin moet in groen worden aangelegd.
Naast de duurzaamheideis, zijn er ook duurzaamheidswensen toegevoegd aan de duurzaamheidsnotitie. Dit zijn duurzaamheidsmaatregelen waarvan het wenselijk is om ze uit te voeren, maar ze worden niet verplicht gesteld. De insteek is om net als bij het inspiratiedocument er voor te zorgen dat toekomstige woningeigenaren uitgedaagd worden om de woning zo duurzaam mogelijk te bouwen.
In de huidige tijd zijn er diverse biobased materialen toepasbaar bij het bouwen van een woning.
Een woning waar een x-percentage biobased materialen in zijn verwerkt heeft een positief effect op de luchtkwaliteit in de woning en daardoor op de gezondheid. Daarnaast draagt het toepassen van biobased materialen bij een de opslag van CO2.
Voorbeelden van biobased materialen zijn:
Bij het beoordelen of een woning duurzaam is moet niet alleen gekeken worden naar sec het materiaal dat toegepast wordt maar ook naar de herkomst van het bouwmateriaal. Je kunt een product toepassen dat zeer duurzaam is maar als het vervolgens vervoerd moet worden van de andere kant van de wereld dat is dat niet wat wenselijk is voor Giel Peetershof.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande wordt voldoende invulling gegeven aan de energietransitie.
Om invulling te geven aan de in de NOVI beschreven prioriteit 'Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie' dient bij de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten rekening te worden gehouden met maatregelen ten aanzien van klimaatadaptatie. Onder klimaatadaptatie wordt verstaan: het tijdig en effectief aanpassen aan het actuele of verwachte klimaat. Daardoor kan schade door klimaatverandering beperkt worden.
Voor klimaatadaptatie is het belangrijk om integraal te werken en meekoppelkansen met andere ruimtelijke ontwikkelingen te benutten. Er zijn veel mogelijkheden om de aanpak en maatregelen uit de verschillende transities te combineren. Hierbij kan gedacht worden aan waterberging in natuurgebieden, groen in de stad en vermindering van hitte in de bebouwde omgeving. Ten behoeve van deze afwijking van het omgevingsplan zijn mogelijke meekoppelkansen geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze afwijking van het omgevingsplan ten aanzien van het aspect 'klimaatadaptatie' beoordeeld.
Via de kaarten van Atlas Leefomgeving is de kaart 'Klimaatrisico' geraadpleegd. Op de kaart wordt weergegeven waar de risico's van klimaatverandering hoog zijn. Hoe groener de kleur, hoe hoger het risico.
Het klimaatrisico op deze kaart laat zien waar men last kan hebben van een hoge gevoelstemperatuur (hittestress) én waar wateroverlast kan ontstaan na een hevige regenbui. Dat zijn vooral buurten met veel verstening.
Uitsnede kaart 'Klimaatrisico'
De locatie aan de Gielenhofweg krijgt op deze kaart geen score, omdat er nog geen sprake is van bebouwd gebied. De locatie aan de Gielenhofweg bevindt zich hierdoor niet in het meetgebied. De kern Egchel krijgt een score van 3.7. Voor deze locaties is sprake van een laag klimaatrisico.
Als gevolg van klimaatverandering kunnen extreme buien in de toekomst vaker voorkomen. Op basis van de kaart 'Water op straat na een extreme bui' blijkt dat het zuidwestelijke perceeldeel gevoelig kan zijn voor waterophoping. In dit deel zijn geen woningen voorzien. Voor te realiseren woningen wordt rekening gehouden met de maaiveldhoogtes en voldoende drooglegging.
Uitsnede kaart 'Water op straat na een extreme bui'
Voor de concrete ontwikkeling, wordt invulling gegeven aan de bevordering van klimaatadaptatie, door het nemen van enkele maatregelen. De maatregelen zijn genomen om risico's op wateroverlast, droogte en hittestress te beperken. Om hittestress te voorkomen en waterinfiltratie te bevorderen is de eis opgelegd dat minimaal 50% van de voor- en achtertuin groen moet zijn. De wensen en eisen met betrekking tot het plan zijn opgenomen in Bijlage 13.
De maatregelen hebben betrekking op de volgende aspecten:
Het bevoegd gezag moet een afweging maken of vanwege (onzekere) gezondheidsrisico's uit voorzorg maatregelen nodig zijn. Een aanleiding om uit voorzorg maatregelen te nemen zijn bijvoorbeeld de gezondheidseffecten van geitenhouderijen. Onduidelijk is nog waar deze effecten precies vandaan komen, maar duidelijk is dat er gezondheidseffecten zijn in de nabijheid van geitenhouderijen. In navolgende paragrafen worden de belangrijkste gezondheidsaspecten, endotoxine en geitenhouderijen beschreven. Daarnaast wordt ook aangegeven op welke wijze het plan bijdraagt aan het bevorderen van een positieve gezondheid.
De intensieve veehouderijen dragen bij aan de emissies van fijnstof (PM10) in Nederland. Dit geëmitteerde fijnstof bestaat uit een aantal stoffen, waarvan endotoxinen onderdeel uit (kunnen) maken. Er zijn onderzoeksrapporten gepubliceerd waarin wordt aangetoond dat omwonenden rond veehouderijen gezondheidsrisico's lopen door de blootstelling aan emissies uit veehouderijen. De ontwikkeling van een landelijk toetsingskader voor endotoxine door het Rijk, op advies van de Gezondheidsraad, is nog niet afgerond.
Vooruitlopend daarop is in de Provincie Noord-Brabant door het Ondersteuningsteam Veehouderij en Volksgezondheid van het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht de 'Notitie Handelingsperspectieven Veehouderij en Volksgezondheid: Endotoxine toetsingskader 1.0' opgesteld. In april 2018 is tevens de 'Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 uitgebracht.
Deze tool wordt in Noord-Brabant ingezet, in Limburg biedt deze tool geen wettelijk grondslag. De gemeente Peel en Maas heeft geen toetsingskader voor Endotoxine. Landelijk is er ook nog geen wettelijk toetsingskader vastgesteld. Om deze reden toets de gemeente Peel en Maas niet aan de advieswaarde. De advieswaarde vormt enkel een indicatie.
In de provincie Noord-Brabant wordt een advieswaarde van 30 EU/m³ aangehouden als advieswaarde voor de maximale blootstelling aan endotoxine. Bij deze advieswaarde kan ervan uitgegaan worden dat de gezondheid van omwonenden van veehouderijen wordt beschermd tegen een overmaat aan endotoxine. Het uitgangspunt in de ruimtelijke ordening is dat sprake moet zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en derhalve de advieswaarde van 30 EU/m³ niet wordt overschreden.
De dichtstbijzijnde veehouderij in de vorm van een varkenshouderij is gelegen aan de Jacobusstraat 42 in Egchel. De afstand van de locatie tot aan de varkenshouderij bedraagt circa 220 meter.
De eerstvolgende intensieve veehouderij betreft de locatie aan de Roggelseweg 112, waar circa 740 vleesvarkens worden gehouden. Deze varkenshouderij ligt op ruim 850 meter afstand.
Conclusie
Op basis van de afstand van 220 meter tot de dichtstbijzijnde varkenshouderij, kan worden geconcludeerd dat in de directe omgeving van onderhavig plangebied geen kippen-/varkenshouderijen zijn gelegen. Aan de indicatieve richtafstanden tot 200 meter wordt voldaan.
Op basis van het bovenstaande is geen sprake van een gevaar voor de gezondheid op basis van endotoxine.
Als onderdeel van de afweging in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet in een omgevingsplan ook rekening worden gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, vierde lid, Omgevingswet). Het belang van gezondheidsbescherming speelt dus een belangrijke rol en moet zorgvuldig worden afgewogen tegen andere onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en de rechtstreeks daarbij betrokken belangen.
Hoogspanningsverbindingen kunnen van negatieve invloed zijn op de gezondheid van de omgeving, maar dragen tegelijkertijd ook bij aan de Nederlandse infrastructuur en zijn van essentieel belang voor het functioneren van het energienetwerk. Hoogspanningsverbindingen leveren dus zowel een positieve als negatieve bijdrage aan de fysieke leefomgeving.
Een negatieve invloed op de gezondheid van de omgeving, kan worden veroorzaakt door magneetvelden en geluid van de hoogspanningsverbindingen. Voor het eerste gezondheidsaspect 'magneetvelden' geldt op basis van advies van het Rijk dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden dient te worden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (tot 15 jaar) langdurig verblijven in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Ten aanzien van het gezondheidsaspect 'geluid' geldt dat rekening moet worden gehouden met geluid in de vorm van windfluiten en knetterend geluid door elektrische ontladingen (coronageluid) veroorzaakt door hoogspanningsverbindingen.
Ten behoeve van deze afwijking van het omgevingsplan is in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening gehouden met de gezondheidsaspecten (magneetveld en geluid) die hoogspanningsverbindingen kunnen veroorzaken. De toepassing van deze gezondheidsaspecten op onderhavige wijziging van het omgevingsplan is hierna beschreven.
Met onderhavige wijziging van het omgevingsplan wordt voorzien in een functie ten behoeve van wonen. De meest dichtbijgelegen hoogspanningsverbinding betreft een hoogspanningsleiding met 150 kV en bevindt zich op een afstand van meer dan 600 meter tot aan het plangebied en is gelegen in de buurt van de Keup. De eerstvolgende hoogspanningsleiding is gelegen op circa 1,8 kilometer afstand. Hierbij is sprake van een leiding met een spanning van 380 kV.
Op navolgende kaart worden de meest dichtbijgelegen hoogspanningsverbindingen tot het plangebied afgebeeld.
Ligging plangebied t.o.v. hoogspanningsverbindingen
Magneetvelden
Het Rijk adviseert aan het bevoegd gezag om bij het toelaten van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen of het wijzigen van bestaande hoogspanningsverbindingen rekening te houden met magneetvelden. De magneetvelden zijn mogelijk van invloed op de gezondheid van omwonenden.
De magneetveldzone van een hoogspanningslijn is het gebied links en rechts van een bovengrondse hoogspanningslijn waar het magneetveld gemiddeld over een jaar sterker is dan 0,4 microtesla. De indicatieve magneetveldzone van 150 kV-lijnen is door het RIVM op tweemaal 80 meter gesteld, gerekend vanaf het hart van de lijn. Op basis van de minimale afstand van 600 meter tot de dichtstbijzijnde hoogspanningsverbinding, vormen magneetveldzones geen belemmering.
Geluid
De bovengrondse delen van de hoogspanningsverbinding kunnen geluidseffecten veroorzaken. Er kan sprake zijn van windfluiten en met name bij vochtige weersomstandigheden kan een knetterend geluid optreden door elektrische ontladingen.
Conclusie
De afstand tussen de locatie en de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat er geen hinder ondervonden wordt op locatie.
Uit onderzoek blijkt dat mensen die wonen in de nabijheid van een geitenhouderij, meer kans hebben op een longontsteking. Totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de longontsteking en een integrale aanpak voor handen is, adviseert de GGD het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige functies. Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt om terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dat betekent dat gemeenten wordt geadviseerd om in hun besluitvorming de risico's op longontsteking mee te wegen. Op basis van onderzoeksresultaten is het risico op longontsteking groter naarmate de afstand tot een geitenbedrijf kleiner is. De GGD-richtlijn hanteert daarom een richtafstand van 2 kilometer tussen geitenhouderijen en gevoelige functies.
Omwonenden binnen 1,5 tot 2 kilometer afstand van een geitenhouderij hebben een verhoogd risico op een longontsteking.
Er wordt een consistent verband gevonden tussen de aanwezigheid van (melk)geitenhouderijen op afstanden van 1,5 tot 2 kilometer en een verhoogd risico op longontsteking. Boven de 1,5 kilometer neemt het risico exponentieel af, waardoor het risico boven de 2 kilometer nihil is.
Binnen twee kilometer van het plangebied bevinden zich geen geitenbedrijven.
In het kader van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bij het mogelijk maken van een nieuwe gevoelige functie in de nabijheid van agrarische functies aandacht gevraagd voor spuitzones. Dit in verband met het risico voor de volksgezondheid vanwege eventuele blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen via drift. Met drift wordt het deel van het gewasbeschermingsmiddel bedoeld dat bij het spuiten buiten het agrarisch perceel op de grond terecht kan komen en/of op hoogte door de lucht passeert. Vooral bij middelen met een hoge toxiciteit en/of voor kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen of ouderen, kan drift risico's voor de gezondheid inhouden.
Voor het project Giel Peetershof fase 2a is een notitie opgesteld waarin wordt ingegaan op de ligging van de agrarische percelen ten opzichte van het plangebied, het gebruik van deze percelen met de aanwezige gewastypen en de bijbehorende spuittechnieken. Op basis van deze notitie kunnen mogelijke maatregelen worden getroffen. Ook is aanvullende jurisprudentie met betrekking tot spuitzones toegevoegd. Deze notitie is als Bijlage 19 toegevoegd aan deze motivering. Op basis van de notitie kan het volgende worden geconcludeerd.
De woningen en achtertuinen die het plan Giel Peetershof fase 2a mogelijk maakt, zijn acceptabel gepositioneerd binnen een afstand van 50 meter van agrarische percelen. Dit is mede te danken aan de veelal ruime afstand, de te hanteren spuittechnieken, gunstige heersende windrichtingen en de afschermende werking van objecten tussen de woningen en de agrarische percelen.
De zorgvuldige analyse, de planologisch vast te leggen minimale onderlinge afstanden en recente jurisprudentie leiden tot de conclusie dat een veilige en verantwoorde leefomgeving wordt gerealiseerd en dat bovendien het agrarisch spuiten niet verdergaand wordt beperkt dan reeds het geval is.
Op basis van het bovenstaande mag worden aangenomen dat spuitzones geen belemmering vormen voor het voornemen en sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Als onderdeel van de overwegingen rondom een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en het stellen van regels voor c.q. aan activiteiten dient ook rekening te worden gehouden met het belang van het bevorderen van de gezondheid. Gezondheidsbevordering wordt veelal geassocieerd met het verminderen van de druk van de leefomgeving op de gezondheid, bijvoorbeeld door geluid en luchtverontreiniging te beperken.
Bij positieve gezondheid staat een brede kijk op gezondheid centraal: een fysieke leefomgeving die uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten, wordt als een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten beschouwd.
Een concreet wettelijk kader waarin wordt geduid waaraan een leefomgeving met positieve gezondheidseffecten minimaal aan dient te voldoen ontbreekt. Wel wordt gestimuleerd om de leefomgeving zo in te richten dat positieve gezondheidseffecten worden bevorderd.
De GGD GHOR Nederland heeft in samenwerking met het RIVM kernwaarden opgesteld die de basis vormen voor de uitwerking en borging van het thema positieve gezondheid in het omgevingsplan. De kernwaarden zijn onderverdeeld in drie categorieën, namelijk: woonomgeving, mobiliteit en gebouwen. Deze zijn nader uitgewerkt in de regels van het omgevingsplan.
Ten behoeve van deze wijziging van het omgevingsplan zijn de relevante bijdragen aan positieve gezondheid geïnventariseerd en is de aanvaardbaarheid van deze wijziging van het omgevingsplan beoordeeld.
Hieronder wordt aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de kernwaarden van positieve gezondheid middels het voornemen.
Het wijzigen van de agrarische functie naar een woonfunctie heeft een positief effect op de bewoners van reeds gerealiseerde woningen van het Giel Peetershof (fase 1). Met de realisatie van fase 2a, ontstaat er een afgerond geheel met fase 1. Met de uiteindelijke realisatie van fase 2b, zal het Giel Peetershof als een volwaardige wijk worden gezien.
De toekomstige bewoners hebben de Heldense bossen en de langgerekte weilanden rondom Egchel op loopafstand. Leven op korte afstand van de natuur nodigt uit om naar buiten te gaan. De struin- en achterpaden van het ontwerp nodigen daarnaast ook uit om naar buiten te gaan.
De realisatie van een woonwijk op deze locatie heeft een positief effect op de gezondheid en de kwaliteit van leven, voor zowel de toekomstige bewoners als ook de omwonenden.
Overeenkomstig paragraaf 16.4.2 van de Omgevingswet en afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit dient te worden bepaald of een ontwikkeling m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit.
Een milieueffectrapportage (MER) is een procedure die de milieueffecten van een plan of project in beeld brengt. Het doel van de MER is om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over plannen, programma's en projecten die mogelijk duidelijke milieueffecten hebben. De verwachtte effecten op het milieu en alternatieve oplossingen worden beschreven in een milieueffectrapport (MER). Daarnaast is participatie en kennisgeving een belangrijk onderdeel binnen de MER. Op deze manier vormt de MER een hulpmiddel voor de besluitvorming.
Een omgevingsplan of een afwijking daarvan valt onder een plan of programma waarvoor een milieueffectrapportage van toepassing is (Omgevingswet, Paragraaf 16.4.1, artikel 16.34).
De Motivering van de beslissing (art. 11.11 lid 3 Omgevingsbesluit) bestaat uit:
In Bijlage V. bij de artikelen 11.6, 11.7 en 11.8 van het Omgevingsbesluit zijn de projecten en de daarvoor benodigde besluiten aangewezen waarvoor een m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. In deze lijst zijn zowel de m.e.r.-plichtige als de m.e.r.-beoordelingsplichtige gevallen opgenomen en de daarvoor benodigde besluiten.
Beoordelingskader project-mer-beoordeling
Het projectvoornemen valt onder de categorie J11 zoals opgenomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit. Voor deze ontwikkelingen geldt geen mer-plicht. Voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject geldt in het kader van een omgevingsplan een mer-beoordelingsplicht.
De regelgeving zoals opgenomen in Bijlage V van het Omgevingsbesluit is de 'Nederlandse vertaling' van Europese regelgeving. In artikel 16.43 lid 3 sub a is opgenomen dat het bevoegd gezag bij beoordeling rekening moet houden met de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn. Dit betreffen de criteria:
In deze paragraaf wordt invulling gegeven aan deze drie criteria.
De kenmerken van onderhavig project zijn in Hoofdstuk 1 en Hoofdstuk 2 van de voorliggende ruimtelijke motivering uitgebreid omschreven. Er is hierbij geen sprake van cumulatie met andere projecten. De risico's voor de menselijke gezondheid en het risico van zware ongevallen en/of rampen zijn in Hoofdstuk 4 in overweging genomen en vormen geen belemmering voor het projectvoornemen.
De locatie is op dit moment in gebruik als agrarische grond en omringd door stedelijke functies. Het projectgebied is niet gelegen binnen een gevoelig gebied dat beschermd wordt op basis van de natuurwaarde, landschappelijke waarde en cultuurhistorische waarde.
In Hoofdstuk 4 van deze motivering zijn de verschillende milieuaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan (geen) negatieve effecten heeft ten aanzien van deze aspecten. De locatie, aard en omvang van het voornemen leiden niet tot dusdanige omstandigheden of milieueffecten, op basis waarvan alsnog een nadere project-m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Op basis van de voorgaande wetgeving werden drempelwaarden gegeven, waarmee op voorhand kon worden bepaald of mogelijk effecten te verwachten zijn. In het voormalige Besluit m.e.r. waren twee lijsten (onderdelen C en D) opgenomen in de bijlage bij dat besluit. Om te bepalen of alsnog een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk was, moest worden bepaald (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschreed, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied lag (3) of er belangrijke milieugevolgen te verwachten waren. Het planvoornemen ziet toe op de volgende activiteiten die waren genoemd in de Bijlage behorende bij het Besluit m.e.r., Onderdeel D:
Overeenkomstig de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (201901439/1/R1) is gezien de zeer beperkte omvang met dit voornemen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie J11 van Bijlage V van het Omgevingsbesluit betreft daarmee geen m.e.r.- plichtige activiteit.
Het project voor het realiseren van 34 woningen is een activiteit die niet is genoemd in het Besluit m.e.r. (onderdeel D 11.2). Gezien de zeer beperkte omvang van het project is een M.e.r-beoordeling niet benodigd.
Aanvullend geldt dat bij elke activiteit die leidt tot een toename van stikstofdepositie, dient te worden getoetst of er sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Uit de resultaten van de beoordeling van het aspect stikstof ( 4.10.3.3 Stikstof) blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Leudal is op 6,3 km afstand. Uit de Aerius-berekeningen (Bijlage 10) blijkt dat het voornemen niet leidt tot effecten op omliggende op Natura 2000 gebieden. Het opstellen van een passende beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden.
Conclusie
Uit de m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de gevolgen van het uitvoeren van de activiteit op de fysieke leefomgeving geen aanleiding geven tot het opstellen van een m.e.r.-rapportage en dat er sprake van een evenwichtige toedeling van functies.
Uit de m.e.r.-beoordeling is gebleken dat de gevolgen van het uitvoeren van de activiteit op de fysieke leefomgeving geen aanleiding geven tot het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Met inachtneming van hetgeen omschreven in dit hoofdstuk en de bijbehorende onderzoeksrapportages en resultaten uit eventuele vervolgonderzoeken, is er met uitvoering van voorliggend plan sprake van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving, en daarmee sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Vanaf 1 januari 2024 worden geen nieuwe bestemmingsplannen meer in procedure gebracht. Tenzij het gaat over een ontwerp (zoals bedoeld in artikel 4.6 lid 2 Invoeringswet Omgevingswet) dat voor 1 januari 2024 ter inzage is gelegd. Deze plannen worden nog volgens de oude wetgeving behandeld; Wet ruimtelijke ordening [oud].
Nieuwe plannen die niet voor 1 januari 2024 ter inzage zijn gelegd, dienen volgens de nieuwe wettelijke procedures behandeld te worden.
Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 beschikt iedere gemeente over een omgevingsplan.
Op basis van artikel 4.6 lid 1 Invoeringswet Omgevingswet bestaat een deel van het omgevingsplan o.a. uit: bestemmingsplannen, beheersverordeningen en wijzigingsplannen. Dit gedeelte van het omgevingsplan valt op basis van artikel 22.1 Omgevingswet in het 'tijdelijk deel' van het omgevingsplan. Daarnaast bestaat het 'tijdelijk deel' uit (rijks)regels die voor 1 januari 2024 golden; artikel 22.2 Omgevingswet. Dit gedeelte wordt ook wel de zogenaamde bruidsschat genoemd.
Iedere gemeente dient in de zogenaamde transitiefase het tijdelijk deel aan te passen en 'omgevingsplan proof' te maken. Hiermee wordt bedoeld dat iedere gemeente het tijdelijk deel dient te verwerken in het (definitieve) omgevingsplan. Deze transitiefase geldt tot 1 januari 2032 en deze transitiefase is bij koninklijk besluit vastgelegd; artikel 22.5 Omgevingswet.
Via de Omgevingswet wordt het mogelijk gemaakt om voor ruimtelijke initiatieven het omgevingsplan te wijzigen. Een wijziging van het omgevingsplan vindt plaats via het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), de onderhevige wijziging van het omgevingsplan wordt volgens in het Omgevingsloket (de vervanger van ruimtelijkeplannen.nl) opgenomen.
Een (digitale) publicatie van een wijziging van het omgevingsplan wordt (landelijk) geplaatst via de 'Standaard officiële publicaties en Toepassingsprofielen voor omgevingsdocumenten; de zogenaamde STOP/TPOD- methode.
Kortom, een publicatie van een wijziging van het omgevingsplan, dient voor de (digitale) raadpleegbaarheid, aan deze (digitale) werkmethode te voldoen.
Indien een gemeente technisch gezien nog niet in staat is om het omgevingsplan te wijzigen volgens de STOP/TPOD- methode, kan gebruik worden gemaakt van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM).
Deze TAM vormt een alternatieve mogelijkheid voor gemeenten om het omgevingsplan te wijzigen, wanneer zij nog niet aan de nieuwe (publicatie) standaarden kunnen voldoen. De Tijdelijke Alternatieve Maatregel mag worden toegepast tot en met 31 december 2024.
De TAM zorgt ervoor dat bij de wijziging van het omgevingsplan, gebruik mag worden gemaakt van de IMRO-standaard. Deze standaard werd voorheen gebruikt voor het opstellen en publiceren van bestemmingsplannen [oud]. De IMRO standaard houdt in: Informatiemodel Ruimtelijke Ordening.
Dit betekent dat de (digitale) publicatie van een wijziging van het omgevingsplan wordt gevalideerd via de [oude] IMRO standaarden. Daardoor wordt de wijziging van het omgevingsplan via de IMRO standaarden (digitaal) gepubliceerd.
De TAM dient te voorkomen dat gemeenten geen vertragingen krijgen bij gebiedsontwikkelingen. Dit, indien gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de standaarden van de STOP/TPOD- methode.
Om vertragingen in deze plantontwikkeling te voorkomen, is ervoor gekozen om gebruik te maken van de Tijdelijke Alternatieve Maatregel (TAM). Daardoor is voor de planontwikkeling rondom de Gielenhofweg gekozen voor een TAM- IMRO plan.
Inleiding:
Een TAM-IMRO plan wordt opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Conform de werkafspraken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt een TAM-IMRO plan toegevoegd als Hoofdstuk 22a van een omgevingsplan. Dit betekent dat conform deze werkafspraken aan hoofdstuk 22 van het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas, een nieuw hoofdstuk wordt toegevoegd; hoofdstuk 22a.
Bij het opstellen van het TAM-IMRO plan is rekening gehouden met: de werkafspraken die de VNG heeft vastgelegd rondom de vormgeving van een TAM- IMRO plan, wettelijke criteria en de lokale regelgeving van de gemeente Peel en Maas.
Hoofdstukken:
De regels van voorliggende planwijziging zijn als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk zijn de algemene bepalingen die voor het gehele plangebied van kracht zijn vastgelegd. Dit is terug te zien in artikel 1.
Artikel 2 bevat een algemeen gebruiksverbod. Dit gebruiksverbod bewerkstelligd dat gronden en bouwwerken binnen dit plangebied op een andere wijze gebruikt mogen worden dan is vastgelegd in dit plan. Met deze bepaling is ander gebruik dan direct toegestaan, uitgesloten.
Artikel 3 bevat de begripsbepalingen van deze planwijziging. De wettelijke begripsbepalingen worden van toepassing verklaard. Hiernaast bevat 3.3 tot en met 3.35 de aanvullende begripsbepalingen welke van toepassing zijn op dit plan. Bij de formulering van deze aanvullende begripsbepalingen is nadrukkelijk aansluiting gezocht bij het oorspronkelijke bestemmingsplan voor de Giel Peetershof fase 1.
Naast het hierboven genoemde bevat dit hoofdstuk tevens de meet- en rekenbepalingen en de aanvraagvereisten.
Hoofdstuk 2: Functies en activiteiten
Dit hoofdstuk kent functies toe aan locaties en stelt regels aan activiteiten. Binnen het plangebied is één functie aangewezen. Deze functie is de functie 'woongebied'. Binnen deze functie zijn een aantal activiteiten toegestaan. Deze activiteiten staan genoemd in 6.2.1. Deze functie is gebaseerd op de bestemming 'woongebied' binnen het bestemmingsplan 'Giel Peetershof Egchel' zoals vastgesteld op 01-04-2015.
In 6.4 zijn de bouwregels binnen deze functie geformuleerd. Bouwen is enkel toegestaan indien voldaan is aan de hier genoemde bepalingen. Binnen de functie zijn twee functieaanduidingen aangebracht. Te weten de aanduiding 'weg' en de aanduiding 'groen'. De aanduiding weg heeft als doel om de toekomstige woningen op een bepaalde afstand van de aan te leggen weg te houden. De aanduiding groen heeft als doel te voorkomen dat binnen een bepaald deel van het plangebied gebouwd kan worden. Binnen de functie zijn geen bouwvlakken aangebracht. Binnen woongebied kan worden gebouwd mits aan de gestelde regels is voldaan.
paragraaf 6.5 bevat specifieke regels over functies en 6.6 bevat de beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor het toestaan van gebruik ten behoeve van kamerverhuur.
Hoofdstuk 3: Algemene regels over functies
Dit hoofdstuk bevat algemene regels over functie. In dit hoofdstuk zijn onder meer de algemene bouwregels en de parkeerregels opgenomen. .
Hoofdstuk 4: Overgangsregels
Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels van deze planwijziging. Er is bewust gekozen voor een overgangsrecht lijkend op het verplicht voorgeschreven overgangsrecht voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit betekend dat legaal aanwezig gebruik kan worden voortgezet en legaal aanwezige bebouwing of bebouwing welke op grond van een omgevingsvergunning gebouwd mag worden aanwezig kan blijven.
Dit TAM-omgevingsplan (hierna: plan) wijzigt het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas. In die zin dat na hoofdstuk 22 van het omgevingsplan een nieuw hoofdstuk (22a) wordt toegevoegd, bestaande uit de regels van dit plan. De hoofdstukken in de regels moeten gelezen worden als paragrafen van [hoofdstuk 22a] van het omgevingsplan Peel en Maas.
In tegenstelling tot de Wet (en het Besluit) ruimtelijke ordening geldt onder de Omgevingswet dat een gemeenteraad bij het toekennen van functies aan locaties niet meer aannemelijk hoeft te maken dat die ontwikkeling (financieel) uitvoerbaar is. In haar Omgevingsplan wordt door de gemeente aangegeven dat een functie op een bepaalde locatie kan komen, wat minder verstrekkend is. Enkel behoeft te worden gemotiveerd dat een ontwikkeling in beginsel mogelijk is ('niet evident onuitvoerbaar'). Pas als zich een concreet initiatief aandient dat past binnen de in het Omgevingsplan toebedeelde functie, moet worden onderzocht hoe dat op een aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende nadeelcompensatie besproken.
In deze motivering is onderbouwd dat met het voorliggende besluit tot wijziging van het omgevingsplan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt bereikt en dat de toegekende functies binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd. Gelet hierop kan aangenomen worden dat de realisatie economisch uitvoerbaar is. Op voorhand is er geen reden om aan te nemen dat de toegekende functies om financiële redenen niet binnen een redelijke termijn kunnen worden gerealiseerd.
Op grond van artikel 13.11 Omgevingswet is de gemeente verplicht tot kostenverhaal, indien sprake is van één of meerdere aangewezen bouwactiviteiten. Het gaat om zogenaamde kostenverhaalsplichtige activiteiten zoals genoemd in artikel 8.13 Omgevingsbesluit (hierna: ‘een aangewezen bouwactiviteit’). Dit houdt in dat de gemeenteraad kostenverhaalsregels dient vast te stellen in het omgevingsplan, tenzij middels onder andere een anterieure overeenkomst de kosten die het vanwege artikel 8.15 Omgevingsbesluit maakt, anderszins verzekerd zijn dan wel vrijstelling wordt verleend voor de kosten in de gevallen genoemd in artikel 8.14 Omgevingsbesluit.
De gemeenteraad heeft de grondexploitatie vastgesteld. Ook anderszins zijn er geen belemmeringen die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het Omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.
Het is volgens de Omgevingswet (artikel 10.2 Ow) verplicht om vooraf, bij de kennisgeving van het voornemen tot wijziging van (het tijdelijke deel van) het omgevingsplan, aan te geven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van worden betrokken. Vervolgens dient achteraf – in dit geval in voorliggende motivering – te worden aangegeven op welke wijze burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding zijn betrokken, wat de resultaten daarvan zijn en op welke wijze invulling is gegeven aan het geldende participatiebeleid.
Bij de voorbereiding van onderhavig wijzigingsbesluit is de mogelijkheid geboden tot het voeren van een zogenaamd omgevingsdialoog. Deze omgevingsdialoog heeft feitelijk reeds in 2015 voor de vaststelling van het bestemmingsplan 'Giel Peetershof' plaatsgevonden. Ondanks dat de komst van fase 2 reeds bekend was bij de vaststelling van het plan 2015, wil de gemeente Peel en Maas de omgeving ook nu zo goed mogelijk betrekking bij de besluitvorming.
Om de omwonenden ook bij de realisatie van fase 2 van het Giel Peetershof te betrekken zijn er twee bijeenkomsten georganiseerd voor de omgeving.
Op donderdag 1 februari 2024 is het eerste schetsontwerp van Giel Peetershof fase 2 gepresenteerd aan de directe omwonenden. Na afloop van de bewonersavond, zijn de omwonenden geïnformeerd middels een brief, waarin teruggekeken wordt op een avond met grote opkomst. De na afloop, op 15 april 2024, verstuurde brief aan de omwonenden is toegevoegd als Bijlage 20. In deze brief is beantwoording van de vragen en opmerkingen tijdens de bewonersavond samengevat.
Naast de bewonersavond op 1 februari is op donderdag 29 februari 2024 een markt met de naam 'Wonen-leef-welzijnsmarkt Egchel' georganiseerd. Het was een goed bezochte bijeenkomst. De bijeenkomst heeft niet geleid tot aanpassing van het schetsontwerp Giel Peetershof fase 2a. De notitie van de bijeenkomst is toegevoegd als Bijlage 21.
Tijdens deze bijeenkomst georganiseerd door het dorpsoverleg, werden door diverse partijen alle plannen die in Egchel op stapel staan op het gebied van wonen, leven en welzijn gepresenteerd. De gemeente werd in de gelegenheid gesteld om van Giel Peetershof fase 2a het schetsontwerp te laten zien, toe te lichten en er vragen over te beantwoorden.
Iedereen die belangstelling had kon de bijeenkomst bijwonen en in de uitnodiging was vermeld dat het schetsontwerp gepresenteerd zou worden.
Tijdens de bijeenkomst zijn diverse vragen gesteld die te verdelen zijn in de volgend categorieën:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de omwonenden in voldoende mate zijn betrokken en geïnformeerd over de realisatie van het Giel Peetershof fase 2(a). Nu de omwonenden vroegtijdig in het proces zijn betrokken en mee hebben mogen praten over het ontwerp zijn er geen grote bezwaren tegen het plan naar voren gekomen.
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van (een tijdelijk deel van) een omgevingsplan is ingevolge artikel 16.30 Omgevingswet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 Awb van toepassing. De te doorlopen procedure ziet er grofweg als volgt uit.
Het ontwerp-omgevingsplan heeft met ingang van <DATUM> voor zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze inzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend tegen het ontwerp-omgevingsplan. De gemeente Peel en Maas heeft op <DATUM> besloten om het gewijzigde omgevingsplan (ongewijzigd) vast te stellen.