Regels
Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de (gebieds-)ontwikkeling op de locatie Peelweg 2, Kessel en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk 22ac [of opvolgend invullen] van het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk om dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22ac van het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen, moet na het woord ‘Artikel’, na de spatie en direct vóór het artikelnummer ‘22ac’ gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct vóór het nummer van de bijlage ‘22ac’ gelezen worden.
Artikel 1 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:
1.1 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in Bijlage l van het omgevingsplan, bijlage l bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage l bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage l bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage l bij het Omgevingsbesluit en bijlage l bij de omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.
Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen
2.1 Plan
Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22ac Peelweg 2 Kessel met identificatienummer NL.IMRO.1894.TAMOPH22ac-ON01 van de gemeente Peel en Maas.
2.2 Omgevingsplan
Omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas.
2.3 Nota parkeernormen
De Nota parkeernormen Peel en Maas 2018 van de gemeente Peel en Maas.
2.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
2.5 aangebouwd bijbehorend bouwwerk
een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.6 abiotische waarden
het geheel van waarden in verband met de abiotische of niet-levende natuur, in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van ontwikkelingsmogelijkheden voor een waardevolle biotische of levende natuur die wordt gevormd door organismen en leefgemeenschappen.
2.7 agrarisch
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
2.8 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hieronder valt ook een viskwekerij.
2.9 agrarisch bedrijfsmatig gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 12 NGE.
2.10 agrarisch gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
2.11 agrarisch hobbymatig gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met omvang van maximaal 12 NGE.
2.12 agrarisch loonbedrijf
een bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met daaraan ondergeschikt onderhoudswerkzaamheden aan (openbare) groenvoorzieningen en grond-/onderhoudswerkzaamheden aan (infrastructurele) voorzieningen, met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur.
2.13 agrarisch verwant bedrijf
een niet-industrieel bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten of producten aan particulieren of bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden en derhalve door de aard van de activiteiten nauw verbonden is met het buitengebied. De activiteiten hebben betrekking op bewerking, verwerking, opslag, overslag, vervoer of verhandeling van agrarische producten voor derden. Voorbeelden van agrarisch verwante bedrijven zijn:
- groencomposteringsbedrijven;
- hoveniersbedrijven;
- proefbedrijven;
- agrarisch loonbedrijf;
- bijenhouderij.
2.14 agrarische waarden
de waarden die rechtstreeks verband houden met de mogelijkheden voor de uitoefening van een doelmatige agrarische bodem-, en/of bedrijfsexploitatie.
2.15 antennedrager
een antennemast of andere constructie die is bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
2.16 antenne-installatie
een installatie die bestaat uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
2.17 archeologisch monument
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
2.18 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister van OCW) en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
2.19 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
2.20 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
2.21 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
2.22 bebouwingslint
een weg met aan weerszijden een op de verbeelding ter plaatse van de aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' aangegeven zone waarbinnen ruimere mogelijkheden geboden worden voor verschillende ruimtelijke en functionele ontwikkelingen.
2.23 bebouwingsoppervlakte
het oppervlak van het bouwvlak, bestemmingsoppervlak, dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.
2.24 bed en breakfast
het bedrijfsmatig, ondergeschikt aan de woonfunctie en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of seizoenarbeiders.
2.25 bedrijf
een inrichting of instelling die is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten - met uitzondering van beroepen aan huis -, daaronder niet begrepen een seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit.
2.26 bedrijf aan huis
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen in bijlage 22ac.4 ‘Overzicht beroep of bedrijf aan huis’.
2.27 bedrijfsmatig
deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.
2.28 bedrijfsvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
2.29 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één bedrijf.
2.30 bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op dan wel bij een terrein, dienend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen, wiens huisvesting ter plaatse, gelet op de bedrijfsvoering, noodzakelijk is.
2.31 beeldkwaliteit
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
2.32 begane grond
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
2.33 beroep aan huis
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen bijlage 22ac.4 ‘Overzicht beroep of bedrijf aan huis’.
2.34 bestaand
situatie ten tijde van inwerkingtreding van het TAM-IMRO omgevingsplan.
2.35 functiegrens
de grens van een functievlak.
2.36 functievlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
2.37 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.38 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met uitzondering van een overkapping.
2.39 bodemgevoelig gebouw
Bodemgevoelig gebouw als bedoeld in artikel 5.89g van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2.40 bodemgevoelige locatie
Bodemgevoelige locatie als bedoeld in artikel 5.89h van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
2.41 bodemingreep
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologisch) bodemarchief.
2.42 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
2.43 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
2.44 bouwlaag
een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.
2.45 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd.
2.46 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
2.47 buitenopslag
het opslaan van goederen anders dan in gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
2.48 caravanstalling
een stallingsruimte voor caravans, campers en vouwwagens.
2.49 cultuurhistorische waarde
de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied.
2.50 dagrecreatie
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
2.51 dak
een gesloten boven beëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.
2.52 dakhelling
de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak.
2.53 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca-activiteiten.
2.54 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
2.55 egaliseren
het vlak of gelijk maken van de grond.
2.56 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
2.57 erfafscheiding
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
2.58 evenement
elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.
2.59 evenemententerrein
een terrein dat is bedoeld voor en dat qua ligging, toegankelijkheid, ondergrond en omvang geschikt is voor het houden van eenmalige dan wel periodiek terugkerende tijdelijke evenementen die een grote verkeersaantrekkende werking kunnen hebben.
2.60 extensief agrarisch grondgebruik
een vorm van grondgebonden landbouw, zoals beweiding in lage veebezetting en de verbouw van akkerbouwproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en / of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
2.61 extensieve dagrecreatie
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals fietsen, vissen, wandelen, paardrijden, roeien en fietsen.
2.62 extensiveringsgebied
een gebied waarbinnen de woonbestemming of de natuurbestemming het primaat heeft en waarbinnen uitbreiding, hervestiging, nieuwvestiging en omschakeling niet mogelijk is.
2.63 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
2.64 gebruiksgerichte paardenhouderij
een paardenhouderij waar het gebruik van paarden voorop staat, dat wil zeggen ten behoeve van recreatie en sport.
2.65 geluidsgevoelige functie
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt.
2.66 geluidsgevoelig object
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.
2.67 geurgevoelige functie
In een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geurgevoelig object wordt aangemerkt.
2.68 geurgevoelig object
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geurgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.
2.69 gewasbeschermingsmiddel
Middel, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaat uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten, en die bestemd zijn voor een van de volgende toepassingen:
- De bescherming van planten of plantaardige producten tegen alle schadelijke organismen of het verhinderen van de werking van dergelijke organismen, tenzij deze middelen worden beschouwd als middelen die vooral om hygiënische redenen worden gebruikt veeleer dan ter bescherming van planten of plantaardige producten;
- Het beïnvloeden van de levensprocessen van planten, zoals het beïnvloeden van hun groei, voor zover het niet gaat om nutritieve stoffen;
- De bewaring van plantaardige producten, voor zover die stoffen of middelen niet onder bijzondere communautaire bepalingen inzake bewaarmiddelen vallen;
- De vernietiging van ongewenste planten of delen van planten, met uitzondering van algen tenzij de producten op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten;
- De beperking of voorkoming van de ongewenste groei van planten, met uitzondering van algen tenzij de producten op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten.
2.70 groepsaccommodatie
een (gedeelte) van een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk recreatief nachtverblijf en dat qua doel, omvang, toegankelijkheid en bereikbaarheid geschikt is voor tijdelijk (nacht)verblijf van groepen.
2.71 hartlijn
het midden van een leiding.
2.72 hemelwaterbassin
De opvang van water in een bassin, al dan niet vermengd met circulatiewater, bij een (agrarisch) bedrijf, uitgevoerd in de vorm van een voorziening op of in de grond of in de vorm van een bouwwerk geen bouwwerk zijnde.
2.73 hoofdgebouw
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
2.74 hoofdverblijf
het centrum van iemands sociaal maatschappelijk leven.
2.75 huishouden
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
2.76 internetverkoop
verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd.
2.77 inwoning
het bewonen van een gedeelte van een woning welke door een ander huishouden in gebruik is genomen.
2.78 kamerverhuur
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
2.79 kampeerboerderij
een voormalig agrarisch bedrijfsgebouw dat is ingericht als groepsaccommodatie.
2.80 kampeermiddel
een onderkomen dat of een voorziening die onder welke benaming ook uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot tijdelijk recreatief gebruik als logies-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen, niet zijnde een bouwwerk waarvoor bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunning vereist is, waaronder een stacaravan/chalet, camper, kampeerauto, stacaravan inclusief voortent, tent met bijzettent, tentwagen of enig ander onderkomen of voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze kampeermiddelen geheel of ten dele blijvend zijn bedoeld of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor tijdelijk recreatief nachtverblijf.
2.81 kampeerplaats
een in of op het terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek voor het plaatsen of geplaatst houden van maximaal een kampeermiddel ten behoeve van tijdelijk recreatief nachtverblijf.
2.82 kampeerterrein
terrein met daarbij behorende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.
2.83 kelder
een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is.
2.84 kleinschalig kampeerterrein
terrein met daarbij horende voorzieningen en blijkens de inrichting bestemd en geschikt om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van maximaal 25 kampeermiddelen.
2.85 landschappelijke waarde
een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.
2.86 logies
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.
2.87 maaiveld
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk.
2.88 manege
een zelfstandig dagrecreatief bedrijf voor het beoefenen van de paardensport dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterrein of in de omgeving ervan te rijden en/of te trainen (dressuur) met manegepaarden, die gestald worden op het manegeterrein.
2.89 mantelzorg
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
2.90 milieugevoelig object
gebouwen of terreinen die naar hun aard of functie gevoelig zijn voor de invloed van milieubelastende activiteiten, waaronder in ieder geval begrepen:
- woningen en bijbehorende bouwwerken waarin mensen verblijven;
- onderwijs-, gezondheids- en kinderopvangvoorzieningen;
- verblijfsruimten voor recreatief nachtverblijf of logies;
- andere functies waarbij langdurig verblijf van personen plaatsvindt.
2.91 natuurwaarde
een waarde die aan een gebied is toegekend in verband met de aanwezige biotopen, bijzondere flora en fauna, ecologische samenhang en structuren van dat gebied.
2.92 niet-agrarisch verwant bedrijf
een niet-industrieel bedrijf of inrichting in het buitengebied, gericht op het verlenen van diensten of producten aan particulieren of bedrijven, dat door de aard van de activiteiten niet verbonden is met het buitengebied en in de regel vooral voorkomt op bedrijventerreinen of in de bebouwde kom.
2.93 nok
horizontale snijlijn van twee dakvlakken/ bovenste rand van een dak.
2.94 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.95 ondergeschikt
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.
2.96 ondergronds bouwen
bouwen onder peil.
2.97 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.
2.98 paardrijbak
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.
2.99 peil
- voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van de bouw;
- voor bouwwerken in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld na egalisatie.
2.100 permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken.
2.101 permanente chalet
een permanent bouwwerk, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen.
2.102 plat dak
een dak zonder dakhelling.
2.103 plattelandswoning
een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarisch bedrijf die door een derde bewoond mag worden en die wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
2.104 productie gebonden paardenhouderij
een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voorbrengen (fokken), africhten en trainen en verhandelen van paarden.
2.105 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
2.106 recreatie
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
2.107 recreatief medegebruik
medegebruik houdt in dat de recreatieve activiteiten ondergeschikt dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.
2.108 recreatief nachtverblijf
een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf gedurende de nachtperiode voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
2.109 schuilgelegenheid
een open overkapping die aan maximaal drie zijden is omsloten door wanden en waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang met als doel bescherming tegen weersomstandigheden gedurende het gehele jaar, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan.
2.110 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden, waaronder:
bordeel;
erotische-massagesalon;
parenclub;
prostitutiebedrijf;
seksautomatenhal;
seksbioscoop;
sekssauna;
sekstheater.
2.111 stacaravan/chalet
een kampeermiddel onder welke benaming ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot logies-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over korte afstand naar een vaste standplaats kan worden verreden, doch dat niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen. L vormige en dubbele kampeermiddelen zijn ook toegestaan met dien verstande dat de verschillende onderdelen van het kampeermiddel afzonderlijk, dan wel in zijn geheel verrijdbaar is.
2.112 verblijfsrecreatie
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtgebruik centraal staat.
2.113 verkoopvloeroppervlakte
de totale oppervlakte van het gedeelte van de bedrijfsvloeropppervlakte waarin de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank zich bevinden.
2.114 verwevingsgebied
een gebied dat is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of de functies van het gebied zich daartegen niet verzetten.
2.115 voorgevel
gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
2.116 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
2.117 vrijstaand bijbehorend bouwwerk
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.118 waterberging
gebieden die integraal deel uitmaken van het watersysteem en die periodiek vanuit het oppervlaktewatersysteem kunnen overstromen.
2.119 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
2.120 weg
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
2.121 wet/wettelijke regelingen
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten of wettelijke regelingen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het omgevingsplan.
2.122 nutsvoorziening
een voorziening voor het op het openbare net aangesloten voorziening van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, alsmede containers voor glas, kleding, afval, plastic etc.
2.123 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.
2.124 woningsplitsing
het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is /zijn één of meer geheel gesloten woningscheidende wand(-en) aanwezig.
2.125 zelf voortgebrachte en streekeigen producten
producten die zijn geproduceerd op een functionerend agrarisch bedrijf en zowel qua grondstoffen als qua productieproces afkomstig zijn uit noord- of midden Limburg of zuidoost Noord-Brabant, met uitzondering van mest.
2.126 zolder
ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
2.127 zwembad
een private voorziening behorende bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.
Artikel 3 Toepassingsbereik
- De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
- De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met in dit hoofdstuk.
- De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Peelweg 2 Kessel, waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.TAMOPH22ac-ON01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
De meet- en rekenbepalingen, in aanvulling op a bedoeld in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, en de volgende meet- en rekenbepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hier niet is afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 t/m 4.15.
4.1 Afstand tot de bouwvlak-/ functiegrens
Tussen de grens van een bouwvlak-/ functie en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
4.2 Afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken
Tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
4.3 Bedrijfsvloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n) binnen een functie die wordt/worden gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
4.4 Oppervlakte van een bouwvlak/functievlak
De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden binnen een bouwvlak/functievlak. Daar waar op de verbeelding twee of meer bouwvlakken/functievlakken door middel van de aanduiding ‘relatie’ met elkaar zijn verbonden, gelden die bouwvlakken/functievlakken bij de toepassing van deze regels als één bouwvlak/functievlak.
4.5 Oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
4.6 Vloeroppervlakte van een bouwwerk
De totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).
4.7 Oppervlakte van de bodemingreep
Het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.
4.8 Oppervlakte van een overkapping
Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
4.9 Bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen.
4.10 Dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
4.11 Breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
Buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
4.12 Goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
4.13 Inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
4.14 Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het bouwkundige peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
4.15 Overschrijding van de bouwvlak-, c.q. functiegrenzen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mats de overschrijding van de bouwvlak-, c.q. functiegrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
Artikel 5 Aanvraagvereisten
De aanvraagvereisten, bedoel in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan de locatie toebedeelde functies.
2 Functies en activiteiten
7.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Agrarisch’.
7.2 Functieomschrijving
Een als ‘Agrarisch’ aangewezen locatie heeft de volgende functies:
- agrarisch bedrijfsmatig gebruik, met dien verstande dat het bedrijfsmatig houden van landbouwhuisdieren niet is toegestaan;
- agrarisch hobbymatig gebruik;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing Peelweg 2 Kessel’ de landschappelijke inpassing van de bebouwing, overeenkomstig het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 22ac.1 bij deze planregels en overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 7.4.2;
- ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – spuitvrije zone’ is het verboden om zonder omgevingsvergunning gewasbeschermingsmiddelen toe te passen;
- ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – milieugevoelige objecten uitgesloten’ zijn milieugevoelige objecten niet toegestaan;
Met daaraan ondergeschikt:
- evenementen;
- extensief dagrecreatief medegebruik;
- groenvoorzieningen;
- paden- en ontsluitingsvoorzieningen;
- boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
7.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
7.3.1 Verbod op het bouwen van gebouwen
In afwijking van/in het aanvulling op artikel 22.29 geldt dat het verboden is om gebouwen te bouwen op gronden die zijn aangewezen als ‘Agrarisch’.
7.3.2 Beoordelingsregels bouwen van een gebouw in de vorm van een schuilgelegenheid
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.29 en
subsubparagraaf 7.3.1 geldt dat het uitsluitend is toegestaan om
een schuilgelegenheid te bouwen op gronden die zijn aangewezen als ‘Agrarisch’.
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een schuilgelegenheid wordt uitsluitend verleend
onder de volgende voorwaarden:
- per kadastraal perceel met een minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één schuilgelegenheid toegestaan;
- de maximale bouwhoogte bedraagt 3 meter;
- de maximale oppervlakte van de schuilgelegenheid bedraagt:
- 25 m2 bij een kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
- 40 m2 bij een kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
- de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
- de schuilgelegenheid is inpasbaar ten opzichte van de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische, archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
- de schuilgelegenheid wordt niet uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
- de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd aansluitend aan het aangrenzende bouwvlak, dan wel zoveel mogelijk geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
- opslag is niet toegestaan;
- er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
7.3.3 Beoordelingsregels bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde (behorende bij de binneplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken, geen gebouw zijnde (artikel 22.27 en 22.36))
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bouwwerken, geen gebouw zijnde.
7.3.3.1 Erf- en terreinafscheidingen
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in de vorm van een erfafscheiding wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- er is sprake van een erf- of terreinafscheiding met een open constructie;
- de maximale bouwhoogte van de erf- of terreinafscheiding bedraagt 1,50 meter.
7.3.3.2 Hoogzit
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in de vorm van
een hoogzit voor de uitoefening van de jacht of natuurstudie wordt uitsluitend verleend onder de
volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden.
7.3.3.3 Voederberging of voederruif
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde in de vorm van een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt;
- de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van actuele en bestaande natuur, landschappelijke,
- cultuurhistorische, abiotische en archeologische waarden.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met dit TAM-IMRO omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- kamperen;
- detailhandel;
- paardenbakken;
- het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen;
- schuilgelegenheden;
- containervelden;
- mest/sleufsilo's;
- parkeren, behoudens toegestaan krachtens artikel 7 lid 2 sub g;
- nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf;
- evenementen;
- het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband en andere lawaaisporten;
- (buiten)opslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.
7.4.2 Voorwaardelijke verplichting – landschappelijke inpassing Peelweg 2 Kessel
Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22ac Peelweg 2, Kessel, dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijke inpassingsplan ‘Peelweg 2, Kessel’ d.d. 13 november 2025 zoals opgenomen in bijlage 22ac.1 bij deze planregels, gerealiseerd te zijn en tevens dient het landschappelijke inpassingsplan in stand te worden gehouden.
7.4.3 Voorwaardelijke verplichting – uitvoeren bodemonderzoek 5740
7.4.3.1 Verbod gebruik bodem
Het is verboden om op verdachte deellocaties, zoals beschreven in het vooronderzoek B3733 ‘Vooronderzoek Peelweg Kessel’, d.d. 3 juni 2025 , bijgevoegd als
bijlage 22ac.2 van deze planregels, de gronden te gebruiken en/of te doen laten gebruiken en/of in gebruik te geven voor de functie zoals beschreven in
artikel 7 lid 2, zonder omgevingsvergunning.
7.4.3.2 Uitzonderingen
- Het bepaalde in subsubsubparagraaf 8.7.5.1 is niet van toepassing op gronden die niet zijn aangemerkt als verdachte deellocaties, zoals beschreven in het vooronderzoek B3733 Vooronderzoek Peelweg Kessel”, d.d. 3 juni 2025.
7.4.3.3 Beoordelingsregels gebruik bodem
Een omgevingsvergunning voor het gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven van gronden wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- Uit verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik; of;
- dat eventuele bodemverontreiniging op toereikende wijze is gesaneerd; of
- anderszins aanvaardbaar is bevonden door het bevoegd gezag.
7.4.3.4 Aanvraagvereisten gebruik bodem
Het gebruik van de gronden en het oprichten van bouwwerken conform de functieomschrijving in
artikel 7 lid 2 is uitsluitend toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Voorafgaand aan het gebruiken van de gronden, het oprichten van nieuwe gebouwen en/of het uitbreiden van bestaande gebouwen op de gronden als bedoeld in artikel 7 lid 2, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek.
- Het verkennend booronderzoek omvat ten minste:
- zeven boringen per hectare, gelijkmatig verspreid over het onderzoeksgebied; en
- twee proefputjes ter verificatie van de resultaten van het booronderzoek.
- De resultaten van het archeologisch onderzoek dienen te worden vastgelegd in een rapportage die ter beoordeling aan het bevoegd gezag wordt overgelegd. Het bevoegd gezag kan, op basis van de uitkomsten van het onderzoek, nadere voorwaarden stellen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden.
7.4.3.5 Voorwaardelijke verplichting – sloop van gebouwen
Het gebruik van de gronden en het oprichten van bouwwerken conform de functieomschrijving in
artikel 7 lid 2 is uitsluitend toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het is alleen toegestaan de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor de functie ‘wonen’
- nadat de bestaande bebouwing, zoals bedoeld in bijlage 22ac.3, is gesloopt.
- de te slopen oppervlakte aan bebouwing bedraagt 2.443,58 m2, zoals aangegeven in bijlage 22ac.3 bij deze planregels;
- de bebouwing die in het kader van deze verplichting wordt gesloopt, mag niet opnieuw worden opgericht of op enige wijze worden teruggebouwd.
7.5 Vergunningplicht voor afwijken van de functieregels
7.5.1 Beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor het afwijken
In afwijking van het bepaalde in
subsubparagraaf 7.4.1 sub c, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor de inrichting en het gebruik van gronden als paardrijbak, met dien verstande dat:
- de paardrijbak uitsluitend mag worden gebouwd direct aansluitend aan een bouwvlak van de functie ‘Wonen’;
- aangetoond moet worden dat binnen het aangrenzende bouwvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van een paardrijbak;
- de oppervlakte maximaal 20 x 40 m bedraagt;
- de paardrijbak mag worden omheind door een bouwwerk geen gebouw zijnde in de vorm van een open afscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1,50 meter;
- in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
7.5.2 Beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor het afwijken
In afwijking van het bepaalde in
subsubparagraaf 7.4.1 sub j, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het houden van evenementen, met dien verstande dat:
- het een tijdelijk of periodiek terugkerend tijdelijk evenement, per locatie maximaal drie keer per jaar voor een aaneengesloten periode van drie dagen, betreft, inclusief op- en afbouw;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;
- in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.
8.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Wonen’.
8.2 Functieomschrijving
Een als ‘Wonen’ aangewezen locatie heeft de volgende functies:
- wonen;
- paardrijbakken t.b.v. het hobbymatig houden van paarden;
- uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 8.7.3;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van groen – landschappelijke inpassing Peelweg 2 Kessel’ de landschappelijke inpassing van de bebouwing, overeenkomstig het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 22ac.1 bij deze planregels en overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 8.7.4;
- evenementen, overeenkomstig het bepaalde in subsubparagraaf 8.7.2;
- ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – milieugevoelige objecten uitgesloten’ zijn milieugevoelige objecten niet toegestaan;
met de daarbij behorende
- groenvoorzieningen;
- tuinen, erven en terreinen;
- paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
- boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.3 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan gelden tevens de volgende beoordelingsregels.
8.3.1 Beoordelingsregels bouwen van een hoofdgebouw (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken (artikel 22.29))
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.29 gelden de volgende regels voor hoofdgebouwen.
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw in de vorm van een woning wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- de woning mag uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
- per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
- de voorgevel van de woning wordt gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
- de inhoud van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 1.000 m3 , met dien verstande dat:
- ter plaatse van de aanduiding ‘maximum inhoud vrijstaand bijbehorend bouwwerk (m3)’ een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag worden opgericht met een maximale inhoud van de op de verbeelding aangeduide inhoud;
- de inhoud van het onder 1 bedoelde vrijstaande bijbehorend bouwwerk niet wordt meegeteld bij het in dit lid genoemde maximale inhoudsmaat van 1.000 m³;
- de goothoogte van een woning bedraagt maximaal 6 meter;
- de bouwhoogte van een woning bedraagt maximaal 9 meter.
8.3.2 Beoordelingsregels voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bijbehorende bouwwerken (artikel 22.27 en 22.36))
In afwijking van/ in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bijbehorende bouwwerken.
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 1 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
- de afstand tussen de woning en de bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 meter;
- de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,30 meter;
- de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 meter.
8.3.3 Beoordelingsregels voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde (behorende bij de binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteiten bouwwerken, geen gebouw zijnde (artikel 22.27 en 22.36))
In afwijking van/ in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van:
- erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt;
- erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
- omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
- lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
- per woning is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, met dien verstande dat:
- de afstand van het zwembad tot de woning maximaal 15 meter bedraagt;
- de oppervlakte van het zwembad maximaal 30 m2 bedraagt;
- het bouwen van één overkapping aan de achter- of zijgevel van de woning is toegestaan, mits de oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt.
8.4 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken – uitvoeren bodemonderzoek NEN5740
In afwijking van/ in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden de volgende regels voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.4.1 Verbod bouwen bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie
Het is verboden om op verdachte deellocaties, zoals beschreven in het vooronderzoek B3733 ‘Vooronderzoek Peelweg Kessel’, d.d. 3 juni 2025, bijgevoegd als bijlage 22ac.2 van deze planregels, een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie te bouwen.
8.4.2 Uitzonderingen
- Het bepaalde in subsubparagraaf 8.4.1 is niet van toepassing op bodemgevoelige gebouwen die gerealiseerd worden op gronden die niet zijn aangemerkt als verdachte deellocaties, zoals beschreven in het vooronderzoek B3733 Vooronderzoek Peelweg Kessel”, d.d. 3 juni 2025.
8.4.3 Beoordelingsregels bouwen bodemgevoelig op een bodemgevoelige locatie
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- Uit verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik; of;
- dat eventuele bodemverontreiniging op toereikende wijze is gesaneerd; of
- anderszins aanvaardbaar is bevonden door het bevoegd gezag.
8.4.4 Aanvraagvereisten bouwen bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, zoals bedoeld in
subsubparagraaf 8.4.1, worden voor toetsing in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN5740.
8.5 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing en aan de inrichting van het functievlak:
- ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
- ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
- ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
8.6 Vergunningsplicht voor afwijken
8.6.1 Beoordelingsregels voor een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de afstand tot de weg
In afwijking van het bepaalde in
subsubparagraaf 8.3.1 sub c, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het verkleinen van de bestaande afstand van het hoofdgebouw tot de functie ‘Verkeer’, met dien verstande dat:
- de afstand tot de functie ‘Verkeer’ minimaal 5 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijk, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
8.7 Specifieke gebruiksregels
8.7.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met dit TAM-IMRO omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- geluidzoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
- kamerverhuur;
- kamperen;
- woningsplitsing;
- detailhandel;
- evenementen, behoudens toegestaan krachtens subsubparagraaf 8.7.2;
- permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en gebouwen, geen woning zijnde;
- opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
- buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
8.7.2 Evenementen
Evenementen zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.
8.7.3 Beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf aan huis bij de woning, als opgenomen in het ‘Overzicht beroep of bedrijf aan huis’ (bijlage 22ac.4 bij deze regels) of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen of bedrijven, wordt geacht in overeenstemming te zijn met de woonfunctie en is toegestaan, mits;
- de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
- degene die gebruiker is van de woning, tevens degene is die het beroep of bedrijf aan huis uitoefent;
- maximaal 50 m2 van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor beroep en bedrijf aan huis;
- het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
- het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
- internetverkoop slechts is toegestaan indien er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen producten niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden. Opslag ten behoeve van internetverkoop is mogelijk binnen de bestaande bebouwing tot maximaal 50 m² waarbij ter plaatse opslag en verzending plaatsvindt. Internetverkoop waarbij ter plaatse alleen de elektronische transactie plaatsvindt en geen opslag en verzending plaatsvindt is zonder meer toegestaan;
- er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis gebonden beroep/bedrijf;
- er geen buitenopslag plaatsvindt;
- reclame-uitingen ten dienste van het beroep of bedrijf aan huis beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in de voor- of zij tuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.
8.7.4 Voorwaardelijke verplichting – landschappelijke inpassing Peelweg 2 Kessel
Binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22ac Peelweg 2 Kessel, dient de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijke inpassingsplan ‘Peelweg 2 Kessel’ d.d. 13 november 2025 zoals opgenomen in
bijlage 22ac.1 bij deze planregels, gerealiseerd te zijn en tevens in stand dienen te worden gehouden. Na deze periode is het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de bebouwing en gronden ter plaatse van de functie ‘Wonen’ alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing zoals bedoeld in
artikel 8 lid 2 sub d conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 22ac.1 bij deze regels, is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.
8.7.5 Voorwaardelijke verplichting – uitvoeren bodemonderzoek 5740
8.7.5.1 Verbod gebruik bodem
Het is verboden om op verdachte deellocaties, zoals beschreven in het vooronderzoek B3733 ‘Vooronderzoek Peelweg Kessel’, d.d. 3 juni 2025, bijgevoegd als bijlage 22ac.2 van deze planregels, de gronden te gebruiken en/of te doen laten gebruiken en/of in gebruik te geven voor de functie zoals beschreven in
artikel 8 lid 2, zonder omgevingsvergunning.
8.7.5.2 Uitzonderingen
- Het bepaalde in subsubsubparagraaf 8.7.5.1 is niet van toepassing op gronden die niet zijn aangemerkt als verdachte deellocaties, zoals beschreven in het vooronderzoek B3733 Vooronderzoek Peelweg Kessel”, d.d. 3 juni 2025;
- Het verbod in subsubsubparagraaf 8.7.5.1 is evenmin van toepassing op bestaande woningen, tot 2 jaar nadat dit TAM-omgevingsplan onherroepelijk is geworden;
- Indien binnen de termijn zoals gesteld in lid 2 geen verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd, is het verbod vanaf dat moment alsnog van toepassing.
8.7.5.3 Beoordelingsregels gebruik bodem
Een omgevingsvergunning voor het gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven van gronden wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
- Uit verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik; of;
- dat eventuele bodemverontreiniging op toereikende wijze is gesaneerd; of
- anderszins aanvaardbaar is bevonden door het bevoegd gezag.
8.7.5.4 Aanvraagvereisten gebruik bodem
Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor gebruiken en/of te doen en/of te doen laten gebruiken en/of in gebruik te geven van gronden, zoals bedoeld in
subsubsubparagraaf 8.7.5.1, worden voor toetsing in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- een verkennend bodemonderzoek overeenkomstig NEN5740.
8.7.6 Voorwaardelijke verplichting – uitvoeren archeologisch onderzoek
Het gebruik van de gronden en het oprichten van bouwwerken conform de functieomschrijving in
artikel 8 lid 2 is uitsluitend toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- Voorafgaand aan het gebruiken van de gronden, het oprichten van nieuwe gebouwen en/of het uitbreiden van bestaande gebouwen op de gronden als bedoeld in artikel 8 lid 2, dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek in combinatie met een verkennend booronderzoek.
- Het verkennend booronderzoek omvat ten minste:
- zeven boringen per hectare, gelijkmatig verspreid over het onderzoeksgebied; en
- twee proefputjes ter verificatie van de resultaten van het booronderzoek.
- De resultaten van het archeologisch onderzoek dienen te worden vastgelegd in een rapportage die ter beoordeling aan het bevoegd gezag wordt overgelegd. Het bevoegd gezag kan, op basis van de uitkomsten van het onderzoek, nadere voorwaarden stellen ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden.
8.7.7 Voorwaardelijke verplichting – sloop van gebouwen
Het gebruik van de gronden en het oprichten van bouwwerken conform de functieomschrijving in
artikel 8 lid 2 is uitsluitend toegestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- het is alleen toegestaan de gronden en/of bouwwerken te gebruiken voor de functie ‘wonen’ nadat de bestaande bebouwing, zoals bedoeld in bijlage 22ac.3, is gesloopt.
- de te slopen oppervlakte aan bebouwing bedraagt 2.443,58 m2, zoals aangegeven in bijlage 22ac.3 bij deze planregels;
- de bebouwing die in het kader van deze verplichting wordt gesloopt, mag niet opnieuw worden opgericht of op enige wijze worden teruggebouwd.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 4
9.1 Toepassingsbereik
De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie 4’.
9.2 Functieomschrijving
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) mede bestemd voor:
- de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
9.3.1 Bouwverbod
Op of in de voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 40 centimeter en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;
- een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
- gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit omgevingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
9.4 Afwijken van de bouwactiviteiten
9.4.1 Afwijken van de bouwactiviteiten ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde in
subsubparagraaf 9.3.1, ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
- door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
- een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
- naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
- door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de bij het onderzoek vastgestelde diepteligging van het archeologisch relevante niveau.
9.4.2 Voorwaarden verlenen binnenplanse omgevingsactiviteit
Het bevoegd gezag kan de binnenplanse omgevingsplanactiviteit verlenen wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
- schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de binnenplanse omgevingsactiviteit verbonden voorschriften.
9.4.3 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het bouwen
In de situatie zoals bedoeld in
subsubparagraaf 9.4.2 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de binnenplanse omgevingsplanactiviteit:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.5 Binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
- grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
- het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
- waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
- het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
- het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
- het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
- het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
- het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
- het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
- het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
- het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
9.5.2 Uitzonderingen
- maximaal 40 centimeter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen als genoemd in subsubparagraaf 9.5.1 h, l, en m;
- een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 250 m²;
- ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
- het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
- het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 40 centimeter onder maaiveld wordt geroerd;
- plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit omgevingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
- Het verbod als bedoeld in subsubparagraaf 9.5.1 is ook niet van toepassing indien:
- naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat de grond reeds verstoord is;
- de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan 40 centimeter onder maaiveld, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld in subsubparagraaf 9.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen binnenplanse omgevingsactiviteit voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
- de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld in subsubparagraaf 9.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen binnenplanse omgevingsactiviteit voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
9.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden in
subsubparagraaf 9.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
9.5.4 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in
subsubparagraaf 9.5.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 4' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
- de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
- in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
- in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
- Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
9.5.5 Voorwaarden verlenen binnenplanse omgevingsplanactiviteit
Het bevoegd gezag verleent de binnenplanse omgevingsplanactiviteit wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
- de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
- schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de binnenplanse omgevingsplanactiviteit verbonden voorschriften.
9.5.6 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteit
In de situatie als bedoeld in
subsubparagraaf 9.5.5 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan de binnenplanse omgevingsplanactiviteit:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijven bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwregels
11.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
11.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
- ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk;
- het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil;
- de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
- bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte en de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet in aanmerking genomen.
11.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde in
subsubparagraaf 11.1.2 sub c, voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
- de waterhuishouding niet wordt verstoord;
- geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
11.1.4 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
11.2 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
11.2.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. Indien de inhoud of oppervlakte van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing' op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedraagt dan de maximale toegestane inhoud, is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan.
11.2.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan minder bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
12.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit omgevingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven functie(s).
12.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het omgevingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
- een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- straatprostitutie;
- mantelzorg en inwoning;
- nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
- nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
- als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke functie onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de functie gerichte gebruik van de gronden.
12.3 Vergunningplicht voor afwijken gebruiksactiviteiten
12.3.1 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de bestaande inhoud van de woning en/of bijbehorende bouwwerken éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien verstande dat:
- de ontwikkeling in voldoende mate gericht moet zijn op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- geen aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
12.3.2 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van woningen ten behoeve van bed en breakfast, met dien verstande dat:
- de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' of'concentratiegebied glastuinbouw 2';
- het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 15 meter van de woning zijn gelegen;
- de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de woning;
- maximaal 80 m² mag worden ingericht voor bed en breakfast, met dien verstande dat de woning een inhoud heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbare oppervlakte van minimaal 120 m²;
- er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
- het ontbijt wordt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte genuttigd;
- door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als een zelfstandige woning;
- uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
- in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- overnachting en of logies in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden arbeid valt niet binnen de omschrijving bed en breakfast;
- de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als voorwaarde aan de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
- in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de parkeerbalans in de directe omgeving;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
12.3.3 Afwijken ten behoeve van mantelzorg en inwoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning voor een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde in
artikel 12 lid 2 sub d ten behoeve van mantelzorg en inwoning in de woning en/of bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
- mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan in de woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorend bouwwerk betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het hoofdgebouw en de vloeroppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
- er geen tweede woning ontstaat;
- de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
- er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
- in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
- in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
- geen aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de omgevingsvergunning na beëindiging van de situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.
12.4 Afwijken ten behoeve van de landschappelijke inpassing
Voor zover de bouw- dan wel gebruiksregels in dit plan een landschappelijk inpassing vereisen, kunnen burgemeester en wethouders met een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van de oorspronkelijke vastgelegde landschappelijke inpassing, onder de voorwaarden dat:
- de nieuwe inpassing past bij de kwaliteiten van de omgeving c.q. het landschap;
- de oppervlakte van de inpassing tenminste gelijk blijft;
- geen aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid.
Artikel 13 Algemene aanduidingsregels
13.1 Milieuzone – spuitvrije zone
13.1.1 Binnenplanse vergunning voor omgevingsplanactiviteit toepassen gewasbeschermingsmiddelen
Het is ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – spuitvrije zone’ verboden om zonder omgevingsvergunning gewasbeschermingsmiddelen toe te passen.
13.1.2 Beoordelingsregels vergunning voor omgevingsplanactiviteit toepassen gewasbeschermingsmiddelen
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend als naar oordeel van het bevoegd gezag de mogelijke nadelige effecten van driftblootstelling op de gezondheid ter plaatse van objecten en locaties waar mensen langdurig (kunnen) verblijven, aanvaardbaar zijn.
13.1.3 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteiten toepassen gewasbeschermingsmiddelen
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoeksrapportage naar de gezondheidsrisico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
13.2 Milieuzone – milieugevoelige objecten uitgesloten
13.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘milieuzone – milieugevoelige objecten uitgesloten’ zijn milieugevoelige objecten niet toegestaan.
13.3 Reconstructiewetzone – extensiveringsgebied
13.3.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone – extensiveringsgebied’ zijn de gronden tevens bestemd als extensiveringsgebied.
13.4 reconstructiewetzone – verwevingsgebied
13.4.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bestemd als verwevingsgebied.
13.5 wetgevingzone – wijzigingsgebied 1 ob
13.5.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 1 ob' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van oude verdichte/besloten bouwlanden.
13.6 wetgevingzone – wijzigingsgebied 2 ko
13.6.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2 ko' zijn de gronden tevens bestemd voor instandhouding van kleinschalige halfopen ontginningslandschappen.
13.7 provinciale ontwikkelingszone groen
13.7.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding ‘ontwikkelingszone groen’ zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van groen.
Artikel 14 Algemene beoordelingsregels
14.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Het is verboden om zonder binnenplanse omgevingsplanactiviteit:
- de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- of bouwhoogten te overschrijden;
- de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen te overschrijden door:
- dichter op de bouwvlakgrens te bouwen dan is voorgeschreven;
- de voorgevelrooilijn te overschrijden met een (bedrijfs-)woning en/of bijgebouw.
14.1.1 Beoordelingsregel omgevingsvergunning afwijken goot- of bouwhoogte
De binnenplanse omgevingsplan activiteit zoals bedoeld in
artikel 14 lid 1 sub a wordt slechts verleend indien en voor zover:
- een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogte met ten hoogste 10% worden overschreden.
14.1.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning overschrijding bouwgrenzen
De binnenplanse omgevingsplanactiviteit zoals bedoel in
artikel 14 lid 1 sub b wordt slechts verleend indien en voor zover:
- een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- de voorgeschreven afstand van 5 meter tot de bouwvlakgrens wordt verminderd tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat:
- de landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
- een (bedrijfs-)woning en/ of bedrijfsgebouw vóór of achter de voorgeschreven voorgevelrooilijn wordt gebouwd;
- de afstand tot de functie ‘Verkeer’, ‘Water’, ‘Water-Rivier’, of ‘Natuur’ minimaal 3 meter bedraagt;
- er geen aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat, de milieusituatie, de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
Artikel 15 Overige regels
15.1 Wetten/wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan.
15.2.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op de grond van dit artikel gestelde parkeernormen, tenzij er een ontheffing is verleend op grond van hoofdstuk 4 van de Nota Parkeernormen.
15.2.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de Nota Parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota.
15.2.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte worden voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de Nota Parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota.
15.2.4 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachten deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
- een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%.
- het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.