Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j Pius park, Panningen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1894.TAMOPH22j-VG01

Regels

 
Preambule
Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van de ontwikkeling op de locatie ‘Pius park’ en is als nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22j) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 11.1 lid 2 Besluit elektronische publicaties. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.
 
De in dit op www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk [22j] van het omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord ‘Artikel’, na de spatie en direct voor het artikel nummer ‘[22j]’ gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct na voor het nummer van de bijlage ‘[22j]’ gelezen worden.
 
1 Algemene bepalingen
 
Artikel 1 Begripsbepalingen
 
Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:
 
1.1 Begripsbepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van het omgevingsplan, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk;
 
Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen
 
2.1 Plan
het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22j ‘Pius park, Panningen’ met identificatienummer NL.IMRO.1894.TAMOPH22j-VG01 van de gemeente Peel en Maas
 
2.2 Omgevingsplan
Omgevingsplan van de gemeente Peel en Maas .
 
Artikel 3 Toepassingsbereik
 
3.1 Verhouding ruimtelijke regels omgevingsplan tijdelijk deel
De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
 
3.2 Verhouding met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van rechtswege (bruidsschat)
De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
 
3.3 Geometrische afbakening reikwijdte TAM-omgevingsplan
De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie ‘Pius park, Panningen’ waarvan de geometrisch bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.TAMOPH22j-VG01 zoals vastgelegd op www.ruimtelijkeplannen.nl.
 
Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen
 
De meet- en rekenbepalingen, in aanvulling op a bedoeld in artikel 22.24 van dit omgevingsplan, en de volgende meet- en rekeningbepalingen en zijn overeenkomstige toepassing op het meten van waarden die in dit hoofdstuk in m, m² of m³ zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in het bepaalde in 3.1 tot en met 3.7.
 
4.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
4.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
4.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
4.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van onderschikte bouwdelen als bedoeld in artikel 11.2.
 
4.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
4.6 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.
 
4.7 de afstand tot de bouwvlak- c.q. functiegrens:
tussen de grens van het bouwvlak c.q. functiegrens en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
4.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
4.9 Overschrijding van het bouwvlak- c.q. functiegrenzen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwvlak-, c.q. functiegrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
 
Artikel 5 Aanvraagvereisten
 
De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.
Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod
 
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toebedeelde functies en activiteiten.
2 Functies en activiteiten
 
Artikel 7 Gemengd – Pius park
  
7.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Gemengd – Pius park’.
 
7.2 Functieomschrijving
Een als ‘Gemengd – Pius park’ aangewezen locatie heeft de volgende functies:
  1. Het beoefenen van (georganiseerde) sport en spel activiteiten;
  2. Het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening;
  3. Maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – maatschappelijk’;
  4. Tennisbanen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – tennisbaan’;
  5. Padelbanen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – padelbaan’;
  6. Een skatepark van maximaal 1.200 m², uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – skatepark’;
  7. Een beachveld, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – beachveld’;
  8. Een atletiekbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – atletiek’;
  9. Horeca tot categorie 3, ter plaatste van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – horeca’, alsmede als ondergeschikte activiteit aan de sportverenigingen binnen de bestaande bebouwing, overeenkomstig het bepaalde in 7.6.4;
  10. Ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – groene buffer’ zijn de gronden uitsluitend bedoeld voor het behoud en/of herstel en ontwikkeling van de ecologische, landschappelijke en natuurwaarden.
  11. Evenementen, overeenkomstig het bepaalde in 7.6.2 en 7.6.3;
 
met de daarbij behorende:
  1. Terrassen, met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan behorende bij en ten behoeve van de horeca activiteit;
  2. Detailhandel ten dienste van de functies in het Pius Park als beschreven in lid a en b, met een oppervlakte van maximaal 50 m²;
  3. Erven en terreinen;
  4. Groenvoorzieningen en parken, waaronder bermen en beplanting;
  5. Waterlopen en waterpartijen, waaronder wadi’s;
  6. Sport- en spel- en speelvoorzieningen;
  7. Paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – parkeerterrein’ uitsluitend parkeervoorzieningen zijn toegestaan.
  8. Dagrecreatief medegebruik;
  9. Jongerenontmoetingsplaatsen;
  10. Kunstwerken;
  11. Boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen;
  12. Bestaande zendmasten;
  13. Nutsvoorzieningen
 
7.3 Bouwactiviteiten
In afwijking van/in aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 gelden tevens de volgende beoordelingsregels:
 
7.3.1 Hoofdgebouwen
De omgevingsvergunning voor het bouwen van een hoofdgebouw wordt uitsluitend verleend onder de volgende voorwaarden:
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen voor nuts- en openbaar vervoer voorzieningen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte per gebouw maximaal 15 m² bedraagt;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte', met uitzondering van zendmasten waarvoor de bouwhoogte maximaal 40 meter bedraagt;
 
7.3.2 Bijbehorende bouwwerken
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden voor bijbehorende bouwwerken de volgende regels:
 
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd in het achtererfgebied, met uitzondering van overkappingen voor de voorgevelrooilijn;
  2. De totale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 200 m², met dien verstande dat maximaal 75 % van het achtererfgebied bebouwd mag worden, met inbegrip van bestaande bebouwing;
  3. De goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3,3 meter;
  4. De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 6 meter;
 
7.3.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
In afwijking van/in aanvulling op artikel 22.27 en 22.36 gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels:
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. Een bouwwerk, geen gebouw zijnde heeft geen onevenredige invloed op:
    1. De ruimtelijke kwaliteit en uitstraling behorende bij het Pius Park;
    2. De verkeersveiligheid en de parkeerdruk op wegen;
    3. De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 5 meter, met uitzondering van:
    1. erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt en achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;
    2. vlaggen-, reclame- en lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;
    3. overkappingen waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
 
7.3.4 Melding bouwen bouwwerken, geen gebouw zijnde
  1. Het is verboden een bouwwerk, geen gebouw zijde te realiseren zonder dit ten minste 4 weken voor het begin ervan te melden, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, vlaggen, reclame en lichtmasten.
  2. Bij een melding als bedoeld in lid a, worden voor zover het gaat om een aanvraag voor het bouwen van een bouwwerken, geen gebouw zijnde, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    1. Naam en locatie activiteit;
    2. Naam en adres indiener;
    3. Situatietekening met maatvoering, op schaal, en beschrijving bouwwerk.
 
7.4 Maatwerkvoorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bebouwing en aan de inrichting van het functievlak:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
 
7.5 Beoordelingsregels voor afwijken bouwactiviteiten
 
7.5.1 Afwijken ten behoeve van terrassen
Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken voor het bepaalde in 7.3.3 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van terrassen, in de vorm van een uitval/zonnescherm, met dien verstande dat:
  1. Het uitval/ het zonnescherm aan de gevel dient te worden bevestigd;
  2. De hoogte en de diepte maximaal 4 meter bedraagt;
  3. Het bouwen geen onevenredig gevaar oplevert voor de verkeersveiligheid en/of de verblijfsfunctie.
 
7.6 Specifieke functieregels
 
7.6.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de functie wordt in ieder geval verstaand het gebruik van de gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. Kamperen;
  2. Seksinrichtingen;
  3. Permanente of tijdelijke bewoning van bijbehorende bouwwerken of hoofdgebouwen, geen woning zijnde;
  4. Recreatief nachtverblijf;
  5. Het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen;
  6. Detailhandel, behoudens detailhandel toegestaan krachtens artikel 7.2;
  7. Evenementen, behoudens toegestaan krachtens artikel 7.6.2 en 7.6.3;
  8. Het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  9. Buitenopslag van goederen en materialen;
  10. Activiteit gericht op bouwen of aanleggen ter plaatse van de aanduiding ‘overige zone – groene buffer’
 
7.6.2 Evenementen – openbaar gebied
Evenementen in het openbaar gebied zijn toegestaan mits ze bijdragen aan de doelen van het Pius Park, voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen, inclusief op- en afbouw.
 
7.6.3 Evenementen – overig
Evenementen bij horeca- gelegenheden, sportverenigingen, religieuze instellingen of maatschappelijke voorzieningen zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement inclusief op- en afbouw.
 
7.6.4 Situering horeca
Horeca is uitsluitend toegestaan op de begane grond en in de kelder.
 
7.7 Beoordelingsregels voor het afwijken van de functieregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 ten behoeve van het gebruik van bestaande bebouwing voor dagbestedingsactiviteiten voor ouderen en kinderopvang mits:
  1. de bebouwing niet mag worden uitgebreid;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefklimaat;
    2. de milieusituatie;
    3. de verkeersveiligheid en de parkeerdruk op wegen;
    4. de bestaande ecologische, cultuurhistorische en milieuwaarden;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
 
Artikel 8 Waarde – Archeologie Pius park 1
 
8.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie Pius park 1’.
 
8.2 Functieomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie Pius park 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen.
 
8.3 Bouwactiviteiten
 
8.3.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde – Archeologie Pius park 1’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 90 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  2. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  4. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
 
8.4 Beoordelingsregels voor afwijken bouwactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde in artikel 8.3.1 ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
    1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld, waarbij het oordeel van het bevoegd gezag gebaseerd dient te zijn op archeologisch onderzoek en verslaglegging (zowel bureauonderzoek als veldonderzoek) dat is uitgevoerd, vastgelegd en gecontroleerd door deskundigen conform de geldende archeologische beroepsnorm;
    2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 90 cm onder maaiveld.
 
8.4.1 Beoordelingsregels verlenen vergunning
Het bevoegd gezag kan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit verlenen wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
 
8.4.2 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in artikel 8.4.1 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie Pius park 1' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
 
8.5.2 Uitzonderingen
  1. het bepaalde in artikel 8.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. die maximaal 0,90 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen als genoemd in artikel 8.5.1 sub h, l, en m;
    2. een verstoringsoppervlakte hebben van 250 m²;
    3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,90 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    7. plaatsvinden binnen de agrarische bouwvlak;
    8. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  2. het verbod als bedoeld in artikel 8.5.1 is ook niet van toepassing indien :
    1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan 90 cm onder maaiveld, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 8.5.1sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 8.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
 
8.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
8.5.4 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
  1. de aanvrager van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 8.5.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde – Archeologie Pius park 1' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
    3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld, waarbij het oordeel van het bevoegd gezag gebaseerd dient te zijn op archeologisch onderzoek en verslaglegging (zowel bureauonderzoek als veldonderzoek) dat is uitgevoerd, vastgelegd en gecontroleerd door deskundigen conform de geldende archeologische beroepsnorm.
 
8.5.5 Beoordelingsregels verlenen vergunning
Het bevoegd gezag verleent een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de binnenplanse omgevingsplanactiviteit verbonden voorschriften.
 
8.5.6 Voorschriften te verbinden aan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit
In de situatie als bedoeld in artikel 8.5.5 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
Artikel 9 Waarde – Archeologie Pius park 2
 
9.1 Toepassingsbereik
De regels van dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als ‘Waarde – Archeologie Pius park 2’.
 
9.2 Functieomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie Pius park 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van de archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen.
 
9.3 Bouwactiviteiten
 
9.3.1 Bouwverbod
Op de voor 'Waarde – Archeologie Pius park 2’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bebouwing minder diep reikt dan 50 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  2. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
  4. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
 
9.4 Beoordelingsregels voor afwijken bouwactiviteiten
Het bevoegd gezag kan door middel van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit afwijken van het bepaalde in artikel 9.3.1 ten behoeve van het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. door de aanvrager een archeologisch rapport dient te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
    1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld, waarbij het oordeel van het bevoegd gezag gebaseerd dient te zijn op archeologisch onderzoek en verslaglegging (zowel bureauonderzoek als veldonderzoek) dat is uitgevoerd, vastgelegd en gecontroleerd door deskundigen conform de geldende archeologische beroepsnorm;
    2. door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 50 cm onder maaiveld.
 
9.4.1 Beoordelingsregels verlenen vergunning
Het bevoegd gezag kan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit verlenen wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
 
9.4.2 Voorschriften te verbinden aan binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in artikel 9.4.1 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.5.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie Pius park 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  13. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
 
9.5.2 Uitzonderingen
  1. het bepaalde in artikel 9.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
    1. die maximaal 0,50 m diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen als genoemd in artikel 9.5.1 sub h, l, en m;
    2. een verstoringsoppervlakte hebben van 250 m²;
    3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,50 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    7. plaatsvinden binnen de agrarische bouwvlak;
    8. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
  2. het verbod als bedoeld in artikel 9.5.1 is ook niet van toepassing indien :
    1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan 50 cm onder maaiveld, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 9.5.1sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 9.5.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
 
9.5.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
 
9.5.4 Bijzondere aanvraagvereisten omgevingsvergunning
  1. de aanvrager van een binnenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 9.5.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde – Archeologie Pius park 2' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en;
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
    3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn
  2. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld, waarbij het oordeel van het bevoegd gezag gebaseerd dient te zijn op archeologisch onderzoek en verslaglegging (zowel bureauonderzoek als veldonderzoek) dat is uitgevoerd, vastgelegd en gecontroleerd door deskundigen conform de geldende archeologische beroepsnorm.
 
9.5.5 Beoordelingsregels verlenen vergunning
Het bevoegd gezag verleent een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
  1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  3. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de binnenplanse omgevingsplanactiviteit verbonden voorschriften.
 
9.5.6 Voorschriften te verbinden aan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit
In de situatie als bedoeld in artikel 9.5.5 kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan een binnenplanse omgevingsplanactiviteit:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 11 Algemene bouwactiviteitenregels
 
11.1 Ondergronds bouwen
 
11.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
 
11.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingen de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk;
  2. het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil;
  3. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
  4. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte en de inhoud van ondergrondse bouwwerken niet in aanmerking genomen.
 
11.1.3 Beoordelingsregels voor afwijken van de diepte van ondergrondse bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.2 onder c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarde dat:
  1. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
 
11.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
11.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
 
11.3.1 Afwijkende hogere maten
De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die méér bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven én niet in strijd zijn met het voorheen geldend plan, mogen als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
11.3.2 Afwijkende lagere maten
De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven én niet in strijd zijn met het voorheen geldend plan, mogen als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
 
11.3.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in hoofdstuk 2 uitsluitend van toepassing indien dit geschiedt op dezelfde plaats.
 
Artikel 12 Algemene gebruiksactiviteiten
 
Het is verbonden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken ander dan overeenkomstig de aan de locatie toegedeelde functies.
 
12.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven functie(s).
 
12.2 Strijdig gebruik
Tot gebruik, strijdig met dit hoofdstuk, wordt in ieder geval gerekend:
  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. straatprostitutie;
  4. mantelzorg en inwoning;
  5. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
  6. nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
  7. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
 
Artikel 13 Algemene beoordelingsregels
 
13.1 Aanwijzing vergunningsplichtige gevallen
Het is verboden om zonder omgevingsvergunning:
  1. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot-of bouwhoogten te overschrijden;
  2. de op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen te overschrijden door;
    • dichter op de bouwvlakgrens te bouwen dan is voorgeschreven;
    • de voorgevelrooilijn te overschrijden met gebouw.
 
13.1.1 Beoordelingsregel omgevingsvergunning afwijken goot- of bouwhoogte
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 13.1 lid a wordt slechts verleend indien en voor zover:
  1. een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de op de verbeelding aangegeven maten ten aanzien van goot- en/of bouwhoogten met ten hoogste 10 % worden overschreden.
 
13.1.2 Beoordelingsregel omgevingsvergunning overschrijding bouwgrenzen
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in 13.1 lid b wordt slechts verleend indien en voor zover:
  1. een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  2. de voorgeschreven afstand van 5 meter tot de bouwvlakgrens wordt verminderd tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien verstande dat de landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
  3. een gebouw vóór of achter de voorgeschreven voorgevelrooilijn wordt gebouwd:
    1. de afstand tot de functie ‘Verkeer’ of ‘Water’ minimaal 3 meter bedraagt;
    2. er geen aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, het woon- en leefklimaat, de milieusituatie, de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
 
Artikel 14 Overige regels
 
14.1 Wetten/wettelijke regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-IMRO plan.
 
14.2 Parkeren
14.2.1 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen, dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen, tenzij er ontheffing is verleend op grond van hoofdstuk 4 van de Nota Parkeernormen.
 
14.2.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de Nota Parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota.
 
14.2.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte worden voorzien in voldoende parkeermogelijkheden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de Nota Parkeernormen. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota.
 
14.2.4 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 15 Overgangsregels
 
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een binnenplanse omgevingsplanactiviteit voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een binnenplanse omgevingsplanactiviteit verlenen voor het vergroten van de inhoud van het bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
15.2 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.