Plan: | Herbestemming agrarische bedrijfswoning Steenstraat 77 Panningen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.WZ0011-ON01 |
.
Op het perceel Steenstraat 77 in Panningen was voorheen een agrarisch grondgebonden bedrijf gevestigd in de vorm van een melkveehouderij. De agrarische activiteiten zijn al geruime tijd beëindigd en sindsdien zijn de bedrijfswoning en de bijbehorende bedrijfsgebouwen in verval geraakt. Het perceel Steenstraat 77 staat sinds een aantal jaren te koop.
J.P. Feddema en K. Neessen zijn voornemens om na verwerving de agrarische bedrijfswoning op het perceel te verbouwen, een deel van de bestaande (voormalige) bedrijfsbebouwing te slopen en het perceel in gebruik te nemen voor woondoeleinden.
Het perceel aan de Steenstraat 77 is in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' bestemd tot 'Agrarisch – Grondgebonden' met een bouwvlak voor een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het perceel, kadastraal bekend gemeente Peel en Maas, sectie H, nr. 3017, gelegen aan de Steenstraat 77, is geheel gelegen binnen het agrarisch bouwvlak. Het aangrenzende perceel nr. 3018, gelegen achter het perceel Steenstraat 79, maakt eveneens deel uit van het genoemde agrarisch bouwvlak.
Omdat het perceel is bestemd voor agrarische bedrijfsdoeleinden is het gebruik van het perceel c.q. de woning als burgerwoning niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bevat echter in de algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. De gemeente Peel en Maas heeft aangegeven dat het initiatief past binnen de gemeentelijke beleidskaders en dat hieraan medewerking kan worden verleend.
In dit wijzigingsplan wordt de nieuwe bestemming voor de gronden wettelijk geregeld, waardoor nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden ontstaan.
Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding en bijbehorende regels. Deze toelichting vergezelt het plan.
In het volgende hoofdstuk wordt de bestaande situatie rond het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 volgen de uitgangspunten uit het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, die betrekking hebben op de locatie. Hoofdstuk 4 beschrijft vervolgens het (bouw)plan. In hoofdstuk 5 volgt de toetsing van de milieu- en overige onderzoeksaspecten op de locatie. In hoofdstuk 6 worden de planstukken beschreven en in hoofdstuk 7 is een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan opgenomen. In hoofdstuk 8 zijn de resultaten van het (voor)overleg verwerkt en wordt de procedure beschreven.
.
Aan de Steenstraat 77 in Panningen is op de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie H, nrs. 3058 en 3018, een agrarisch bouwvlak gelegen met bedrijfsgebouwen en een bedrijfswoning. De agrarische activiteiten zijn al geruime tijd beëindigd. Het deel van de gronden binnen het bouwvlak op perceel nr. 3018 is verworven door de eigenaar van de aangrenzende woning aan de Steenstraat 79. Op dit perceel is een aantal voormalige bedrijfsgebouwen gelegen, welke voorheen behoorden tot het agrarisch bedrijf aan de Steenstraat 77. Op het perceel nr. 3058 is de (voormalige) agrarische bedrijfswoning gelegen met daarbij behorende bijgebouwen en voormalige bedrijfsgebouwen.
![]() |
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied met aanduiding agrarisch bouwvlak (rode stippellijn) |
![]() |
Afbeelding 2. Vooraanzicht woning Steenstraat 77 |
Op 24 december 2014 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aan de Steenstraat 77 bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden'.
Gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' mogen uitsluitend worden gebruikt voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik. Wonen is uitsluitend toegestaan in een bedrijfswoning ten behoeve van het agrarisch bedrijf. Andere vormen van wonen zijn expliciet aangemerkt als strijdig gebruik. Dit betekent dat de voormalige bedrijfswoning niet als burgerwoning in gebruik mag worden genomen.
Het bestemmingsplan bevat echter in de algemene wijzigingsregels een wijzigingsbevoegdheid om onder andere een agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. In paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.
Om het initiatief te kunnen realiseren dient een wijzigingsplan te worden vastgesteld overeenkomstig artikel 3.6 Wro j.o. artikel 56.5 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In deze structuurvisie worden ambities voor Nederland gesteld voor de periode tot in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.
De Structuurvisie gaat in grote mate uit van decentralisatie van verantwoordelijkheden. In vergelijking tot de 33 nationale belangen uit de bij de Nota Ruimte behorende Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid is het aantal Rijksbelangen sterk in omvang teruggebracht. Het Rijk legt hiermee op het vlak van de ruimtelijke ordening meer verantwoordelijkheid bij de provincies en gemeenten.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028). Deze doelen betreffen nadere uitwerkingen van een aantal Rijksbelangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk beleid:
Op dit bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden.
Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.
Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.
Op dit bestemmingsplan zijn geen van deze belangen van toepassing.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas. Aangezien het bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
Op 1 oktober 2012 is onder andere het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd. In artikel 3.1.6 is een nieuw lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet hiervoor een verantwoording plaatsvinden aan de hand van een drietal opeenvolgende treden ('ladder duurzame verstedelijking'). Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De eerste trede in deze ladder is een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Hierbij kan het gaan om zowel kwantitatieve als kwalitatieve aspecten. De beide vervolgstappen uit genoemde ladder hebben betrekking op de vraag of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ingepast kan worden door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2) en als dat niet mogelijk is op andere locaties (trede 3), die vooral goed ontsloten moeten zijn.
Wonen is weliswaar een stedelijke functie, maar volgens de jurisprudentie blijkt dat het in dit verband moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. De bouw van één of enkele woningen is niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de ladder (zie ABRvS 14 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:156). Bovendien maakt het onderhavige wijzigingsplan geen nieuwe woning mogelijk, maar uitsluitend hergebruik van de bestaande agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. De ladder duurzame verstedelijking is dan ook op dit initiatief niet van toepassing.
Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiertoe worden genomen.
Het Nationaal Waterplan (NWP) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Op 12 december 2014 heeft de Minister van I&M aan de Tweede Kamer het Ontwerp Nationaal Waterplan 2016-2021 (hierna NWP2) aangeboden. Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het ontwerp is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording.
Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 komt te staan:
De inspraakperiode voor het ontwerp NWP2 liep conform de Waterwet van 23 december 2014 tot en met 22 juni 2015. Het definitieve plan zal naar verwachting voor 22 december 2015 worden vastgesteld.
Afweging Nationaal Waterplan
Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.6 van deze toelichting, zijn er geen specifieke wateraspecten in het geding in het plangebied. De bebouwing neemt af en in de nieuwe situatie zal hemelwater worden afgekoppeld.
De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.
Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat het hemelwater geïnfiltreerd dient te worden in de bodem op het perceel zelf. Op deze wijze wordt een duurzaam waterbeheer in het bebouwde gebied nagestreefd en wordt derhalve aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.
Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).
Afweging Waterwet 2009
Uit de kaarten behorende bij de Beleidslijn grote rivieren, blijkt dat het plangebied geheel gelegen is buiten het deel van de Maas waarop het 'Waterstaatkundig beheer' van toepassing is. Ook maken de gronden geen deel uit van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken. Binnen deze gebieden gelden geen beperkingen ten aanzien van gebruik en bebouwing in het rivierbed van de Maas. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen derhalve geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het POL 2014 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het POL 2014 in werking getreden.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.
Binnen het bebouwd gebied worden de volgende zones onderscheiden:
In het landelijk gebied gaat het om de zones:
Het agrarisch bouwvlak is gelegen binnen overig bebouwd gebied (de voormalige bedrijfswoning en een deel van de bijbehorende grond en bebouwing) en binnen buitengebied (het zuidelijke deel van het agrarisch bouwvlak).
![]() |
Afbeelding 3. Uitsnede POL-kaart Zonering Limburg met aanduiding ligging agrarisch bouwvlak (blauwe stippellijn) |
Overig bebouwd gebied betreft gemengde woon/werkgebieden met voorzieningen, deels met een stedelijk karakter, deels met een dorps karakter. Het accent ligt in dit gebied op:
Voor de zone Buitengebied gelden de volgende doelstellingen:
POL 2014 stelt kwaliteit centraal. Dit betekent dat zorgvuldig moet worden omgaan met de voorraden: de ruimte (steden en dorpen, natuur, landschap), de voorzieningen (gebouwde omgeving, infrastructuur, vervoersystemen), de natuurlijke hulpbronnen, de milieuruimte en de ondergrond.
Dit wordt vertaald in een aantal principes, die als uitgangspunt gelden bij het maken van keuzes. Voor het onderhavige plan zijn de volgende uitgangspunten van belang:
De beoogde ontwikkeling voorziet in het hergebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoning als burgerwoning, na sloop van de voormalige en inmiddels overtollige bij- en bedrijfsgebouwen. Het betreft een locatie binnen de kern Panningen en daarmee binnen als zodanig aangewezen bebouwd gebied. Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle- en/of beeldbepalende gebouwen gelegen binnen het plangebied, behoudens de bestaande woning die is opgenomen in het provinciaal Monumenten Inventarisatie Programma (zie hiervoor paragraaf 5.2.2). Er wordt gebruik gemaakt van bestaande voorzieningen. Bij de verbouw van de woning wordt het uitgangspunt van duurzaam bouwen zoveel mogelijk toegepast. Daarmee past de beoogde ontwikkeling binnen de doelstellingen van het POL 2014.
Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden.
De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.
In tegenstelling tot de andere onderdelen van de verordening bevat het hoofdstuk Ruimte geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen.
De Omgevingsverordening bevat daarnaast regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.
Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.
Het plangebied is niet gelegen binnen een van de in de Omgevingsverordening 2014 aangeduide beschermingsgebieden. Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 3.1.4. Op de mogelijkheid van herbenutting van monumentale en beeldbepalende gebouwen is reeds ingegaan in paragraaf 3.2.1.
Op 31 maart 2015 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas de structuurvisie 'Kernen en bedrijventerreinen' vastgesteld. De structuurvisie bevat het beleid voor de bebouwde kom van alle elf kernen en de bedrijventerreinen in Peel en Maas, met uitzondering van Klavertje 4.
Panningen is door de omvang en centrale ligging het centrumdorp van Peel en Maas met veel (regionale) voorzieningen. Het compacte winkelcentrum kent veel sterke lokale bedrijven en heeft een goed functionerende weekmarkt. De woongebieden van Panningen zijn in de loop der jaren vastgegroeid aan die van Helden. Er is een brede diversiteit aan woningen waaronder veel woningen voor bijzondere doelgroepen zoals begeleid wonen en zorgwoningen.
Panningen kent een aantal ruimtelijke knelpunten, die deels samenhangen met haar centrumrol. Er zijn veel (potentiele) herontwikkelingslocaties: diverse panden en locaties, zowel van de gemeente als particulier, staan leeg of te koop of komen vrij, zoals (voormalige) schoolgebouwen en bedrijfsbebouwing buiten het centrum.
Kenmerkend voor het woonmilieu in Panningen is de nabijheid van een groot aantal voorzieningen. Panningen heeft een dorpse woonsfeer rondom een centrum met soms een wat stedelijke allure. Inzet voor Panningen is het in standhouden van deze kleinschalige woonmilieus met goede en veilige verbindingen met die voorzieningen.
Panningen is aangemerkt als centrumdorp voor de gemeente Peel en Maas. Dat betekent dat er ruimte in het woningbouwprogramma zit om woningen te bouwen voor (een eventuele) extra opvang van nieuwe inwoners. Panningen zal door het voorzieningenaanbod in toenemende mate o.a. aantrekkelijk zijn voor ouderen, ook uit andere dorpen. Een ontspannen woonmilieu voor Panningen houdt daarom rekening met een accent op de huisvesting voor ouderen, in een kleinschalige mix met woningen voor andere doelgroepen.
Door de doorontwikkeling van het centrum en de grootschalige uitbreidingen van de afgelopen dertig jaar is de rol en functie van de oude bebouwingslinten sterk veranderd. Door de verankering van een deel van de wijken aan deze bebouwingslinten heeft het verkeer een ware stempel gedrukt op de inrichting en uitstraling ervan. Voor de herkenbaarheid van deze 'structuurdragers' is het van belang om de kwaliteiten van de linten in de toekomst te behouden en door te zetten (ook op inbreidingslocaties). Dat wil zeggen, kleinschalig (geen projectmatige geschakelde bouw), met diversiteit, met orientatie op het lint zelf (geen hofjes vanaf het lint) en maximale bouwhoogtes van twee lagen met kap. Een afwisseling van de rooilijn kan afhankelijk van de locatie echt iets toevoegen.
Voor wat betreft woningbouw zijn in de structuurvisie onder andere de volgende uitgangspunten vastgelegd:
Bij de invulling van het woningbouwprogramma wordt, conform de woonvisie plus, ingezet op woningen voor doelgroepen starters en (terugkerende) jongeren en jonge gezinnen (betaalbare woningen) en senioren (levensloopbestendige woningen met vormen van zorg en welzijn). Opgave is om dit gebiedsgericht uit te werken.
Voor de invulling van het woningbouwprogramma kiest de gemeente voor een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit. Veel aandacht gaat uit naar wonen voor ouderen en (andere) zorgbehoevenden. Panningen vormt als grote kern een 'centrumdorp', waar woonzorgcombinaties gerealiseerd worden. Daarnaast richt het woon-zorg beleid zich nu meer dan voorheen op kleinschaligheid en 'het zolang mogelijk in de eigen omgeving blijven wonen en leven'.
Verwacht wordt dat er de komende jaren de nodige inbreidingslocaties beschikbaar komen. Dit zal in elk geval spelen op locaties van vrijkomende schoolgebouwen, kerken, solitaire bedrijfslocaties e.d. Deze locaties worden met voorrang ingezet voor woningbouw voor specifieke doelgroepen zoals ouderen, woonurgenten en starters, tenzij ander hergebruik mogelijk is.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat in de structuurvisie is aangeduid als 'dorpskern'.
![]() |
Afbeelding 5. Uitsnede uit kaart Structuurvisie Kernen en Bedrijventerreinen |
Voor herontwikkeling langs dorpslinten zoals de Steenstraat geldt als uitgangspunt kleinschaligheid (geen projectmatige geschakelde bouw), met diversiteit, met oriëntatie op het lint zelf (geen hofjes vanaf het lint) en maximale bouwhoogtes van twee lagen met kap. Middels de beoogde herontwikkeling binnen het onderhavige plangebied wordt hieraan invulling gegeven, aangezien er geen nieuwe woningen worden toegevoegd en uitsluitend de bestaande woning wordt gebruikt als burgerwoning.
De plannen voor verbouw en hergebruik van de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning passen dan ook binnen de beleidsuitgangspunten voor woningbouw in de structuurvisie.
Op 24 december 2014 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aan de Steenstraat 77 bestemd tot 'Agrarisch - Grondgebonden'. Zoals in paragraaf 2.2 reeds is aangegeven is gebruik van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning als burgerwoning aangemerkt als strijdig gebruik. De bestaande woning aan de Steenstraat 79 is reeds bestemd tot 'Wonen'. Het gebruik als tuin van een deel van de achter die woning gelegen en tot het agrarisch bouwvlak behorende gronden is echter niet toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan.
In de algemene wijzigingsregels van het geldende bestemmingsplan is bepaald dat burgemeester en wethouders onder andere de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', mits wordt voldaan aan een aantal voorwaarden.
Van de hiervoor aangegeven wijzigingsbevoegdheid kan door burgemeester en wethouders gebruik worden gemaakt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Aan alle voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid volgens artikel 56.5 van de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', wordt derhalve voldaan.
In het archeologiebeleid, dat in juni 2011 is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:
In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.
Het fuseren van de vier voormalige gemeenten en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen zijn mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld. Het nieuwe beleid biedt meteen de kans om de gemeentelijke kernwaarden en speerpunten hierin te integreren. Diversiteit en zelfsturing komen duidelijk naar voren in het nieuwe beleid terwijl 'deregulering' en 'klantgerichtheid' uitgangspunten vormden. Het nieuwe welstandsbeleid gaat uit van een welstandsvrije gemeente, met uitzondering van beeldbepalende dorpsgezichten. Deze zijn niet perse historisch, want ook nieuwbouwgebieden zijn uitgezonderd; hier gelden beeldkwaliteitplannen.
Het beeldbepalende dorpsgezicht is dat gebied of lint in (de kern van) het dorp dat meestal van grote waarde is voor het (historisch) karakter van het dorp. Dit kan bijvoorbeeld een dorpsplein of hoofdweg zijn. Deze gebieden zijn erg bepalend in de identiteit van een kern en de inwoners. Hiervoor is het wenselijk deze dorpsgezichten te beschermen. Het gaat hierbij niet louter om historische panden, maar ook om panden die een prominente locatie hebben. Door deze locatie hebben ze veel invloed op het aanblik van de kern. De gemeente wil invloed hebben op deze aanblik om te voorkomen dat een prominente locatie in het dorp wordt ontsierd door een laagwaardig bouwwerk.
De woning binnen het plangebied is gelegen binnen het beschermde beeldbepalende dorpsgezicht van het centrum van Panningen. Dit betekent dat de bouwplannen voor verbouw van de woning zullen worden getoetst aan de welstandscriteria in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.
Het initiatief bestaat uit het verbouwen en in gebruik nemen van de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de Steenstraat 77 als burgerwoning. Het agrarische bouwvlak zal volledig worden herbestemd en gesplitst in drie bestemmingsregelingen:
De bestaande en te verbouwen woning heeft een inhoud van 670 m³. De achter de woning gelegen bijgebouwen c.q. voormalige bedrijfsgebouwen met een totale inhoud van 1.565 m³, worden gesloopt. De binnen het agrarisch bouwvlak gelegen voormalige kippenstal, welke inmiddels deel uitmaakt van de gronden die behoren tot het perceel aan de Steenstraat 79, zal eveneens worden gesloopt. Met de eigenaar van het perdceel Steenstraat 79 is hierover een overeenkomst gesloten.
Bij de woning aan de Steenstraat 77 wordt vervolgens een nieuwe garage gebouwd met een inhoud van 150 m³. Tevens wordt in een later stadium gebruik gemaakt van de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen volgens het Besluit omgevingsrecht. In de tuin wordt dan een tuinberging/tuinhuisje gebouwd met een inhoud van 75 m³ (30 m²).
![]() ![]() |
Afbeelding 6. Situatietekening te handhaven, nieuw te bouwen en te slopen bebouwing op perceel Steenstraat 77 (links) en op perceel Steenstraat 79 (blauwe lijn in afbeelding rechts) |
![]() |
Afbeelding 7. Begrenzing bestemming 'Wonen' achterzijde perceel Steenstraat 79 na wijziging (gele lijn) |
Ten behoeve van de functiewijziging naar wonen is een inrichtings-/inpassingsplan gemaakt. Daarin is aangegeven dat het woonperceel aan de achterzijde landschappelijk wordt ingepast middels een aantal eiken, beuken of platanen vóór het te realiseren vergunningvrije bijbehorende bouwwerk, en achter dat gebouw middels fruitbomen (zie afbeelding 8).
Ambtelijk is door de gemeente ingestemd met het landschapsinpassingsplan.
![]() |
Afbeelding 8. Landschappelijke inpassing perceel Steenstraat 77 |
De voormalige agrarische bedrijfslocatie is gelegen aan de zuidzijde van de Steenstraat in Panningen. De Steenstraat is een bebouwingslint dat als uitloper van de bebouwde kom van Panningen via de Kanaalstraat de verbinding vormt met de kern Beringe. De bestaande woning blijft bestaan, waardoor het stedenbouwkundige beeld aan de straatzijde slechts beperkt wijzigt. De achter de woning gelegen bedrijfsbebouwing verdwijnt en wordt vervangen door een vrijstaande garage langs de bestaande woning. De woning is en blijft echter het beeldbepalende pand aan de straatzijde.
Functioneel past het initiatief eveneens in de omgeving. De bebouwing aan weerszijden van de Steenstraat betreft voornamelijk woonbebouwing, met her en der enkele niet agrarische bedrijven. Agrarische bedrijven komen voornamelijk voor in het deel van de Steenstraat dat is gelegen buiten de bebouwde kom, in het overgangsgebied tussen de kernen Panningen en Beringe. Ook achter het plangebied (ten zuiden ervan), aan weerszijden van de Heibloemseweg, komt agrarische bedrijfsbebouwing voor, evenals burgerwoningen aan het Haagveld.
Na beëindiging van het agrarisch bedrijf in combinatie met kwaliteitsverbetering in de vorm van sloop van vervallen bedrijfsbebouwing, is hergebruik als burgerwoning in de overwegend als woonstraat te karakteriseren Steenstraat het meest voor de hand liggende gebruik.
Stedenbouwkundig en functioneel past de onderhavige ontwikkeling derhalve in de omgeving.
.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen. Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd volgens de NEN 57401 . Hierin wordt geconcludeerd dat de hypothese 'onverdachte locatie' kan worden aanvaard gezien de analyseresultaten en de interpretatie hiervan, ondanks de verontreinigingen in het grondwater met zware metalen.
De verhogingen met zware metalen in het grondwater zijn te relateren aan de regionale problematiek m.b.t. zware metalen in de bodem. Formeel gezien is een nader onderzoek naar de verspreiding van barium en koper noodzakelijk. Gezien de schaalgrootte van de problematiek m.b.t. zware metalen in de bodem, zal een nader onderzoek geen nieuwe informatie opleveren. Een nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
De hergebruiksmogelijkheden voor de grond, die eventueel vrijkomt bij toekomstige bouwactiviteiten, kunnen indicatief als multifunctioneel herbruikbaar worden gesteld. Hergebruik van de grond dient plaats te vinden conform het Besluit bodemkwaliteit.
Op de onderzoekslocatie is in het kader van het verkennend bodemonderzoek tevens een inventariserend onderzoek uitgevoerd volgens NEN 5707 ‘Asbest in de bodem’. Uit het onderzoek is gebleken dat er op de onderzoekslocatie geen asbestmaterialen zijn aangetroffen, zodat geen vervolgonderzoek noodzakelijk is. Wel is ten behoeve van de voorgenomen sloop van een deel van de bestaande bebouwing een asbestinventarisatie uitgevoerd. In en om de gebouwen zijn elf monsters genomen van asbestverdachte materialen.Uit analyse blijkt dat negen van de materialen asbest bevatten. Bij de loop van de bebouwing zal hiermee rekening worden gehouden.
Geconcludeerd wordt dat in verband met de onroerend goed transactie en de aanvraag omgevingsvergunning er geen directe belemmeringen gelden uit oogpunt van chemische bodemgesteldheid.
Op 24 december 2015 hebben burgemeester en wethouders een bodemgeschiktheidsverklaring afgegeven. Deze is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
Vanwege de kwaliteit van bodem en grondwater worden geen beperkingen aan het plan opgelegd.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid', vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het externe veiligheidsbeleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). In de Revi is bepaald welke afstanden er in acht genomen moeten worden tussen Bevi- inrichtingen en (beperkt) kwetsbare objecten bij bepaalde omgevingsvergunning en besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Deze afstanden zijn afgeleid van de grens- en richtwaarden uit het Bevi.
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.
In de Regeling Basisnet (Stcrt 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is afstand van het plasbrandaandachtgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.
Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportoutes (Bevt) is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Deze verantwoordingsplicht geldt alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevb en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Kwetsbare objecten betreffen woningen, verblijfsgebouwen (zoals scholen, ziekenhuizen, bejaardenhuizen), gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn (zoals kantoorgebouwen met een oppervlakte van meer dan 1.500 m² en winkelcentra met meer dan 5 winkels) en kampeer- en recreatieterreinen met meer dan 50 personen aanwezig voor meerdere dagen.
Beperkt kwetsbare objecten betreffen overige bedrijfsgebouwen en dezelfde functies, maar dan kleiner van formaat of met minder mensen.
De te realiseren woning is een kwetsbaar object. In het kader van het plan moet daarom bekeken worden of in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven, buisleidingen en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.
Volgens de provinciale risicokaart zijn in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gelegen. De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting is het LPG-tankstation aan de Ninnesweg 96 op een afstand van ca. 800 meter tot het plangebied.
Volgens de risicokaart van de provincie Limburg en volgens het vigerende bestemmingsplan liggen er geen risicovolle kabels of leidingen in of in de directe nabijheid van het plangebied.
Volgens de Risicokaart Basisnet vindt in de nabijheid van het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, over spoor of over water.
Het plangebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van risicovolle bedrijvigheid of van risicovol transport. De ontwikkeling is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de externe veiligheid.
Een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, waarbij sprake is van de realisatie van geluidsgevoelige objecten dient te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg een geluidszone heeft, met uitzondering van woonerven en wegen waar een maximumsnelheid van 30 km/u voor geldt. Bij een ruimtelijke ontwikkeling waarbij sprake is van de ontwikkeling van geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, dient een onderzoek te worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op deze gebouwen of terreinen.
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Steenstraat. Omdat het echter een bestaande woning betreft die wordt verbouwd is een akoestisch onderzoek ten behoeve van het wijzigingsplan niet noodzakelijk. Volgens artikel 76, lid 3 van de Wet geluidhinder hoeven bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige bestemmingen, gelegen in de zone van bestaande wegen, namelijk niet getoetst te worden.
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het verbouwen van de woning zal worden onderbouwd dat wordt voldaan aan de volgens het Bouwbesluit vereiste maximale geluidbelasting in de woning (binnenwaarde), waarmee dan tevens wordt aangetoond dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van de Wet geluidhinder worden vanwege wegverkeerslawaai geen beperkingen aan het plan opgelegd.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de normen uit de per 1 januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Als gevolg van deze wet worden normen gesteld voor de bouw van nieuwe geurgevoelige objecten (gebouwen voor menselijk wonen en menselijk verblijf). Er dient voor deze objecten sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast mogen de omliggende veehouderijen niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Gemeenten hebben onder de Wgv de bevoegdheid gekregen om binnen de kaders die deze wet stelt eigen normen te stellen. Deze kunnen worden vastgelegd in een geurverordening. De normstelling in de geurverordening dient te worden gemotiveerd aan de hand van een gebiedsvisie geurhinder en veehouderij. De gemeente Peel en Maas beschikt weliswaar over een geurverordening, echter uitsluitend voor de kern Egchel. Voor het bepalen van de toe te passen normen is het eveneens van belang of het gebied is gelegen binnen een concentratiegebied als bedoeld in bijlage l van de Meststoffenwet, hetgeen voor de gemeente Peel en Maas van toepassing is. Dit betekent dat de onderstaande wettelijke normen en afstanden van toepassing zijn binnen het grondgebied van de gemeente:
In afwijking hiervan bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:
De bestaande woning is een geurgevoelig object dat na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een veehouderij. Aangezien het een geurgevoelig object bínnen de bebouwde kom betreft betekent dit dat hiervoor de vaste afstand geldt van 100 meter tot nabijgelegen veehouderijen. In de nabijheid van het plangebied zijn drie veehouderijbedrijven gelegen met daarbij aangegeven de grens van het bouwvlak voor die bedrijven tot aan het plangebied:
Veehouderij: | Afstand |
Pluimveehouderij achter de woning Steenstraat 50 | 68 m |
Varkenshouderij aan de Heibloemseweg 7 | 140 m |
Paardenhouderij achter de woningen Steenstraat 59/61 | 69 m |
Ten opzichte van twee bestaande veehouderijen wordt derhalve niet voldaan aan de minimale vaste afstand van 100 meter volgens artikel 3, lid 2 van de Wet geurhinder en veehouderij. Voor die bedrijven heeft de beoogde functiewijziging echter geen consequenties. In de situatie waarin de woning aan de Steenstraat 77 nog een bedrijfswoning was die deel uitmaakte van de voorheen ter plaatse gevestigde veehouderij gold eveneens een minimale afstand van 100 meter tot nabijgelegen veehouderijen. Voor die nabijgelegen veehouderijen is er derhalve geen sprake van een wijziging die leidt tot nadelige consequenties voor hun bedrijfsvoering. Bovendien zijn er andere burgerwoningen op kortere afstand tot die veehouderijen gelegen die bepalend zijn voor de bedrijfsvoerings- en ontwikkelingsmogelijkheden van de betreffende veehouderijen.
Volgens een gemeentelijke kaart achtergrondbelasting geur blijkt dat voor de achtergrondbelasting sprake is van een matig woon- en leefklimaat.
![]() |
Afbeelding 9. Uitsnede kaart achtergrondbelasting geur |
Om een oordeel te kunnen geven over de aanvaardbaarheid van de achtergrondbelasting is gebruik gemaakt van de door InfoMil uitgebrachte handreiking bij de Wgv. Aan de hand van deze handreiking heeft de gemeente de wettelijke geregelde voorgrondbelasting en de achtergrondbelasting ingedeeld in contourklassen en die voorzien van een milieukwaliteit. Op deze manier is een vergelijking mogelijk tussen de voor- en achtergrondbelasting. Dit levert de volgende tabel op:
aantal gehinderden | voorgrondbelasting (ouE/m3) | achtergrondbelasting (ouE/m3) | milieukwaliteit |
< 5% | < 1,5 | < 3,1 | zeer goed |
5 - 10% | 1,5 - 3,8 | 3,1 - 7,4 | goed |
10 - 15% | 3,8 - 6,6 | 7,4 - 13,1 | redelijk goed |
15 - 20% | 6,6 - 10,0 | 13,1 - 20,0 | matig |
20 - 25% | 10,0 - 14,2 | 20,0 - 28,3 | tamelijk slecht |
25 - 30% | 14,2 - 19,2 | 28,3 - 38,5 | slecht |
30 - 35% | 19,2 - 25,3 | 38,5 - 50,7 | zeer slecht |
35 - 40% | 25,3 - 32,8 | > 50,7 | extreem slecht |
Bij de voorgrondbelasting volstaat een toets aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Bij de maximale norm voor een bebouwde kom van 3 ouE/m3 is sprake van een goede milieukwaliteit, buiten de bebouwde kom komt de maximale norm van 14 ouE/m3 overeen met de milieukwaliteit tamelijk slecht. Vertaald naar de achtergrondbelasting is binnen de bebouwde kom een achtergrondniveau van maximaal 7,4 ouE/m3 en buiten de bebouwde kom een achtergrondniveau van 28,3 ouE/m3 aanvaardbaar. Uit afbeelding 9 blijkt dat sprake is van een matig woon en leefklimaat. Binnen de bebouwde kom is dit geen acceptabel woon en leefklimaat, waar sprake dient te zijn van een goed woon en leefklimaat.
In dit geval is echter sprake van een woning buiten de bebouwde kom. De woning is namelijk gelegen buiten de rode contour en in het bestemmingsplan Buitengebied.
De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen geldt in de Regeling NIBM dat een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit tot 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving is de concentratie fijn stof (PM10) ter plaatse 24,1 µg/m³, de concentratie fijn stof (PM2,5) ter plaatse 15,5 en is de concentratie stikstofdioxide (NO2) ter plaatse 18,8 µg/m³. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m³ en voor PM2,5 25 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³.
Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een bestaande agrarische bedrijfswoning te gebruiken als burgerwoning. Er is geen sprake van uitbreiding van het aantal woningen. Daarmee wordt beneden de grens voor een NIBM ontwikkeling gebleven.
Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende voor gebruik van de bestaande woning als burgerwoning. Daarnaast zal door voortschrijdende voertuigtechnologie de luchtkwaliteit in de toekomst naar verwachting nog verder verbeteren.
Onderhavige plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn. Het is aan te bevelen deze afwijkingen te benoemen en te motiveren.
De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. Dit is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied en gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
In de nabijheid van het plangebied zijn de volgende bedrijven/voorzieningen gelegen. Daarbij is de afstand tot het plangebied aangegeven, alsmede de richtafstand, uitgaande van gebiedstype gemengd gebied en gemeten tot aan de grens van het bestemmingsvlak van de bedrijven/voorzieningen. De in de nabijheid van het plangebied gelegen veehouderijen zijn niet in de tabel opgenomen omdat hiervoor geur de bepalende factor is. Hier is reeds op ingegaan in paragraaf 5.1.4.
Soort bedrijf | Adres | Afstand tot plangebied | Richtafstand | |
1. | Detailhandel* (Broekmans Bakkerij) | Steenstraat 73 | 6 m | 0 m |
2. | Horeca van categorie 3 (Cafe Pierke) | Steenstraat 48 | 41 m | 0 m |
3. | Bedrijfsverzamelgebouw voor bedrijven cat. 1 en 2 | Heibloemseweg 5 | 85 m | 10 m |
4. | Bedrijfsterrein voor bedrijven cat. 1 en 2 (voormalige Boerenbond-locatie) | Steenstraat | 124 m | 10 m |
5. | Detailhandel (Vissers tuinmachines) | Steenstraat 93-95 | 129 m | 10 m |
6. | Steenfabriek Engels | Ninnesweg 13a | 298 m | 100 m |
7. | Dienstverlening (uitgeverij) | Steenstraat 91 | 112 m | 10 m |
8. | Transportbedrijf Smits | Bergweg 6a | 175 m | 30 m |
* Volgens het geldende bestemmingsplan is op deze locatie detailhandel toegestaan. Op deze locatie is echter ook een brood- en banketbakkerij gelegen, welke niet meer in gebruik is en volgens het geldende bestemmingsplan ook niet is toegestaan, behoudens productie voor de de locatie aan de Steenstraat 73.
Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de woning aan de Steenstraat 77 sprake is van een goed woon-/leef- en verblijfsklimaat. De woning ligt niet binnen de invloedssfeer van nabijgelegen bedrijven. Die bedrijven worden bovendien niet belemmerd door de onderhavige ontwikkeling, enerzijds omdat sprake is van een bestaande woning, anderzijds omdat -behoudens ter plaatse van de bakkerij aan de Steenstraat 73- andere woningen reeds op kortere afstand tot die bedrijven zijn gelegen, waardoor díe woningen de meest bepalende factor zijn voor de bedrijfsvoerings- en ontwikkelingsmogelijkheden van de bedrijven.
Indien rekening moet worden gehouden met de richtafstand van een brood- en banketbakkerij vormt de functiewijziging van de bestaande woning voor de bedrijfsmatige activiteiten in de brood- en banketbakkerij geen belemmering, aangezien het een bestaande woning betreft die ten opzichte van de brood- en banketbakkerij in de nieuwe situatie dezelfde bescherming geniet als in de huidige situatie waarin sprake is van een agrarische bedrijfswoning.
In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt ónder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.
In het plangebied wordt de functie van een bestaande bedrijfswoning gewijzigd naar burgerwoning. Een dergelijke functiewijziging komt niet voor in bijlage C, noch in bijlage D van het Besluit m.e.r..
Een m.e.r .procedure of een m.e.r. beoordelingsprocedure hoeft niet te worden doorlopen. Omdat functiewijziging waarbij het aantal woningen niet toeneemt niet voorkomt in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is een vormvrije m.e.r.-beoordeling eveneens niet noodzakelijk.
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
De wet bepaalt tevens dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Het archeologiebeleid van de gemeente Peel en Maas is vastgelegd in de Structuurvisie Buitengebied. De gemeente is dus het bevoegde gezag waar het gaat om het toetsen van bestemmingsplannen op het aspect archeologie en de uit onderzoek voortkomende rapporten.
Volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' en volgens de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het perceel in een gebied met waarde - archeologie 2 (AMK-terreinen van zeer hoge archeolgische waarde), waarde - archeologie 3, (overige AMK-terreinen) en waarde - archeologie 4 (hoge verwachting). In dit gebied is archeologisch onderzoek verplicht indien de verstoring van de bodem dieper gaat dan 40 cm en de oppervlakte van de verstoring groter is dan respectievelijk 100 m² bij waarde - archeologie 2 en 250 m2 bij waarde - archeologie 3 en 4.
![]() |
Afbeelding 9. Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas, met globale aanduiding ligging plangebied (rode lijn) |
Het plangebied is niet gelegen binnen een provinciaal archeologisch aandachtsgebied.
Het onderhavige plan heeft geen bodemverstoringen tot gevolg. Bestaande opstallen worden gesloopt en/of verbouwd en er vindt slechts beperkt nieuwbouw plaats. De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie zijn in het onderhavige bestemmingsplan overgenomen, zodat bij eventuele toekomstige bodemverstoringen voldoende waarborgen bestaan voor behoud van archeologische waarden.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in Werking getreden. Als gevolg van de MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1, lid 2). Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan en het daarbij behorende besluit is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Het pand Steenstraat 77 is opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Programma van de provincie Limburg. Het object is van belang omdat het een specimen van een bouwtraditie betreft, bouwstijl traditionalisme. Het pand is omschreven als een woonhuis, waarschijnlijk aangebouwd aan de oorspronkelijke boerderij / schuur. Het woonhuis heeft een rechthoekig grondplan in de lengterichting. Er is sprake van één bouwlaag onder een mansardedak. Het pand bevat een decoratief gemetselde muizentand- en tandlijst onder de dakgoot en een asymmetrische indeling van de voorgevel. De vensters zijn vormgegeven als segmentboogvormige houten T-vensters met bovenlicht en een segmentboogvormige houten deur met bovenlicht.
Blijkens de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is de Steenstraat een 'andere weg, ouder dan 1806' en is het plangebied gelegen in gebied met een sinds 1830 matig veranderd verkavelingspatroon.
De ligging en het profiel van de Steenstraat worden door het onderhavige plan niet gewijzigd. Het verkavelingspatroon wijzigt eveneens niet. Bij de verbouwing zal zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de karakteristieke elementen van het pand. Het plan is derhalve niet bezwaarlijk uit een oogpunt van cultuurhistorie.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Niet alleen activiteiten ín een Natura 2000-gebied hebben echter invloed op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.
Het plangebied is gelegen op een afstand van ruim 7,7 km tot het Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel' en op circa 8,5 km van het Natura 2000-gebied Leudal. De afstand tot het Natura 2000-gebied Swalmdal bedraagt circa 9,1 km en tot het Natura 2000-gebied Groote Peel circa 7,7 km.
Het gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel' is aangewezen voor de habitattypen:
Daarnaast is het gebied aangewezen voor de broedvogelsoorten dodaars, nachtzwaluw, blauwborst en roodborsttapuit en de niet-broedvogelsoorten toendrarietgans, kolgans en kraanvogel.
Het gebied 'Leudal' is aangewezen voor de habitattypen:
Daarnaast is het gebied aangewezen voor de habitattype bever.
Het gebied 'Swalmdal' is aangewezen voor de habitattypen:
Daarnaast is het gebied aangewezen voor de habitatsoorten zeggekorfslak, rivierdonderpad en bever.
Het gebied 'Groote Peel' is aangewezen voor de habitattypen:
Daarnaast is het gebied aangewezen voor de broedvogelsoorten dodaars, geoorde fuut, porseleinhoen, blauwborst en roodborsttapuit en de niet-broedvogelsoorten kolgans, taiga- en toendrarietgans en kraanvogel.
Mogelijk verstorende effecten van de ruimtelijke ontwikkeling vanuit de Natuurbeschermingswet zijn over de genoemde afstand en gezien het feit dat de bedrijfsmatige activiteiten worden beëindigd en de woonfunctie behouden blijft maar niet wordt uitgebreid, op voorhand uit te sluiten.
Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan dient een beoordeling te worden gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.
Ten behoeve van het plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd2. Op het perceel werd geen bijzondere flora aangetroffen. De te slopen bebouwing is gecontroleerd op de aanwezigheid van (steen)uilen en vleermuizen. Beide soorten werden niet aangetroffen en zullen zich naar verwacthing ook niet vestigen in de bebouwing, aangezien de muren grotendeels geen spouwmuren zijn en de zolders te tochtig zijn. In de voormalige stallen werden twee niet bewoonde zwaluwnesten aangetroffen. Als deze direct voorafgaand aan de sloop worden aangetroffen moet met de sloop worden gewacht tot ná 15 juli.
Het plan is niet bezwaarlijk uit een oogpunt van bescherming van flora en fauna.
In (of in de directe omgeving van) het plangebied komen blijkens de provinciale Risicokaart en blijkens de verbeeldingen van de bestemmingsplannen 'Buitengebied Peel en Maas' en 'Dubbelkern Helden-Panningen' geen leidingen of kabels voor, met een dusdanige planologische-juridische beschermingszone dat deze van invloed is op de beoogde functiewijziging.
De Steenstraat is een oud bebouwingslint dat vanuit Panningen in westelijke richting de verbinding vormt met de kern Beringe. In oostelijke richting vormt de Steenstraat via de Schoolstraat de verbinding met het centrum van Panningen.
Met de beëindiging van het agrarisch bedrijf ter plaatse en het gebruik van de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning zal het aantal personen op de locatie afnemen en dus ook het aantal vervoersbewegingen op de Steenstraat en omliggende wegen. Dit heeft een positief effect op de huidige verkeerssituatie.
Hoeveel parkeerplaatsen nodig zijn voor bepaalde functies, is vastgelegd in algemene normen. Bij nieuwbouw en bij herstructurering van bestaande functies dient de geldende parkeernorm 'op eigen erf' toegepast te worden. De gemeente sluit hiertoe aan bij de meest recente landelijke parkeernormen (de geldende CROW-publicatie 'Parkeerkencijfers – Basis voor een parkeernormering'). Maatwerk en lokale interpretatie is gelet op specifieke omstandigheden en aspecten als dubbelgebruik/ aanwezigheidspercentages soms nodig/ mogelijk. De gemeente Peel en Maas hanteert een parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Op het perceel is ruimschoots voldoende ruimte om op eigen terrein te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernorm.
In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het plangebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem.
Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Waterbeheerplan 2010-2015 van het waterschap Peel en Maasvallei, het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014), het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg, het Nationaal Waterplan, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:
Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de drietrapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht.
Het provinciaal waterbeleid is vastgelegd in POL2014 en is nader geconcretiseerd in de POL-aanvulling Provinciaal Waterplan 2010-2015 op grond van de vereisten van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze POL-aanvulling zal opgevolgd worden door het Provinciaal Waterprogramma 2016-2021, conform de 6-jarige plancyclus van de KRW. Dit programma zal onderdeel uitmaken van het tweede nationale Stroomgebiedbeheersplan Maas.
In het kader van het nationale Deltaprogramma (rivieren, zoetwatervoorziening) zullen besluiten worden genomen over aanvullende maatregelen om het watersysteem klimaat robuust in te richten. De strategie voor de lange termijn wordt in 2014 (Deltabeslissingen, Deltaprogramma 2015, regionale voorkeursstrategie) genomen. Op basis van deze strategie zullen in de volgende jaren besluiten over maatregelen worden genomen.
In Nederland zijn vijf instanties betrokken bij het waterbeheer en de watervoorziening. Op grond van de Waterwet (2009) en het Bestuursakkoord Water (2011) is de verantwoordelijkheid als volgt verdeeld:
Beekdalen zijn belangrijk zowel voor het vasthouden en bergen van wateroverschot als voor het bereiken van de ecologische doelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Ze fungeren als ecologische verbinding tussen natuurkernen en vormen het landschappelijk raamwerk. Ze zijn daarmee belangrijk voor de toeristische en recreatieve aantrekkelijkheid van Limburg.
Beekdalen zijn lager gelegen gebieden (beekdal- en droogdalbodems, bron- en kwelgebieden en laagten) waar het neerslagoverschot en vaak ook het uittredende grondwater (kwelzones en bronnen) via beken wordt afgevoerd. De beekdalen zijn onderdeel van de bronsgroene landschapszone, voor zover geen onderdeel van goudgroene of zilvergroene natuurzone. In de provinciale omgevingsverordening is de functie strategische waterberging voor de beekdalen aangeduid.
Aan de natuurbeken inclusief hun natuurzones (herinrichtings- en meanderzones) is de natuurfunctie toegekend en deze maken deel uit van het natuurnetwerk. Ze zijn mede vanwege de eisen van de Kaderrichtlijn Water grotendeels gelegen binnen de goudgroene, zilvergroene en bronsgroene natuurzones.
De (grond)waterafhankelijke natuurgebieden, zoals vennen, hoogvenen, moerassen, bronnen en kwelgebieden vormen onderdeel van de goudgroene en zilvergroene natuur. Hiervoor geldt het beschermingsregime vanuit het natuurbeleid. Voor ondiepe grondwateronttrekkingen met mogelijke invloed op deze natuurgebieden is samen met de waterschappen een vergunningenkader ontwikkeld dat overgedragen wordt aan het waterschap.
In POL 2014 worden 48 natte natuurparels onderscheiden, die vanwege de aanwezige en potentiële natuurwaarden de hoogste prioriteit bij het hydrologisch herstel krijgen. Daarvan zijn er 21 tevens Natura2000-gebied, waarvoor specifieke doelstellingen gelden, die worden uitgewerkt in de beheerplannen Natura2000. Het hydrologisch herstel is erop gericht om een zo natuurlijk mogelijk grondwaterpeil te realiseren met een (grond)waterkwaliteit die voldoet aan de eisen die de natuur stelt. Daarvoor zijn er rond 42 natte natuurparels hydrologische bufferzones aangewezen, waarvoor regelgeving in de waterschapskeur is opgenomen ten aanzien van industriële grondwateronttrekkingen in de provinciale verordening en ten aanzien van beregening in de vorm van een 'stand-still'-beginsel.
Op 14 oktober 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei. Het plan treedt op 22 december 2015 in werking en heeft een looptijd van 2016 tot en met 2021.
Dit plan is, vooruitlopend op de fusie in 2017 tot Waterschap Limburg, een gezamenlijk plan van beide waterschappen. De Limburgse waterschappen Peel en Maasvallei en Roer en Overmaas gaan namelijk vanaf 2017 samen verder als Waterschap Limburg. Aangezien de planperiode loopt van 2016-2021 is er in het waterbeheerplan sprake van een overgangsjaar. Desondanks wordt in het plan overal uitgegaan van één waterschap.
Met dit Waterbeheerplan zetten de waterschappen de koers uit voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg; hoe de waterschappen invulling willen geven aan de taak om te zorgen voor veilige dijken, droge voeten en voldoende en schoon water. In dit plan is vastgelegd hoe de waterschappen het watersysteem en waterkeringen op orde willen brengen en houden. Beschreven wordt voor welke thema’s de waterschappen aan de lat staan, de strategie hiervoor, welke maatregelen worden uitgevoerd, wie partners daarin zijn en hoe dit wordt gemonitord om waar nodig bij te sturen. Ook staat hierin welke bijdrage de waterschappen leveren aan de Europese Kaderrichtlijn Water. Voorbeelden van maatregelen zijn: het aanleggen en verbeteren van dijken tegen overstromingen, het aanpakken van knelpunten van wateroverlast, herstellen van beken en het verbeteren van de effluentkwaliteit van de rioolwaterzuiveringsinstallaties.
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: Grondwater en bodemopbouw, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater. Hiervan is een analyse gemaakt in een opgestelde rapportage watertoets.
De locatie is gelegen in het gebied van de Roerdalslenk. Deze Roerdalslenk wordt begrensd door de Peelrandbreuk, de Feldbiss en de Tegelenbreuk. De onderzoekslocatie is ten oosten van de Peelrandbreuk gelegen.
De deklaag van de bodem ter plaatse, behorende tot de Nuenen Groep, bevindt zich op 33 meter boven NAP en loopt door tot ca. 15 meter boven NAP. Deze deklaag bestaat uit verschillende lagen bestaande uit leem, matig grof tot matig fijn zand en middel fijn tot uiterst fijn zand. Deze laag is slecht waterdoorlatend. Volgens de doorlatendheidskaart van het Waterschap Peel en Maasvallei bedraagt de doorlatendheid 0,45 - 0,75 m/dag.
Na de deklaag begint het eerste watervoerende pakket, behorende tot de formaties van Sterksel en Veghel, doorlopend tot 33 meter beneden NAP waarna de eerste scheidende laag, behorende tot de formatie van Kedichem, begint.
De grondwaterspiegel van het freatische grondwater bevindt zich op ca. 31 meter boven NAP. De grondwaterstromingsrichting is ter plaatse zuidoostelijk. Blijkens de Bodemkaart van Nederkand is het plangebie dgelegen in gebied met grondwatertrap VI. Daarbij hoort een gemiddeld hoogste grondwaterstand van 40 - 80 cm -mv en een bgemiddeeld laagste grondwaterstand van meer dan 120 cm -mv. Uit een tweetal boringen in september 2015 bleek dat de grondwaterstand 216 - 224 cm beneden maaiveld lag.
Er liggen geen pompstations in de buurt van het plangebied die van invloed zouden kunnen zijn op de grondwaterstroming en het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermings- en/of waterwingebied.
In of in de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater gelegen. Het dichtstbij gelegen oppervlaktewater is de aan de overzijde van de Steenstraat, langs de Groenstraat ten noordwesten van het plangebied gelegen primaire waterloop Nobis, op een afstand van circa 110 m. van het plangebied.
Voor het bepalen van de noodzakelijke compenserende waterberging is het van belang om te weten wat in de nieuwe situatie de oppervlakte van bebouwing en verharding zal zijn. Met dit plan worden de bouwmogelijkheden ten opzichte van het geldende bestemmingsplan beperkt, aangezien er sprake is van substantiële sloop. In beginsel hoeven er derhalve geen voorzieningen te worden gerealiseerd om het hemelwater op eigen terrein te kunnen opvangen. Indien sprake zou zijn van volledig nieuwe bebouwing en verharding zouden toekomstige infiltratievoorzieningen dienen te voldoen aan de volgende uitgangspuntn.
De totale oppervlakte van bebouwing en verharding in de nieuwe situatie bedraagt circa 300 m² (150 m² bebouwing en 150 m² bestrating). Uitgaande van een bui van t=10 (50 mm) betekent dit dat er (300 x 0,05 =) 15 m3 water dient te worden geborgen. Bij een bui van t=100 (84 mm) dient er (300 x 0,084 =) 25 m3 te worden geborgen. Een bui met t=10 dient op het eigen perceel te kunnen worden geborgen. Een bui van t=100 mag geen overlast veroorzaken op belendende percelen
De initiatiefnemer is voornemens op eigen terrein een infiltratieput te realiseren met een capaciteit van 7,23 m³. Tevens zal de bestrating worden uitgevoerd als 'open bestrating', waardoor hemelwater door de bestrating kan infiltreren.
Aangezien de ontwikkeling hydrologisch positief is, zijn extra maatregelen voor infiltratie van hemelwater niet vereist. Desondanks worden voorzieningen getroffen in de vorm van een infiltratieput, waardoor het mogelijk wordt om bebouwing en verharding volledig los te koppelen van het gemeentelijk rioolstelsel.
Aangezien de ontwikkeling hydrologisch positief is, zijn extra maatregelen voor infiltratie van hemelwater niet vereist. Desondanks worden voorzieningen getroffen in de vorm van een infiltratieput, waardoor het mogelijk wordt om bebouwing en verharding volledig los te koppelen van het gemeentelijk rioolstelsel. De ontwikkeling is daarmee hydrologisch positief ten opzichte van de bestaande situatie. Er zijn dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmering voor de bestemmingswijziging
Omdat de oppervlakte bebouwing en verharding afneemt, hoeft het concept bestemmingsplan niet voor advies te worden voorgelegd aan het Waterschap.
Het wijzigingsplan 'Herbestemming agrarische bedrijfswoning Steenstraat 77 Panningen' is vervat in een verbeelding, planregels en toelichting.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de opzet en het gebruik van de verbeelding en planregels.
Dit wijzigingsplan bevat een wijziging van het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP 2008. Het onderhavige wijzigingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012. Verder is rekening gehouden met de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor).
De verbeelding is getekend op basis van een recente kadastrale ondergrond (schaal 1: 1000). De bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' zijn weergegeven, alsmede dubbelbestemmingen en aanduidingen.
In dit hoofdstuk worden de bij het wijzigingsplan behorende planregels van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Deze zijn overgenomen van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'.
De planregels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, dat werkelijk noodzakelijk is. Het kan in een concrete situatie voorkomen dat afwijking van de gestelde normen gewenst is. Hiertoe zijn in het wijzigingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen.
De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in 4 hoofdstukken. Deze hoofdstukindeling is opgebouwd conform de richtlijnen uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Tevens is aansluiting gezocht bij de systematiek van het op 24 december 2014 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'.
Hiernavolgend worden de planregels artikelsgewijs van een nadere toelichting voorzien.
Hoofdstuk | regel | toelichting |
Inleidende regels | Begrippen | De in de planregels gebezigde begrippen worden hierin omschreven. |
Wijze van meten | Een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden. | |
Bestemmingsregels |
Agrarisch Wonen Waarde - Archeologie 2 Waarde - Archeologie 3 Waarde - Archeologie |
De artikelen 3 en 4 zijn de hoofdbestemmingen. Iedere bestemming is opgebouwd conform de richtlijnen uit de SVBP 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin een vaste opzet voor de bestemmingsregels is vastgelegd. Het betreft gedetailleerde bestemmingen. De opzet voor onderhavig bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen: Bestemmingsomschrijving Bouwregels Nadere eisen Specifieke gebruiksregels Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden Wijzigingsbevoegdheid De artikelen 5, 6 en 7 zijn de dubbelbestemmingen die zijn opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden binnen het plangebied. |
Algemene regels | Antidubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene aanduidingsregels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Overige regels |
De algemene bouwregels bevatten regels over ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande afstanden en andere maten. De algemene gebruiksregels geven aan wat in ieder geval wordt verstaan onder strijdig gebruik. De algemene aanduidingsregels regelen de diverse zoneringen. In de algemene afwijkingsregels zijn algemene regels opgenomen in het geval het gaat om geringe afwijkingen. Ook geldt er een algemene ontheffing voor overschrijding van de maten met 10% voor zover dit niet elders in de planregels is voorzien. De algemene wijzigingsregels voorzien in geringe aanpassingen van bestemmingsgrenzen. In de overige regels wordt aangegeven hoe in de regels genoemde wetten/wettelijke regelingen dienen te worden gelezen. |
Overgangs- en slotregels | Overgangsrecht Slotregel |
Artikel 15 bevat de overgangsbepalingen met betrekking tot bebouwing respectievelijk het gebruik van gronden en bouwwerken. De slotregel in artikel 16 geeft de titel van de planregels aan. |
In afdeling 6.4 van de Wro) zijn bepalingen omtrent de grondexploitatie opgenomen. Bij het vaststellen van een planologische maatregel die mogelijkheden schept voor een bouwplan zoals bepaald in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), moet de gemeente maatregelen nemen waardoor kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van een locatie kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Dit kan door middel van het opstellen van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst.
Functiewijziging van bedrijfswoning naar burgerwoning betreft niet de bouw van hoofdgebouwen en is daarmee dan ook niet aan te merken als een bouwplan in het kader van het Besluit ruimtelijke ordening. Vaststelling van een exploitatieplan of het sluiten van een anterieure overeenkomst kostenverhaal is dan ook niet noodzakelijk. Wel zal met de initiatiefnemer een overeenkomst worden gesloten over verhaal van eventuele tegemoetkomingen in planschade.
Omdat de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en de bestaande woning alleen van functie wijzigt, alsmede omdat omliggende bedrijven door de functiewijziging niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoeringsmogelijkheden, wordt communicatie over het planvoornemen, anders dan de wettelijke voorbereidingsprocedure voor het wijzigingsplan, niet noodzakelijk geacht.
.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moeten burgemeester en wethouders volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening overleg plegen met het waterschap, met andere gemeenten van wie de belangen bij het plan betrokken zijn, en met de betrokken rijks- en provinciale diensten. Van het vooroverleg kan worden afgezien indien de betrokken diensten aangeven dat overleg niet noodzakelijk is.
PM resultaten overleg.
Gezien de geringe ruimtelijke impact van het plan zal voor dit plan geen inspraakprocedure worden opgestart.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.9a Wro dient de procedure genoemd in afdeling 3.4 Algemene Wet Bestuursrecht gevolgd te worden.
De procedure ziet er als volgt uit:
Het ontwerp wijzigingsplan heeft met ingang van PM tot en met PM ter inzage gelegen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening j.o. afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen ingediend.
PM