Plan: | 'Paardenhouderij Hazenakkerweg 4, Kessel' |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.WZ0015-ON01 |
Aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel (Gemeente Peel en Maas) is de bedrijfsbebouwing van een voormalige intensieve veehouderij gelegen. De nieuwe eigenaar wil ter plaatse een productiegerichte paardenhouderij beginnen. Onderdeel van de plannen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal, alsmede de aanleg van een bedrijfsontsluitingsweg aan de achterzijde als verbinding met zijn paardenhouderij aan de Molenstraat.
De bouw van een open veulen/schuilstal en de beoogde bedrijfsontsluitingsweg aan de achterzijde past niet binnen de geldende bestemmingsregeling voor de locatie Hazenakkerweg 4. Door de sloop van de bestaande bebouwing kan geen sprake meer zijn van een intensieve veehouderij met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak. De grondgebonden bedrijfstak in de vorm van een paardenhouderij wordt daarmee de hoofdactiviteit. Tevens voorziet het planvoornemen in een bedrijfsontsluitingsweg met de paardenhouderij aan de Molenstraat als verbinding tussen beide bedrijven. Hiermee wordt voorkomen dat landbouwverkeer tussen deze twee locaties gebruik moet maken van de Rijksweg. Dit zou mogelijk tot verkeersonveilige situaties kunnen leiden.
Op 21 april 2016 is een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor het bouwen van een open veulen/schuilstal op locatie Hazenakkerweg 4 te Kessel en de aanleg van de beoogde bedrijfsontsluitingsweg aan de achterzijde. Het verzoek past niet binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'. Het verzoek van de eigenaren betreft daarom ook gebruik te maken van de noodzakelijke wijzigingsbevoegdheden (omschakeling naar grondgebonden agrarisch bedrijf: artikel 6.5.2, vormverandering bouwvlak: artikel 56.9 en vergroting bestemmings-/bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf: artikel 3.6.1) en daarmee het planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Door middel van een wijzigingsplan voor de locatie Hazenakkerweg 4 kan aan het planvoornemen de benodigde ruimte worden gegeven. Het nu nog bestaande varkensbedrijf (intensieve veehouderij) wordt omgezet in een paardenhouderij/fokkerij (grondgebonden). In het vigerende bestemmingsplan zijn meerdere wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Nu het perceel is opgekocht en een open veulen/schuilstal gerealiseerd dient te worden, in combinatie met de aanleg van een bedrijfsontsluitingsweg aan de achterzijde, wordt door gebruik te maken van drie van deze wijzigingsbevoegdheden het beoogde planvoornemen planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten noorden van de kern Kessel van de gemeente Peel en Maas. De locatie is gelegen aan de Hazenakkerweg 4, op korte afstand van de N273 (Rijksweg). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Tasbeek, aan de oostzijde door de Molenstraat, aan de zuidzijde door de Rijksweg en aan de westzijde door de Heikampweg. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich veel akkers en weilanden. Ten noorden van het plangebied is nog een aantal bosschages gelegen.
Luchtfoto omgeving plangebied Google
De locatie is kadastraal bekend als gemeente Peel en Maas (Kessel), Sectie G, nr, 185 en 317 ged.
Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' van de gemeente Peel en Maas. Dit bestemmingsplan is door de Raad vastgesteld op 24 december 2014.
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas'
Op grond van dit bestemmingsplan gelden voor het plangebied:
Op basis van de geldende regeling is het bouwen van een open veulen/schuilstal en de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg in strijd met het bestemmingsplan, omdat er met de sloop van de bestaande bebouwing (2 stallen) geen sprake meer kan zijn van een intensieve veehouderij met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak. De grondgebonden bedrijfstak in de vorm van een paardenhouderij wordt daarmee de hoofdactiviteit, waardoor het planvoornemen niet realiseerbaar is binnen de huidige bestemmingsregeling. Tevens is de aanleg van een bedrijfsontsluitingsweg op basis van de bestemming 'Agrarisch' niet toegestaan.
Overigens is in het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' om te zetten in de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' (artikel 6.5.2). Daarnaast is ook een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen die de vormverandering van het bouwvlak mogelijk maakt (artikel 56.9). Om het bestemmingsvlak te vergroten ten behoeve van de bedrijfsontsluitingsweg kan gebruik worden gemaakt van artikel 3.6.1: Vergroting bestemmings-/bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden bedrijf.
De toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden van artikel 6.5.2, 56.9 en 3.6.1 van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' volgt in hoofdstuk 2.
Planbeschrijving
Het plangebied zelf betreft de gronden waar het thans nog bestaande varkensbedrijf (intensieve veehouderij) wordt omgezet in een paardenhouderij/fokkerij (grondgebonden) als dislocatie van de stoeterij Stal Hendrix, gelegen aan de Rijksweg 45 te Kessel. Hoofdactiviteit wordt de springgerichte opfok van veulens tot een leeftijd van circa 3 jaar. De locatie aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel is noodzakelijk voor het opfokken van maximaal 90 veulens tot een leeftijd van 3 jaar (afzonderlijk van de merries, hengsten en rijpaarden). Middels het planvoornemen verandert het bedrijf van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden paardenhouderij.
Onderdeel van de plannen voor deze paardenhouderij is het slopen van de bestaande bebouwing en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal. Tevens voorziet het planvoornemen in de aanleg van een bedrijfsontsluitingsweg aan de achterzijde als verbinding tussen beide locaties (Hazenakkerweg, Rijksweg)
Bouwplan open veulen/schuilstal
Ten aanzien van het planvoornemen is een bedrijfsontwikkelplan opgesteld (juni 2016). Het bedrijfsontwikkelplan is als bijlage 1 bijgevoegd.
Om het planvoornemen mogelijk te maken wordt de bestemming gewijzigd van 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' naar 'Agrarisch - Grondgebonden'. Daarenboven vindt een vormverandering van het bouwvlak plaats. Tevens wordt het bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' aan de achterzijde uitgebreid ten behoeve van de bedrijfsontsluitingsweg.
Tekening vormverandering bouwvlak
Uit voorgaande tekening blijkt dat het vigerende bestemmings-/bouwvlak van de intensieve veehouderij aan de rechterzijde wordt verkleind met een oppervlakte van 1.777 m2. Aan de achterzijde wordt het bestemmingsvlak vergroot, tot aan de perceelsgrens, met een oppervlakte van 1.797 m2. De totale oppervlakte van het nieuwe bouwvlak komt daarmee op circa 9.083 m2 en grenst direct aan een weiland van 5 ha. Dit weiland is ook in eigendom van initiatiefnemer Stal Hendrix.
Het nieuwe bestemmingsvlak van de bestemming 'Agrarisch - Grondgebonden' wordt aan achterzijde met 1.127,6 m2 uitgebreid ten behoeve van de beoogde bedrijfsontsluitingsweg.
Kwalitatieve verbetering
Met het planvoornemen (omschakeling van intensieve veehouderij naar grondgebonden) wordt ook nadrukkelijk beoogd een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit voor de omgeving te bewerkstelligen. Daarnaast is overeenkomstig het gemeentelijk beleid verbetering van de landschappelijke inpassing aan de orde.
Ten behoeve van de inpassing van het planvoornemen in het landschap van de directe omgeving is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In dit inpassingsplan is aangegeven dat de aanplant belangrijk is om de bebouwing meer in het landschap te integreren, waarbij rekening is gehouden met de nodige bedrijfsactiviteiten. Hierdoor wordt ook de nodige nest- en schuilgelegenheden voor vogels en ander fauna gecreëerd en wordt het hemelwater zoveel mogelijk geïnfiltreerd door de aanleg van een infiltratiesloot met een lengte van ongeveer 95 meter.
Het landschappelijk inpassingsplan is als bijlage 2 bijgevoegd
Landschappelijke inpassing
In dit inleidende hoofdstuk is een beschrijving gegeven van de aanleiding en het doel van het planvoornemen, de ligging en begrenzing van het plangebied, het vigerende bestemmingsplan en het planvoornemen. (Hoofdstuk 1). Hierna worden de wijzigingsbevoegdheden getoetst en uiteengezet. (Hoofdstuk 2). Vervolgens wordt aandacht besteed aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals geluid, luchtkwaliteit, bodem, bedrijven- en milieuzonering, geur, externe veiligheid, water, archeologie en cultuurhistorie, alsmede flora en fauna (hoofdstuk 3). Dan volgt een hoofdstuk met een toelichting op de juridische opzet van het wijzigingsplan (hoofdstuk 4). Tenslotte wordt aandacht besteed aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen en de voor onderhavig wijzigingsplan te doorlopen procedure (hoofdstuk 5 en 6).
Omschakeling bestemming van het bestaande bestemmings- en bouwvlak
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de wijziging van het bestaande bestemmings- en bouwvlak ten behoeve van de omschakeling van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden agrarisch bedrijf. Hierna zijn de voorwaarden waaronder aan wijziging kan worden meegewerkt weergegeven. Cursief is daarbij aangegeven hoe het planvoornemen zich verhoudt tot deze voorwaarden.
Conform artikel 6.5.2 zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1 ob' van het bestaande bestemmings- en bouwvlak te wijzigen in:
mits:
Op het perceel Hazenakkerweg 4 rust geen van bovenstaande aanduidingen.
Deze noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering wordt aangetoond in bijgevoegd bedrijfsontwikkelplan (bijlage 1 ). De locatie Hazenakerweg weg is specifiek aangekocht als dislocatie van de stoeterij Stal Hendrix, gelegen aan de Rijksweg 45 te Kessel. Op deze hoofdlocatie is naast de huidige activiteiten onvoldoende ruimte voor de springgerichte opfok van veulens. De hoofdactiviteit op deze dislocatie is dan ook specifiek gericht op de springgerichte opfok van veulens tot een leeftijd van circa 3 jaar. De locatie aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel is noodzakelijk voor het opfokken van maximaal 90 veulens tot een leeftijd van 3 jaar (afzonderlijk van de merries, hengsten en rijpaarden). Middels het planvoornemen verandert het bedrijf van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden paardenhouderij.
Het wijzigen van de bestemming van het bestaande bestemmings- en bouwvlak ten behoeve van de omschakeling van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden agrarisch bedrijf is noodzakelijk, aangezien met de geplande sloop van de bebouwing geen sprake meer kan zijn van een intensieve veehouderij met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak. De grondgebonden bedrijfstak in de vorm van een paardenhouderij wordt hiermee de hoofdactiviteit, reden waarom de wijziging naar 'Agrarisch - Grondgebonden' noodzakelijk is.
Dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf volgt ook uit bijgevoegd bedrijfsontwikkelplan (bijlage 1 ). De hoofdactiviteit wordt de springgerichte opfok van veulens tot een leeftijd van circa 3 jaar. De locatie aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel is noodzakelijk voor het opfokken van maximaal 90 veulens tot een leeftijd van 3 jaar (afzonderlijk van de merries, hengsten en rijpaarden). Gezien dit aantal is de volwaardigheid van de paardenhouderij/fokkerij ruimschoots aanwezig.
De totale oppervlakte van het bestemmings-/bouwvlak, bedraagt na vormverandering circa 9.083 m2. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan en er is derhalve geen sprake van resterende grond. Echter door de vormverandering (zie paragraaf 2.2) wordt een strook grond (1.777 m2) aan het vigerende bestemmings-/bouwvlak aan de zijkant (tussen nummer 2 en 4) onttrokken en toegevoegd aan de achterzijde van het vigerende bestemmings-/bouwvlak (1.797 m2). Per saldo blijft het totale oppervlak van het bouwvlak voor het grondgebonden agrarische bedrijf gelijk.
Het planvoornemen voorziet niet in de aanleg van een containerveld, dus deze voorwaarde is niet van toepassing.
Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 1.5, onder kwalitatieve verbetering). Het inpassingsplan wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting en als bijlage opgenomen bij de regels van dit wijzigingsplan. De landschappelijke inpassing in combinatie met een infiltratiesloot/berging wordt daarbij voornamelijk voorzien in de strook aan de zijkant van het (nieuwe) bestemmings-/bouwvlak voor het grondgebonden agrarische bedrijf.
De aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen heeft geen betrekking op het plangebied en het planvoornemen voorziet niet in de realisering van een extra bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het ‘Leudal’. Dit is gelegen op een afstand van ca. 10 km. Aangenomen mag worden dat het planvoornemen geen significant negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied heeft. Tevens vindt door de omschakeling van een intensieve veehouderij naar een productiegerichte paardenhouderij een verbetering van de stikstofdepositie ter plaatse plaats. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Door de wijziging van intensieve veehouderij naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, vindt een verbetering plaats ten aanzien van het woon- en leefklimaat.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze toelichting. Daarnaast is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 1.5, onder kwalitatieve verbetering). Dit inpassingsplan geeft de beoogde landschappelijke inpassing weer hoe de paardenhouderij in het landschap wordt ingepast. Hieruit is gebleken dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing aangezien middels het planvoornemen een verbetering plaatsvindt. Daarnaast geldt voor het perceel Hazenakkerweg 2 een verbetering aangezien het aangrenzende bouwvlak daar wordt verkleind met 1.777 m2. Tevens zijn de aansluitende gronden (5 hectare) in eigendom.
Er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 uit het vigerende bestemmingsplan. Het betreffende artikel is als artikel 3 opgenomen in onderhavig wijzigingsplan.
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging van de bestemming 'Agrarisch' ten behoeve van de wijziging van de vorm van een bouwvlak en/of een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch – Grondgebonden'. Hierna zijn de voorwaarden waaronder aan wijziging kan worden meegewerkt weergeven. Cursief is daarbij aangegeven hoe het planvoornemen zich verhoudt tot deze voorwaarden.
Deze noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering wordt aangetoond in bijgevoegd bedrijfsontwikkelplan (bijlage 1 ). De locatie Hazenakkerweg 4 is specifiek aangekocht als dislocatie van de stoeterij Stal Hendrix, gelegen aan de Rijksweg 45 te Kessel. Op deze hoofdlocatie is naast de huidige activiteiten onvoldoende ruimte voor de springgerichte opfok van veulens. De hoofdactiviteit op deze dislocatie is dan ook specifiek gericht op de springgerichte opfok van veulens tot een leeftijd van circa 3 jaar. De locatie aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel is noodzakelijk voor het opfokken van maximaal 90 veulens tot een leeftijd van 3 jaar (afzonderlijk van de merries, hengsten en rijpaarden). Middels het planvoornemen verandert het bedrijf van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden paardenhouderij.
De wijziging ten behoeve van de vormverandering van het bestaande bestemmings- en bouwvlak is noodzakelijk. Door de vormverandering wordt het bestemmings-/bouwvlak geoptimaliseerd voor een optimalere bedrijfsvoering. Het wordt daardoor mogelijk om de bijbehorende voorzieningen zoals een stapmolen en paddock aan de achterzijde, aansluitend aan de veulen/schuilstal te kunnen realiseren. Tevens wordt door de vormverandering de situatie voor nummer 2 verbeterd, omdat de bouwmogelijkheden aan deze zijde komen te vervallen.
De oppervlakte van het bestemmings-/bouwvlak neemt met het planvoornemen niet toe. Zie tevens paragraaf 1.5.
Dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf volgt ook uit bijgevoegd bedrijfsontwikkelplan (bijlage 1). De hoofdactiviteit wordt de springgerichte opfok van veulens tot een leeftijd van circa 3 jaar. De locatie aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel is noodzakelijk voor het opfokken van maximaal 90 veulens tot een leeftijd van 3 jaar (afzonderlijk van de merries, hengsten en rijpaarden). Gezien dit aantal is de volwaardigheid van de paardenhouderij/fokkerij ruimschoots aanwezig.
De gronden die door de vormverandering (verkleining enerzijds) buiten het bestemmingsvlak komen te liggen worden gelijktijdig gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch'.
Bovenstaande aanduidingen gelden niet voor het perceel Hazenakkerweg 4.
Deze aanduiding geldt niet voor het perceel Hazenakkerweg 4.
Deze bestemming is niet van toepassing op het perceel Hazenakkerweg 4.
De aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen heeft geen betrekking op het plangebied en het planvoornemen voorziet niet in de realisering van een extra bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd.
Ook hier wordt aan voldaan, doordat gebouwen door de wijziging niet buiten het bouwvlak komen te liggen. De beoogde bebouwing en eventuele toekomstige bebouwing wordt gesitueerd binnen het (nieuwe) bouwvlak.
Ook hier wordt ruimschoots aan voldaan. Er wordt slechts perceelsvlak met een oppervlakte van circa 1.800 m2 gewijzigd en het hele perceel bedraagt circa 9.083 m2.
Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 1.5, onder kwalitatieve verbetering). Het inpassingsplan wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting en als bijlage opgenomen bij de regels van dit wijzigingsplan. De landschappelijke inpassing in combinatie met een infiltratiesloot/berging wordt daarbij voornamelijk voorzien in de strook aan de zijkant van het (nieuwe) bestemmings-/bouwvlak voor het grondgebonden agrarische bedrijf.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van deze toelichting.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het ‘Leudal’. Dit is gelegen op een afstand van ca. 10 km. Aangenomen mag worden dat het planvoornemen geen significant negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied heeft. Tevens vindt door de omschakeling van een intensieve veehouderij naar een productiegerichte paardenhouderij een verbetering van de stikstofdepositie ter plaatse plaats. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Door de wijziging ten behoeve van de vormverandering van het bestaande bestemmings- en bouwvlak in combinatie met de wijziging van intensieve veehouderij naar een grondgebonden agrarisch bedrijf, vindt een verbetering plaats ten aanzien van het woon- en leefklimaat. Tevens wordt door de vormverandering de situatie voor nummer 2 verbetert doordat het bouwvlak aan deze zijkant komt te vervallen.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze toelichting. Daarnaast is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 1.5, onder kwalitatieve verbetering). Dit inpassingsplan geeft de beoogde landschappelijke inpassing weer hoe de paardenhouderij in het landschap wordt ingepast. Hieruit is gebleken dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing aangezien middels het planvoornemen een verbetering plaatsvindt. Daarnaast geldt voor het perceel Hazenakkerweg 2 een verbetering aangezien het aangrenzende bouwvlak daar wordt verkleind met 1.777 m2. Tevens zijn de aansluitende gronden (5 hectare) in eigendom.
Er wordt voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 3 en 5 uit het vigerende bestemmingsplan. De betreffende artikelen zijn als artikel 4 en artikel 3 opgenomen in onderhavig wijzigingsplan.
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' is binnen de bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor wijziging van de bestemming 'Agrarisch' ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak en bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf. In onderhavige situatie betreft het uitsluiten vergroting van het bestemmingsvlak ten behoeve van de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg Hierna zijn de voorwaarden waaronder aan wijziging kan worden meegewerkt weergeven. Cursief is daarbij aangegeven hoe het planvoornemen zich verhoudt tot deze voorwaarden.
Op de gronden aan de achterzijde van Hazenakkerweg 4 waar de beoogde bedrijfsontsluitingsweg is voorzien rust geen van bovenstaande aanduidingen.
Op de gronden aan de achterzijde van Hazenakkerweg 4 waar de beoogde bedrijfsontsluitingsweg is voorzien rust geen van bovenstaande aanduidingen.
De bedrijfsontsluitingsweg is met name bedoeld als rechtstreekse verbinding tussen deze dislocatie van de stoeterij Stal Hendrix, gelegen aan de Rijksweg 45 te Kessel. Door deze rechtstreekse verbinding is sprake van een efficiënte bedrijfsvoering doordat beide locaties met elkaar in verbinding staan. Daarnaast hoeft het bedrijfsverkeer tussen beide locaties geen gebruik te maken van de Rijksweg. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede omdat geen sprake is van optrekkend, afremmend en afslaat verkeer.
Dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf volgt ook uit bijgevoegd bedrijfsontwikkelplan (bijlage 1). De hoofdactiviteit wordt de springgerichte opfok van veulens tot een leeftijd van circa 3 jaar. De locatie aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel is noodzakelijk voor het opfokken van maximaal 90 veulens tot een leeftijd van 3 jaar (afzonderlijk van de merries, hengsten en rijpaarden). Gezien dit aantal is de volwaardigheid van de paardenhouderij/fokkerij ruimschoots aanwezig.
De totale oppervlakte van het bestemmings-/bouwvlak, bedraagt na vormverandering circa 9.083 m2. Door de vergroting van het bestemmingsvlak ten behoeve van de bedrijfsontsluitingsweg neemt het oppervlak van het bestemmingsvlak met 1.127,6 m2 toe. Het totale oppervlak van het bestemmingsvlak komt hiermee op 10.021,6 m2. Het oppervlak van het bestemmingsvlak blijft hiermee ruimschoots onder de 1,5 ha.
Het planvoornemen voorziet niet in de aanleg van een containerveld, dus deze voorwaarde is niet van toepassing.
Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 1.5, onder kwalitatieve verbetering). Het inpassingsplan wordt door middel van een voorwaardelijke verplichting en als bijlage opgenomen bij de regels van dit wijzigingsplan. De landschappelijke inpassing in combinatie met een infiltratiesloot/berging wordt daarbij voornamelijk voorzien in de strook aan de zijkant van het (nieuwe) bestemmings-/bouwvlak voor het grondgebonden agrarische bedrijf.
De aanduiding aantal toegestane bedrijfswoningen heeft geen betrekking op het plangebied en het planvoornemen voorziet niet in de realisering van een extra bedrijfswoning. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd.
De vergroting van het bestemmingsplan is uitsluitend benoemd om de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg mogelijk te maken voor een efficiëntere bedrijfsvoering. Het vormt alleen de verbinding tussen de beide agrarische bedrijven. In de noodzakelijk parkeerbehoefte wordt op de locatie zelf van het betreffende agrarische bedrijf voorzien.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft het ‘Leudal’. Dit is gelegen op een afstand van ca. 10 km. Aangenomen mag worden dat het planvoornemen geen significant negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied heeft. Tevens vindt door de omschakeling van een intensieve veehouderij naar een productiegerichte paardenhouderij een verbetering van de stikstofdepositie ter plaatse plaats. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Het woon- en leefklimaat van de woning aan de Molenstraat 53 wordt in voldoende mate gewaarborgd. De bedrijfsontsluitingsweg wordt uitsluitend gebruikt als verbinding tussen twee agrarische bedrijven. Het betreft geen openbare weg en er is geen sprake van doorgaand verkeer. Uitsluitend agrarisch verkeer tussen beide agrarische bedrijfslocaties zullen gebruik maken van deze bedrijfsontsluitingsweg. De intensiteit van verkeer op deze verbindingsweg is daardoor dermate laag (nog geen 50 verkeersbewegingen per dag) en de snelheid dermate beperkt (maximaal 30 km per uur) dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woning gewaarborgd wordt.
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van deze toelichting. Hieruit is gebleken dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van deze toelichting. Daarnaast is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 1.5, onder kwalitatieve verbetering). Dit inpassingsplan geeft de beoogde landschappelijke inpassing weer hoe de paardenhouderij in het landschap wordt ingepast. Hieruit is gebleken dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing aangezien het uitsluitend een verbindingsweg betreft.
Er wordt voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 3 en 5 uit het vigerende bestemmingsplan. De betreffende artikelen zijn als artikel 4 en artikel 3 opgenomen in onderhavig wijzigingsplan.
Wettelijk kader
Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. De criteria als bedoeld betreffen:
Kenmerken van de activiteit
De locatie Hazenakerweg is specifiek aangekocht als dislocatie van de stoeterij Stal Hendrix, gelegen aan de Rijksweg 45 te Kessel. Op deze hoofdlocatie is naast de huidige activiteiten onvoldoende ruimte voor de springgerichte opfok van veulens. De hoofdactiviteit op deze dislocatie is dan ook specifiek gericht op de springgerichte opfok van veulens tot een leeftijd van circa 3 jaar. De locatie aan de Hazenakkerweg 4 te Kessel is noodzakelijk voor het opfokken van maximaal 90 veulens tot een leeftijd van 3 jaar (afzonderlijk van de merries, hengsten en rijpaarden). Middels het planvoornemen verandert het bedrijf van een intensieve veehouderij naar een grondgebonden paardenhouderij. Het planvoornemen voorziet derhalve niet in het fokken van 100 of meer stuks paarden of pony's (exclusief het aantal bijbehorende dieren in opfok jonger dan 3 jaar, die niet worden meegeteld), waardoor geen sprake is van m.e.r.-beoordelingsplicht op basis van de D-lijst.
Plaats waar de activiteit wordt verricht
Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten noorden van de kern Kessel, in de gemeente Peel en Maas. Een uitgebreidere beschrijving van de ligging van het plangebied is opgenomen in paragraaf 1.3 van deze toelichting. Het plangebied betreft een bestaand agrarisch bedrijfsperceel, waar momenteel een varkensbedrijf (intensieve veehouderij) is gevestigd. In de directe omgeving zijn diverse andere agrarische bedrijfspercelen en enkele woonpercelen gelegen.
Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn op een afstand van circa 10 kilometer gelegen. Gezien de afstand van het plangebied tot Natura-2000 gebieden en de aard van de beoogde ingreep (wijziging van intensieve veehouderij naar een productiegerichte paardenhouderij, vormverandering bestemmings-/bouwvlak), kan gesteld worden dat er geen effecten op kwalificerende habitats zullen optreden door de wijziging van de agrarische bedrijfsactiviteiten en uitbreiding van het bestemmings- en bouwvlak binnen de agrarische bedrijfsbestemming.
Het project is eveneens niet gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland. Op basis van het huidige gebruik van het plangebied door de ter plaatse reeds gevestigde intensieve veehouderij, zijn eveneens geen effecten op kwalificerende soorten te veronderstellen.
Conclusie
Door de aard van het voornemen wordt niet verwacht dat negatieve effecten zullen optreden door de voorgenomen ontwikkelingen op in de directe omgeving aanwezige waarden en belangen of op aanwezige beschermde gebieden en (te verwachten) beschermde soorten. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit plan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving. Door de wijziging van intensieve veehouderij naar productiegerichte paardenhouderij treedt ter plaatse juist een verbetering op.
De in voorliggend bestemmingsplan besloten ontwikkeling in het betreffende gebied is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader bij ruimtelijke procedures is de Wet geluidhinder. Deze wet biedt geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, bescherming tegen geluidhinder van geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegen, industrie en luchtvaart. De bescherming vindt primair plaats door middel van zonering. De zonering betreft een afstand, uitgaande van een geluidsbron, waarbinnen het normenstelsel uit de Wgh van toepassing is. Deze normen mogen niet verward worden met de normen die gelden in geval van een milieuvergunning. Hiervoor gelden andere normen en procedures, welke niet vergelijkbaar zijn met het normenstelsel uit de Wgh. Op grond van de Wgh gelden grenswaarden op basis waarvan de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone wordt beperkt of wordt verboden. Wegverkeerslawaai, spoorweglawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai kennen ieder afzonderlijke normen.
Relevante aspecten planvoornemen
Onderdeel van de plannen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal. De bestaande bedrijfswoning blijft bestaan. Er is geen sprake van de oprichting van nieuwe geluidsgevoelige objecten in de vorm van een woning. Een onderzoek naar de normen voor wegverkeerslawaai is dan ook niet benodigd.
Voor de bedrijfsontsluitingsweg kan gesteld worden dat het woon- en leefklimaat van de woning aan de Molenstraat 53 in voldoende mate wordt gewaarborgd. De bedrijfsontsluitingsweg wordt uitsluitend gebruikt als verbinding tussen twee agrarische bedrijven. Het betreft geen openbare weg en er is geen sprake van doorgaand verkeer. Uitsluitend agrarisch verkeer tussen beide agrarische bedrijfslocaties zullen gebruik maken van deze bedrijfsontsluitingsweg. De intensiteit van verkeer op deze verbindingsweg is daardoor dermate laag (nog geen 50 verkeersbewegingen per dag) en de snelheid dermate beperkt (maximaal 30 km per uur) dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze woning gewaarborgd wordt.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
In de Wet luchtkwaliteit zijn de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen als onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) beschreven. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%- grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Relevante aspecten planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een intensieve veehouderij naar een productiegebonden paardenhouderij. Onderdeel van het planvoornemen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal. Deze wijziging heeft geen groter aantal verkeersbeweging tot gevolg, waardoor het planvoornemen niet van invloed is op de luchtkwaliteit. Er blijft immers een agrarisch bedrijf op de locatie gevestigd. Het aantal verkeersbewegingen blijft daardoor gelijk. Daarnaast treedt er een verbetering van fijn stof op omdat de intensieve veehouderij komt te vervallen en daarvoor in de plaats een productiegerichte paardenhouderij zich op deze locatie vestigt.
Ook de beoogde bedrijfsontsluitingsweg draagt hier niet aan bij gezien het beperkt aantal verkeersbewegingen van maximaal 50 per dag.
Conclusie
Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in ruimtelijk plan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.
Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die mogelijk wordt gemaakt, inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
Relevante aspecten planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een intensieve veehouderij naar een productiegebonden paardenhouderij. Onderdeel van het planvoornemen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal. De gronden zijn reeds in gebruik geweest als intensieve veehouderij. Doordat er nu een productiegebonden paardenhouderij gevestigd wordt, zal sprake zijn van een minder intensief gebruik van de bodem. Daarnaast is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. (Tritium, 18 december 2015, 1512/010/DB-01)
Ten aanzien van de grond geldt dat in de grond zwakke tot sterke bijmengingen met puin zijn waargenomen. Daarnaast zijn plaatselijk bijmengingen met kooldeeltjes waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond ter plaatse van de voormalige ondergrondse HBO-tank (deellocatie A), de voormalige werkplaats en sorteerruimte (deellocatie B) en de huidige werkplaats (deellocatie C) niet verontreinigd is met de onderzochte stoffen. Ter plaatse van het overige terrein (deellocatie D) is de grond plaatselijk licht verontreinigd met zink en PCB. De aangetroffen concentraties zijn dermate laag dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.
Ten aanzien van het grondwater blijkt uit de analyseresultaten onder meer dat het grondwater plaatselijk matig verontreinigd is met nikkel en daarnaast licht verontreinigd is met enkele andere zware metalen. Dergelijke diffuse verontreinigingen worden vaker aangetroffen in de regio Zuidoost Brabant, zonder dat hiervoor een eenduidige bron aan te wijzen is (verhoogde achtergrond concentratie). Nader onderzoek hiernaar wordt ons inziens dan ook niet zinvol geacht. Wel wordt geadviseerd om het grondwater niet te gebruiken voor bijvoorbeeld beregening of drenking. Verder blijkt uit de analyseresultaten dat het grondwater licht verontreinigd is met enkele aromatische koolwaterstoffen (xylenen of naftaleen). Gelet op de hoogte van de aangetroffen concentraties (marginale verhoging van de streefwaarde) wordt niet verwacht dat de verontreiniging met aromatische koolwaterstoffen te relateren is aan de bedrijfsactiviteiten. Nader onderzoek hiernaar wordt dan ook niet zinvol geacht.
Conclusie
Op basis van de resultaten van onderhavig onderzoek zijn er geen beperkingen op ten aanzien van het gebruik van de locatie. De concentraties in de grond en het grondwater geven geen aanleiding tot nader onderzoek. Wel wordt opgemerkt dat onder de klinkerverharding plaatselijk matig tot sterk puinhoudende grond is aangetroffen. Matig tot sterk puinhoudende grond waarvan de herkomst onbekend is dient in principe als verdacht te worden beschouwd op de aanwezigheid van asbest. Daarnaast zijn op het onverharde maaiveld rondom de opstallen twee stukjes asbestverdacht materiaal aangetroffen. Indien in de toekomst op de locatie bouw- of graafwerkzaamheden worden uitgevoerd, kan (gelet op de bevindingen) het nodig zijn de grond te onderzoeken op de aanwezigheid van asbest.
Het bodemonderzoek wordt als bijlage 3 bijgevoegd.
Kader
In de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” van de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) is een lijst met indicatieve richtafstanden opgenomen voor milieubelastende bedrijfsactiviteiten ten opzichte van gevoelige bestemmingen. De bedrijfsactiviteiten worden aan de hand van een milieucategorie verbonden met een maximale (indicatieve) hinderafstand.
Deze afstand (zonering) wordt bepaald door enerzijds de aard van het bedrijf en anderzijds door het karakter van zijn omgeving. De richtafstanden zijn niet wettelijk voorgeschreven en gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven en zijn geschreven voor nieuwe situaties. Indien bekend is welke activiteiten concreet beoogd worden, dan kan gemotiveerd worden afgeweken van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van richtafstanden). Voor bestaande bedrijven geldt allereerst de geldende omgevingsvergunning of de richtlijnen uit de geldende AMvB.
Relevante aspecten planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een intensieve veehouderij naar een productiegebonden paardenhouderij. Onderdeel van het planvoornemen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal. Aangezien bij de intensieve veehouderij afdoende afstand tussen de functies onderling is, is bij de wijziging naar een productiegebonden paardenhouderij geen sprake van een toename van eventuele hinder. Door de vormverandering wordt de situatie voor nummer 2 zelfs verbeterd doordat de bouwmogelijkheden aan de zijkant komen te vervallen en op grotere afstand tot de woonbestemming worden herbestemd (achterzijde). De nieuwe stal wordt daarbij zodanig gesitueerd dat voldaan wordt aan de afstand van 30 meter ten aanzien van de component geluid.
Voor de bedrijfsontsluitingsweg is milieuzonering niet aan de orde. Het aspect geluid is in paragraaf 3.1.2 nader verantwoord.
Conclusie
Bedrijven- en milieuzonering legt geen beperkingen op aan het planvoornemen.
Wettelijk kader
In Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn normen opgenomen die moeten worden gehanteerd bij de verlening van een milieuvergunning aan een agrarisch bedrijf waarin vee wordt gehouden. Echter ook in de omgekeerde situatie, waarbij in de omgeving van agrarische bedrijven een nieuw geurgevoelig object wordt gesitueerd of uitgebreid, dient aan de wet te worden getoetst (de omgekeerde werking).
Relevante aspecten planvoornemen
Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een intensieve veehouderij naar een productiegebonden paardenhouderij. Onderdeel van het planvoornemen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal. Aangezien bij de intensieve veehouderij afdoende afstand tussen de functies onderling is, is bij de wijziging naar een productiegebonden paardenhouderij geen sprake van een toename van eventuele geurhinder. Concreet voorziet het planvoornemen in de vestiging van een productiegebonden paardenhouderij in combinatie met de vormverandering van het bestemmings-/bouwvlak. Door deze vormverandering wordt de situatie voor nummer 2 zelfs verbeterd doordat de bouwmogelijkheden aan de zijkant komen te vervallen en op grotere afstand tot de woonbestemming worden herbestemd (achterzijde).
Op basis van de Wgv gelden voor paardenhouderijen in het buitengebied vaste afstanden van 50 m tot geurgevoelige objecten. Deze afstand wordt in acht genomen door de vormverandering en de situering van de bebouwing. De nieuwe stal wordt daarbij zodanig gesitueerd dat voldaan wordt aan de afstand van 50 meter tot geurgevoelige objecten.
Daarnaast wijzigt de situatie van een intensieve veehouderij (waarbij de in acht te nemen afstand groter is) naar een productiegebonden paardenhouderij.
Met de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg wordt geen geurgevoelig object opgericht. Omgekeerd zorgt de bedrijfsontsluitingsweg niet voor eventuele geurhinder.
Conclusie
Het aspect geurhinder verzet zich niet tegen het planvoornemen.
Wettelijk kader
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege: het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichting), het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, wateren, spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het beleid is onder andere verankerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) en verder uitgewerkt / toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid opgenomen in de zogenaamde 'Wet Basisnet'. Deze bestaat uit de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet.
Uitsnede risicokaart Limburg
In het externe veiligheidsbeleid staan twee doelen centraal: de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk en de bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een ramp met een groter aantal slachtoffers, respectievelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico van een bepaalde activiteit is de kans per jaar op een bepaalde plaats, dat een continu daar aanwezig gedacht persoon die onbeschermd is, komt te overlijden als gevolg van een mogelijk ongeluk met die activiteit.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat in één keer een groep mensen van een bepaalde omvang komt te overlijden bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico is geen norm gesteld. Uit het vigerende beleid, zoals onder andere vastgesteld in het Bevi, geldt een verantwoordingsplicht. Iedere verandering (af- of toename) van het groepsrisico moet inzichtelijk worden gemaakt en worden voorzien van een onderbouwing (verantwoording groepsrisico).
Relevante aspecten planvoornemen
Op de Risicokaart Limburg is te zien dat op een afstand van meer dan 800 meter een LPG station is gelegen. Op meer dan 1 km is aan de Dijk 5 een varkenshouderij gelegen met een bovengrondse propaantank (18.000 liter). Verder is op de Risicokaart te zien dat de Rijksweg is aangewezen als route voor 'Transport gevaarlijke stoffen'. Deze weg is op zo'n 100 meter afstand van de woning gelegen. Daarnaast is de buisleiding van de Gasunie gelegen op een afstand van 110 meter. Dit betekent dat deze invloedsgebieden over het plangebied reiken. Echter, het planvoornemen heeft geen personentoename tot gevolg, immers het ene agrarische bedrijf (intensieve veehouderij) wordt omgezet in een ander agrarisch bedrijf (productiegerichte paardenhouderij), waardoor de externe veiligheid niet in het gedrang komt.
Ook de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg draagt niet bij aan de toename van personen ter plaatse. Het betreft uitsluitend een verbinding tussen twee agrarische bedrijfslocaties voor een efficiëntere bedrijfsvoering.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Watertoets
Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundige relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.
Het planvoornemen voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing en het bouwen van een open veulen/schuilstal en de aanleg van een bedrijfsontsluitingsweg aan de achterzijde als verbinding met zijn paardenhouderij aan de Molenstraat. . Het verhard oppervlak zal niet met meer dan 2000 m2 toenemen. Eerder afnemen, aangezien twee stallen gesloopt worden en daarvoor één stal wordt terug gebouwd. Door de vormverandering blijft de omvang van het bestemmings-/bouwvlak dat bebouwd c.q. verhard mag worden per saldo gelijk. Daarnaast zal als gevolg van de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg het verhard oppervlak met ongeveer 1.127 m2 toenemen. De ondergrens van ruimtelijke plannen die aan het waterschap Peel en Maasvallei voorgelegd dienen te worden ligt op 2000 m2 in het buitengebied. Het planvoornemen ligt hier onder en hoeft derhalve niet worden voorgelegd aan het waterschap.
In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater.
Relevante aspecten planvoornemen en onderzoek
Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een intensieve veehouderij naar een productiegebonden paardenhouderij. Onderdeel van het planvoornemen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal waarbij vormverandering van huidige bestemmings-/bouwvlak noodzakelijk is. Daarnaast wordt voorzien in de aanleg van een bedrijfsontsluitingsweg.
Om te kunnen bepalen of de doorlatendheid van de bodem ter plaatse voldoende is voor de afkoppeling en infiltratie van regenwater heeft Tritium een doorlatendheidsonderzoek uitgevoerd, datum 7 maart 2017, rapportnummer 1701/102/ML-01. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Op basis van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden.
Tijdens het uitvoeren van de infiltratiemetingen op 17 februari 2017 is de grondwaterstand op een diepte van circa 2,7 m-mv aangetroffen. Op basis van de gleyverschijnselen in de bodemopbouw kan de Gemiddeld hoogste Grondwaterstand (GHG) worden geschat op circa 2,0 m-mv. Echter uit de nabij gelegen peilbuis uit het Dinoloket komt een GHG naar voren van 1,03 meter beneden maaiveld. Dit houdt in dat een diepere bodem dan 1 meter beneden maaiveld niet in de berekening van de inhoud van de infiltratievoorziening mee kan en mag worden genomen. Infiltratievoorzieningen moeten namelijk boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand zijn gelegen.
Aan de hand van de uitgevoerde doorlatendheidsproeven en de hieruit berekende k-waarden van de ondergrond van de onverzadigde zone, wordt geconcludeerd dat de doorlatendheid (gemiddeld 4,52 meter per dag) als goed doorlatend beoordeeld kan worden. Wel bevinden zich in de bodem leemlagen die een sterk storend effect kunnen veroorzaken op de infiltratiecapaciteit van de bodem.
Infiltratie en afkoppelen maatregelen
Om het hemelwater af te koppelen, op te vangen en vervolgens te infiltreren wordt achter het perceel Hazenakkerweg 8 een infiltratiesloot met een lengte van ongeveer 95 meter, een breedte van 4 meter bovenin en 2 meter onderin en een diepte van 1 meter aangelegd. De infiltratiesloot heeft hiermee een capaciteit van 285 m3.
Uitgaande dat het bouwvlak (9.083 m2) volledig verhard zou een capaciteit benodigd zijn van 454 m3 bij een T = 10 bui (50 mm). Bij een T = 100 bui (84 mm) bedraagt deze capaciteit 763 m3. Het verhard oppervlak waarmee rekening moet worden gehouden bij de infiltratievoorziening is echter vastgesteld op 2.330 m2. Dit betreft het verhard oppervlak van de nieuwe loods en de erfverharding. De capaciteit die bij een T = 10 bui benodigd is, is dan 117 m3. Bij een T = 100 bui bedraagt deze capaciteit 196 m3. Het hemelwater van de erfverharding moet daarbij naar de infiltratievoorziening worden gevoerd.
Met de dimensionering van de infiltratiesloot (285 m3) wordt hierin in voldoende mate voorzien. Omdat het een infiltratievoorziening zonder een overloop op het oppervlaktewater betreft, wordt boven de infiltratievoorziening een dynamische buffer gerealiseerd. Deze maakt het daarmee mogelijk om een bui die éénmaal in de tien jaar voorkomt, een bui van 50 mm te kunnen herbergen. Boven de dynamische buffer wordt rekening gehouden met een waakhoogte van 0,50 meter. Bij een bui van 84 mm is de voorziening dan tot de rand gevuld. Uitgaande van een infiltratievoorziening met een lengte van 95 meter, taluds van 1:1 en een breedte van 4 meter op maaiveldniveau wordt hieraan voldaan. Bij de bepaling van de inhoud van de infiltratievoorziening is geen rekening gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem.
De bedrijfsontsluitingsweg wordt eveneens volledig verhard (1.127 m2). Het hemelwater dat hierop terecht komt stroomt direct naar de zijkant af en infiltreert direct ter plaatse. Voor deze weg wordt geen afzonderlijke infiltratievoorziening aangelegd.
Verder zal geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen zoals zink, koper of lood. De meststoffen worden in een afgesloten mestbassin opgeslagen zodat er geen meststoffen met het hemelwater in de infiltratiesloot terecht komen.
Conclusie
Doordat de bodem als goed doorlatend kan worden beschouwd en door de aanleg van de infiltratiesloot van voldoende capaciteit wordt afdoende voorzien in de infiltratie van het hemelwater. Het aspect water verzet zich dan ook niet tegen het planvoornemen.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Gemeenten hebben de wettelijke taak om verantwoord om te gaan met het archeologisch erfgoed (zorgplicht). In zowel de perspectievennota als binnen het coalitieprogramma "Verbinden en Versterken" is onder andere als actiepunt: "Peel en Maas wil het bewustzijn van de cultuurhistorie bevorderen met een speciale aandacht voor bijzondere gebouwen en historisch erfgoed" opgenomen. Daarnaast wil het college op evenwichtige en pragmatische wijze aandacht geven aan de archeologie. De gemeente Peel en Maas heeft haar eigen gemeentelijk archeologie beleid geformuleerd in het "Beleidsplan archeologie Peel en Maas", vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 28 juni 2011. In dit beleidsplan archeologie Peel en Maas zijn de beleidsuitgangspunten en haar achtergronden beschreven. In hoofdlijnen komt het erop neer dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde en in gebieden met archeologische resten. Dit geldt enkel en alleen indien de verstoring dieper reikt dan 0,4 meter beneden maaiveld.
In het kader van het plan is het aspect archeologie bekeken. Op grond van de beleidskaart archeologie van de gemeente Peel en Maas zijn binnen het plangebied gronden aanwezig met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde archeologie. Dit heeft in het geldende bestemmingsplan al geleid tot de toekenning van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4". Op basis hiervan is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m² en een verstoring die dieper reikt dan 0,4 m.
Conclusie
In het kader van het planvoornemen zullen geen bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m2 en verstoring dieper dan 0,4 m plaatsvinden. Ter plaatse waar de bestaande stallen worden gesloopt is de grond reeds geroerd. Enerzijds bij de bouw van deze stallen en anderzijds bij de sloop worden de gronden opnieuw geroerd. De nieuwe veulen/schuilstal wordt ter plaatse van de gesloopte stallen gebouwd. Er vinden daarmee geen nieuwe bodemingrepen plaats.
Voor de aanleg van de bedrijfsontsluitingsweg vinden geen bodemingrepen plaats die dieper zijn dan 0,4 m.
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. In de wet is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat gemeente bevoegd gezag is. Om te kunnen voldoen aan het gestelde in de voorgaande wet beschikt de gemeente over archeologie beleid en een archeologische beleidskaart.
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg wordt geconcludeerd dat er binnen het plangebied en directe omgeving geen zwaarwegende cultuurhistorische waarden in het geding komen. De bestaande bebouwing heeft geen cultuurhistorische waarden. Daarnaast vormt de omgeving van het plangebied als bouwland een oud cultuurlandschap. Het planvoornemen wijzigt zeer beperkt de invulling van dit bouwland door de vormverandering (toevoegen bestemmings-/bouwvlak achterzijde: 1.797 m2), maar laat de structuur van het gebied verder ongemoeid.
Conclusie
Met het planvoornemen komen geen cultuurhistorische waarden in het geding.
De bescherming van gebieden is vastgelegd in de Natuurbeschermingswet 1998 (Stb. 1998, 403 en Stb. 2005,195), welke de implementatie vormt van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Op grond van deze gebiedsbescherming vallen beschermde natuurmonumenten en de gebieden die op grond van de beide Europese richtlijnen zijn aangewezen als speciale beschermingszones (de zogenoemde Vogel- en Habitatrichtlijngebieden) onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998, mits de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden ook op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn aangewezen ter uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden vormen samen een Europees netwerk van natuurgebieden: Natura 2000.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Gelet op de aard en omvang van onderhavige ruimtelijke ontwikkeling en de grote afstand tot Natura 2000-gebieden (Leudal, 10 km) is het aannemelijk dat het planvoornemen niet leidt tot significante negatieve effecten op de Natura 2000.
Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Flora en Faunawet (verder: Ffw) beschermt planten- en diersoorten. Op grond van de Ffw is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voortplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden beschadigd of gedood. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.
In het kader van het planvoornemen, dat voorziet in de sloop van de bestaande bebouwing (2 stallen) en het bouwen van een open veulen/schuilstal is mogelijk een Flora- en faunaonderzoek benodigd, teneinde de aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren in kaart te brengen. Echter deze stallen zijn steeds in gebruik geweest voor de intensieve veehouderij. Er is voor de sloop van de stallen een sloopmelding gedaan. Deze is door de gemeente geaccepteerd. De stallen worden reeds gesloopt.
De gronden waar de bedrijfsontsluitingsweg is voorzien zijn uitsluitend agrarisch in gebruik en als zodanig bewerkt. Ter plaatse van deze gronden is geen beplanting aanwezig dan wel sprake van enige natuurwaarden. Het aspect flora en fauna is derhalve niet aan de orde.
Vanuit flora en fauna zijn geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt een drietal zaken de opzet en inrichting van de planregels, te weten:
De structuur van het plan is zodanig dat de verbeelding de primaire informatie geeft over waar en hoe gebouwd mag worden. Bij het raadplegen van het bestemmingsplan dient dan ook eerst naar de verbeelding gekeken te worden. Vervolgens kan in de regels teruggelezen worden welk gebruik en welke bouwmogelijkheden zijn toegestaan.
Het moederplan 'Buitengebied Peel en Maas' geldt als uitgangspunt. Specifiek die artikelen die als voorwaarden bij de betreffende wijzigingsbevoegdheden zijn gesteld. Deze zijn dan ook integraal overgenomen in dit wijzigingsplan.
Op de verbeelding zijn aangegeven:
Het bouwvlak geeft de begrenzing weer, waarbinnen gebouwen opgericht mogen worden. Dit betreft de bestemming Agrarisch – Grondgebonden. Daarbuiten mogen uitsluitend erf- en terreinafscheidingen met een open constructie worden opgericht, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt (bestemming Agrarisch). De aanduiding 'ontsluiting' is specifiek opgenomen voor de aanleg van een bedrijfsontsluitingsweg binnen de bestemming Agrarisch. Deze is in de begrippen nader gedefinieerd.
De regels zijn conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd:
De in het bestemmingsplan opgenomen regels zijn geheel overeenkomstig de regels van het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Peel en Maas" opgesteld.
Naast het toetsen van de ontwikkeling aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient de uitvoerbaarheid van het project ook beoordeeld te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De gemeente is in beginsel verplicht om op grond van artikel 6.12 eerste lid Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen. De gemeenteraad kan echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Met het planvoornemen is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Dit betekent dat kostenverhaal verzekerd dient zijn. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer wordt hierin voorzien. Er zijn daarmee geen de kosten voor de gemeente. De kosten zijn daarmee in voldoende mate verzekerd.
Het planvoornemen voorziet in de wijziging van een intensieve veehouderij naar een productiegebonden paardenhouderij in combinatie met de vormverandering van het bestemmings-/bouwvlak. Onderdeel van het planvoornemen voor deze paardenhouderij is het (gedeeltelijk) slopen van de bestaande bebouwing (2 stallen) en te vervangen door een nieuwe open veulen/schuilstal
Aangenomen mag worden dat tegen dit planvoornemen geen overwegende maatschappelijke bezwaren zullen bestaan, aangezien de verandering van een intensieve veehouderij naar een productiegebonden paardenhouderij een verbetering oplevert voor de directe omgeving. Daarnaast 'verbetert' de situatie voor nummer 2 door de vormverandering. Met onderhavig bestemmingsplan is aangetoond dat er met deze ontwikkeling geen problemen te verwachten zijn, er geen negatieve gevolgen zijn voor de waarden in en nabij het plangebied en het nieuwe gebruik gepaard gaat met een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Omwonenden zijn reeds geïnformeerd over het planvoornemen ter plaatse en zijn blij met het initiatief.
Onderhavig wijzigingsplan wordt conform de gebruikelijke procedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn kan een ieder reageren op het planvoornemen en zijn of haar zienswijzen indienen.
Het wijzigingsplan doorloopt als ontwerp respectievelijk vastgesteld en onherroepelijk wijzigingsplan de volgende procedure, te weten:
In het kader van deze procedure kunnen gedurende de ter inzage legging van het ontwerp wijzigingsplan (fase a) zienswijzen worden ingesteld. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Uiteindelijk besluit de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, indien nodig, over het plan in zijn onherroepelijke vorm.
In het kader van het wettelijke vooroverleg (artikel 3.1.1 Bro) is het wijzigingsplan voorgelegd aan de provincie Limburg. Per mail d.d. 6 februaria is door de provincie aangegeven dat het wijzigingsplan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. Deze beoordeling geeft voor de provincie geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Indien het plan op deze wijze wordt voortgezet, zal er geen aanleiding zijn voor de provincie om in de verdere procedure van het wijzigingsplan een zienswijze in te dienen.
<PM>
<PM>