Plan: | Wijzigingsplan 'BreeBronne-recreatiewoningen' |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1894.WZ0038-ON01 |
De eigenaar van het recreatiepark BreeBronne, gelegen aan de Lange Heide 9 ten noorden van de kern Maasbree wil op het park extra recreatiewoningen realiseren tot een maximum van 750 recreatiewoningen. Het vigerende bestemmingsplan laat een maximum van 375 recreatiewoningen toe. Het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas kan op basis van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.1) dit aantal van maximaal 375 recreatiewoningen ophogen tot ten hoogste 750 recreatiewoningen.
Afbeelding 1.1: ligging van het recreatiepark BreeBronne (bron: www.topokaart- nederland.nl)
Het voorliggende wijzigingsplan maakt de planologische inpassing en realisatie van extra recreatiewoningen mogelijk tot een maximum van 750 recreatiewoningen op het recreatiepark BreeBronne en biedt als zodanig de juridische basis met bouwtitel.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient een wijzigingsplan te bestaan uit een omschrijving van de bestemmingen, een verbeelding (plankaart) en regels (voorschriften). Voorts dient het wijzigingsplan een toelichting te bevatten, waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten zijn vermeld. In de toelichting staan de beweegredenen en de onderbouwing die geleid hebben tot de gekozen bestemmingen, en ook de interpretatie en de betekenis van de bestemmingen. Daarbij is waar relevant aangesloten bij het moederplan in dit geval het bestemmingsplan 'Breebronne', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 2015-04-14.
Het wijzigingsplan maakt onderdeel uit van het vastgestelde bestemmingsplan 'Breebronne'. Aangezien de wijziging van de functie in het bestemmingsplan (moederplan) reeds voorzien was, heeft een deel van de onderbouwing reeds in de bestemmingsplanfase plaatsgevonden. In het wijzigingsplan zullen dan ook alleen die zaken onderbouwd moeten worden die in de regels staan aangegeven.
Probleemstelling
De gewenste ontwikkeling is niet passend binnen het geldende bestemmingsplan 'Breebronne'. Enerzijds omdat het vigerende bestemmingsplan slechts een maximum van 375 recreatiewoningen toestaat binnen het plangebied met de bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' en aanduiding 'specifieke vorm van recreatie 4' en anderzijds omdat op een deel van het recreatiepark, waar de extra recreatiewoningen onder meer zijn voorzien de aanduiding 'recreatiewoningen uitgesloten' is opgenomen.
Om de uitbreiding van het aantal recreatiewoningen tot een maximum van 750 en situering op het totale bestemmingsvlak 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' planologisch mogelijk te maken is het wijzigen van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het gaat daarbij om:
Afbeelding 1.2: bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' met de aanduiding 'specifieke vorm
van recreatie 4'
Afbeelding 1.3: het gebied waarop in het vigerend plan de aanduiding 'recreatiewoningen uitgesloten' van toepassing is
Aanpassing
De verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan 'Breebronne' wordt aangepast alsmede een aanpassing van de planregels. Na deze wijziging geldt dat voor het plangebied met bestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' een maximum van 750 recreatiewoningen is toegestaan.
Het voorliggende wijzigingsplan bevat de volgende onderdelen.
Toelichting
De inleiding (hoofdstuk 1), zoals hierboven omschreven. Het projectprofiel (hoofdstuk 2) met daarin een omschrijving van de bestaande situatie en de beoogde situatie met de achterliggende doelstellingen. Het beleidsprofiel (hoofdstuk 3), waarbij wordt ingegaan op het rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het onderhavige project. De omgevingsaspecten (hoofdstuk 4) worden nader uiteengezet in dit hoofdtuk, waarbij wordt ingegaan op de effecten van de planontwikkeling op de omgeving en de resultaten van uitgevoerde onderzoeken. De juridische planopzet (hoofdstuk 5) beschrijft de planregeling. De uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6), waarin wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. De procedure (hoofdstuk 7) van dit wijzigingsplan.
Regels
De inleidende regels (hoofdstuk 1) met daarin onder meer een verwijzing naar de relevante begrippen en de wijze van meten zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Breebronne'.
De bestemmingsregels (hoofdstuk 2) met daarin opgenomen de gebiedsbestemming 'Recreatie-Verblijfsrecreatie' en de dubbelbestemmingen 'Waarde-Archeologie 2', 'Waarde-Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5', met een verwijzing naar de voorschriften zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Breebronne'.
De algemene regels (hoofdstuk 3) met een verwijzing naar de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Breebronne', waartoe behoren de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene aanduidingsregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
De overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4).
Bijlage bij de regels
Bij de regels is een separate bijlage toegevoegd van de relevante planregels uit het bestemmingsplan 'Breebronne' die van toepassing zijn op het wijzigingsplan 'Breebronne-recreatiewoningen'.
Verbeelding
Als de visuele vertaalslag van de bestemmingen en regelgeving.
Afbeelding 2.1: bestaande situatie ingang tot het recreatiepark BreeBronne
Recreatiepark BreeBronne bevindt zich ten noorden van de kern Maasbree, tegen het buurtschap Lange Heide. Het recreatiepark geldt als een van de belangrijkste en grootste recreatieparken van de regio. BreeBronne is in 1976 opgestart en heeft zich ontwikkeld van een 7 hectare groot kleinschalig kampeerbedrijf tot een ca. 36 hectare multifunctioneel recreatiepark met zeer diverse voorzieningen.
Afbeelding 2.2: bestaande situatie op topografische onderlegger (bron: luchtfoto Rho viewer)
De recreatieve takken van het recreatiepark zijn gebundeld onder de oorspronkelijke naam; BreeBronne. BreeBronne beschikt over diverse typen chalets, kampeerplaatsen voor eigen caravans en tenten. Karakteristiek is de grote waterplas met strand in het midden van het park (tevens in gebruik als zwemvijver).
Afbeelding 2.3: bestaande situatie - zwemwijver met strand (bron: website breebronne.nl)
Bij het recreatiepark behoren centrale voorzieningen in de vorm van een subtropisch binnenzwembad, een indoor speeltuin, buitenspeeltuinen en een plaza (“de Bron”) met o.a. een restaurant, de receptie, vergaderzalen, een café en een kinderbioscoop. Een bedrijfswoning (beheerderwoning) completeert het complex.
Afbeelding 2.4: plattegrond behorende bij het recreatiepark BreeBronne (bron: website breebronne.nl)
Tussen de bomen en struiken zijn in het westelijk en (zuid)oostelijk deel van het park de kampeerplaatsen, campinglodges, glamptenten en in het noordwestelijk en noordelijk deel de chalets voor recreanten gesitueerd. De vele bomen en struiken geven het park een bosachtig karakter.
De hoofdingang van het park is gesitueerd aan de Lange Heide.
Afbeelding 2.5: bestaande situatie op (bron: luchtfoto Rho viewer)
Rondom het recreatiepark BreeBronne is sprake van een voornamelijk agrarisch landschap met verspreid gelegen kleinere bos- en natuurgebieden. Ten oosten van het recreatiepark ligt het grote bos- en natuurgebied Blerickse Bergen. Ook het recreatiepark heeft een groen karakter. De aanwezigheid van de in de omgeving gelegen bos- en natuurgebieden en de rustieke gesteldheid van het buitengebied hebben een grote aantrekkingskracht op de recreant.
Het recreatiepark BreeBronne ligt in het gebied Greenport Venlo. Dit is de vooruitstrevende, duurzame regio in fresh, food, flowers en logistiek rondom Venlo. Het is ook het tweede tuinbouwgebied van Nederland. Mede in het kader van Greenport Venlo is het projectvestigingsgebied Siberië, grenzend aan het park, in het leven geroepen met grootschalige glastuinbouwcomplexen. Deze gebiedsontwikkeling is verder vormgegeven in de beleidsplannen omtrent Klavertje 4. Zo is recreatiepark BreeBronne in het Landschapsplan Klavertje 4 in de ecologische verbindingszone opgenomen. Alhoewel het park een groen karakter heeft, maakt het feitelijk geen deel uit van de ecologische zone voor das en ree, doordat het omheind is en bebouwd met chalets.
Onderdeel van deze gebiedsontwikkeling zijn groen ingerichte percelen aan de noordzijde van het recreatiepark ter compensatie van de ontwikkelingen op BreeBronne, als onderdeel van de kwaliteitsverbeterende maatregelen. Tevens dienen deze groen ingerichte percelen om de kassen van het glastuinbouwgebied Siberië 'uit het zicht' te houden. Naast deze strook is een fietspad/recreatie pad aangelegd.
De basisgedachte van BreeBronne is blijvend vooroplopen in toerisme en recreatie. BreeBronne bestaat in haar huidige vorm hoofdzakelijk uit een recreatiepark met kampeerplekken voor een tent of caravan met daarnaast chalets. In totaal beschikt het park over 300 kampeerplekken voor tent en caravan en 300 chalets. Ongeveer 15.000 personen doen het park jaarlijks aan.
Het park wenst een vernieuwings- en kwaliteitsslag te maken door het geleidelijk realiseren van maximaal 750 nieuwe recreatiewoningen in plaats van de huidige kampeerplaatsen en chalets.
Een groot deel van de beoogde 750 op te richten (nieuwe) recreatiewoningen kan gerealiseerd worden op het recreatieterrein op basis van de vigerende bestemmingsregeling. Om echter op het noordoostelijke deel van het recreatieterrein ook recreatiewoningen te kunnen realiseren (zie afbeelding 2.8) en het totale aantal recreatiewoningen te verhogen van 375 tot maximaal 750 recreatiewoningen dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden.
Afbeelding 2.6: locatiedeel waar nu geen recreatiewoning gebouwd mag worden (rode omlijning)
Het recreatiepark is qua bebouwingsstructuur opgezet om de gasten te kunnen laten recreëren in een mooie groene omgeving. Hiertoe zijn alle standplaatsen voorzien van een groene omzoming en is de oriëntatie van de diverse recreatiewoningen/chalets/ kampeerplaatsen ten opzichte van elkaar zodanig dat privacy gewaarborgd wordt. De nieuwe inrichting met ongeveer 96 recreatiewoningen in het noordoostelijke deel van het recreatiepark zal qua sfeer, uitstraling en landschappelijke inbedding hierop aansluiten. Voorzien wordt in groenbeplanting en naast het bestaande water wordt ook nieuw water aangelegd (zie afbeelding 2.7 - schetsvoorstel met in lichtblauw het nieuwe water).
Afbeelding 2.7: schetsvoorstel nieuwe verkaveling
Vanuit verschillende beleidsaspecten is van belang dat de ontwikkeling op het recreatiepark BreeBronne gepaard blijft met behoud en versterking van landschappelijke en ecologische waarden. Dit betekent dat elke ‘rode’ ontwikkeling ingepast dient te worden in het landschap, dus als het ware onderdeel gaat uitmaken van het landschap. Hiervoor zijn enerzijds de omvang en fysieke verschijningsvorm van de bebouwing van belang, en anderzijds de inrichting van groen zoals bomen en hagen. Daarnaast is bij de aanleg van bebouwingen en verhardingen van belang dat het plan voldoet aan de wettelijke eisen voor waterberging en infiltratie. Als basisinspanning wordt uitgegaan van een hydrologisch neutrale ontwikkeling. Dit betekent dat in het plangebied ruimte geboden wordt om het hemelwater dat op bebouwingen en verhardingen terecht komt, te laten infiltreren. Een ander aspect dat van belang is als basisinspanning is dat het plan voldoet aan de eisen vanuit de Wet natuurbescherming.
Aan de noordoostzijde van het bestaande recreatiepark wordt een strook ingericht ter versterking van de ecologische verbindingszone voor de doelsoorten das en ree. Het aanwezige parkeerterrein zal dan worden opgeruimd om plaats te maken voor bos. De smalle zone zal tevens worden ingericht als halfopen corridor. In de noordoosthoek van het recreatiepark wordt bovendien een groene zone met waterbergingsvoorziening aangelegd, die organisch aansluit op de groene zone aan de noordzijde van het Work and Stay gedeelte.
Het bestaande recreatiepark is al volledig landschappelijk ingepast met groenzones. Bij de gedeeltelijke omvorming van camping en chaletpark met moderne duurzame recreatiewoningen gaat BreeBronne insteken op het luxe toeristische segment. Hierbij past een uitstraling met veel groen rondom het gebied, een goede interne groenstructuur en respect voor landschap en flora en fauna.
Van de 750 te realiseren recreatiewoningen zijn er 375 gepland aan de noord-, noordoost- en oostzijde van het park, waaronder direct nabij de versterkte groenstructuur. Deze kunnen alleen worden gebouwd als er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden.
Concreet betekent dit, dat het bestaande groenblauwe casco op het park zal worden gerespecteerd, waar mogelijk versterkt en dat de toekomstige recreatiewoningen individueel zullen worden ingepast met groen. Hierbij zal gebruik gemaakt worden van inheemse gebiedseigen soorten.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) vastgesteld. In deze structuurvisie staan de (rijks)plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.
Naast de drie hoofddoelen voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Voor deze drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De 13 nationale belangen zijn als volgt:
Versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland
Verbeteren bereikbaarheid: Slim Investeren, Innoveren en instandhouding
Waarborgen kwaliteit leefomgeving
Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijk beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts de nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze rijksbelangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening namelijk zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat daarom meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
In de SVIR is ook de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in artikel 3.16 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Zie hierna paragraaf 3.1.3.
Beoordeling
Voor de projectlocatie waar de ontwikkeling zal plaatsvinden geldt dat er geen nationale belangen uit de structuurvisie in het geding zijn. Het rijksbeleid, zoals verwoord in structuurvisie infrastructuur en ruimte, is door provincie en gemeente verder uitgewerkt in provinciaal en lokaal beleid.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling heeft een zorgvuldige afweging plaatsgevonden en zal een transparante besluitvorming plaatsvinden.
Conclusie
Met de (voorgestane) ontwikkeling zijn geen nationale belangen uit de SVIR in het geding.
De AMvB Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Om de nationale belangen uit de SVIR door te laten werken in ruimtelijke plannen van lagere overheden is naast de SVIR het Barro in werking getreden. Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken van provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Onder een ruimtelijk plan wordt mede verstaan een wijzigingsplan.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels over de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen;
2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
3. Kustfundament;
4. Grote rivieren;
5. Waddenzee en waddengebied;
6. Defensie;
7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
8. Elektriciteitsvoorziening;
9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
10. Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur);
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
14. Ruimtereservering parallele Kaagbaan.
Defensie - radarverstoringsgebied
Verspreid over Nederland staat een aantal militaire- en burgerradarstations. Deze dienen voor de beveiliging van het nationale luchtruim en voor de veilige afhandeling van het militaire en het civiele luchtverkeer. Objecten hoger dan 65 meter boven NAP binnen 15 nautische mijl (= 27,8 kilometer) van dit radarstation kunnen aanleiding geven tot verstoring van het radarbeeld en kunnen dan ook niet worden toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat de mate van verstoring aanvaardbaar is. Hiervoor dient door TNO een radarhinderonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek beoordeelt Defensie de aanvaardbaarheid van de verstoring.
Afbeelding 3.1: Radarverstoringsgebied Volkel
Beoordeling
Het projectvoornemen is niet gesitueerd in het beperkingengebied behorende bij het radarstation Volkel. Bovendien heeft het projectvoornemen géén betrekking op het oprichten van een windturbine.
Conclusie
Op de projectlocatie levert het nationale belang defensie zoals bedoeld in het Barro géén belemmering op voor de planontwikkeling.
Op dit plan zijn geen van deze belangen van toepassing met uitzondering van het aspect 'duurzame verstedelijking'. Zie hierna paragraaf 3.1.3.
De ladder voor duurzame verstedelijking is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en op 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegevoegd.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Als procesvereiste is het proces van duurzame verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen, waarbij bepaald is dat in geval van nieuwe verstedelijking eerst gekeken moet worden of hier behoefte voor is en vervolgens of deze behoefte binnen stedelijk gebied opgevangen kan worden.
Een recreatiepark met vakantiewoningen betreft geen stedelijke functie c.q verstedelijking in de zin van het Bro, maar een gebiedseigen functie voor het buitengebied. De ladder duurzame verstedelijking is dan ook niet op dit onderdeel van het initiatief van toepassing. Desondanks is het van belang om niet te bouwen voor leegstand en inzicht te geven in de behoefte aan een ontwikkeling. De voorgestane ontwikkeling om moderne en duurzame recreatiewoningen te bouwen speelt in op trend die zichtbaar is in de recreatiemarkt.
In algemene zin (in heel Nederland) heeft de verblijfsrecreatie zich ontwikkeld richting een hogere kwaliteit, met beleving, duurzaamheid en een toename van comfort en luxe. Specifiek voor Peel en Maas geldt dat er veel recreatiewoningen aanwezig zijn van de slaapplaatscapaciteit, maar dat dit 'veel van hetzelfde' is. Er zijn veel minder recreatiewoningen uit het hogere segment, terwijl hier (gelet op de algemene trends) veel vraag naar is. De uitbreiding van het recreatiepark BreeBronne met 375 nieuwe luxe recreatiewoningenacht met een hoog kwaliteitsniveau voorziet dus in een vraag waarin weinig aanbod is binnen Peel en Maas en directe omgeving.
De behoefte aan recreatiewoningen kan niet in het bestaand stedelijk gebied worden opgevangen. Voor recreatiefuncties is ligging buiten bestaand stedelijk gebied namelijk een voor de hand liggende keuze, vanwege de landschappelijke kwaliteiten en de uitloopmogelijkheden in de omgeving. De vraag richt zich niet op stedelijke locaties, maar juist op landelijke parken. Bovendien gaat het hier om transformatie van een bestaand deel binnen het recreatieterrein. Er is dus sprake van duurzame verstedelijking.
Het POL 2014 heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), provinciaal verkeer- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer). In het POL 2014 formuleert de provincie een aantal zogenoemde 'Limburgse principes' welke de komende jaren richtinggevend zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:
Bij het Provinciaal Omgevingsplan (POL 2014) hoort de 'Omgevingsverordening Limburg 2014'. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk "Ruimte", waarin instructieregels richting gemeenten zijn opgenomen.
De te maken regionale bestuursafspraken worden in de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' geborgd. De 'Omgevingsverordening Limburg 2014' is, net als het Provinciaal Omgevingsplan (POL 2014), op 12 december 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en is per 16 januari 2015 in werking getreden.
Afbeelding 3.2: zoneringskaart Limburg (Provinciaal Omgevingsplan - POL 2014)
Het besluitgebied is gelegen in de POL-zone 'buitengebied' en voor een klein deel (noordoostelijke hoek) in de Bronsgroene landschapszone. Met respect voor de aanwezige kwaliteiten wordt de inrichting en ontwikkeling van deze gebieden in belangrijke mate bepaald door de landbouw. Daarnaast wordt in deze gebieden extra belang gehecht aan verbreding van de plattelandseconomie door het bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor onder meer de toeristische sector. zoals voor recreatiepark Breebronne.
De Bronsgroene landschapszone betreft voornamelijk gronden waar grote kansen liggen voor ontwikkeling van natuurwaarden. het beleid van de provincie in deze gebieden is erop gericht om de (huidige) landschappelijke kernkwaliteiten van de bronsgroene landschapszone te behouden, te beheren, te ontwikkelen en te beleven. Ontwikkelingen binnen de ruimte die het beleid voor de verschillende thema’s biedt zijn mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden (‘ja-mits’).
In 2014 is de Omgevingsverordening gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de Verordening:
Afbeelding 3.3: kaart 2 duurzame verstedelijking (Provinciale Omgevingsverordening 2014)
Afbeelding 3.4: kaart 4 beschermingszone natuur en landschap (Provinciale Omgevingsverordening 2014)
Reikwijdte verordening
De verordening geldt alleen voor nieuwe bestemmingsplannen, wijzigingsplannen, beheersverordeningen als ook omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3º, van de Wabo van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, die worden vastgesteld na inwerkingtreding van de verordening. Bovendien is het niet de bedoeling dat de verordening op alle nieuwe of gewijzigde plannen wordt toegepast.
De beoogde planontwikkeling op BreeBronne ziet louter op een wijziging binnen het bestaande recreatiepark, dat wil zeggen binnen de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie', waarbij binnen een deel van het recreatieterrein alsnog recreatiewoningen worden toegestaan en het aantal maximaal op te richten recreatiewoningen op het gehele recreatiepark verhoogd wordt met maximaal 375 tot een maximumaantal van 750 recreatiewoningen.
Het betreft hier een projectvoornemen dat – gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkeling - niet valt onder de definitie 'stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 en artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, jo. artikel 3.1.6 leden 2 en 3 van het Bro. Hierdoor zijn zowel de Omgevingsverordening Limburg 2014 en de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
In nieuwe plannen voor onderdelen waar de bronsgroene landschapszone van toepassing is dient aangegeven te worden hoe met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten in het betreffende gebied wordt omgegaan. Bij verlies van natuurwaarden in de bronsgroene landschapszone is compensatie aan de orde, verder uit te werken in de Beleidsregel Natuurcompensatie.
Op 26 juni 2012 is de Structuurvisie Klavertje 4-gebied met Structuurvisiekaart vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas.
Afbeelding 3.5: structuurvisiekaart Klavertje 4
Met deze structuurvisie wordt een 5.400 ha groot gebied in Noord-Limburg ontwikkeld. Het doel van deze gebiedsontwikkeling is om het uitgestrekte gebied te ontplooien tot een dynamische zone van logistiek en agrarische bedrijvigheid ingebed in een versterkte natuurlijke invulling. De nieuwe bebouwing moet opgaan in het landschap waarbij een harmonisch en duurzaam evenwicht moet ontstaan in de samensmelting tussen economie en ecologie.
Volgens bij de structuurvisie behorende structuurkaart wordt het recreatiepark BreeBronne omgeven door het mozaïeklandschap. Tussen het park en glastuinbouwgebied Siberië is een smalle strook aangewezen als 'landschappelijke inpassing'. Dit gebied is ook als primaire ecologische verbindingszone aangewezen, net zoals in het landschapsplan Klavertje 4.
Afbeelding 3.6: Te ontwikkelen robuuste groenstructuur Klavertje 4
Er is een landschappelijk casco gedefinieerd, bestaande uit de staanders en sporten van het ‘Ladderconcept’ voor natuur en landschap. Dit concept baseert zich op de sterke ecologische structuren in de directe omgeving en binnen de gebiedsontwikkeling; de Groote Molenbeek en het natuurontwikkelingsplan Venlo West. Tussen deze grotendeels parallel lopende structuren zijn robuuste ecologische verbindingen (“sporten van de ladder”) gedacht die als een stevig natuur en landschapsnetwerk bestaande natuurkwaliteiten versterken en nieuwe kwaliteit toevoegen.
In het landschapsplan van Development Company Greenport Venlo (DCGV) is beschreven dat het gebied rondom recreatiepark BreeBronne tussen een beekdallandschap en een mozaïeklandschap ligt. Het gebied staat bekend als ‘de Zuidelijke Sport’ in de ‘ladder’ van het plan oftewel kortweg ‘S2’. S2 moet functioneren als ecologische verbindingszone voor de doelsoorten das en ree. Het ecologische netwerk, waar S2 deel van uitmaakt, moet versterkt worden, mede doordat grootschalige glastuinbouw en andere industriële ontwikkelingen in het gebied van in totaal 5.400 hectare een druk op het natuurlijke landschap uitoefenen.
In de structuurvisie is een eigen kwaliteitskader voor het Klavertje 4 gebied vastgelegd, dit als vervanging van het Limburgs Kwaliteits Menu (LKM). Kwaliteitsverbetering van het bestaande recreatiepark staat centraal in het gebied ten zuiden van glastuinbouwgebied Siberië. De bestaande rechten van het recreatiepark worden gerespecteerd. Ontwikkelingen op het recreatiepark hebben vanzelfsprekend een bedrijfseconomisch belang maar zullen ook bij moeten dragen aan versterking van de ecologische verbinding tussen het beekdallandschap en het mozaïeklandschap. Op deze manier krijgt de realisatie van het ecologische netwerk verder vorm en wordt het recreatiepark aantrekkelijker omdat de natuur-, landschaps- en recreatiewaarde in de directe omgeving van het park immers wordt verhoogd.
Het bestemmingsplan 'Breebronne' is vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 2015-04-14. In dit plan is binnen de bestemmingsregeling 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (artikel 4) een wijzigingsbevoegdheid (artikel 4.6.1) opgenomen om het maximumaantal recreatiewoningen te verhogen en de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten' te verwijderen.
Volgens deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders (bevoegdheid) het plan wijzigen door het maximumaantal toegestane recreatiewoningen te wijzigen in 750 en gelijktijdig de aanduiding 'recreatiewoning uitgesloten' te verwijderen van de verbeelding, zodat de extra recreatiewoningen geheel of gedeeltelijk ook mogen worden gebouwd ter plaatse van deze aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - 4', met dien verstande dat:
Om na te gaan of in het plangebied belangrijke natuurwaarden aanwezig zijn is een quickscan ecologie op het projectgebied uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan BreeBronne. De uitkomsten uit dit onderzoek zijn ook van toepassing op onderhavig wijzigingsplan en zijn gerapporteerd in de notitie "Natuurtoets en natuurwaarden" zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit plan.
Uit de inventarisatie is gebleken dat binnen het projectgebied eventuele bebouwing niet leidt tot een dusdanige verandering van de staat van instandhouding van de beschermde soorten, dat sprake is van een blijvende verslechtering. Dit geldt tevens met betrekking tot de groeiplaatsen van flora binnen het projectgebied.
In aanvulling op de ecologische quickscan is in het kader van de gebiedsbescherming de depositie van stikstof ten gevolge van de ontwikkeling op nabijgelegen Natura 2000-gebieden berekend. Hiervoor is gebruik gemaakt van het programmapakket Aerius. Er is een tweetal berekeningen verricht: voor de bouwfase en de gebruiksfase. Uit de berekeningen blijkt dat de depositie van stikstof minder dan 0,00 mol/ha/jaar op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden bedraagt. De berekeningen inclusief een memo met uitgangspunten zijn opgenomen als bijlage 2 bij dit plan.
Uit bovenstaande blijkt dat het planvoornemen niet leidt tot een blijvende verslechtering van de aanwezige natuurwaarden op het verschil en ook geen significant negatief effect vanwege stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden heeft.
De herinrichting van het bestaande recreatiepark met recreatiewoningen zal plaatsvinden met inachtneming van de aanwijzingen die opgenomen zijn in het landschapsplan dat voor het bestemmingsplan "Breebronne' en het daaraan verbonden onderhavige wijzigingsplan, is opgesteld. Zie ook bijlage 3 bij dit plan. Door uitvoering te geven aan dit landschapsplan en bij de daadwerkelijk inrichting van het terreingedeelte met bebouwing en beplanting rekening te houden met de aanwezig natuurwaarden, landschappelijke, cultuurhistorische en /of abiotische waarden en waar mogelijk deze te versterken, kan voldaan worden aan de wijzings voorwaarde van artikel 4.6.1, onder a en zal er geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van deze waarden.
In de planregeling wordt dit gewaarborgd, aangezien voor het uitvoeren van werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden (zoals het rooien van beplanting) een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.5 vereist is, waarbij alvorens vergunningverlening plaatsvindt getoetst wordt of de betreffende activiteiten de aanwezige landschaps- en natuurwaarden niet onevenredig schaden.
Voor wat betreft de bouw/aanleg van de recreatiewoningen dient ook voldaan te worden aan de bebouwingsvereisten zoals opgenomen in het moederplan 'Breebronne' (artikel 4.2.3) ten aanzien van situering van de bebouwing (binnen het bouwvlak) en maatvoering vereisten zoals (maximaal toegestaan oppervlak en goot- en bouwhoogte). Omdat het bouwen van de recreatiewoningen gekoppeld is aan een omgevingsvergunning vindt de waarborging dat voldaan wordt aan de wijzigingsvoorwaarden als bedoeld in artikel 4.6.1 onder b bij de vergunningverlening plaats.
Qua situering van de recreatiewoningen wordt rekening gehouden met voldoende privacy en een groene omzooming. Zie hiervoor paragraaf 2.2.
In dit hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan de omgevingsaspecten. Per sectoraal aspect zijn aandachtspunten en een toets/afweging weergegeven
Het recreatiepark BreeBronne wordt uiteindelijk ontsloten via de N275, die het verkeer uit en naar alle richtingen kan verwerken. De N275 heeft een gebied ontsluitende functie en is gelegen buiten de bebouwde kom van Maasbree. De maximale snelheid bedraagt 80 km/uur. Via de N275 kan de N277 en de N273/A73 bereikt worden.
De verkeersstroom naar het recreatiepark wordt via de rotonde N275 en Wilhelminalaan naar de Lange Heide gevoerd en andersom, waar de entree van het recreatiepark BreeBronne gesitueerd is.
Afbeelding 4.1: verkeersstructuur in de nabijheid van recreatiepark BreeBronne
Voor de Wilhelminalaan, later Sevenumseweg en Rozendaal genaamd, geldt een maximumsnelheid van 50 km/uur binnen de bebouwde kom en 60 km/uur buiten de bebouwde kom. Dit betreft een weg met twee rijstroken, maar een fietspad ontbreekt. Deze weg vormt de belangrijkste directe verbinding tussen Maasbree en Sevenum voor alle verkeer.
De Lange Heide is een zijweg van de Rozendaal en leidt door het agrarische buitengebied. De weg bestaat uit een rijstrook zonder fietspad.
Afbeelding 4.2: Lange Heide in de directe nabijheid van de entree van recreatiepark BreeBronne
Als gevolg van de herinrichting van het recreatieve deel en het toestaan van 375 extra recreatiewoningen (deels ter vervanging van de bestaande recreatieverblijven) zal het aantal verkeersbewegingen toenemen ten gevolge van de toename van verblijfsrecreanten in de nieuwe situatie.
Tijdens het verblijf op het recreatieterrein zal een deel van de recreanten gebruik maken van de auto voor dagtrips en wellicht boodschappen en voor het overgrote deel gebruik maken van de fiets om de nabije omgeving te verkennen. Op basis van de verkeersgeneratiecijfers van het CROW (editie 381 van december 2018 - 'Toekomstbestendig parkeren') wordt voor een bungalowpark in het buitengebied normatief een toename verondersteld van 825 verkeersbewegingen (375 wooneenheden x norm van 2,2 per wooneenheid).
Gelet op deze omvang in combinatie met de spreiding van dit aantal verkeersbewegingen over de dag kan deze extra verkeersdruk opgevangen worden op de bestaande lokale wegen.
Voor het parkeren wordt rekening gehouden met een eigen parkeerplaats per recreatiewoning. Deels zijn deze parkeervoorzieningen al aanwezig bij de bestaande recreatie verblijfseenheden en deels worden de parkeervoorzieningen nieuw aangelegd in kleine geclusterde parkeerplekken in de directe nabijheid van de nieuw op te richten recreatiewoningen in het noordoostelijk deel van het recreatieterrein. Daarbij is voorzien in 111 parkeerplekken voor ongeveer 96 recreatiewoningen op dit nieuw in te richten terreingedeelte. Zie hiervoor paragraaf 2.2.1.
Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van de op het recreatiepark aanwezige grote parkeervoorziening bij de entree van het park.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Het plangebied heeft op zichzelf geen bijzondere cultuurhistorische waarde. Er zijn geen cultuurhistorische objecten danwel weg- of laanstructuren aanwezig. In de loop der jaren zijn de van oorsprong agrarische landbouwgronden met de daarbij behorende verkaveling verdwenen en is het gebied ingericht als recreatiepark. Daarbij zijn de bestaande groene landschappelijke elementen, waar mogelijk, ingepast in het recreatiepark.
Afbeelding 4.3: uitsnede uit provinciale viewer (Atlas Limburg)
De planontwikkeling doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden en wordt op een verantwoorde manier ingepast in de omgeving op basis van een landschapsplan voor het totale gebied (zie bijlage 3). Het is niet noodzakelijk om regels op te nemen ter bescherming van cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingetreden en is de Monumentenwet 1988 komen te vervallen. Een deel van de Monumentenwet 1988 is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed. Voor wat betreft de archeologie staat hierin het verdrag van Malta (Valetta) en de uitwerking hiervan in de voormalige Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) centraal. Dit betekent dat wij zoveel mogelijk de archeologische resten intact in de bodem willen bewaren. Soms is dit echter niet mogelijk, in dat geval wordt zoveel mogelijk informatie over de archeologische resten verzameld en wordt het archeologisch erfgoed ex situ (in het depot en/of museum) bewaard. Er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect 'archeologie'.
Met de invoering van de Wamz in 2007 hebben gemeenten veel meer bevoegdheden gekregen over beheer en behoud van archeologische (rijks)monumenten en overige archeologische (verwachtings)waarden (= het eigen bodemarchief), deze bevoegdheden zijn in de Erfgoedwet behouden. Om een goede uitvoering te geven aan deze bevoegdheden en de bijbehorende verantwoordelijkheden hebben de meeste gemeenten archeologie beleid ontwikkeld.
De gemeente Peel en Maas heeft een eigen archeologiebeleid vastgesteld. De gemeente is dus het bevoegde gezag waar het gaat om het toetsen van bestemmingsplannen op het aspect archeologie en de uit onderzoek voortkomende rapporten. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek door de gemeente archeologische beleidskaarten opgesteld.
Afbeelding 4.4: uitsnede uit gemeentelijke beleidskaart (bron: www.peelenmaas.nl)
Uit de Archeologische beleidskaart van de gemeente Peel en Maas blijkt dat op het recreatiepark BreeBronne de volgende waarden voorkomen:
De hoge- en middelhoge archeologische waarde is juridisch-planologisch vertaald door het toekennen van een dubbelbestemming aan het gebied met de hoge waarde, gebaseerd op het gemeentelijk archeologisch beleid vigerende bestemmingsplan. Dit blijft ook zo voor het wijzigingsplan. Zodra een ontwikkeling plaatsvindt dient deze eerst getoetst te worden aan het archeologische beleid. Dit betekent dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de recreatiewoningen als voor andere bouwwerken, alsnog archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een bepaalde verstoringsdiepte en het verstoringsoppervlak worden overschreden.
Voor gebieden met een lage en geen archeologische verwachting geldt geen onderzoek verplichting. De kans op sporen is in deze gebieden immers klein.
In het plangebied verbonden aan het wijzigingsplan is voornamelijk de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 4' van toepassing. Op twee plekken, noordwestelijk en zuidelijk, komen ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 5' voor.
Aangezien dit wijzigingsplan met name voorziet in de realisatie van meer recreatiewoningen en ook het toestaan van recreatiewoningen in het noordoostelijk terreingedeelte is met name de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing.
Dit betekent dat bij grondverstoringen dieper dan 40 centimeter onder maaiveld en bij bebouwing en het uitvoeren van werkzaamheden en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een verstoringsoppervlak groter dan 250 m2 dient er een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Tevens geldt de wettelijk meldingsplicht indien tijdens werkzaamheden een archeologische vondst wordt gedaan.
De kwaliteit van de bodem speelt een rol in de ruimtelijk ordening. Het is een taak van de gemeenten om erop toe te zien dat het verontreinigen van gronden door activiteiten voorkomen wordt. Daar waar in het verleden een verontreiniging is ontstaan van de bodem of het grondwater zullen stappen genomen moeten worden ter bescherming van de volksgezondheid. In principe moet bij elke bouwmogelijkheid die in het bestemmings- of wijzigingsplan wordt opgenomen inzicht geboden worden in de kwaliteit van de bodem.
In de Nota bodemkwaliteit en de bijbehorende bodemkwaliteitskaart, vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 13 maart 2012 is een beleidskader opgesteld wanneer er bij aanvragen WABO of ruimtelijke procedures bodemonderzoek worden geëist. Op de bodemkwaliteitskaart zijn de gemiddelde kwaliteitsgegevens van de bodem binnen Peel en Maas na te gaan.
Het plangebied ligt in een dynamische omgeving dat in de vorige eeuw onderhevig is geweest aan veel veranderingen. Het plangebied zelf was tot het midden van de 20e eeuw in gebruik als agrarische grond. Daarna is het gebruik als kampeer-/recreatieterrein ontstaan. Het ligt niet in de rede dat als gevolg van het huidige en historische gebruik verontreinigen in de bodem zijn ontstaan.
In het bestemmingsplan BreeBronne zijn de gronden van de projectlocatie waarop het wijzigingsplan van toepassing is al bestemd als 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' ten behoeve van de bouw van onder meer recreatiewoningen. Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en het daaraan verbonden wijzigingsplan dient er daarom geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden.
In het kader van de vergunningverlening (activiteit bouwen) is een verkennend bodemonderzoek echter wel noodzakelijk. Met dit onderzoek moet worden aangetoond dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan. Hiermee wordt gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Gebiedsbescherming
Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura 2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. In Nederland zijn ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Handelingen of activiteiten binnen en buiten beschermde natuurgebieden die schadelijk kunnen zijn voor de doelstellingen van het gebied zijn verboden, tenzij door het bevoegd gezag hier vergunning voor is verleend. Hierbij wordt het ‘Nee, tenzij’ principe gebruikt. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn opgenomen in Natura 2000- beheerplannen.
Als door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De goudgroene natuurzone vormt het Limburgse deel van het Nationale Natuurnetwerk. Binnen de goudgroene zone streeft de provincie naar behoud en beheer van de reeds aanwezige natuur, en de ontwikkeling van nieuwe natuur. De goudgroene natuurzone is ruimtelijk vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening Limburg (POL 2014).
Het Natuurnetwerk Nederland is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuur- gebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Limburg is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzij benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.
Soortenbescherming
Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden boven op de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en ook om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen als wordt gewerkt in overeenstemming met een goedgekeurde gedragscode.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet daarom rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming bevat regels voor bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten, natuurgebieden en houtopstanden.
Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van soorten en de instandhoudingdoelstellingen ten aanzien van natuur te garanderen.
Soortenbescherming
Om de effecten van de ontwikkeling op de ecologische waarden (flora en fauna) in en rondom het plangebied in beeld te brengen is een ecologische quickscan uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan 'Breebronne'. De bijbehorende rapportage is opgenomen in bijlage 1 van de toelichting op dit plan. De resultaten worden hierna behandeld.
Binnen het plangebied zijn verschillende soorten te verwachten (of vastgesteld) die wettelijk beschermd zijn volgens de Wet natuurbescherming of die vermeld zijn op de Rode Lijst van bedreigde soorten. Deze soorten zijn met name te verwachten op het bestaande recreatiepark. Bij de vernieuwing van het recreatiepark zal op voorhand niet exact in te schatten zijn of ergens bomen gekapt worden of andere maatregelen genomen moeten worden.
Het huidige recreatiepark en het beoogde uitbreidingsgebied liggen binnen de ecologische verbindingszone Zuidelijke Sport die is vastgelegd in het Landschapsplan Klavertje 4. In de Structuurvisie Klavertje 4 is aangegeven dat de ecologische verbindingszone ten noorden van BreeBronne (de zogenaamde S2 verbinding) versterkt moet worden. Bij de ontwikkeling van BreeBronne wordt –naast een goede landschappelijke inpassing- vooral op dit aspect ingezet. Daarmee wordt een kwaliteitsverbetering van de S2 verbinding nagestreefd die past binnen de minimale benodigde kwantiteit daarvoor. De aard en omvang van overeengekomen kwaliteit verbeterende maatregelen zorgt voor een uitbreiding van natuur/groen en in een zodanige inrichting van het terrein dat rekening wordt gehouden met de belangen van flora en fauna. De uitbreiding van de bestemming ‘Natuur’, de realisering van een dassenheuvel, de realisering van een extra duiker en de projectie van onderdelen van de terreininrichting op grotere afstand
van groen en natuur heeft een zodanige mitigerende werking dat daarmee eventuele aantasting van flora en fauna voldoende wordt gecompenseerd.
Geconcludeerd kan worden dat bij de uitvoering van de gewenste herinrichting van het terrein inclusief bebouwing aan de voorwaarden van zorgplicht en het zorgvuldig handelen kan worden voldaan.
Gebiedsbescherming Natura 2000-gebieden
Het plangebied maakt zelf geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het plangebied bovendien op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Deurnsche Peel & Mariapeel en Maasduinen Strabrechtse Heide & Beuven op ongeveer 9 kilometer afstand.
Afbeelding 4.5: ligging projectgebied t.o.v. Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel en Maasduinen (bron: kaartviewer Rho)
De Natura 2000-gebieden Deurnsche Peel & Mariapeel en Maasduinen liggen op zodanig grote afstand dat een toetsing met betrekking tot de instandhoudingsdoelen ervan niet nodig is. Directe effecten als areaalverlies en versnippering zijn uitgesloten en gezien de afstand kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.
In het kader van externe werking is wel onderzocht of effecten kunnen optreden op beschermde natuur binnen de Natura 2000-gebieden, tijdens de aanleg bouw van de recreatiewoningen (gasloos) op het park zelf of als gevolg van een toename van het aantal recreanten op het recreatiepark BreeBronne na de bouw van de recreatiewoningen. Zie bijlage 2 van de toelichting op dit plan.
Vanwege de geringe ontwikkeling en de ruime afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, genereert de ontwikkeling qua stikstofdepositie geen problemen. De ontwikkeling (zowel in de bouw- als gebruiksfase) leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden.
Afbeelding 4.6: ligging projectgebied (rode cirkel) t.o.v. Natuurnetwerk (kaartviewer provincie Limburg)
Het NatuurNetwerk is beschermd in de Omgevingsverordening van de provincie Limburg (POL 2014). Het plangebied met projectlocatie voor de nieuw te realiseren recreatiewoningen ligt buiten het NatuurNetwerk Nederland (NNN). Een planontwikkeling mag geen activiteiten mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van het NNN. De ontwikkeling leidt niet tot een areaalverlies van het NNN en ook niet tot significante aantasting van de kenmerken en waarden van het NNN. Het provinciale NNN-beleid staat de uitvoering van het wijzigingsplan niet in de weg.
Een klein deel van het projectgebied ligt in de bronsgroene landschapszone. Daar geldt de “ja-mitsbenadering”. Deze zone geeft ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals recreatie, mits aangegeven wordt hoe deze bijdragen aan de bescherming en versterking van de kwaliteiten van natuur, water en landschap en hoe negatieve effecten zijn gecompenseerd. Bij de compensatie van de negatieve effecten op natuurwaarden (kernkwaliteit “Groene karakter”) dient de beleidsregel als bedoeld in artikel 2.6.7, tweede lid, van de provinciale verordening gevolgd te worden.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt, uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van hinder en gevaar door middel van milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving.
Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met het rijk, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst ('Bedrijven en milieuzonering') opgesteld. Deze indicatieve bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een "rustige woonwijk/rustig buitengebied" of "gemengd gebied". Een “rustige woonwijk” is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Een “gemengd gebied” is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten.
Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een milieucategorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.
In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" is per bedrijfstype/bedrijfsactiviteit een globale indicatie gegeven van het invloed gebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:
De afstanden gelden in principe tussen de perceelgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceel grootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten bovendien als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.
De indicatieve afstanden zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een matige of sterke functiemenging waarbij naast woningen andere functies voorkomen, zoals bedrijven.
Het plangebied bevindt zich in een landelijke omgeving die wordt begrensd door bosgebied en agrarisch gebied. Aan de zuidzijde van het park bevinden zich enkele (burger)woningen. De directe omgeving van BreeBronne kan daarom getypeerd worden met het omgevingstype 'rustig buitengebied'.
Een solitaire recreatiewoning heeft geen milieuzone ten aanzien van zijn omgeving. Het is echter aannemelijk dat een recreatiepark zelf wel een invloed op zijn omgeving uitoefent, met name door de voorzieningen op het park ten behoeve van de recreant, zoals de aanwezige horecafaciliteiten, en ook op de verkeersaantrekkende werking.
In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009)' zijn voor kampeerterreinen/ vakantiecentra (verblijfsrecreatie) e.d. met keuken richtafstanden opgenomen. Het bepalende milieuaspect betreft geluid met een richtafstand van 50 meter. Daarnaast geldt voor geur een richtafstand van 30 meter.
Voor wat betreft het aspect 'horeca' (geur) kan worden gesteld dat deze activiteiten al plaatsvinden op het park. Hier zijn geen ontwikkelingen in voorzien binnen het wijzigingsplan. Voor wat betreft het aspect geluid vanwege de verkeersaantrekkende werking kan worden gesteld dat het aantal verkeersbewegingen naar en op het park door het realiseren van meer recreatiewoningen op BreeBronne niet noemenswaardig zal toenemen, aangezien de plaatsing van recreatiewoningen een modernisering betreft op het terrein, waarbij bestaande kampeerplaatsen en chalets worden vervangen door recreatiewoningen. De externe ontsluiting van het park blijft bovendien ongewijzigd. Het parkeren bij de recreatiewoningen vindt bovendien niet plaats aan de randen van het recreatieterrein maar naar binnen gekeerd op het terrein. De parkeervoorzieningen bevinden zich namelijk aan de voorzijde van de woning of op geclusterde parkeerplekken op het binnenterrein gedeelte. Er wordt ruim voldaan aan de in acht te nemen richtafstand van 50 meter ten opzichte van geluidgevoelige functies en omwonenden (burger- woningen) in de omgeving. Een verantwoord woon- en verblijfsklimaat naar omwonenden is dan ook gewaarborgd.
Ten aanzien van het garanderen van een goed woon- en leefklimaat is de omgeving van het projectgebied beoordeeld op het voorkomen van milieuhinderlijke bedrijvigheid. In de omgeving van BreeBronne en dan specifiek de locatie op Breebronne waar de modernisering van het recreatieterrein plaatsvindt met recreatiewoningen bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Zie afbeelding 4.7.
Afbeelding 4.7: omliggende bedrijven ten opzichte van locatie met nieuwe recreatiewoningen
Bedrijf | Adres | Afstand tot projectlocatie | Milieucategorie met richtafstand |
Melkrundveebedrijf | Rozendaal 3 | circa 175 meter | milieucategorie 3.2 100 meter voor aspect geluid |
Schapenhouderij | Lange Heide 19 | circa 770 meter | milieucategorie 2 50 meter voor aspect geur 30 meter voor aspect geluid en stof |
Glastuinbouw | Siberië | circa 55 meter op kortste afstand | milieucategorie 2 30 meter voor aspect geur daarnaast rekening houden met lichtuitstraling |
De afstand van de projectlocatie tot deze bedrijven/bedrijfsactiviteiten vormt geen belemmering voor de planontwikkeling op BreeBronne. Tevens worden de bedrijven niet belemmerd in hun huidige bedrijfsvoering als gevolg van de realisatie van de recreatiewoningen. |
De naastgelegen huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten wordt beschouwd als een woonomgeving en niet als een inrichting die voor hinder richting BreeBronne zorgt en dienovereenkomstig dan volgens de wet milieubeheer dient te voldoen aan het Activiteitenbesluit (algemene regels voor inrichtingen).
In en nabij het plangebied zijn daarom geen bedrijven gelegen die conform de richtafstanden uit de voormelde VNG-brochure een belemmering kunnen vormen voor de planontwikkeling op BreeBronne.
Industriële geur
Onder geurbelasting (of 'immissie') verstaan we de geurconcentratie die tijdens een bepaalde tijd op een geurgevoelig object zoals een woning of locatie 'terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. De afstand tussen geur emitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Vanwege de geurbelasting op een gebied kan het woon- en verblijfklimaat daar als onvoldoende worden beschouwd. Geuruitstoot van bedrijven kan dus gevolgen hebben voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.
Geur van veehouderijen
Geur speelt een belangrijke rol in de milieuwetgeving met betrekking tot (intensieve) veehouderijen. Om dit aspect te kunnen reguleren bestaat de Wet geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Wvg). De Wgv dient in het belang van de bescherming van het milieu. De wet biedt binnen gestelde voorwaarden bescherming tegen geurhinder. De Wgv en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderijen (hierna te noemen: Rgv) vormen samen het toetsingskader voor geur afkomstig van veehouderijen.
De Wgv kent verschillende normen voor concentratiegebieden en niet-concentratie- gebieden. Concentratiegebieden zijn gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Reconstructiewet (hierna te noemen: Rcw). In niet-concentratiegebieden gelden strengere normen dan in concentratiegebieden. De gemeente Peel en Maas is op grond van de Rcw gelegen in een concentratiegebied voor landbouw. De Wgv kent ook verschillende normen voor gebieden gelegen binnen de bebouwde kom en gebieden gelegen buiten de bebouwde kom. Gebieden die binnen de bebouwde kom liggen krijgen meer bescherming dan gebieden die buiten de bebouwde kom liggen. Dit heeft te maken met het feit dat binnen de bebouwde kom meer mensen kunnen wonen of verblijven, waardoor sprake kan zijn van meer geurhinder.
De contouren die voortkomen uit de berekeningen, behorende bij de Wgv, vormen zowel een toetsingskader bij beoogde uitbreiding van een veehouderij, alsook bij ontwikkeling van nieuwe functies in de nabijheid. Daarnaast geeft de Wgv de mogelijkheid om maatwerk te leveren, door de wettelijke normen of afstanden binnen een vastgelegde marge voor een bepaald (deel)gebied van de gemeente te wijzigen. De gemeente kan dit gebiedsgericht geurbeleid als sturingsinstrument voor (ruimtelijke en functionele) ontwikkelingen in het buitengebied gebruiken.
Notitie beleidsuitgangspunten streefkwaliteiten geur
De gemeente Peel en Maas heeft met de structuurvisie voor het buitengebied de beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten met betrekking tot geur vastgesteld. Deze streefkwaliteiten geur zijn een vertaling van de ambitie van de gemeenteraad, een zogenaamde beleidskoers. Het betreft alleen cumulatieve geurbelasting ofwel achtergrondbelasting. De gemeente monitort de ontwikkeling van geur van veehouderijen halfjaarlijks. Dit monitoren gebeurt vanuit het perspectief van de structuurvisie en de MER. Deze structuurvisie geeft het beleid op hoofdlijnen voor de komende 10 tot 15 jaar.
De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur houden rekening met een lange termijnvisie (10 tot 15 jaar). Volgens rapporten van de veehouderijsector vindt een herverdeling van veehouderijen plaats met stoppers en een herverdeling met schaalsprong op locaties. Gezien de huidige economische ontwikkelingen en het Besluit huisvesting zal het aantal bedrijven dat stopt groot zijn. De MER prognosticeert in het algemeen een redelijk te verwachten verbetering van de geurkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie.
De beleidsuitgangspunten voor streefkwaliteiten geur passen in de gedachtegang van het bieden van ruimte voor ontwikkelingen. Dit is volgens de uitgangspunten van structuurvisie. Binnen een geurcontour mag de gemeente geen geurgevoelige object bestemmen. Caravans en tenten (kampeerplaatsen) zijn niet geur gevoelig, recreatiewoningen wel.
Op de planlocatie en in de directe omgeving van de planlocatie zijn géén zware geur uitstotende bedrijven of bedrijfsmatige activiteiten gevestigd. Er zal daardoor ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
In en om het plangebied zijn wel enkele agrarische bedrijven toegestaan c.q. aanwezig. De geurcontouren bij deze agrarische bedrijven reiken echter niet tot de projectlocatie, waar nieuwe extra te realiseren recreatiewoningen zijn voorzien. Bovendien zijn er al tussenliggende (recreatie)woningen aanwezig, waardoor de toekomstige ontwikkeling de belangen van omliggende veehouderijen niet kunnen schaden.
Aan het bepaalde in de Wet geurhinder en veehouderij wordt dan ook voldaan. De herinrichting van het park met extra recreatiewoningen is dan ook niet bezwaarlijk. Het aspect geur vormt géén belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling op de projectlocatie.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.
Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb: januari 2011).
Ten aanzien van externe veiligheid geldt de verplichting om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico
Plaatsgebonden Risico (PR): dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', en ook een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR): dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
In het Bevi is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied10 ligt van een risicovolle activiteit. Deze verantwoordingsplicht geldt alleen bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde of bij een toename van het groepsrisico. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.
Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen zijn in het Bevi aangemerkt als kwetsbare objecten. Onderhavig plangebied voldoet aan deze definitie. Daarom dient in te worden gegaan op het aspect plaatsgebonden risico en het aspect groepsrisico.
Risicobronnen
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied een opslagtank behorende bij recreatiepark BreeBronne aanwezig is en transport over de A67 plaats vindt. Andere risicobronnen zijn niet aanwezig.
Op de A67 vindt transport van goederen plaats. De PR-contour ligt ter weerszijden van de rijksnelweg en het recreatiegebied ligt op circa 975 meter van de dichtstbijzijnde rijbaan van de A67.
Aan de ingang van het recreatiepark de BreeBronne aan de Lange Heide is een propaantank aanwezig met een in acht te nemen risico afstand van 50 meter die voldoet aan alle eisen. Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), moet het groepsrisico worden verantwoord bij een plan, dat binnen het invloed gebied van een Bevi-bedrijf valt. Het Bevi-bedrijf zelf maakt geen deel uit van het te verantwoorden groepsrisico.
Omdat er geen sprake is van een groepsrisico voor de omgeving van het propaanreservoir, zijn er geen maatregelen denkbaar die het groepsrisico verlagen. Ook leiden de veranderingen in het wijzigingsplan niet tot een wijziging in de voorbereiding op de bestrijding van een ramp. De zelfredzaamheid van personen in verblijfsobjecten in de omgeving van het park is niet beperkt.
Afbeelding 4.8: uitsnede van risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Er liggen geen risicovolle kabels of leidingen in of in de directe nabijheid van het plangebied. Gezien de grote onderlinge afstand van risicovolle kabels en leidingen tot het plangebied (meer dan 1 kilometer), kan worden gesteld dat het project geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.
Er vindt risicovol transport plaats over de A67, die op ongeveer 975 meter ten noorden van het plangebied ligt. Ook vindt risicovol transport plaats over de N275 die op ongeveer 2 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt. Recreatiepark BreeBronne ligt op grote afstand van deze wegen, en daarmee buiten de plaatsgebonden risicocontour en buiten het plasbrandaandachtsgebied.
Voor wat betreft het groepsrisico wordt in het Basisnet aangegeven dat berekeningen uitwijzen dat er slechts verwaarloosbare invloed op het groepsrisico wordt uitgeoefend op afstanden van een route groter dan 200 meter. Voor de ontwikkeling is het groepsrisico ten behoeve van de genoemde wegen (gezien de afstand onderling) dan ook beperkt te noemen en dus aanvaardbaar.
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt ook plaats over de Maas. De afstand tot deze rivier is te groot (6,5 kilometer) om van invloed te kunnen zijn op het plangebied.
Nieuwe risicobronnen worden bovendien niet mogelijk gemaak in het plangebied.
Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan daarom geen belemmeringen voor het plan.
Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) (2012) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds.
De recreatiewoningen zijn op grond van de Wgh geen geluidsgevoelige objecten. Het is daarom niet noodzakelijk om te toetsen aan de Wgh. De wegen die aangrenzend aan het plangebied liggen, zijn geen drukke doorgaande verkeersroutes. De wegen op het recreatiepark zelf dienen ter ontsluiting van de parkeerzones en recreatiewoningen. De verkeersnelheid op het terrein zelf is niet meer dan 10 km/per uur.
Ter plaatse van de recreatiewoningen zal dan ook geen sprake zijn van onaanvaardbare geluidhinder door wegverkeerslawaai. Ook vanuit een 'goede ruimtelijke ordening' is er sprake is van een goede situatie ten aanzien van het aspect geluid.
In de Wet milieubeheer (2016) zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 17 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 13 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.
Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. De realisatie van maximaal 375 (extra) recreatiewoningen heeft een zeer beperkte invloed op de luchtkwaliteit en een potentieel positieve invloed ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er zijn er geen belemmeringen voor het plan vanuit dit aspect.
Vanuit het Europese beleid vormen de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Europees Milieu- en natuurbeleid en het Verdrag van Malta de belangrijkste beleidsstukken. Op Rijksniveau zijn dit met name de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) en het Waterbeleid 21e eeuw: Anders omgaan met water (WB21).
De Vierde Nota Waterhuishouding beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Hoofddoelstelling van beleid is 'het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het instandhouden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd'. Voor de verschillende watersystemen is specifiek beleid ontwikkeld.
Naar aanleiding van de wateroverlast in het afgelopen decennium heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw een advies geschreven over de toekomstige inrichting van het watersysteem in Nederland, inclusief de relatie met de ruimtelijke inrichting. Op basis van de principes: 'anders omgaan met waterbeheer', 'ruimte voor water' en 'meervoudig ruimtegebruik' heeft de commissie een aantal aanbevelingen gedaan, waarvan de belangrijkste zijn:
Vanuit het Provinciale beleid zijn provincie brede uitgangspunten ten aanzien van het Waterbeheer opgenomen en wordt ingegaan op de rol en taak van de regionale waterbeheerders. In de "Blauwe waarden" staat het behoud en herstel van een veerkrachtig watersysteem centraal. Daarbij komen onder andere de doelstellingen en ambities voor waterkwaliteit, retentie, waterbodemkwaliteit, beekherstel, verdrogingsbestrijding en erosiebestrijding aan bod.
Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) en het Provinciaal Waterplan van de provincie Limburg zijn de relevante beleidsstukken op provinciaal niveau.
Vanuit waterschap Limburg is het Waterbeheerplan 2016-2021 een belangrijk beleidsdocument voor het aspect water waarmee rekening gehouden dient te worden. In het kader van het beleid van zowel het waterschap dient binnen het projectgebied een duurzaam waterhuishoudkundig systeem gerealiseerd te worden. Concreet betekent dit dat er sprake moet zijn van gescheiden schoon- en vuilwaterstromen die afzonderlijk worden verwerkt. Vanuit het Waterschap Limburg gelden daarbij de volgende uitgangspunten:
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Limburg, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. In 2015 is het Waterbeheerplan 2016-2021 vastgesteld door de Algemeen besturen van waterschap Roer en Overmaas en Waterschap Peel en Maasvallei (nu Waterschap Limburg).
Voor het dimensioneren van bergings- en infiltratievoorzieningen dient uitgegaan te worden van de regels c.q. toetsingspunten van voormalig waterschap Peel en Maasvallei. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de nieuwe Keur van het waterschap, namelijk het bergen van buien van T=100. Op deze wijze wordt de buffercapaciteit vergroot en wordt rekening gehouden met grotere en intensievere buien.
Belangrijkste gezamenlijke punt uit de beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening.
Algemeen
De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, grondwaterbescherming, bouwmaterialen, afval- en hemelwater en waterbeheer.
Bodem en grondwater
De bodem in het plangebied is tamelijk vlak. De maaiveldhoogte varieert binnen het plangebied tussen 26,5 en 28,0 meter +NAP. De bodem in het plangebied bestaat uit enkeerdgronden. Enkeerdgronden zijn zandige gronden met een humusrijke (zwarte) bovenlaag. De zwarte bovenlaag is ontstaan als gevolg van jarenlange agrarische bewerking.
Op de bodemkaart van Nederland wordt de grondwaterstand weergegeven in zeven klassen, de zogenaamde grondwatertrappen. Deze geven een globale aanduiding van het niveau van fluctuatie van het grondwater aan. Het plangebied is gelegen binnen grondwatertrap VII. De gemiddeld hoogste grondwaterstand voor het plangebied ligt dieper dan 80 centimeter beneden maaiveld en de laagste grondwaterstand is dieper dan 120 centimeter beneden maaiveld gelegen.
Bij de uitbreiding van het water in het noordoostelijk deel van het recreatiepark BreeBronne wijzigen de waterstanden niet. Er wordt bovendien geen belemmering verwacht ten aanzien van de uitvoering van extra te bouwen recreatiewoningen op dit terreingedeelte.
Oppervlaktewater
Binnen BreeBronne is een waterpartij in de vorm van een zwem- en speelvijver (strandbad) aanwezig. De dichtstbijzijnde oppervlaktewateren zijn de Lange Heide Lossing aan de Noordzijde van het park en de Kraaielse Beek aan de Zuidzijde van het park.
Het plangebied ligt op ruime afstand van de Everlose Beek (tracé deels voormalige onvoltooide aanleg “Canal du Nord” en van de beek Dubroek (beek met een Specifiek Ecologische Functie en beïnvloedt deze niet. Het plangebied ligt ruim buiten het rivierbed van de Maas, zoals opgenomen in de beleidslijn “Grote Rivieren”.
Grondwaterbescherming
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied, zoals vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Limburg. Het waterwingebied, grondwater- beschermingsgebied en boringsvrije zone, behorende bij het de waterwinning Californië enige kilometers ten noordoosten van het plangebied.
Bouwmaterialen
De gemeente streeft naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen. Dit aspect is als aanbeveling opgenomen in het pakket duurzaam bouwen. Er zal daarom geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Afvalwater/riolering
Huidige situatie.
De afvoer van afvalwater van het huidige vakantiepark vindt plaats via twee eigen gemalen (elk met twee pompen die bij toerbeurt schakelen) en een gezamenlijke persleiding die is aangesloten op het gemeentelijke drukrioleringsstelsel. De aansluiting is in De Ruige hoek nabij afsluiter ma810. De gemeentelijke persleiding 63mm PVC sluit vervolgens aan op de Lange Heide. Dit is op afbeelding 4.9 weergegeven.
Afbeelding 4.9: situering persleidingen + afsluiter
Op afbeelding 4.10 en in bijlage 2 is een overzichtskaart weergegeven met daarop de 3 gemalen van het vakantiepark. Het gemaal 3 betreft het gemaal dat afvoert vanaf de buffer (30 m3) van de filterinstallatie van het zwembad en ledigt via een vrijvervalleiding naar gemaal 1. Het gemaal 2 aan de noordzijde verpompt de afvoer met de afvoer van gemaal 1 op een gezamenlijke persleiding.
Afbeelding 4.10: overzichtskaart met gemalen
Aanbod afvalwater
Op basis van de kengetallen uit het overzicht maatstaven en ontwerpgrondslagen van de Kennisbank Stedelijk Water van Rioned zijn de afvalwaterhoeveelheden berekend. De kengetallen zijn gebaseerd op 10 l/uur per bewoner bij recreatieparken/ vakantie- bungalows, en op 5 l/uur per kampeerder bij campings.
Uit onderstaande tabel 4.1 is af te leiden dat de piekafvoer in het hoogseizoen momenteel circa 30 m3/uur bedraagt. Aldus maximaal 300 m3 per etmaal bij volledige bezetting in het hoogseizoen. Dit betreft slechts enkele maanden per jaar.
Tabel 4.1: afvoer DWA BreeBronne bestaande situatie
Afvoer DWA BreeBronne | |||||
Bestaande situatie | Aantal | Bezetting | Totaal | Piekafvoer | Totaal |
personen per unit/plaats | aantal personen | equivalent per persoon in l/uur | afvoer in m3/uur | ||
Campeerplekken voor tent en caravan | 300 | 4,5 | 1.350 | 5 | 6,75 |
Chalets | 300 | 4 | 1,200 | 10 | 12 |
subtotaal | 18,75 | ||||
Spoelen zwembadfilters bij lediging | 2x per week, totaal 30 m3 per keer | 30 | |||
tijd/uur | 3 | 10 | |||
Totaal maximaal per uur | 28,75 | ||||
Afgerond totaal | 30 |
De bestaande pompgemalen zijn in 2019/2020 gerenoveerd en hebben zich in afgelopen periode bewezen. De piekafvoeren van het vakantiepark in het hoogseizoen zijn zonder problemen verwerkt. De exacte pompcapaciteiten zijn niet vast te stellen omdat deze sterk afhankelijk zijn van de werking van de overige gemeentelijke gemalen op hetzelfde drukrioleringsstelsel dat loost in Maasbree.
Aangezien de praktijk heeft aangetoond de dat aanvoer verwerkt kan worden is er geen noodzaak om theoretische berekeningen dan wel debietmetingen van de pompcapaciteit uit te voeren.
Verder is zowel in de pompputten als in het dwa stelsel voldoende berging aanwezig om eventuele fluctuaties in de aanvoeren te bufferen.
In de toekomstige situatie gaat de totale aanvoer van afvalwater geleidelijk toenemen en dus is er een maatwerkoplossing nodig om mogelijke overbelasting van de gemalen en het gemeentelijk stelsel te voorkomen. Uit onderstaande tabel 4.2 is af te leiden dat de toekomstige piekafvoer zonder gelijktijdige lozing zwembad 30 m3/uur bedraagt. De lozing van het zwembad mag alleen nog in de nachtelijke uren (tussen 00:00 uur en 06:00 uur) plaatsvinden en daarvoor dient een tijdschakeling te worden toegepast.
Tabel 4.2: afvoer DWA BreeBronne toekomstige situatie
Afvoer DWA BreeBronne | |||||
Toekomstige eindsituatie | Aantal | Bezetting | Totaal | Piekafvoer | Totaal |
personen per unit/plaats | aantal personen | equivalent per persoon in l/uur | afvoer in m3/uur | ||
Recreatiewoningen | 750 | 4 | 3.000 | 10 | 30 |
spoelen zwembadfilters bij lediging | 2x per week, totaal 30 m3 per keer | 30 | |||
tijd (uur) | 3 | 10 |
Conclusie
Uit bovenstaande beschouwing blijkt dat rekening houdende met de definitieve situatie er geen wezenlijke toename is in het afvalwateraanbod naar het stelsel van de gemeente Peel en Maas. Dit onder voorwaarde dat de lozingen vanaf het zwembad niet gelijktijdig plaatsvinden met de lozingen die overdag plaatsvinden.
Hemelwater
Binnen het plangebied vindt als gevolg van het project een toename van het verhard afvoerend oppervlak plaats. De concrete toename is momenteel echter nog niet bekend. De te realiseren nieuwe bebouwing en diverse verhardingen zullen geheel worden afgekoppeld en het hemelwater afkomstig van de nieuwbouw en verharding zal worden opgevangen en geïnfiltreerd ter plaatse of vertraagd worden afgevoerd naar het bestaande en toekomstige watersysteem in het plangebied. De noodzakelijke buffer- en infiltratiecapaciteit zal worden berekend zodra het oppervlak aan extra verharding definitief bekend is.
Bij de bepaling van de capaciteit/kwantiteit van de gekozen infiltratievoorziening wordt uitgegaan van een neerslaggebeurtenis T=10. Aangenomen wordt dat bij een dergelijke bui 32,6 mm neerslag valt in 1 uur en 42,9 (afgerond 43) mm in 4 uur. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,043 meter.
Verder voorziet het project in een voorziening bij een extreme neerslaggebeurtenis. Hierbij is een neerslaggebeurtenis van T= 100 maatgevend, waarbij uitgegaan wordt van een bui van 84 mm met een duur van 2 dagen, waarbij er niets kan infiltreren. De te realiseren waterbergingsruimte kan dan berekend worden door de toename van het afvoerend verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met 0,084 meter.
Het is van belang dat bestaande waterhuishoudkundige functies niet mogen worden geschaad, of beperkt. Eveneens mag, als gevolg van de ontwikkeling, geen sprake zijn van een structurele verlagen van de grondwaterstand.
Waterbeheer
Beheer en onderhoud van het water blijft in handen van de exploitant van het recreatiepark BreeBronne. Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook vanuit het oogpunt van de waterhuishouding geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan.
Het Waterschap Limburg heeft aangegeven dat bij plannen met een toename van het nieuw afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2.000 m² en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket.
Voorliggend plan zal, bij totale ontwikkeling, leiden tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak van meer dan 2.000 m². Deze oppervlakte zal echter, gezien de langjarige ontwikkeling, niet in kort tijdsbestek worden toegevoegd.
Conclusie
Het aspect waterhuishouding vormt géén belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling op de projectlocatie.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in en boven de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspannings- verbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.
Bij het doorlopen van een bestemmingsplanprocedure dient rekening te worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een m.e.r.-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D10) is onder andere de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen opgenomen. Het gaat om grootschalige recreatieve voorzieningen, waarbij de drempelwaarde op 25 hectare of 10 hectare in gevoelig gebied ligt. Omdat het plan niet van deze omvang is, is een formele m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.
Gezien de verantwoording van de omgevingsaspecten met de diverse milieu onderdelen in dit hoofdstuk, kan met inachtneming van de ligging alsmede de aard en omvang van de activiteiten volgens dit wijzigingsplan als onderdeel van het bestemmingsplan (=moederplan), gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project met de ter plaatse uitgevoerde activiteiten alsmede de kenmerken van de potentiële effecten gesteld worden dat er geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.
Met dit wijzigingsplan wordt beoogd de realisering van extra recreatiewoningen op het recreatiepark BreeBronne planologisch-juridisch mogelijk te maken tot een aantal van ten hoogste 750 recreatiewoningen. Hierbij is een zorgvuldige inpassing in de omgeving het uitgangspunt. Het voorliggende wijzigingsplan 'BreeBronne-recreatiewoningen' vormt samen met het bestemmingsplan 'Breebronne' (moederplan) de juridische regeling voor het plangebied.
Dit bestemmingsplan is vervat in een verbeelding, de planregels en de toelichting.
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en regels.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding is getekend op een digitale kadastrale ondergrond, Op de verbeelding wordt door middel van bestemmingen en functieaanduidingen aangegeven waar verschillende functies zijn toegestaan. Het juridisch kader is nader vormgegeven in de planregels. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels en ook de functie van visualisering van de bestemming. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het wijzigingsplan.
Dit bestemmingsplan is opgesteld volgens de SVBP 2008 en ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Besluit omgevingsrecht (Bor).
Qua plansystematiek sluit het wijzigingsplan aan bij het moederplan, waarin een globaal plansysteem is gehanteerd. Het wijzigingsplan maakt deel uit van het bestemmingsplan (moederplan).
De plansystematiek is in overeenstemming met de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de SVBP-2012. Ook is het wijzigingsplan digitaal uitwisselbaar en raadpleegbaar.
In dit plan wordt verwezen naar de (relevante) begripsbepalingen, wijze van meten en de algemene regels uit het moederplan bestemmingsplan 'Breebronne'.
Dit wijzigingsplan kent hieronder de opgenomen eindbestemmingen en dubbelbestemmingen.
Natuur
De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het gebruik als natuur. Recreatie is binnen de bestemming uitgesloten. Ook is het niet toegestaan te bouwen binnen de als zodanig bestemde gronden.
Recreatie-Verblijfsrecreatie
De recreatieve bestemming heeft de aanduiding: ‘specifieke vorm van recreatie - 4’ en is daarmee specifiek bestemd voor het recreatieve gebruik ten behoeve van een camping, centrale voorzieningen en recreatiewoningen, en ook vakantieappartementen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – vakantieappartementen’. Binnen de aanduiding ‘Specifieke vorm van recreatie - 4’ is het toegestaan 3.000 m² aan centrale voorzieningen (zijnde receptie, kantoor, zwembad, horeca, etc.) te realiseren. Het maximale aantal recreatiewoningen en vakantieappartementen bedraagt 750 respectievelijk 80 stuks. Daarnaast zijn binnen deze bestemming de functieaanduiding 'horeca tot en met categorie 4' alsmede een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' opgenomen.
Ook is binnen de bestemming de aanduiding ‘Specifieke vorm van wonen – short stay huisvesting tijdelijke arbeidskrachten’ opgenomen. Binnen deze aangeduide zone is de huisvesting van tijdelijke arbeidskrachten mogelijk in maximaal 250 te realiseren woonunits voor maximaal 750 tijdelijke arbeidskrachten. Daarnaast is de realisatie van centrumvoorzieningen met een maximale oppervlakte van 450 m² toegestaan buiten het gebied met aanduiding 'specifieke vorm van recreatie uitgesloten - centrale voorzieningen'.
Waarde – Archeologie (2, 4 en 5)
Deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen uit het gemeentelijke archeologische beleid. Zodra een ontwikkeling plaatsvindt waarbij de bodem geroerd wordt kan een archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn. Per dubbelbestemming zijn verschillende ondergrenzen gegeven.
Begrippen
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/Bouwverordening overgenomen.
Wijze van meten
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
Algemene regels
De algemene regels, bestaan uit:
In de regel 'Overgangsrecht' is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
In de 'Slotregel' is aangegeven op welke wijze de regels van het wijzigingsplan kunnen worden aangehaald.
Verbeelding (plankaart)
Tot dit wijzigingsplan behoort de bijgevoegde verbeelding.
Afbeelding 5.1: analoge verbeelding van het plangebied behorende bij het wijzigingsplan 'BreeBronne-recreatiewoningen'
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een wijzigingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Belanghebbende diensten van rijk, provincie en waterschap en betrokken maatschappelijke organisaties zijn in het verleden in de gelegenheid gesteld te reageren op het moederplan (bestemmingsplan) voor het recreatiepark BreeBronne met inbegrip van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Aangezien de belangen van deze overheden en instanties niet worden geschaad bij de uitoefening van de wijzigingsbevoegdheid, is besloten de planologische procedure te vervolgen door toepassing van de wettelijk voorgeschreven vaststellingprocedure volgens art. 3.9 Wro. Zie hierna paragraaf 7.1.
Het ontwerpwijzigingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Daarna zal het college van burgemeester en wethouders het wijzigingsplan vaststellen en is het mogelijk tegen het wijzigingsplan beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is het van belang te weten of het plan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
De ontwikkeling is een particulier initiatief. Het perceel is eigendom van de aanvrager. De plan- en procedurekosten en de kosten voor de uitvoering van het plan worden verhaald uit de exploitatie van de recreatiewoningen. De financiële haalbaarheid van het plan is niet in het geding.
Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
Dit wijzigingsplan maakt bouwplannen in de zin van het Bro mogelijk. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.
Een belangrijk aspect bij toepassing van het plan, is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het wijzigingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen “vasthouden”. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: in beginsel dient de grondeigenaar en gebruikers door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden
Op dit wijzigingsplan is de procedure volgens art. 3.9 Wro van toepassing.
Het ontwerp van het wijzigingsplan 'BreeBronne-recreatiewoningen' wordt gedurende ze weken ter inzage gelegd. Belanghebbenden kunnen gedurende de termijn van ter inzagelegging een zienswijze indienen.