direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zandstraat 14A Koningslust
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het bestemmingsplan

Op 26 mei 2019 is namens de toenmalige eigenaar van de locatie Zandstraat 14A te Koningslust een verzoek ingediend voor het wijzigen van de agrarische bestemming in een woonbestemming op dit adres.

Bij schrijven van 17 juni 2019 (verzonden 27 juni 2019) hebben burgemeester en wethouders van Peel en Maas een positief principe-standpunt ingenomen op dit verzoek, onder de gebruikelijke voorwaarden dat er wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan.

Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas en heeft daarin de bestemming “Agrarisch - Grondgebonden” gekregen. Ter plaatse is een agrarisch bouwvlak gevestigd en bevindt zich een bestaande (voormalige) agrarische bedrijfswoning.

Volgens de planregels is de bestemming bedoeld voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf. Het gebruik van de bebouwing als reguliere woning voldoet niet aan deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming.

Het voorliggende wijzigingsplan 'Zandstraat 14A Koningslust' voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling voor het project . Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding met de daarbij behorende regels waaraan een toelichting is toegevoegd.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan is gelegen aan de Zandstraat 14A te Koningslust, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie R nummer 367 (ged.). Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom en in het buitengebied, ten noorden van de kern Koningslust. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt 1811 m2.

Op het onderstaande kadastrale kaart is de begrenzing van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0001.jpg"

begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling  
bestemmingsplan '3e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas'   - Agrarisch - Grondgebonden
- Waarde - Archeologie 5
- bouwvlak
- specifieke vorm van agrarisch uitgesloten- rundveehouderij
- overige zone- ontwikkelingszone bebouwingslinten
- reconstructiewetzone - verwevingsgebied
- wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 ko  
29-03-2017  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0002.jpg"

vigerend bestemmingsplan

Volgens artikel 4.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het gebruik van de bebouwing voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten voldoet niet aan deze bestemming. Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid naar een reguliere woonbestemming. Hiervoor dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 16.5 van de planregels. In hoofdstuk 3 zal dit nader aan de orde komen.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende provinciale en gemeentelijke ruimtelijke beleid. Tevens geeft dit hoofdstuk inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Hoofdstuk 5 betreft de toets aan de diverse milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de wijze van bestemmen in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Feitelijke staat plangebied

Het plangebied bestaat uit een perceel van 1811 m2. Ter plaatse is een vrijstaande woning (bouwjaar 1973) aanwezig. Het pand bestaat uit twee bouwlagen en is afgedekt door middel van een kapconstructie (450). De goot-en nokhoogte bedragen 3 resp. 7 meter. De bebouwde oppervlakte bedraagt 96,5 m2 en de inhoud ca. 500 m3. Er zijn diverse vrijstaande bijbijbehorende bouwwerken aanwezig, namelijk een garage van 52,5 m2 en een (hobby)tuinbouwkas van 56 m2 .

Voor de woning is een (voor)erf aanwezig van halfverharding. Hierop wordt door bewoners en bezoekers geparkeerd. Om en achter de woning ligt een tuin die hoofdzakelijk uit gazon bestaat. Links naast de woning is verder nog een weiland aanwezig. Daar worden hobbymatige dieren gehouden. Rechts naast de woning ligt een kleine strook met bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0003.jpg"

luchtfoto

Hieronder zijn een aantal afbeeldingen opgenomen die de huidige staat van het plangebied illustreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0004.jpg"

voorzijde perceel

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0005.jpg"

woning en achtertuin

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0006.jpg"

garage

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0007.jpg"

hobbykas

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0008.jpg"

weiland

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0009.jpg"

bosstrook

2.3 Ruimtelijke structuur

Het plangebied is gelegen in het buitengebied, ten noorden van de kern Koningslust . Het plangebied maakt deel uit van een deel van het buitengebied ingeklemd tussen de N560 (Sevenumsedijk), de N277 (Midden Peelweg) en het dorp Koningslust, met daar achter (het dal van) de Everlose Beek als belangrijkste ruimtelijke dragers van het gebied.

Op onderstaande omgevingskaart is de situering van het plangebied weergegeven ten opzichte van de N560, N277, de kern Koningslust en de Everlose Beek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0010.jpg"

omgevingskaart

2.4 Functionele structuur

In de directe omgeving van het plangebied komen vooral drie functies naast elkaar voor: agrarisch, wonen en natuur. Aan de noordzijde van het plangebied - op de locaties Zandstraat 14 en 15 - zijn twee intensieve veehouderijen gelegen, waarbij het bedrijf aan de Zandstraat 15 niet meer in werking is. Wellicht zullen in de toekomst de stallen gesloopt worden.

Aan zowel de oostzijde (Zandstraat 17) als de westijzde (Zandstraat 11 en 12) zijn al burgerwoningen gelegen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader en beleidsthema's

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk ruimtelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze vervangt de Nota Ruimte. De SVIR is het nieuwe kader dat de (nieuwe) ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 benoemt. Een van de kernbegrippen in de Structuurvisie is decentralisatie. Dit kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten letterlijk de ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur en landschap krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.

Met de onderhavige planontwikkeling zijn geen nationale belangen gemoeid. Er is slechts sprake van een kleinschalig lokaal initiatief en een functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij geen van de in de SVIR genoemde nationale belangen in het geding zijn.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Vanaf 1 juli 2017 moeten ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder Duurzame Verstedelijking. De grondslag voor de nieuwe Ladder-toets is het nieuwe artikel 3.1.6 lid 2 Bro. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt dat in beginsel sprake is van een stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Indien niet meer dan 11 woningen binnen een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is er volgende de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen sprake van de ruimtelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie of een andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro (zie uitspraak ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921 (dorpskern Annen)).

In casu is er slechts sprake van de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, hetgeen geen stedelijke ontwikkeling betreft en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening ((Barro) voorheen ook genoemd: AMvB Ruimte) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro bevat alle ruimtelijke rijksbelangen uit de eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) en geeft middels regels en plankaarten (juridisch) de mogelijkheid om de rijksbelangen veel directer door te laten werken in de ruimtelijke plannen van andere overheden.

De onderwerpen in het Barro betreffen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nationale landschappen, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Er is slechts sprake van een kleinschalig lokaal initiatief en een functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij geen van de genoemde rijksbelangen rechtstreeks doorwerken in dit wijzigingsplan. In het gebied is verder ook geen sprake van een gebiedsreservering voor de lange termijn. Het wijzigingsplan is dan ook in lijn met het Barro en de eerste aanvulling hierop.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal omgevingsplan Limburg

Op 12 december 2014 is het nieuwe provinciaal omgevingsplan Limburg vastgesteld. Belangrijke principes in dit nieuwe omgevingsbeleid zijn:

  • 1. Kwaliteit. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto ‘meer stad, meer land’, het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien.
  • 2. Algemene principes voor duurzame verstedelijking. De ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
  • 3. Uitnodigen. De manier waarop de provincie samen met de partners het voortreffelijke leef- en vestigingsklimaat willen realiseren. Met instrumenten op maat en ruimte om te experimenteren. De Provincie wil hierbij selectief zijn: het POL richt zich alleen op die zaken die er op provinciaal niveau echt toe doen en vragen om regionale oplossingen.

Voor wat betreft de projectlocatie geeft het POL 2014 aan dat de omgeving getypeerd wordt als 'Buitengebied', zoals op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0011.jpg"

uitsnede POL 2014

Transformatie woningvoorraad

In dit geval is er sprake van een functiewijziging van een voormalige agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. De woning in kwestie wordt al meerdere jaren feitelijk als burgerwoning gebruikt. Hoewel deze zone niet direct bedoeld is voor woondoeleinden, zijn functiewijzigingen ten behoeve van woondoeleinden wel toegestaan, mits deze passend zijn in de omgeving en niet in strijd zijn met de provinciale belangen. In het voorliggende geval is sprake van een functiewijziging die als passend kan worden aangemerkt binnen de omgeving. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een reeds in een eerder stadium door de provincie Limburg goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met provinciale belangen.

3.3.2 Ontwerp-Provinciale Omgevingsvisie Limburg (ontwerp-POVI)

De ontwerp-Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) lag ter inzage van 7 september t/m 18 oktober 2020. Dit document bevat de ambities en beleidsdoelen van de provincie Limburg voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn (2030-2050). De POVI, voorheen het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL), beschrijft niet alleen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de land- en tuinbouw. Ook onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed worden behandeld. Daarnaast wordt het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving in deze Omgevingsvisie meegenomen.

Uit het ontwerp-POVI blijkt dat de provincie Limburg de bestaande beleidsambities ten aanzien van hergebruik in het buitengebied van voormalige agrarische bedrijfswoningen naar burgerwoningen handhaafd. Zie het gestelde in paragraaf 3.3.1 van deze plantoelichting.

Na een uitgebreid participatief proces is het ontwerp-POVI op 15 december 2020 vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Vervolgens vindt volgens de huidige planning de definitieve vaststelling van de POVI plaats in april 2021 (door Provinciale Staten).

3.3.3 Omgevingsverordening Limburg 2014

De Omgevingsverordening Limburg 2011 was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Het hoofdstuk Ruimte heeft twee kenmerkende verschillen met de andere onderdelen van de Verordening:

  • 1. Het hoofdstuk bevat geen gedragsvoorschriften die gelden voor iedereen, maar uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Elders in de Omgevingsverordening wordt zeer incidenteel gebruik gemaakt van deze methodiek, maar het hoofdstuk Ruimte kent geen andere bepalingen dan opdrachten aan gemeentebesturen, die door de besturen in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen.
  • 2. Het tweede verschil met de overige onderdelen van de Omgevingsverordening is dat de Wet ruimtelijke ordening slechts zeer beperkte mogelijkheden biedt om ontheffing te verlenen van een bepaling uit het hoofdstuk Ruimte.


Reikwijdte verordening


Artikel 2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

  • 1. Een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, houdt rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 2. Bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, worden tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, onderzocht.
  • 3. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in het eerste en tweede lid.


In de toelichting bij dit wijzigingsplan is aangetoond dat door middel van dit plan niet voorzien wordt in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een toetsing van het plan aan de Ladder duurzame verstedelijking is niet nodig.


Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening

Artikel 2.4.2 van de Omgevingsverordening stelt verder dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg niet voorziet in de toevoeging van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen anders dan op de wijze zoals beschreven in de door de gemeenteraden vastgestelde Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg.

De toelichting bij het ruimtelijke plan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg respectievelijk de regio Midden-Limburg respectievelijk de regio Zuid-Limburg, dat betrekking heeft op het toevoegen van woningen aan de bestaande voorraad woningen alsmede aan de bestaande planvoorraad woningen, bevat verder een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bovenstaande.

Paragraaf 3.4 van deze plantoelichting bevat de resultaten van de toetsing van het plan aan de Regionale structuurvisie Wonen. Hieruit blijkt dat het plan in overeenstemming is met het regionale (én het gemeentelijke) woonbeleid.

3.4 Regionale Structuurvisie Wonen Noord-Limburg

De nieuwe Regionale Structuurvisie Wonen Limburg-Noord is een visie waarmee de gemeenten Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Venlo, Venray en Peel en Maas en de provincie Limburg sturing geven aan de regionale woningmarkt. Samen met alle woonpartners zijn vijf inhoudelijke pijlers geïdentificeerd die de kern vormen van deze visie. De pijlers rusten op een stevig fundament: krachtige gemeenten en een sterke regio. Ze zijn samen te vatten in:

  • 1. Een gezonde woningmarkt in balans: nieuwbouw naar behoefte;
  • 2. De juiste woning op de juiste plek en dynamisch voorraadbeheer;
  • 3. Goed wonen voor iedereen, maar met extra aandacht voor specifieke groepen;
  • 4. Kwaliteit bestaande voorraad en kernen meer centraal;
  • 5. Een levensloopvriendelijke en duurzame regio.

Samen willen de regio een breed palet aan woonmilieus bieden dat aansluit bij de huidige en toekomstige inwoners van onze regio. Er is in de visie een afwegingskader ontworpen dat regionaal en lokaal het instrument vormt om tot een heldere prioritering en onderbouwing van nieuwbouwplannen te komen. De werkwijze sluit aan bij de principes van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Integrale afweging en integraal voorraadbeleid zijn sleutelwoorden. Verder staat de Structuurvisie een dynamisch beheer van de woningvoorraad voor. Onderdeel hiervan is het voortdurend werken aan de kwaliteit en de geschiktheid van de bestaande voorraad. Vooral in de meer stedelijke wijken vraagt dit aandacht. Maar ook de leefomgeving in de kernen staat op sommige plekken onder druk. Leegkomende en leegblijvende panden kunnen juist in kleine kernen versneld een spiraal naar beneden inzetten.

In casu is er geen sprake van een nieuwe, toe te voegen, woning maar van de functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Dit heeft geen consequenties op de woningvoorraad en is niet strijdig met voornoemde structuurvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Kaderstelling ruimte en economie

In het coalitieakkoord 2014 is vastgelegd dat het college met de omgeving in gesprek gaat over de gewenste koers van de gemeente Peel en Maas waarbij de gemeente de drie kernwaarden, diversiteit, duurzaamheid en zelfsturing als richtsnoer heeft. De belangrijkste aspecten hebben geleid tot een door de gemeenteraad vastgesteld ontwikkelplan; de aspecten betreffen:

  • het perspectief van het goede leven;
  • de waardenoriëntaties/spanningsbogen;
  • de uitgangspunten van het nieuwe besturen.

Geconstateerd is dat demografische veranderingen oorzaak zijn van afname en veranderende samenstelling van de bevolking (vergrijzing) en daarmee veranderende samenstelling van de woningvoorraad. Dit heeft rechtstreeks gevolgen voor de vitaliteit en leefbaarheid van de kernen. Om vitaliteit en leefbaarheid van de kernen te behouden is het zaak om samen met de samenleving het woningbestand toekomstgericht duurzaam in balans te brengen.

De gemeente staat voor een duurzaam woningbestand waarin ze op een voorwaardescheppende manier kwalitatief zorgt voor een passend woonaanbod voor iedereen en daarmee de leefbaarheid van onze dorpen op peil houden. Kernwoorden hierbij zijn dorps, levensloopbestendig en duurzaam.

Met betrekking tot het juiste aantal woningen wordt, in samenwerking met de gemeenschappen, vraag en aanbod kwantitatief met elkaar in overeenstemming gebracht. De gemeente staat, samen met de samenleving, voor een duurzaam woningbestand waarin er wordt gezorgd voor een passend woonaanbod voor iedereen. Daarmee wordt de leefbaarheid van onze dorpen op peil gehouden en wordt er ruimte gemaakt voor passende nieuwbouwplannen. De plancapaciteit zal daarom worden afgestemd op de natuurlijke behoefte voor Peel en Maas, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de vastgestelde Regionale structuurvisie Wonen. Een en ander met als doel vitale gemeenschappen te behouden. Wonen is slechts een middel in het belang van de vitaliteit en leefbaarheid van kernen. Iedere kern mag dan ook bouwen voor de eigen behoefte binnen de regionaal vastgestelde kaders.

Zoals ook uit de toets aan de regionale structuurvisie wonen blijkt, past het onderhavige voornemen binnen de kaderstelling.

3.5.2 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

De Wet ruimtelijke ordening verplicht gemeenten een structuurvisie voor het gehele grondgebied vast te stellen. Daarin regelt de gemeenteraad op hoofdlijnen het gebruik van de ruimte voor het hele grondgebied en voor de lange termijn: welke grondgebruik wordt waar gerealiseerd, wanneer en hoe.

De structuurvisie Buitengebied Peel en Maas is door de raad vastgesteld op 15 december 2015. Het doel van deze structuurvisie is tweeledig:

  • 1. Beleidskader voor het Buitengebied; de Structuurvisie is de bundeling van het beleid dat als basis dient voor de juridische vertaling in het Bestemmingsplan Buitengebied.
  • 2. Instrument om kostenverhaal mogelijk te maken; de Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.


De structuurvisie gaat specifiek in op het thema ‘Wonen in het buitengebied’. In het buitengebied van Peel en Maas worden steeds meer voormalige agrarische bedrijfswoningen bewoond door derden. In feite is sprake van strijdig gebruik. Aan de andere kant is het hergebruik van de voormalige agrarische bedrijfswoningen een wenselijk ontwikkeling in verband met de leefbaarheid van het buitengebied.


Algemeen uitgangspunt

De gemeente Peel en Maas vindt het hergebruik van voormalige agrarische gebouwen belangrijk in verband de leefbaarheid van het buitengebied. Daarom is het algemene beleidsuitgangspunt ten aanzien van burgerwonen in het buitengebied als volgt:

“Voormalige agrarische bedrijfswoningen mogen enkel bewoond worden door anderen dan agrariërs wanneer de nabijgelegen agrarische bedrijven daarvan geen nadeel ondervinden met betrekking tot hun huidige en toekomstige bedrijfsvoering en waar ter plaatse van die woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd”.


Omzetting in een woonbestemming

Voormalige agrarische bedrijfswoningen op een locatie waar feitelijk geen agrarisch bedrijf meer geëxploiteerd wordt kunnen niet automatisch omgezet worden in een woonbestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient onderzocht te worden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De omzetting naar een woonbestemming mag ook geen nadelige gevolgen opleveren voor de omliggende (agrarische) bedrijven (zoals beschreven in het algemeen uitgangspunt). Om een voormalige agrarische bedrijfswoning om te zetten in een woonbestemming dient aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat en dat voldaan wordt aan een goede ruimtelijke ordening. Toetsingscriteria voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zijn: geur, fijnstof, geluid, externe veiligheid en volksgezondheid.

In deze plantoelichting is een uitgebreide verantwoording opgenomen van de toetsing van de beoogde functiewijziging aan deze milieu-planologische aspecten. Hieruit is niet gebleken van enige (milieu)bezwaren tegen deze ontwikkeling. Verwezen wordt hier naar paragraaf 5.2 in deze plantoelichting.

3.5.3 Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas

Het Limburgs Kwaliteitsmenu van provincie Limburg heeft zijn uitwerking naar lokaal niveau gekregen in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas. Het doel van het hierin opgenomen kwaliteitsmenu is het bieden van een instrument om noodzakelijke en/ of wenselijke ontwikkelingen in het buitengebied te kunnen combineren met kwaliteitsverbetering. Ontwikkelingen die niet passen in het bestemmingsplan worden op basis hiervan alleen toegestaan als er een tegenprestatie wordt geleverd in de vorm van landschappelijke inpassing en waterhuishoudkundige voorzieningen voor een duurzame verwerking van hemelwater.

Als basis voor omvang van de inpassing geldt dat sprake moet zijn van een oppervlakte 'landschappelijke inpassing' of ander groen/natuur dat overeenkomt met 10% van de oppervlakte van het deel van het bouwvlak -al dan niet bestemmingsvlak- waar de nieuwe bebouwing en erf komt. Dit vormt een basiskwaliteitsverbetering die altijd geleverd moet worden. Daarnaast is er in veel gevallen sprake van een basiskwaliteitsverbetering-plus en een aanvullende kwaliteitsverbetering (AK) van toepassing.

Deze kwaliteitsverbetering dient te bestaan uit fysieke maatregelen die bijdragen aan het versterken van het landschap. Dat kan bijvoorbeeld bestaan uit: sloop, aanleg van natuur, versterking van het landschap of uit extra investering in architectonische kwaliteit. In het Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas is per gebiedstypologie bepaald of en hoeveel aanvullende kwaliteit er gevraagd wordt. De bedoeling hiervan is de gevolgen van een ontwikkeling die ingrijpt in het buitengebied te compenseren. Daarbij wordt de zogenaamde 'drietrapsraket' gehanteerd. Pas als feitelijke compensatie niet mogelijk is op de locatie van de aanvrager (1), dan wel op een alternatieve locatie (2), kan een bijdrage gestort worden in het 'Kwaliteitsfonds ruimtelijke ontwikkeling' (3).

Onderdeel van dit plan is de realisatie van een uitgebreide landschappelijk inpassing van de beoogde burgerwoning en het woonperceel conform de voorwaarden uit het geldende Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas. Deze landschappelijke inpassing zal in paragraaf 4.2 van deze plantoelichting worden behandeld.

3.5.4 Bestemmingsplan 3e reparatieherziening buitengebied Peel en Maas en wijzigingsbevoegdheid

Voor het plangebied vigeert het het volgende bestemmingsplan:

Naam bestemmingsplan   Bestemming/aanduiding   Vaststelling  
bestemmingsplan '3e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas'   - Agrarisch - Grondgebonden
- Waarde - Archeologie 5
- bouwvlak
- specifieke vorm van agrarisch uitgesloten- rundveehouderij
- overige zone- ontwikkelingszone bebouwingslinten
- reconstructiewetzone - verwevingsgebied
- wetgevingszone - wijzigingsgebied 2 ko  
29-03-2017  

Volgens artikel 4.1 van de planregels is de bestemming bedoeld voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik, in de vorm van een grondgebonden bedrijf. Het gebruik van de bebouwing voor niet-agrarische bedrijfsactiviteiten voldoet niet aan deze bestemming.

Het bestemmingsplan kent echter wel een wijzigingsbevoegdheid waarmee burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch-grondgebonden' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Hiervoor dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals genoemd in artikel 16.5 van de planregels, te weten:

  • a. de wijziging is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'concentratiegebied glastuinbouw 1' en 'concentratiegebied glastuinbouw 2'; hiervan is geen sprake.
  • b. de gronden zijn niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of 'maximum aantal wooneenheden 0'; hiervan is geen sprake.
  • c. de woonfunctie is slechts toegestaan in de hoofdbebouwing; alleen de voormalige agrarische bedrijfswoning zal worden gebruikt als burgerwoning.
  • d. er dient te worden aangetoond dat het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ de huidige voorziening niet meer mogelijk is; er is ter plaatse al geruime tijd geen agrarisch bedrijf meer. Alle bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Alleen de voormalige bedrijfswoning en een paar bijbehorende bouwwerken (garage, hobbykas) zijn nog aanwezig. De oppervlakte van de agrarische bouwkavel bedraagt slechts 1811 m2.. Op een dergelijke kleine oppervlakte kan redelijkerwijs geen levensvatbare moderne agrarische onderneming meer gevoerd worden. De gronden rondom de agrarische bouwkavel behoren niet meer bij de bouwkavel en zijn in eigendom bij derden. In de directe omgeving van de agrarische bouwkavel zijn diverse burgerwoningen/woonbestemmingen aanwezig die belemmerend kunnen zijn voor een herstart van de agrarische bedrijfsactiviteiten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de locatie niet aangemerkt kan worden als een toekomstbestendige agrarische bedrijfslocatie.
  • e. het huidige gebruik als (agrarisch) bedrijf/ van de huidige voorziening dient te zijn beëindigd; de agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd.Zie onder d.
  • f. het aantal woningen mag niet toenemen; hiervan is geen sprake.
  • g. in voldoende mate voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, dan wel in een andere vorm van kwaliteitsverbeterende maatregelen; er wordt een Landschappelijk Inpassingsplan (LIP) opgesteld waarbij 10% van de gronden van het bouwvlak worden in - en omgezet voor erfbeplanting, groenvoorzieningen e.d. Verwezen wordt naar de beschrijving in paragraaf 4.2 van deze plantoelichting.
  • h. overtollige bedrijfsbebouwing dient te worden gesloopt, tenzij deze bebouwing valt onder de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'; alle voormalige bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Alleen de voormalige bedrijfswoning en een paar bijbehorende bouwwerken (garage, hobbykas ) zijn nog aanwezig.
  • i. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een landschappelijk inrichtingsplan overgelegd dat als bijlage bij de regels wordt opgenomen, waarin de landschappelijke inpassing van de bebouwing en andere te verrichten kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie. De landschappelijke inpassing wordt in de vorm van een voorwaardelijke verplichting opgenomen met een daaraan gekoppelde aanleg- en instandhoudingsverplichting; er wordt een Landschappelijk Inpassingsplan (LIP) opgesteld waarbij 10% van de gronden van het bouwvlak worden in - en omgezet voor erfbeplanting, groenvoorzieningen e.d. Verwezen wordt naar de beschrijving in paragraaf 4.2 van deze plantoelichting.Aan de planregels wordt een voorwaardeijke verplichting tot uitvoering en instandhouding verbonden. Verwezen wordt naar artikel 2.2 van dit plan.
  • j. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het woon- en leefklimaat;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    • 4. gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing;

In dit wijzigingsplan kan worden aangetoond dat er geen sprake is van onevenredige aantasting van die genoemde waarden. In hoofdstuk 5 van deze plantoelichting wordt dit per thema uitgewerkt een aangetoond. Verwezen wordt naar hoofdstuk 5.

  • k. in voldoende mate is onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden; In dit wijzigingsplan kan worden aangetoond dat dit plan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, niet zal leiden tot significante negatieve gevolgen voor de specifieke natuurwaarden en/of instandhoudingsdoelstellingen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In de paragrafen 5.4.1 en 5.4.2 van deze plantoelichting wordt dit uitgewerkt en aangetoond.
  • l. voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 5 ('Wonen'); deze regels worden gekoppeld aan het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Het plan

De huidige bewoners van de woning aan de Zandstraat 14A zijn geen agrarische ondernemers. Op deze locatie zal zich naar alle waarschijnlijkheid ook in de toekomst geen agrarische bedrijvigheid meer gaan ontwikkelen. De huidige bewoners willen dan ook graag dat het gebruik dat zij maken van de gebouwen en de gronden gelegaliseerd wordt door een aanpassing van het planologisch-juridische regime aan de huidige (feitelijke) situatie.

Het plangebied wordt ontsloten via de Zandstraat. Het voorerf van de woning (eigen terrein) bestaat uit halfverharding en biedt ruimte om maximaal 4 auto's te parkeren.

Op onderstaande figuur is het bestemmingsvlak Wonen ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0012.jpg"

voorgestelde vormgeving nieuwe bestemming Wonen

4.2 Landschappelijke inpassing

Groen en Ruimte heeft een ontwerp opgesteld voor een goede landschappelijke inpassing van het woonperceel en de woonbebouwing. Daarbij zijn de bestaande groenvoorzieningen en groenstructuren binnen het plangebied en direct aansluitend aan het plangebied (maar in ieder geval op de percelen die eigendom van de initiatiefnemers zijn) als uitgangspunt genomen en zijn verder versterkt.

Het totale oppervlaktebeslag van gronden die gebruikt worden ten behoeve van de landschappelijke inpassing bedraagt ca. 500 m2. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de 10 % eis uit het Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0013.jpg"

LIP Zandstraat 14a

Voor het volledige landschappelijke inpassingsplan wordt verwezen naar het ontwerp dat als bijlage 1 integraal deel uitmaakt van deze plantoelichting.

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

Milieuaspecten spelen een rol in de ruimtelijke planvorming wanneer aan een gebied functies worden toegekend die een milieubelasting doen ontstaan of doen toenemen. Door middel van een goede ruimtelijke ordening kan een milieubelasting ook worden beperkt of worden voorkomen, zodat wordt bijgedragen aan de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Milieu-aspecten worden daartoe integraal en vanaf een zo vroeg mogelijk stadium in het planvormingsproces betrokken. Hierdoor wordt het milieubelang volwaardig afgewogen tegen andere belangen die evenzeer claims leggen op de beschikbare ruimte. De integratie van het milieubeleid in andere beleidssectoren leidt ertoe dat de milieuaspecten van dit plan niet alleen in deze paragraaf aan de orde komen. Daarom wordt in het onderstaande alleen ingegaan op de meest belangrijke milieudoelstellingen.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient aangegeven te worden of de plaatselijke bodemkwaliteit geschikt is voor de wijziging van de bestemming. In het voorliggende geval is sprake van de functiewijziging van de voormalige agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarbij de woning wordt bestemd tot 'Wonen'. Voor het plangebied is weliswaar sprake van een bestaande woonfunctie, maar omdat de bestemming wijzigt van 'Agrarisch-grondgebonden' naar 'Wonen' is er sprake van een bestemmingswijziging naar een voor de bodem gevoeliger gebruik. Een bodemonderzoek is dan ook noodzakelijk.

Het is verboden om bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven te bouwen op verontreinigde grond. Teneinde de kwaliteit van de bodem zeker te stellen dient in zo'n geval een onderzoeksrapport naar de kwaliteit van bodem en grondwater overlegd te worden.

Door Econsultancy BV is een vooronderzoek uitgevoerd. Het doel van het vooronderzoek is vast te stellen of er aanleiding is om bodemverontreiniging te verwachten binnen de beschouwde locatie. De te hanteren werkwijze voor uitvoering van het vooronderzoek is gebaseerd op de NEN 5725.

Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten.

Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem, de kan gesteld worden dat er milieuhygienisch géén belemmeringen bestaan voor de bestemmingsplanwijziging op de onderzoekslocatie. De onderzoeksresultaten geven géén aanleiding voor verder bodemonderzoek dan wel een bodemonderzoek op analytische grondslag.

Op basis van het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecies” blijkt, dat vooralsnog heel Nederland (voornamelijk de bovengrond) als “verdacht” gebied wordt gekenmerkt met betrekking tot de parametergroep PFAS. Verwacht wordt, dat er verspreid over de onderzoekslocatie gelijke gehalten van dit PFAS voorkomen. PFAS komt diffuus in Nederland voor. Dit betekent echter niet dat alle locaties per definitie verdacht zijn op PFAS bóven de toetsnorm.

Uit het vooronderzoek concludeert Econsultancy dat atmosferische depositie de enige (beperkte) bron van PFAS-verontreiniging op het de locatie kan zijn. Van atmosferische depositie is bekend dat dit tot beperkt verhoogde PFAS-gehaltes in bodem en water kan leiden.

Algemeen

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 29 november 2019) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing.

Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 2 integraal deel uitmaakt van deze plantoelichting.

5.2.2 Geluid

Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 lid 1 Wgh). Er geldt verder een maximale ontheffingswaarde binnen buitenstedelijk gebied van 53 dB (artikel 83 lid 1 Wgh).

Aan de Zandstraat bedraagt de maximaal toegestane snelheid 60 km/uur. De geluidzone bij deze weg bedraagt 250 meter (plangebied valt hier binnen).

Echter niet alle ruimtelijke ontwikkelingen behoeven op grond van de Wgh onderzocht te worden. Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Deze situatie doet zich in dit plan voor. Nader akoestische onderzoek is niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Voor de beoordeling van industrielawaai maakt het niet uit of er sprake is van een agrarische bedrijfswoning of een burgerwoning aan de Zandstraat 14A. Er is nu al sprake van een feitelijk aanwezige 'woning van derde ' die maatgevend is voor het functioneren van nabijgelegen agrarische bedrijven. De functieverandering van de agrarische bedrijfswoning in burgerwoning aan de Zandstraat 14A verandert niets aan de bestaande milieusituatie voor nabijgelegen agrarische bedrijven. In de planregels is geborgd dat uitbreiding van de bestaande woning of eventueel vervangende nieuwbouw uitsluitend mogelijk is in of achter de op de verbeelding aangeduide gevellijn. Deze gevellijn ligt evenwijdig aan bestaande voorgevel van de woning. Hierdoor kan ook bij toekomstige ontwikkelingen de bestaande afstand tussen de woning en agrarische bedrijven nooit kleiner worden. De beoogde functieverandering levert geen (extra) belemmeringen op.

5.2.3 Luchtkwaliteit

De regels inzake luchtkwaliteit kennen het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

De Regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' bevat regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

1. inrichtingen

2. infrastructuur

3. kantoorlocaties

4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Onderhavig plan heeft betrekking op de omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het project per saldo niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, dan wel zelfs bijdraagt aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Achtergrondluchtkwaliteit

Het plan is verder getoetst aan de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN) van het RIVM voor het toetsing-en prognosejaar 2021 op stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Hieruit blijken de volgende waarden/prognoses voor 2021:

  • NO2: 15-20 µg/m3;
  • PM10: 17-18 µg/m3.

Op basis van deze prognoses voor de achtergrondluchtkwaliteitswaarden ter plaatse van het plangebied en omgeving, is een aanvaardbaar woon-en leefklimaat gegarandeerd.

5.2.4 Geurhinder

Algemeen

Bij besluitvorming rondom een ruimtelijk plan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij wordt onder meer beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de directe nabijheid van het plangebied Zandstraat 14a liggen een aantal veehouderijen met een geuremissie waardoor in dit geval geur het belangrijkste aspect is voor het bepalen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bij de beoordeling of het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied acceptabel is, en om te voorkomen dat veehouderijbedrijven in de omgeving in hun ontwikkeling belemmerd kunnen worden, dient de geurbelasting veroorzaakt door de individuele bedrijven (voorgrondbelasting) en de geurbelasting op het plangebied veroorzaakt door alle veehouderijen samen (achtergrondbelasting) in beeld te worden gebracht. Beoordeeld moet worden of de belasting acceptabel is.

De Wet geurhinder en veehouderij (verder Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. In de Wgv zijn voor de voorgrondbelasting wettelijke standaardnormen en vaste afstanden opgenomen om de geursituatie te kunnen beoordelen. Voor de normen wordt onderscheid gemaakt in concentratiegebieden en nietconcentratiegebieden.

Voor de vaste afstanden wordt onderscheid gemaakt in binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De normstelling is uiteengezet in de onderstaande tabel en houdt de maximale geurbelasting in, die ter plaatse van een geurgevoelig object is toegestaan en de minimale afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0014.jpg"

De Wgv biedt de mogelijkheid voor gemeenten om een eigen geurverordening op te stellen. Dit houdt in dat voor (delen van) een gemeente een van de Wgv afwijkende geurnorm of afwijkende vaste afstand kan worden vastgesteld mits dit is onderbouwd in een zogenaamde geurgebiedsvisie, waarbij rekening wordt gehouden met de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied, de huidige en de toekomstige geursituatie.

Het bevoegd gezag moet beoordelen bij welke geurbelasting er nog sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De Handreiking bij de Wet geurhinder en veehouderij biedt ondersteuning bij die vraag. De geurbelasting afkomstig van een veehouderij is daarin vertaald naar een mate van geurhinder, en aan de mate van geurhinder is de classificatie van het woon- en leefklimaat gekoppeld op basis van de milieukwaliteitscriteria van het RIVM. In tabel 2 is de in de Handreiking bij de wet geurhinder vastgelegde relatie tussen de geurbelasting en het woon- en leefklimaat weergegeven. Zowel de waarden voor de voorgrondbelasting als de waarden voor de achtergrondbelasting geven een mogelijke kans op geurhinder uitgedrukt in percentages.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0015.jpg"

In de structuurvisie “Buitengebied Peel en Maas” (vastgesteld op 15-12-2015) is als algemeen uitgangspunt opgenomen dat voor de omzetting van een agrarische woning naar een burgerwoning wanneer de nabijgelegen agrarische bedrijven daarvan geen nadeel ondervinden met betrekking tot hun huidige en toekomstige bedrijfsvoering en waar ter plaatse van die woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het plangebied ligt binnen de gebiedscategorie 'Overig Buitengebied'. Voor die gebiedscategorie is de streefkwaliteit voor de achtergrondbelasting 'matig' (13,1 OUE/m3 – 20 OUE/m3).

In hoofdstuk 4.3 van de toelichting bij het bestemmingsplan '3e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas' heeft de gemeente Peel en Maas vastgelegd dat bij de ontwikkeling van nieuwe functies in de nabijheid van veehouderijen bij een achtergrondbelasting van 20 OUE/m3 – 28,3 OUE/m3 (tamelijk slecht) nog gesproken kan worden van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In de Regeling geurhinder en veehouderij (verder Rgv) is een aantal onderwerpen uit de Wgv nader uitgewerkt. Hierin is onder andere opgenomen dat V-Stacks vergunning moet worden gebruikt voor het berekenen van de voorgrondbelasting en V-stacks gebied voor het berekenen van de achtergrondbelasting. Ook is opgenomen waar de geurbelasting moet worden bepaald. In bijlage 1 van de Rgv zijn per diersoort en per stalsysteem geuremissiefactoren opgenomen voor de berekening van de geuremissie van een dierenverblijf. Deze zijn uitgedrukt in het aantal odour units per seconde per dier. Niet voor alle diercategoriën staan er geuremissiefactoren in bijlage 1 van de Rgv. Voor deze diercategoriën gelden vaste minimumafstanden en hoeft de geurbelasting niet te worden berekend.

Toetsing

De gemeente Peel en Maas heeft alleen voor Egchel en Giel Peetershof een eigen geurverordening opgesteld waarmee voor die locaties een van de Wgv afwijkende geurnorm is vastgesteld. Het plangebied ligt niet in Egchel of Giel Peetershof waardoor de standaard geurnormen en standaard vaste afstanden uit de Wgv van toepassing zijn. Volgens de indeling van de meststoffenwet ligt het plangebied in een zogenaamd concentratiegebied. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. Op basis van het voorgaand geldt een maximum van 14 OUE/m3 voor de voorgrondbelasting en een afstand tussen gevel buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object van 25 m.

Voorgrondbelasting

Met het rekenprogramma V-stacks vergunning is voor het relevante veehouderijbedrijf Zandstraat 14 de geurbelasting op het plangebied berekend. Hieruit blijkt een maximale voorgrondbelasting van 8,1 OUE/m3. Dit voldoet ruim aan de norm van 14 OUE/m3. In tabel 3 zijn de verzamelde rekenresultaten van de voorgrondbelasting weergegeven. De achterliggende invoergegevens van de berekening en de volledige uitdraai van het rekenresultaat zijn als bijlage 3 bijgevoegd.

Aan de Zandstraat 15 was een intensief veehouderijbedrijf aanwezig, maar de milieutoestemming voor dit bedrijf is op 11 september 2020 ambtshalve ingetrokken. Deze intrekking is onherroepelijk geworden. Voor wat betreft geur hoeft met de locatie Zandstraat 15 derhalve geen rekening meer te worden gehouden.

Achtergrondgeurbelasting

Met het rekenprogramma V-stacks gebied is de achtergrondgeurbelasting op het plangebied berekend. Hieruit blijkt een maximale achtergrondgeurbelasting van 13.792 OUE/m3. Uit de rekenresultaten blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de norm (20 OUE/m3 achtergrondbelasting ) voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat”. In tabel 3 zijn de verzamelde rekenresultaten van de voor- en achtergrondbelasting weergegeven. De achterliggende invoergegevens van de berekeningen en de volledige uitdraaien van de rekenresultaten zijn als bijlage 3 bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0016.jpg"

Omgekeerde werking

In het kader van omgekeerde werking dient bij ruimtelijke plannen te worden nagegaan of een ruimtelijke ontwikkeling niet belemmerend werkt op de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen veehouderijbedrijven. In de directe nabijheid van het plangebied ligt het veehouderijbedrijf Zandstraat 14. De woning Zandstraat 14a is thans een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij waar bedrijfsmatig dieren worden gehouden. Bij ontwikkelingen van het veehouderijbedrijf aan de Zandstraat 14 dient dus al getoetst te worden aan de normen voor de voorgrond- en de achtergrondbelasting op de woning Zandstraat 14a. Na omzetting naar een burgerwoning blijven dus dezelfde normen voor de voorgrond- en achtergrondbelasting gelden;de woning Zandstraat 14a wordt dus voor geur geen strenger te beschermen object.

Daarlangs geldt dat de woning Zandstraat 12 (met geurnorm 20 OUE/m3) veel dichter bij de veehouderij Zandstraat 14 ligt, waardoor deze woning veruit het eerst beperkend is bij eventuele uitbreiding van de geurbelasting door het veehouderijbedrijf Zandstraat 14 (geurbelasting voorgrond op de woning Zandstraat 12 is 10,1 OUE/m3). Qua geurbelasting levert het omzetten van de agrarische woning in een burgerwoning derhalve geen beperkingen op.

Voor het volledige geuronderzoek wordt verwezen naar het rapport dat als bijlage 3 integraal deel uitmaakt van deze plantoelichting.

5.2.5 Externe veiligheid

Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor het transport van gevaarlijke stoffen is het vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor buisleidingen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gebaseerd op twee elementen: een harde norm in de vorm van het plaatsgebonden risico (PR) en een oriënterende waarde in de vorm van het groepsrisico (GR). De norm voor het plaatsgebonden risico bedraagt één op de miljoen (10-6) per jaar, ofwel 1 op de miljoen blootgestelde personen. Het hanteren van een norm voor het plaatsgebonden risico biedt een basisveiligheidsniveau voor de individuele burger in de omgeving van een risicovolle activiteit. Voor nieuwe situaties geldt deze norm als grenswaarde. Dat wil zeggen dat kwetsbare objecten buiten de 10-6 contour moeten zijn gelegen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de plaatsgebonden risico-contour ook, maar daar geldt de contour alleen als richtwaarde.

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied (1 % letaliteitgrens) gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de oriënterende waarde. Dit is een richtwaarde waarvan het bevoegd gezag, voldoende gemotiveerd, kan afwijken.

Bedrijven en transport gevaarlijke stoffen

De beoogde burgerwoning is volgens het Bevi te kwalificeren als een 'beperkt kwetsbaar object'. Volgens de Risicokaart van de provincie Limburg liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen. De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting is een bovengrondse propaantank (5000 ltr) bij een veehouderij aan de Sevenumsedijk. Volgens de Risicokaart kent deze inrichting een PR 10-6-contour van 20 meter. Voor het GR geldt de generieke afstand uit het Bevi (en Revi) van 150 meter. Het plangebied ligt op ca. 1,38 km afstand van deze propaantank en derhalve ruim buiten de PR-contour en GR-invloedsgebied van deze inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01_0017.png"

Figuur: uitsnede risicokaart Limburg

Over de Zandstraat zelf vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats. De dichtstbij het plangebied gelegen routes waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt zijn de A67, de N560 en de N277. Het plangebied ligt met ca. 1,3 km, ca. 770 meter en ca. 650 meter van respectievelijk de A67, N560 en N277 op ruime afstand van deze wegen en daarmee ook ruim buiten plaatsgebonden risicocontouren en invloedgebieden.

Verder vloeit uit artikel 8 lid 1 Bevt voort dat indien een bestemmingsplan of omgevingsvergunning betrekking heeft op een gebied dat meer dan 200 meter van een transportroute waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, afligt, dan hoeft in de toelichting bij dat plan onderscheidenlijk in de ruimtelijke onderbouwing van die vergunning geen verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.

Ondergrondse buisleidingen

Een buisleiding die wordt gebruikt voor transport van gevaarlijke stoffen, vormt een risico voor de veiligheid. In het Besluit externe veiligheid buisleidingen zoals dit per 1 januari 2011 geldt, staan veiligheidseisen voor de exploitant en de gemeente. Gemeenten moeten buisleidingen in hun bestemmingsplannen opnemen en bij nieuwbouw zorgen voor genoeg afstand tot de buisleidingen.

Op basis van de Risicokaart van de provincie Limburg en uit informatie van de Gasunie blijkt dat er geen risicovolle buisleidingen in de directe nabijheid van het plangebied liggen.

Hoogspanningslijnen

Zonering rond het bovengrondse hoogspanningsnet in Nederland is vastgelegd in de Netkaart van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). De Netkaart bevat o.a. gegevens over de netbeheerder en de breedte van de indicatieve zones. Op basis van de informatie van o.a. de Netkaart blijkt dat er geen hoogspanningslijnen in de directe nabijheid van het plangebied liggen die van invloed zijn op het plan.

5.2.6 Milieueffectrapportage

Toets m.e.r-plicht

In het plangebied vindt een functiewijziging plaats van een bestaande bedrijfsperceel naar een woonperceel. De bestaande bedrijfswoning wordt hierbij omgezet in een burgerwoning. Hierbij wordt geen woning toegevoegd. Deze activiteiten komen niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In onderdeel D van de bijlage bij het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

In onderdeel D is aangegeven dat een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarbij de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer, of een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen (categorie D11.2).

Aangezien in dit geval geen sprake is van de toevoeging van een woning is bij dit initiatief geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Er is ook geen sprake van een verplichting om een m.e.r. beoordelingsprocedure te doorlopen.

Toets vormvrije m.e.r.-beoordeling 

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt getoetst of een activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Een informele m.e.r.-beoordeling kan leiden tot twee conclusies:

  • 1. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. of m.e.r.beoordeling noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

De criteria waaraan moet worden getoetst zijn opgenomen in bijlage III van de Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.

Gelet op de concrete aard en omvang van dit project en gezien ook het feit dat dit project geen (relevante) milieugevolgen heeft, kan worden geconcludeerd dat dit project niet te beschouwen is als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van categorie D11.2 Besluit milieueffectrapportage. Een vormvrije m,e.r.-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Waterparagraaf

Het beleid ten aanzien van waterbeheer is op rijksniveau onder meer vastgelegd in het Nationaal Waterplan en op provinciaal niveau in het Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021, het POL2014 en de Omgevingsverordening Limburg. Het waterschapsbeleid ten aanzien van waterbeheer heeft het Waterschap Limburg onder meer vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2016 - 2021'. Belangrijke uitgangpunten zijn het streven naar een goede waterkwaliteit, het tegengaan van verdroging, het afkoppelen van hemelwater van de riolering en het bevorderen van infiltratie van water in de bodem

5.3.1 Verhard afvoerend oppervlak en riolering

Het afvoerend verhard oppervlak van de aan de orde zijnde woning verandert niet als gevolg van dit plan. Het plan ziet louter op de inpandige functiewijziging van een bestaande agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning. De bestaande woning wordt niet vergroot. Ter plaatse van de Zandstraat 14A ligt een gemengd rioolstelsel.

Het plan heeft geen gevolgen voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Deze ontwikkeling is hydrologisch neutraal.

5.3.2 Overleg waterschap

Vooroverleg met en advies van het waterschap Peel en Maasvallei maakt onderdeel uit van de watertoets. Het waterschap Limburg heeft evenwel aangegeven dat bij plannen met een toename van het afvoerend verhard oppervlak van minder dan 2000 m2 en waarbij het plangebied niet is gelegen in specifieke aandachtsgebieden, geen vooroverleg plaats hoeft te vinden met het watertoetsloket.

Het plan leidt niet tot een toename van het afvoerend verhard oppervlak en is niet gelegen in een specifiek aandachtsgebied. Wateradvies door het waterschap is derhalve niet noodzakelijk.

5.4 Natuurbescherming

5.4.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische HoofdStructuur (EHS)), Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten. Het plangebied omvat geen landschapselementen of bomen met een beschermde status. Er is geen sprake van lichtvervuiling of het inbrengen van vervuil water in de bodem en het grondwater. Tevens worden er geen bomen gekapt.

5.4.2 Stikstof

Het plangebied bevindt zich op ca. 4,9 kilometer van Natura 2000-gebied 'Deurnsche Peel & Mariapeel'. Natura 2000-gebied 'Maasduinen' ligt op een afstand van circa 14 kilometer. Ook voor plannen buiten Natura 2000-gebieden die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied moet alvorens het plan wordt vastgesteld een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied worden gemaakt, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen, tenzij de gevolgen kunnen worden uitgesloten.

Beide gebieden waren opgenomen in de zogenaamde PAS (Programma Aanpak Stikstof), omdat er meerdere stikstofgevoelige habitattypen voorkomen die te maken hebben met overbelasting door stikstof.

De bescherming van de Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming. In zowel de Habitat- als de Vogelrichtlijn zijn de gebieden opgenomen welke als Natura 2000-gebied worden aangemerkt. Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten, waardoor onder andere onderzoek plaats dient te vinden naar de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Na de uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019) mag het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet meer als basis voor toestemming voor activiteiten die stikstof uitstoten worden gebruikt. Daarom moet per activiteit duidelijk worden gemaakt dat beschermde natuurgebieden daardoor niet worden aangetast.

Het beoogde project mag geen negatieve effecten veroorzaken op de omliggende Natura 2000-gebieden. Met het programma Aerius Calculator kan de depositie van stikstofverbindingen in de vorm van ammoniak (NH3) en stikstofoxiden (NOx) op het oppervlak van de omliggende Natura 2000-gebieden inzichtelijk worden gemaakt. Bij een projecteffect van 0,00 mol/ha/jaar zorgt het beoogde project niet voor een significante toename in stikstofdepositie en worden negatieve effecten uitgesloten. Bij een dergelijke projecteffect is geen vergunning benodigd voor het project.

Het plan leidt niet tot een verhoogde emissie van stikstof. Het plan leidt niet tot een toename van het aantal woningen; een bestaande (voormalige) agrarische bedrijfswoning wordt omgezet in een burgerwoning. Ook het aantal verkeersbewegingen verandert niet als gevolg van deze functiewijziging. Er vinden ook geen (ver)bouw- of sloopwerkzaamheden plaats i.v.m. dit wijzigingsplan.

5.4.3 Soortenbescherming

Het plangebied was tot voor kort in gebruik voor agrarische bedrijfsactiviteiten. Open water is binnen het plangebied niet aanwezig. Door het bestaande gebruik en inrichting van het plangebied en de omgeving daarvan – en de verstoring die hierdoor plaatsvindt (menselijke activiteiten)- vormt het plangebied e.o. in beginsel geen geschikte biotoop voor streng- en overige beschermde zoogdieren, (broed)vogels, amfibieën en reptielen.

Op basis van gegevens van www.waarneming.nl blijkt dat er ter plaatse van het plangebied geen nesten van beschermde (broed)vogels, geen beschermde zoogdieren (waaronder vleermuizen) en geen beschermde plantensoorten aanwezig zijn. In het plangebied komen mogelijk wel zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wet natuurbescherming zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Limburg een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen.

Vanwege het feit dat het onderhavige plan louter ziet op een inpandige functiewijziging en er geen bebouwing zal worden toegevoegd of gesloopt alsmede geen bomen worden gekapt, vindt er geen verstoring plaats van beschermde dier- of plantensoorten.

Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

5.5.1 Cultuurhistorie

De functioneel om te zetten woning is geen rijks -of gemeentelijke monument. Ook ligt het plangebied niet binnen een molenbiotoop.

5.5.2 Archeologie

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Peel en Maas is het plangebied gelegen in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk indien er een bodemingreep plaatsvindt van meer dan 40 cm –mv en er vervolgens een oppervlak van meer dan 2500 m2 verstoord wordt. Dit is ook planologisch-juridisch verankerd in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 5' die in het vigerende bestemmingsplan geldt voor deze locatie.

Voor onderhavig plan vindt geen verstoring van de bodem c.q. het bodemarchief plaats. Het plan heeft louter betrekking op een inpandige functiewijziging van een bestaande woning, waardoor in dit gebied geen nader onderzoek noodzakelijk is.

5.6 Verkeer en parkeren

5.6.1 Ontsluiting en verkeersveiligheid

Het plangebied wordt ontsloten via de Zandstraat. Deze weg heeft verkeerskundig een functie als verblijfsgebied/erftoegangsweg. Het bestaande wegprofiel is op deze functie afgestemd. De ontsluiting van het perceel en de woning is ruim en overzichtelijk. Ter hoogte van het plangebied geldt een 60 km/u-regime. Door de omzetting van de (voormalige) agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning verandert het bestaande aantal verkeersbewegingen niet.

Door de verkeerskundige kleinschaligheid heeft het project geen dan wel uitsluitend positieve consequenties voor verkeersintensiteiten, verkeersveiligheid en het gebruik van openbare parkeerplaatsen. Aanpassingen in de openbare ruimte als gevolg van dit plan zijn niet noodzakelijk.

5.6.2 Parkeren

Op 19 juni 2018 is het Paraplubestemmingsplan 'Parkeernota Peel en Maas' vastgesteld. Dit plan heeft tot doel de (beperkte) ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten en in het openbaar gebied parkeeroverlast zoveel mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Daartoe legt het plan als algemeen uitgangspunt vast dat een concreet initiatief op eigen terrein moet kunnen voldoen aan de parkeervraag. Verder bevat het bestemmingsplan – via de Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018 die als bijlage bij dat bestemmingsplan is gevoegd - parkeernormen voor een veelheid aan functies, gerelateerd aan de locatie (centrum, rest bebouwde kom en buiten bebouwde kom).

Het parapluplan is van toepassing op alle te verlenen ruimtelijke toestemmingen voor huisvestingsinitiatieven. Dat betekent dat een initiatiefnemer moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en als dat niet lukt, moet motiveren waarom. De initiatiefnemer dient daarbij aansluiting te zoeken bij de parkeernorm van de functie die past bij de huisvestingsvorm en de locatie waar de huisvesting gaat plaatsvinden.

Het plangebied valt onder de zone 'buitengebied'. De Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018 kent een specifieke parkeerkencijfer voor wonen in deze zone, namelijk 2,0 pp /woning. In het kader van dit plan zullen derhalve minimaal 2 parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig moeten zijn.

Op het voorerf van de woning is ruimte om maximaal 4 voertuigen te parkeren.

5.7 Duurzaamheid

In de gemeente Peel en Maas wordt gestreefd naar duurzame bouw, waarbij het energieverbruik zoveel mogelijk wordt teruggedrongen en zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen worden gebruikt. Bij eventuele verbouwingswerkzaamheden (in beginsel niet voorzien) dient te worden voldaan aan de eisen op grond van het Bouwbesluit, Bouwverordening en aan alle verplichte maatregelen van de basislijst Duurzaam Bouwen.

Ook het hergebruik van hemelwater is een duurzaamheidsmaatregel.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de huidige bewoners. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

In een tussen de gemeente Peel en Maas en de huiidge bewoners af te sluiten overeenkomst zal een planschadeverhaalsbeding zoals bedoeld in art. 6.4a Wro worden opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente Peel en Maas komt maar voor rekening van de bewoners.

6.2 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Procedure

Artikel 3.9a Wro regelt de procedure van het wijzigingsplan. Op de voorbereiding van een wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan dient ook overleg plaats te vinden met provincie, rijk en waterschap.

Het college van burgemeester en wethouders dient binnen 8 weken, na de ter inzage termijn te beslissen omtrent de vaststelling van het wijzigingsplan.

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Het besluit treedt in werking daags na afloop van de beroepstermijn.

6.2.2 Overleg

In het kader van het wettelijk overleg zal onder meer overleg plaatsvinden met het Waterschap Limburg en de provincie Limburg. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd hieronder opgenomen worden.

6.2.3 Inspraak en zienswijzen ontwerp-wijzigingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van .....tot en met ....... voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Wijze van bestemmen

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige wijzigingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Artikel 8.2.1 Bro geeft voor wat betreft de vormgeving en opmaak van het wijzigingsplan en uitwerkingsplan overgangsrecht. Een wijzigingsplan en uitwerkingsplan moet worden vormgegeven en ingericht in overeenstemming met het moederplan. Hierbij geldt als eis dat het ontwerp van het moederplan ter inzage is gelegd voor 1 januari 2010.

Dit wijzigingsplan is gebaseerd op het bestemmingsplan '3e reparatieherziening buitengebied Peel en Maas', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 29 maart 2017 en vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894. BPL0142-VG02 (hierna ook: het moederplan)).

Het moederplan is vormgegeven net toepassing van de RO-standaarden 2012, zodat deze ook in acht genomen zijn bij de opstelling van dit wijzigingsplan.

7.2 Verbeelding

De verbeelding bestaat uit een digitale geometrische bepaling en weergave van het plangebied en alle planobjecten in een GML-bestand alsmede uit één analoge kaart op een schaal van 1: 1000. Ook hier geldt dat aangesloten is bij de systematiek van het moederplan.

7.3 Regels

De regels van het bestemmingsplan '3e reparatieherziening buitengebied Peel en Maas', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Peel en Maas op 29 maart 2017 en vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894. BPL0142-VG02, blijven ongewijzigd van toepassing op het wijzigingsplan 'Zandstraat 14A Koningslust' van de gemeente Peel en Maas, zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.WZ0039-ON01.