direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijf - Transportbedrijf
Plan: Roosendaalseweg 160-162
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0273.BP01073-0401

Artikel 4 Bedrijf - Transportbedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Transportbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een transportbedrijf;
  • b. ontsluitingswegen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. watergangen en waterpartijen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan de bestaande oppervlakte;
    • 3. de afstand tot de as van de weg bedraagt ten minste 20 m dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze kleiner is;
    • 4. de maximale goothoogte bedraagt 4 m;
    • 5. de maximale bouwhoogte bedraagt 8 m;
    • 6. bij afwijking van bestaande bebouwing worden de bestaande hoogten als maximum hoogte aangehouden;
    • 7. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan de bestaande inhoud vermeerderd met maximaal 100 m³ tot een maximum van 600 m³ per woning, en de bouwhoogte niet meer dan 8 m, dan wel de bestaande inhoud en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
    • 8. een bedrijfswoning mag binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een maximale diepte van 3 m;
    • 9. bij een bedrijfswoning is het bouwen van bijgebouwen toegestaan, tot een maximale oppervlakte van 50 m² per woning, een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 6 m, dan wel de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.

  • b. De bouwhoogte en de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 25 m².

4.3 Nadere eisen

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 voor:

  • a. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de bouwgrens minder dan 5 m bedraagt;
  • b. de plaats van gebouwen indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 m;
  • c. de plaats van bedrijfswoningen indien dit uit milieuoverwegingen noodzakelijk is.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de woonsituatie,

worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 voor:

  • a. een afstand tot de as van de weg van tenminste 10 m;
  • b. een vergroting en gebruik van bijgebouwen voor gedeeltelijk zelfstandige inwoning tot maximaal 60 m², mits de noodzaak om het bijgebouw te gebruiken in plaats van het hoofdgebouw is aangetoond;
  • c. een grotere oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 80 m²;
  • d. een vergroting van de inhoud van een woning met ten hoogste 60 m³ tot een maximale inhoud van 660 m³ ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
  • e. het vergroten van de inhoud van de woning tot een maximum van 800 m³, uitsluitend indien sprake is van vermindering van bebouwing door sloop of de aanleg van natuur- en/of landschapselementen volgens onderstaande tabel:

Sloop bebouwing   Aanleg nieuwe natuur   Aantal landschaps-elementen   Extra woninginhoud  
400 m³   5000 m²   1000 m²   100 m³  
800 m³   10000 m²   2000 m²   200 m³  
1200 m³   15000 m²   3000 m²   300 m³  
1600 m²   20000 m³   4000 m²   400 m³  

4.5 Specifieke gebruiksregels

Voor de doeleinden genoemd in lid 4.1 onder a geldt dat:

  • a. binnen het bouwvlak uitsluitend één bedrijfscomplex is toegestaan;
  • b. in de bestemming één bedrijfswoning met inwoning is toegestaan;
  • c. opslag buiten het bouwvlak niet is toegestaan.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bestemming voor het toestaan van een ander niet-agrarisch bedrijf dan blijkens de bestemming is toegestaan met in achtneming van het volgende:

  • a. het mag uitsluitend een niet-agrarisch bedrijf betreffen welke is opgenomen in bijlage 2 'Lijst nieuwvestiging landelijke, verblijfs- en dagrecreatieve en niet-agrarische bedrijven';
  • b. het nieuwe bedrijf mag gelet op de aard, omvang en ligging geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu en het landschap;
  • c. aangetoond dient te worden dat er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • d. aangetoond dient te worden dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de naburige gronden.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Algemene voorwaarden

Voor elke wijziging geldt in zijn algemeenheid dat in de afweging in ieder geval de agrarische, landschappelijke, verkeerstechnische en milieuhygiënische belangen alsmede de luchtkwaliteit worden betrokken. Met het oog daarop worden in elk geval de volgende criteria in acht genomen:

  • a. een functiewijziging mag niet leiden tot beperkingen in milieuhygiënische zin van in de nabijheid gelegen agrarische bedrijven en hun ontwikkelingsmogelijkheden;
  • b. een functiewijziging mag niet eerder plaatsvinden dan nadat uit een bodemonderzoek is gebleken dat daartegen geen bezwaar bestaat;
  • c. een functiewijziging mag niet leiden tot een ondoelmatige versnippering van de agrarische gronden;
  • d. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting dient inpasbaar te zijn in de landschapsstructuur; waar mogelijk zal door het stellen van voorwaarden een versterking van de landschapsstructuur worden nagestreefd; als voorwaarde zal in ieder geval geëist worden dat geen buitenopslag plaatsvindt. Voldaan dient te worden aan het Beeldkwaliteitsplan Functieverandering Gelderse Vallei d.d. 15 april 2008;
  • e. een functiewijziging met de daarbij behorende bebouwing en inrichting mag niet leiden tot nadelige gevolgen voor de natuurwaarden. Aandachtspunten hierbij zijn niet alleen de locatie waar de functiewijziging plaatsvindt, maar ook de te verwachten uitstraling die daarvan uitgaat en de Ecologische Hoofd Structuur;
  • f. de functiewijziging mag niet leiden tot een meer dan marginale vergroting van de verkeersintensiteiten op de bestaande wegenstructuur; in geval de betreffende gronden uitsluitend zijn ontsloten middels een onverharde weg is geen enkele vergroting van de verkeersintensiteit acceptabel;
  • g. er dient op eigen terrein voldoende parkeerruimte te worden gerealiseerd, in relatie tot de te verwachten parkeerbehoefte; de ontsluiting van het terrein op het wegenstelsel dient te voldoen aan algemene inzichten over verkeersveiligheid;
  • h. de functiewijziging mag niet leiden tot een onevenredige toename van de hinder op nabijgelegen hindergevoelige functies;
  • i. bij een functiewijziging dienen de wettelijke bepalingen inzake externe veiligheid met betrekking tot vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor in acht te worden genomen;
  • j. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden worden de bij of krachtens de Wet geluidhinder gestelde bepalingen in acht genomen;
  • k. bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden dienen de wettelijke bepalingen inzake natuurregelgeving in acht te worden genomen.

4.7.2 Omschakeling bedrijf naar burgerwoning

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen voor wat betreft het bij bedrijfsbeëindiging omzetten van de bestemming ten behoeve van wonen of wonen met agrarische nevenactiviteiten, met dien verstande dat:

  • a. uitsluitend de bedrijfswoning(en) alsmede de tot die woning(en) behorende voormalige bedrijfsruimte(n) mag/mogen worden gebruikt voor wonen;
  • b. alle voormalige bedrijfsgebouwen worden afgebroken, waarbij 150 m² ten behoeve van bijgebouwen mag worden gehandhaafd;
  • c. de inhoud van de woning niet meer dan 600 m³ mag bedragen en de oppervlakte van de bijbehorende bijgebouwen niet meer dan 150 m² of niet meer dan de bestaande inhoud.
4.7.3 Bouw van een extra woning / wooneenheden na bedrijfsbeëindiging

Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen voor wonen ten behoeve van de bouw van een extra woning c.q. het realiseren van wooneenheden, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging kan uitsluitend plaatsvinden indien er sprake is van bedrijfsbeëindiging;
  • b. de wijziging is mogelijk indien alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt overeenkomstig de onderstaande tabel:
Minimaal te slopen bebouwing   Maximale inhoud woongebouw  
= 1.000 m²   600 m³  
= 2.000 m²   800 m³  
= 3.000 m²   2 x 600 m³  

met dien verstande, dat:

    • 1. indien ombouw van bestaande bebouwing naar wooneenheden niet mogelijk is, maximaal twee (geschakelde) woongebouwen mogen worden gebouwd;
    • 2. het samenvoegen van de sloopoppervlakte van maximaal twee locaties is toegestaan om tot de ingevolge de tabel vereiste oppervlakte te komen, mits op beide locaties tegelijkertijd alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt en van beide locaties in één en dezelfde wijzigingsprocedure de (agrarische) bedrijfsfunctie wordt verwijderd;
  • c. de hierboven aangegeven sloopverplichting is niet van toepassing op bebouwing met karakteristieke en/of cultuurhistorische waarden, deze bebouwing wordt echter wel meegeteld bij de berekening;
  • d. aangetoond dient te worden dat de extra woning of de wooneenheden passen in de gemeentelijke woningbouwprogrammering;
  • e. voor wat betreft de bouwvoorschriften voor de voormalige bedrijfswoning zijn de regels zoals neergelegd in deze bestemming van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de oppervlakte van de voormalige bedrijfsgebouwen dient te worden teruggebracht tot maximaal 150 m² aan niet voor wonen bestemde gebouwen;
  • f. de extra woning dient binnen het bouwvlak te worden gesitueerd;
  • g. de inhoud van de extra woning dan wel van een woonheid mag niet meer bedragen dan 600 m³;
  • h. de oppervlakte aan bijgebouwen mag per nieuw te bouwen wooneenheid maximaal 50 m²;
  • i. de extra woning dient goed in het landschap te worden ingepast;
  • j. de oppervlakte van het woonperceel (bebouwing met bijbehorend erf) mag niet meer bedragen dan 1.500 m²;
  • k. eventuele bijbehorende gronden die geen erffunctie hebben, blijven of komen beschikbaar voor de grondgebonden functies landbouw, natuur of recreatie, overeenkomstig de functie van het betrokken gebied.